Vierentwintigste wijziging Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het Rijk in het kader van het landelijk Programma Natuur, specifieke uitkeringen ter beschikking heeft gesteld om naast het versneld herstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, ook boscompensatiemaatregelen te treffen;

 

Overwegende dat het wenselijk is een nieuwe paragraaf toe te voegen aan de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant teneinde deze boscompensatiemaatregelen te kunnen subsidiëren en dat ten behoeve van de bosrevitalisering aanvullende vereisten moeten worden gesteld;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

De Subsidieregeling natuur Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 14.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In alfabetische volgorde worden de volgende begrippen ingevoegd:

  • bestaande natuur: bestaande natuur als aangeduid in het Natuurbeheerplan;

  • bossen op arme zandgronden: bossen van het natuurtype N01.01, N15 en N16.03 als bedoeld in de Index natuur en landschap;

  • bossen op rijke zandgronden: bossen van het natuurtype N01.03, N14 en N16.04 als bedoeld in de Index natuur en landschap;

  • extensieve omvorming: in relatief lage aantallen vervangende boomsoorten en struiksoorten aanbrengen;

  • intensieve omvorming: in relatief hoge dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

  • OAD-netwerk: netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • standaard omvorming: in standaard dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

  • steenmeel: fijngemalen gesteente dat gebruikt wordt als bodemverbeteraar en meststof ineen, waardoor de bodemvruchtbaarheid en de bodemstructuur verbeteren;

  • 2.

    Het begrip “boscompensatie” vervalt;

  • 3.

    In het begrip provinciaal uitvoeringsprogramma, wordt “Brabant” vervangen door “Noord-Brabant”.

 

B.

 

Artikel 14.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel a wordt “boscompensatie” vervangen door “bosrevitalisering”.

  • 2.

    Onderdeel b komt te luiden:

    • b.

      maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van natuurgebieden, anders dan bedoeld onder a;

C.

 

In artikel 14.5, wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot f tot en met i, twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • d.

    het project gericht is op bosrevitalisering en de subsidieaanvrager een agrarische onderneming is;

  • e.

    het project gericht is op bosrevitalisering en voor het projectgebied reeds eerder subsidie is verstrekt ten behoeve van bosrevitalisering;

D.

 

Artikel 14.7 komt te luiden:

Artikel 14.7 Aanvullende vereisten bosrevitalisering

Onverminderd artikel 14.6 wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.4, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op bosrevitalisering ten behoeve van herstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan wel van stikstofgevoelige habitattypen of soorten;

  • b.

    het project is additioneel ten opzichte van het Natuurpact, blijkend uit extra maatregelen ten opzichte van de bestaande N2000-beheerplannen;

  • c.

    het project is gericht op bestaande bossen op arme zandgronden dan wel op bestaande bossen op rijke zandgronden;

  • d.

    indien het project gericht is op bossen op arme zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

    • 1°.

      5% per hectare voor intensieve omvorming;

    • 2°.

      45% per hectare voor standaard omvorming;

    • 3°.

      40% per hectare voor extensieve omvorming;

    • 4°.

      10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk;

    • 5°.

      een behandeling van 90% van het projectgebied met steenmeel, uitgaande van 10 ton per volledig te behandelen hectare;

  • e.

    indien het project gericht is op bossen op rijke zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

    • 1°.

      0% per hectare voor intensieve omvorming;

    • 2°.

      50% per hectare voor standaard omvorming;

    • 3°.

      40% per hectare voor extensieve omvorming;

    • 4°.

      10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk.

E.

 

Artikel 14.8 komt te luiden:

Artikel 14.8 Aanvullende vereisten andere kwaliteitsmaatregelen

  • 1.

    Onverminderd artikel 14.6 wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.4, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project draagt bij aan een versnelling en intensivering van het natuurherstel in stikstofgevoelige N2000-gebieden, blijkend uit een ecologische en hydrologische onderbouwing;

    • b.

      het project is additioneel ten opzichte van het Natuurpact, blijkend uit extra maatregelen ten opzichte van de bestaande N2000-beheerplannen;

  • 2.

    Indien de maatregel zich richt op de realisering van verhoogd ambitieniveau ten opzichte van de ambitiekaart wordt, onverminderd het eerste lid, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project betreft gronden die zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Noord-Brabant, blijkend uit een kadastrale omschrijving van het perceel en een kaart met topografische ondergrond, met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van het perceel;

    • b.

      het project betreft de inrichting van bestaande of gerealiseerde natuur van het natuurtype N12.02, kruidenrijk grasland of N12.06, ruigteveld, als bedoeld in de index natuur en landschap naar een hoogwaardig natuurbeheertype als bedoeld in bijlage 13 bij deze regeling;

    • c.

      het te realiseren natuurtype, bedoeld onder b, sluit aan op ambitietypes van naastgelegen gronden, blijkend uit de onderbouwing bedoeld in het eerste lid, onder a;

    • d.

      bij de aanvraag wordt het projectplan, bedoeld in artikel 14.6, onder h, aangevuld met:

      • 1°.

        een onderbouwing van de maatregelen in relatie tot het voorkomen van onbeheersbare natuurbranden indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op een aaneengesloten gebied van meer dan twee hectare en het gebied is aangemerkt als risicogebied natuurbranden als aangeduid op de kaart in bijlage 14 bij deze regeling;

      • 2°.

        een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden.

F.

 

Artikel 14.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onder j, wordt na “per uur” toegevoegd “inclusief btw”.

  • 2.

    Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid, onder a, zijn kosten voor de uitvoering van projecten als bedoeld in artikel 14.4, onder a, subsidiabel:

      • a.

        tot een maximum van € 2.560 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op arme zandgronden betreft;

      • b.

        tot een maximum van € 2.340 per hectare, indien het kosten voor steenmeel betreft;

      • c.

        tot een maximum van € 1.800 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op rijke zandgronden betreft.

G.

 

Artikel 14.13 komt te luiden:

Artikel 14.13 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 14.12, vast op € 20.000.000.

 

H.

Artikel 14.14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot het tweede en derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 1.

      De hoogte van de subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 14.4, onder a, bedraagt de maximale bedragen per ha, genoemd in artikel 14.10, tweede lid, tot een maximum van € 2.5000.000 per project.

  • 2.

    In het tweede lid (nieuw) wordt in de aanhef na “subsidie” ingevoegd “voor projecten als bedoeld in artikel 14.4, onder b en c,”.

I.

 

Na artikel 14.20, wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14.21 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de effecten en de doeltreffendheid van deze paragraaf in de praktijk.

 

J.

 

Onder vernummering van § 17, inhoudende de artikelen 17.1 tot en met 17.4, tot § 18, inhoudende de artikelen 18.1 tot en met 18.4, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

§ 17 Boscompensatie buiten Natuurnetwerk Brabant

 

Artikel 17.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Catalogus Groenblauwe Diensten: set van steunmaatregelen waaraan de Europese Commissie met het goedkeuringsbesluit SA.44848 goedkeuring heeft verleend;

element: bostype zoals omschreven in bijlage 19 bij deze regeling;

EVZ: ecologische verbindingszone, zijnde een gebied waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden, en dat is opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

file geodatabase: bestand dat geschikt is voor opname in een geografisch informatiesysteem;

functiewijziging: het wijzigen van de functie van grond van landbouwgrond naar natuurbos;

grote onderneming: onderneming waar minstens 250 personen werkzaam zijn of waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR overschrijdt, als bedoeld in artikel 2, bijlage I van Verordening (EU) nr. 702/2014, PB EU 2014 L 193;

Index natuur en landschap: beschrijving van natuur- en landschapstypen, te raadplegen via de website: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/;

Kaderrichtlijn Water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327);

kosten derden: kosten verschuldigd aan derden die op factuur aantoonbaar zijn en direct voor de subsidiabele activiteiten worden gemaakt;

landbouwgrond: landbouwareaal als bedoeld in artikel 2.4, onder 50 van de Landbouwrichtsnoeren, niet zijnde gronden als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;

medeoverheid: overheid als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Regeling informatieverstrekking sisa;

Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming;

natuurbos: natuurtype N14 of N15, als bedoeld in de Index natuur en landschap;

Nederlandse rassenlijst bomen: door de Raad voor plantengewassen opgestelde lijst van boomsoorten, te raadplegen op www.rassenlijstbomen.nl;

NNB: Natuurnetwerk Brabant, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft, en is opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

verbonden persoon: door middel van een deelneming, een samenwerkingsverband of op andere wijze verbonden natuurlijke of rechtspersoon.

 

Artikel 17.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      rechtspersonen;

    • b.

      natuurlijke personen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van rechtspersonen of natuurlijke personen.

  • 2.

    Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit, draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband, blijkend uit een samenwerkingsverklaring.

Artikel 17.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

 

Artikel 17.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op boscompensatie in de vorm van:

  • a.

    inrichting van natuurbos in combinatie met functiewijziging; of

  • b.

    inrichting van natuurbos.

Artikel 17.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd op gronden gelegen binnen het NNB;

  • b.

    krachtens het geldende bestemmingsplan de bestemming bouwvlak of de bestemming wonen rust:

    • 1°.

      op de grond waarop het project wordt uitgevoerd; of

    • 2°.

      op grond gelegen binnen 10 meter daarvandaan die in eigendom, erfpacht of pacht is van de aanvrager of een met hem verbonden persoon;

  • c.

    het project wordt uitgevoerd binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    het project wordt uitgevoerd in bebouwd gebied als bedoeld op de landschapstypenkaart, opgenomen in bijlage 18 bij deze regeling;

  • e.

    voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere subsidieregeling;

  • f.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • g.

    op de grond waarop het project betrekking heeft verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • h.

    het project reeds uitgevoerd dient te worden op grond van verplichtingen voortvloeiend uit wetgeving, regelgeving, een convenant of andere afspraken;

  • i.

    de subsidieaanvrager actief is in de commercieel levensvatbare houtwinning, het vervoer van hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of tot energiebronnen;

  • j.

    het project functiewijziging betreft en de subsidieaanvrager de bestaande functie hoe dan ook moet stopzetten, wegens het niet voldoen aan relevante Europese of nationale wet- en regelgeving, zoals wet- en regelgeving met betrekking tot dieren, planten, volksgezondheid, sanitair, ethiek of milieu;

  • k.

    de subsidieaanvrager een onderneming in financiële moeilijkheden is als bedoeld in de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014, C 249);

  • l.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • m.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000.

Artikel 17.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant, blijkend uit een kadastrale omschrijving van het perceel en een kaart met topografische ondergrond, met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van het perceel;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd buiten het NNB en omvat:

      • 1°.

        een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 1 ha, indien het project wordt uitgevoerd aangrenzend aan het NNB of aangrenzend aan een natuurbos buiten het NNB;

      • 2°.

        een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 5 ha, in overige gevallen;

    • c.

      indien het project wordt uitgevoerd aangrenzend aan het NNB of aangrenzend aan een natuurbos buiten het NNB:

      • 1°.

        is de boscompensatie zoveel mogelijk verbonden met N2000-gebieden; of

      • 2°.

        versterkt de boscompensatie EVZ’s en verbindt N2000-gebieden of onderdelen daarvan;

    • d.

      indien het project niet wordt uitgevoerd aangrenzend aan het NNB of aan een natuurbos buiten het NNB, wordt een onderbouwing gegeven van de ecologische meerwaarde van het project voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied, ondanks de geïsoleerde ligging;

    • e.

      het bestuur van de gemeente waarbinnen het project wordt uitgevoerd, heeft de intentie het bos planologisch te borgen en ziet vanuit landschappelijke inpassing geen bezwaren, blijkend uit een verklaring;

    • f.

      het project betreft de realisering van bos conform een of meerdere van de N14- of N15-bostypen als bedoeld in de Index natuur en landschap;

    • g.

      het project wordt uitgevoerd in overeenstemming met bijlagen 18 en 19 bij deze regeling;

    • h.

      het project maakt bij de inrichting uitsluitend gebruik van de soorten, opgenomen in de Nederlandse rassenlijst bomen;

    • i.

      het project maakt geen deel uit van een ruimtelijke ontwikkeling waarin natuurontwikkeling dan wel compensatie een verplichting is;

    • j.

      het project is niet strijdig met een of meer provinciale natuur- en waterdoelstellingen en is in overeenstemming met eventueel aanwezige landschappelijke waardes;

    • k.

      voor zover noodzakelijk is de onderbouwing van het project in relatie tot hydrologie afgestemd met het waterschap, blijkend uit een verklaring van het waterschap;

    • l.

      het project kan worden afgerond voor 31 december 2025, blijkend uit een realistische planning;

    • m.

      aan de aanvraag ligt een projectplan ten grondslag, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

      • 2°.

        een overzicht van de oppervlakte van het aan te leggen bos in hectares;

      • 3°.

        een overzicht van de bij aanleg te gebruiken soorten, uitgedrukt als percentage van de totale aanleg;

      • 4°.

        een sluitende begroting;

      • 5°.

        een file geodatabase met de exacte locatie van de te treffen maatregelen, opgebouwd volgens het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde modelregistratieformulier ten behoeve van het vullen van het registratiesysteem GIS subsidies natuur Noord-Brabant;

      • 6°.

        een beschrijving van de wijze waarop de instandhouding en het beheer wordt gewaarborgd nadat de inrichting van het natuurbos gerealiseerd is;

      • 7°.

        een onderbouwing van de maatregelen in relatie tot het voorkomen van onbeheersbare natuurbranden indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op een aaneengesloten gebied van meer dan twee hectare en het gebied is aangemerkt als risicogebied natuurbranden als aangeduid op de kaart in bijlage 14 bij deze regeling.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 17.4, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager:

      • 1°.

        beschikt over de volle eigendom van de grond waarop het project betrekking heeft dan wel heeft toestemming van de eigenaar van de grond om het project uit te voeren, blijkend uit een verklaring; en

      • 2°.

        is voornemens de functie en bestemming van de grond te wijzigen of te laten wijzigen naar natuur of bos;

    • b.

      de landbouwproductiecapaciteit is in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de functiewijziging onafgebroken gebruikt.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden, overlegt de subsidieaanvrager die een grote onderneming is, bewijsstukken waaruit blijkt dat zonder de subsidie het project economisch niet levensvatbaar zou zijn.

Artikel 17.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, komen de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      voor projectonderdelen betreffende functiewijziging: de waardevermindering van de grond door functiewijziging, gebaseerd op de in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs uitgevoerde taxatie, bestaande uit:

      • 1°.

        de marktwaarde van het perceel voor functiewijziging, tot een maximum van 150% van de regioprijs per hectare, opgenomen in bijlage 20 bij deze regeling;

      • 2°.

        verminderd met de marktwaarde van de grond na functiewijziging;

    • b.

      voor projectonderdelen betreffende inrichting:

      • 1°.

        kosten derden tot een maximum van € 120 per uur, inclusief btw;

      • 2°.

        overige kosten.

  • 2.

    Voor de berekening van subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren, past de subsidieontvanger de berekeningswijze, genoemd in artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant toe en hanteert daarbij op grond van artikel 6, tweede lid, van die regeling een uurtarief van:

    • a.

      € 60 voor werkzaamheden op MBO-niveau;

    • b.

      € 90 voor werkzaamheden op HBO-niveau;

    • c.

      € 110 voor werkzaamheden op WO-niveau.

Artikel 17.8 Niet-subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 17.7 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    voorbereidingskosten gemaakt vóór 1 januari 2021;

  • b.

    uitvoeringskosten gemaakt vóór indiening van de subsidieaanvraag;

  • c.

    kosten voor verwijdering bodemverontreiniging of afval;

  • d.

    kosten voor bouw opstallen;

  • e.

    kosten voor aanschaf machines;

  • f.

    kosten voor aanschaf of plaatsing recreatieve voorzieningen;

  • g.

    kosten voor aanleg parkeergelegenheid;

  • h.

    kosten voor wegwerken achterstallig onderhoud;

  • i.

    kosten voor het verwerven van grond, pachtafkoop en beheer.

Artikel 17.9 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend van 23 mei 2022 tot en met 30 mei 2023.

 

Artikel 17.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 17.9, vast op € 8.000.000

 

Artikel 17.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 17.7, onder a;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 17.7, onder b, tot een maximum van € 15.000 per ha.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 17.12 Verdelingswijze

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5.

    De subsidie wordt verdeeld overeenkomstig de rangschikking over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 17.13 Subsidieverlening

  • 1.

    De subsidie voor functiewijziging als bedoeld in artikel 17.4, onder a, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat tussen de provincie Noord-Brabant en de subsidieontvanger of tussen de provincie Noord-Brabant en de grondeigenaar, indien de subsidieontvanger niet de grondeigenaar is, een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat degene die het terrein toebehoort, beheert of degene die het recht van erfpacht verwerft:

    • a.

      de desbetreffende grond na aanvang van de inrichting niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

    • b.

      op de desbetreffende grond voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het bostype zoals opgenomen in het projectplan, gedoogt;

    • c.

      op de ingerichte grond geen kunstmest, drijfmest of chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt;

    • d.

      datgene nalaat wat de ontwikkeling dan wel instandhouding van het bostype, bedoeld onder b, belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

    • e.

      effecten op de grond duldt die ontstaan door hydrologische maatregelen in de omgeving van de betreffende grond ten behoeve van natuurdoelen, een Natura 2000-gebied, de Kaderrichtlijn Water of het behoud en herstel van wijst.

  • 2.

    De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 17.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger:

  • a.

    rondt het project uiterlijk 31 december 2025 af;

  • b.

    verricht op de ingerichte grond duurzaam natuur-, water-, bodem-, en landschapsbeheer;

  • c.

    maakt bij de inrichting uitsluitend gebruik van soorten, opgenomen in de Nederlandse rassenlijst bomen;

  • d.

    zorgt voor het slopen of onherroepelijk sluiten van eventuele betrokken landbouwproductiecapaciteit;

  • e.

    realiseert de uitvoering in overeenstemming met bijlage 19 bij deze regeling;

  • f.

    overlegt de bij de subsidieverlening verplicht gestelde gegevens ten behoeve van de landelijke monitoring van de maatregelen;

  • g.

    beschrijft bij aanvang van de activiteiten de nulsituatie en beschrijft na afronding van de activiteiten de eindsituatie van de activiteiten;

  • h.

    overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, meer dan twaalf maanden bedraagt.

Artikel 17.15 Verantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      foto- of videomateriaal van de situatie voor en na het project;

    • c.

      bewijsstukken waaruit de gerealiseerde kosten blijken;

    • d.

      in voorkomend geval, het bewijs van de vestiging van de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 17.13.

  • 2.

    Bij subsidies van € 125.000 en hoger toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een financieel verslag als bedoeld in artikel 22, zevende lid, onderdeel a, onder 1º, van de Asv;

    • c.

      een controleverklaring als bedoeld in artikel 22, zevende lid, onderdeel a, onder 2º, van de Asv;

    • d.

      in voorkomend geval, het bewijs van de vestiging van de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 17.13.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden, toont een subsidieontvanger die een medeoverheid is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat de verplichtingen zijn nagekomen door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      verslaglegging conform de vereisten van de Regeling informatieverstrekking sisa, met gebruikmaking van de toepasselijke sisa-bijlage; en

    • c.

      in voorkomend geval, het bewijs van de vestiging van de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 17.13.

Artikel 17.16 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt afhankelijk van de looptijd van het project jaarlijks in gelijke terrmijnen betaald.

Artikel 17.17 Vaststelling subsidies tot € 125.000

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen subsidies tot € 125.000 vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats overeenkomstig artikel 21, eerste tot en met vijfde, en negende lid, van de Asv.

Artikel 17.18 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2024 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de effecten en de doeltreffendheid van deze paragraaf in de praktijk.

 

J.

 

Bijlage 12 komt te vervallen.

 

K.

 

Het opschrift van bijlage 14 komt te luiden:

 

Bijlage 14 behorende bij de artikelen 14.8, tweede lid, onderdeel e, onder 1º en 17.6, eerste lid, onderdeel m, onder 7º, van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

Risicogebied natuurbranden

 

L.

 

Na bijlage 17 behorende bij de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant worden de bijlagen 1 tot en met 3, behorende bij deze wijzigingsregeling toegevoegd.

 

Artikel II Overgangsrecht

Op subsidieaanvragen als bedoeld in paragraaf 14 van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, blijft paragraaf 14 van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant, zoals die luidde de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

 

Artikel III Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 10 mei 2022,

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Bijlage 1 behorende bij artikel I, onder L, van de Vierentwintigste wijziging van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

Bijlage 18 behorende bij de artikelen 17.5, onder d, en 17. 6, onder g, van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

 

Bijlage 2 behorende bij artikel I, onder L, van de Vierentwintigste wijziging Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

Bijlage 19 behorende bij de artikelen 17.6, onder g, en 17.14, onder f, van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

Natuurbos

 

1. Vochtig bos

 

Afbakening

  • Bestaande uit een vlakvormig en aaneengesloten element met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Indien een element wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal 5 meter kunnen de losse elementen als één geheel worden aangevraagd.

  • Een vochtig bos is, eventueel in combinatie met droog bos, gelegen tegen een N2000 of EVZ en minimaal 10.000 m2 groot of ligt los van het NNB en N2000 en is minimaal 50.000 m2 groot.

  • Groeiplaats en soortsamenstelling dienen conform één en of meerdere van de natuurbostypen uit de Index van Natuur en Landschap behorende tot N14 - Vochtige Bossen te zijn.

Element past binnen landschapstype opgenomen in bijlage 18:

  • Beekdal en broekontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Zeekleigebied

Inrichtingseisen bij aanleg vochtig bos

  • De aanplant wordt uitgevoerd in de periode tussen 1 september en 1 april.

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Voor de aanplant dient gekozen te worden uit een van de hiernavolgende twee strategieën. Eventueel kan in samenspraak met de provincie en op basis van een ecologische onderbouwing een aangepaste strategie worden gehanteerd.

    • 1.

       

      • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen, waarbij

      • Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter tot 1,50 m x 1,50 meter.

    • 2.

       

      • Aanplant met meerjarig, zogenaamde veren, inheems bosplantsoen, waarbij:

      • Plantverband met minimaal 3,5 m x 3,5 meter tot 4,0 m x 4,0 meter.

      • In het geval van aanplant met meerjarig, zogenaamde veren, inheems bosplantsoen dan dient het aantal veren aangevuld te worden met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen bestaande uit struikvormers tot een totaalaantal (veren + struikvormers) van 1.300 stuks/ha

  • Ongeacht de gehanteerde strategie dient de soortenkeuze voor minimaal 95% van de totale aanplant via onderstaande onderverdeling opgebouwd te zijn.

    • Pionierssoorten zoals populieren, wilgen en berken zijn erg belangrijk in de initiële fasen van de bosontwikkeling. Ze zijn essentieel voor een snelle vorming van de bosstructuur, bosklimaat en ontwikkeling van de bosbodem. Minimaal 20% van de voorgestelde aanplant dient uit deze pionierssoorten te bestaan

      Pionierssoorten:

      Klei- en basenrijke leem: Populieren en wilgen

      Zandgronden en basenarme leem: ratelpopulier, boswilg en berken

    • De zuurbuffering van landbouwgronden is hoger dan bij vergelijkbare gronden zonder landbouwvoorgeschiedenis. Op zandgronden en basenarme leem zal na bosaanleg snel verzuring plaatsvinden. Om deze verzuring te voorkomen is een goede strooiselafbraak en daarmee de aanplant met rijk-strooiselsoorten belangrijk. Een hoge dominantie van zuur-strooiselsoorten als eik en beuk moet worden vermeden. Minimaal 50% van de aanplant dient uit deze rijkstrooiselsoorten te bestaan

      Rijkstrooiselsoorten: esdoorns (veldesdoorn/gewone esdoorn), iepen, es, kers, haagbeuk, winterlinde/zomerlinde/Hollandse linde, hazelaar, meidoorns, vlier, kardinaalsmuts,

    • In bossen op landbouwbodems kunnen ruigtekruiden vaak lang het aspect in de ondergroei bepalen. In een schaduwrijk bos zal op den duur deze verruiging van braam en brandnetel onderdrukt worden.

      Schaduwsoorten: beuk, linden, iepen, haagbeuk, hazelaar

    • In het kader van klimaatadaptatie dient een menging van minimaal 3 boomsoorten en minimaal 2 struiksoorten gehanteerd te worden. Menging kan individueel plaatsvinden maar ook in kleinere of grotere groepen of willekeurig.

  • Maatregelen die tijdens de eerste 2 jaar zorgen dat de aanplant ook daadwerkelijk aanslaat, en daarmee de instandhouding van de nieuwe natuur waarborgen, maken onderdeel uit van de inrichting.

    • Verwijderen ongewenste vegetatie. Kleinschalig verwijderen van snelgroeiende en/of rankende vegetaties om te voorkomen dat de aanplant overwoekerd wordt en daardoor afsterft.

    • In extreem droge jaren water geven om verdroging en afsterven te voorkomen.

    • Inboeten van de aanplant indien er meer dan 10% uitval optreedt.

Beheervoorschriften

  • Overhangende takken over perceelsgrenzen kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover overige vegetatie niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Bemesting van het element door middel van mest en/of kunstmest is niet toegestaan.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en robinia mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

2. Droog bos

 

Afbakening

  • Bestaande uit een vlakvormig aaneengesloten element met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Indien een element wordt doorsneden door een doorgang met een breedte van maximaal 5 meter kunnen de losse elementen als één geheel worden aangevraagd.

  • Een droog bos is, eventueel in combinatie met vochtig bos, gelegen tegen een N2000 of EVZ en minimaal 10.000 m2 groot of ligt los van het NNB en N2000 en is minimaal 50.000 m2 groot

  • Groeiplaats en soortsamenstelling dienen conform één en of meerdere van de natuurbostypen uit de Index van Natuur en Landschap behorende tot N15 - Droge Bossen te zijn.

Element past binnen landschapstype(n) opgenomen in bijlage 18:

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Oude zandontginning

Inrichtingseisen bij aanleg droog bos

  • De aanplant wordt uitgevoerd in de periode tussen 1 september en 1 april.

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Voor de aanplant dient gekozen te worden uit een van de hierna volgende twee strategieën. Eventueel kan in samenspraak met de provincie en op basis van een ecologische onderbouwing een aangepaste strategie worden gehanteerd.

    • 1.

       

      • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen, waarbij

      • Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter tot 1,50 m x 1,50 meter.

    • 2.

       

      • Aanplant met meerjarig, zogenaamde veren, inheems bosplantsoen, waarbij:

      • Plantverband met minimaal 3,5 m x 3,5 meter tot 4,0 m x 4,0 meter.

      • In het geval van aanplant met meerjarig, zogenaamde veren, inheems bosplantsoen dan dient het aantal veren aangevuld te worden met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen bestaande uit struikvormers tot een totaalaantal (veren + struikvormers) van 1.300 stuks/ha

  • Ongeacht de gehanteerde strategie dient de soortenkeuze voor minimaal 95% van de totale aanplant via onderstaande onderverdeling opgebouwd te zijn.

    • Pionierssoorten zoals populieren, wilgen en berken zijn erg belangrijk in de initiële fasen van de bosontwikkeling. Ze zijn essentieel voor een snelle vorming van de bosstructuur, bosklimaat en ontwikkeling van de bosbodem. Minimaal 20% van de voorgestelde aanplant dient uit deze pionierssoorten te bestaan

      Pionierssoorten:

      Klei- en basenrijke leem: Populieren en wilgen

      Zandgronden en basenarme leem: ratelpopulier, boswilg en berken

    • De zuurbuffering van landbouwgronden is hoger dan bij vergelijkbare gronden zonder landbouwvoorgeschiedenis. Op zandgronden en basenarme leem zal na bosaanleg snel verzuring plaatsvinden. Om deze verzuring te voorkomen is een goede strooiselafbraak en daarmee de aanplant met rijk-strooiselsoorten belangrijk. Een hoge dominantie van zuur-strooiselsoorten als eik en beuk moet worden vermeden. Minimaal 50% van de aanplant dient uit deze rijkstrooiselsoorten te bestaan

      Rijkstrooiselsoorten: esdoorns (veldesdoorn/gewone esdoorn), iepen, es, kers, haagbeuk, winterlinde/zomerlinde/Hollandse linde, hazelaar, meidoorns, vlier, kardinaalsmuts,

    • In bossen op landbouwbodems kunnen ruigtekruiden vaak lang het aspect in de ondergroei bepalen. In een schaduwrijk bos zal op den duur deze verruiging van braam en brandnetel onderdrukt worden.

      Schaduwsoorten: beuk, linden, iepen, haagbeuk, hazelaar

    • In het kader van klimaatadaptatie dient een menging van minimaal 3 boomsoorten en minimaal 2 struiksoorten gehanteerd te worden. Menging kan individueel plaatsvinden maar ook in kleinere of grotere groepen of willekeurig.

  • Maatregelen die tijdens de eerste 2 jaar zorgen dat de aanplant ook daadwerkelijk aanslaat, en daarmee de instandhouding van de nieuwe natuur waarborgen, maken onderdeel uit van de inrichting.

    • Verwijderen ongewenste vegetatie. Kleinschalig verwijderen van snelgroeiende en/of rankende vegetaties om te voorkomen dat de aanplant overwoekerd wordt en daardoor afsterft.

    • In extreem droge jaren water geven om verdroging en afsterven te voorkomen.

    • Inboeten van de aanplant indien er meer dan 10% uitval optreedt.

Beheervoorschriften

  • Overhangende takken over perceelsgrenzen kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het overige vegetatie niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Bemesting van het element door middel van mest en/of kunstmest is niet toegestaan.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en robinia mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Bijlage 3 behorende bij artikel I, onder L, van de Vierentwintigste wijziging van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

Bijlage 20 behorende bij artikel 17.7, onder a, van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

 

CBS 66 landbouwgebied

Regioprijs per ha

3001

Noordwesthoek

€ 85.000

3002

Westelijke Langstraat

€ 85.000

3003

Biesbosch

€ 70.000

3004

Oostelijke Langstraat

€ 78.331

3005

Westelijke Zandgronden

€ 85.748

3006

Land van Breda

€ 82.500

3007

De Kempen

€ 77.800

3008

Midden-Noord-Brabant

€ 84.000

3009

Maaskant en Land van Cuijk

€ 75.083

3010

Westelijk Peelgebied

€ 79.134

 

 

Toelichting bij de Vierentwintigste wijziging Subsidieregeling natuur Noord-Brabant

I. Algemeen

 

Inleiding

De subsidies uit deze nieuwe paragraaf worden evenals die uit paragraaf 14 bekostigd uit middelen die het Rijk beschikbaar heeft gesteld op grond van de ‘Regeling specifieke uitkering Programma Natuur’ (Stcrt. 2021, 21454). Deze aanvullende middelen zijn beschikbaar gesteld aan de provincies teneinde een versnelling en intensivering teweeg te brengen in het herstel van de stikstofgevoelige Natura 2000, zoals vastgelegd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering juli 2021. De eerste openstelling betreft de periode 2021-2023. Brabant heeft voor de jaren 2020-2023 in dialoog met haar maatschappelijke partners en mede-overheden de ‘Brabantse ontwikkelaanpak stikstof’ vastgesteld (zie https://www.brabant.nl/onderwerpen/aanpak-stikstof/brabantse-ontwikkelaanpak-stikstof). In deze uitvoeringsagenda wordt aangegeven op welke wijze de provincie Noord-Brabant het herstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden gaat versnellen en intensiveren. De aanpak zal gestalte krijgen door middel van een samenhangende gebiedsgerichte aanpak.

 

De wijzigingen in paragraaf 14 zijn nodig omwille van twee redenen. Ten eerste wordt in deze zelfde wijzigingsregeling voor de subsidiabele activiteit boscompensatie een afzonderlijke paragraaf opgenomen. Daarmee komt deze activiteit onder § 14 te vervallen. Ten tweede worden er specifiekere eisen gesteld aan maatregelen die betrekking hebben op de revitalisering van bestaand bos.

 

De nieuwe paragraaf 17 beoogt de aanplant van natuurbos te stimuleren, dat wordt aangelegd als compensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari 2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden. Deze boscompensatie vindt conform de landelijke en Brabantse Bossenstrategie (https://www.brabant.nl/bestuur/provinciale-staten/statenstukken/cpv/20200309/download?qvi=1279704) zoveel mogelijk plaats buiten het Natuurnetwerk Nederland. Door middel van de toepassing van de mogelijkheden binnen de Catalogus Groen Blauwe Diensten (zie hierna onder ‘Staatssteun’) zal dit onderdeel van het LPN efficiënt en doelgericht gerealiseerd kunnen worden. De nieuwe bossen die gerealiseerd worden vanuit deze boscompensatie worden ingericht in overeenstemming met de definitie van natuurbossen zoals deze binnen het NNB gehanteerd wordt (de zogenaamde N14 en N15 natuurbeheertypen). Naast invulling geven aan de benodigde compensatie zullen deze nieuwe bossen ook bijdragen aan de robuustheid van de Natura 2000-gebieden als ook aan de algemene (bos)biodiversiteit. Het doel is om binnen de totale looptijd van het LPN ruim 800 hectare bos te realiseren.

Paragraaf 17 biedt de mogelijkheid tot het financieren van zowel de inrichting van de nieuwe bossen als de afwaardering van de grond.

 

Juridisch kader

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend en wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten. Daarnaast geldt er op grond van de Asv een meldingsplicht: als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17 van de Asv te melden bij Gedeputeerde Staten.

Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

 

Staatssteun

Op grond van paragraaf 17 kan op onderdelen staatssteun worden verstrekt aan ondernemingen. Om die reden maakt deze paragraaf gebruik van de goedkeuring die de Europese Commissie heeft verleend aan de “Catalogus groenblauwe diensten” (SA.44848, te raadplegen op https://ec.europa.eu/competition/state_aid/cases/270158/270158_2028383_183_2.pdf). Om te voldoen aan de vereisten die gesteld worden in het goedkeuringsbesluit, zijn er enkele (deels van de Asv afwijkende) specifieke weigeringsgronden, vereisten en verplichtingen opgenomen.

Daarnaast geldt dat Gedeputeerde Staten verplicht zijn een aantal gegevens te publiceren die betrekking hebben op de subsidieontvanger, te weten: de identiteit van de ontvanger, het bedrag van de subsidie, de datum waarop de subsidie is toegekend, het soort onderneming (MKB of grote onderneming), de regio (op NUTS 2-niveau) waarin de subsidieontvanger is gevestigd, en de voornaamste economische sector waarin deze actief is.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel I (Wijziging Subsidieregeling natuur Noord-Brabant)

 

Onder D (artikel 14.7 Aanvullende vereisten bosrevitalisering)

In de onderdelen d en e is een onderscheid gemaakt tussen bossen op arme zandgronden en bossen op rijke zandgronden voor wat betreft de wijze waarop de revitalisering plaats moet vinden. Voor deze verschillende typen zandgronden geldt een andere verhouding tussen de hieronder getypeerde omvormingsmethodes.

 

Intensieve omvorming: meestal realisatie van door rijkstrooiselsoorten gedomineerd bos binnen 10 à 20 jaar. Dit vraagt hoge plantdichtheden, een intensieve jeugdverzorging en ook een goede wildbescherming. Vaak wordt intensieve omvorming alleen daar toegepast waar ook een snelle omvorming te verwachten is (goede vochtvoorziening en/of basenverzadiging > 25% of in combinatie met steenmeel basenverzadiging >12%). Deze omvorming bestaat met name uit:

  • verjonging onder scherm (toekomstige woudreuzen/dik dood hout);

  • terreinvoorbereiding klepelen of voren ploegen;

  • aanplant 2500 á 3000 stuks bosplantsoen per ha + natuurlijke verjonging;

  • wildraster van ursusgaas;

  • jeugdverzorging (vrijzetten aanplant om groei te verbeteren).

Standaard omvorming: meestal realisatie binnen 40 jaar van bos met 10 -25% bedekking met rijkstrooiselsoorten en natuurlijke verjonging van rijkstrooiselsoorten. Doel is tevens bodemverbetering door betere menging en structuurvariatie binnen het bos. De omvorming bestaat met name uit:

  • verjonging na groepenkap/dunning (behoud bosklimaat);

  • aanplant groot bosplantsoen (veren) 150 stuks per hectare of bosplantsoen 500 á 750 stuks per hectare;

  • individuele wildbescherming;

  • jeugdverzorging (vrijzetten aanplant om groei te verbeteren).

Extensieve omvorming: meestal gericht op het bevorderen van de menging en bosstructuur en het bevorderen van het aandeel boom- en struiksoorten met mild strooisel, die geen hoge eisen aan de groeiplaats stellen. Eventueel kunnen ook enkele zaadbomen van rijkstrooiselsoorten worden ingebracht. De omvorming bestaat met name uit:

  • aanwijzen habitatbomen, mengbomen en structuurgaten;

  • variabele dunning en groepenkap;

  • eventueel extensieve aanplant groot plantsoen rijkstrooiselsoorten;

Omvorming tot OAD-netwerk: de richtlijn voor dood hout is meestal 10% in multifunctioneel bos. De omvorming bestaat met name uit:

  • aanwijzen en vastleggen locaties met oude en dikke bomen/ al dan niet in combinatie met te vernatten laagten;

  • vellen/ringen deel bomen, hout laten liggen;

  • eventueel extensieve aanplant groot bosplantsoen rijkstrooiselsoorten.

Onder F (artikel 14.10 subsidiabele kosten)

In artikel 14.10 (eerste lid, onder j) is duidelijk gemaakt dat het daarin genoemde maximale uurtarief geldt “inclusief btw”. De btw die verrekend of gecompenseerd kan worden is op grond van de Algemene subsidieverordening niet subsidiabel. Dat betekent dat in dat geval het genoemde tarief verminderd moet worden met het btw-bedrag.

 

Onder G (artikel 14.13 Subsidieplafond)

Het plafond voor boscompensatie is komen te vervallen, omdat in deze zelfde wijzigingsregeling er een afzonderlijke paragraaf is opgenomen voor de activiteit boscompensatie (paragraaf 17 van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant).

 

Onder J

 

Artikel 17.4 Subsidiabele activiteiten

Deze paragraaf maakt een tweetal activiteiten subsidiabel: ten eerste de inrichting (aanleg) van natuurbossen en ten tweede de wijziging van de functie van de grond waarop de activiteit wordt uitgevoerd (van landbouw naar natuur). In het laatste geval kunnen kosten van afwaardering van de grond worden gesubsidieerd.

 

Artikel 17.5 Weigeringsgronden

 

Onder f

Uit hoofde van de staatssteunregels mag de uitvoering van een project niet zijn begonnen voordat de aanvraag voor een subsidie is ingediend. Het ‘stimulerend effect’ van de subsidie zou dan ontbreken. Juridisch bindende toezeggingen tot uitvoering dan wel andere onomkeerbare handelingen, worden beschouwd als uitvoering. Zuiver voorbereidende handelingen daarentegen zijn wél toegestaan.

Voor grote ondernemingen gelden nog aanvullende eisen om het stimulerend effect aan te tonen (zie artikel 17.6, derde lid).

 

Onder k en l

Deze weigeringsgronden komen voort uit de staatssteunregels. Daarin staat omschreven wanneer sprake is van ‘financiële moeilijkheden’. De aanvrager dient bij zijn subsidieaanvraag te verklaren dat hij niet in moeilijkheden verkeert en er tegen hem geen bevel tot terugvordering openstaat.

 

Artikel 17.6 Subsidievereisten

 

Eerste lid, onder e

Het realiseren van bos op een bestemming, niet zijnde natuur of bos, is in de regel niet toegestaan. Ook vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk of wenselijk. Gedeputeerde Staten verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen door het als zodanig te bestemmen of een omgevingsvergunning af te geven. De verklaring van de gemeente moet ingaan zowel op de bereidheid van de gemeente als op de juridische mogelijkheden.

 

Eerste lid, onder j

In situaties waar de beoogde boscompensatie de gewenste openheid van het landschap vermindert, is dit onwenselijk. Landschappen waar dit van toepassing kan zijn, zijn bijvoorbeeld slagenlandschappen en weidevogelgebieden.

 

Eerste lid, onder k 

De subsidieaanvrager moet een positieve verklaring van het waterschap over de hydrologische consequenties van het project kunnen afleggen. Niet elk project zal echter een hydrologische impact hebben. Indien de subsidieaanvrager hierover twijfelt, kan hij de provincie of het waterschap raadplegen.

 

Derde lid

Voor grote ondernemingen geldt dat zij de situatie moeten beschrijven waarin er geen steun zou worden verleend (het contrafeitelijke scenario). Daarbij moeten zij (financieel-economische) bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat de subsidiabele activiteit zonder subsidie niet verricht zou kunnen worden. Deze verplichting geldt voor elke onderneming die geen MKB-onderneming is (meer dan 250 werknemers in dienst dan wel een jaaromzet van meer dan 50 mio. of een jaarlijks balanstotaal van meer dan 43 mio).

 

Artikel 17.11 Subsidiehoogte

De kosten voor het vestigen van de kwalitatieve verplichting (notaris- en kadasterkosten) zijn 100% subsidiabel. Ook de afwaardering van de grond is voor 100% subsidiabel. Het bepalen van de marktwaarde van de grond vindt plaats aan de hand van taxatie van de grond vóór en na inrichting als bos.

 

De inrichtingskosten zijn in beginsel voor 100% subsidiabel, mits deze noodzakelijk en adequaat zijn (zie de artikelen 17.7 en 17.8). Er is echter voor gekozen om een maximumbedrag per hectare hieraan te verbinden van € 15.000.

 

Artikel 17.13 Subsidieverlening

In geval de subsidieaanvrager in aanmerking wenst te komen voor een subsidie voor functiewijziging van de grond (kosten van waardevermindering), is het vestigen van een kwalitatieve verplichting verplicht. De subsidieontvanger sluit daartoe een uitvoeringsovereenkomst met de provincie.

 

Artikel 17.16 Bevoorschotting en betaling

De bevoorschotting kan pas plaatsvinden nadat de subsidie verleend is. Als het geval zich voordoet dat een project mede functiewijziging van de grond omvat, dan zal de subsidie voor het onderdeel functiewijziging pas verleend worden nadat de kwalitatieve verplichting is gevestigd (zie artikel 17.13). Pas daarna kan dus ook de uitbetaling plaatsvinden.

 

Onder L

Bijlage 20 bevat een overzicht van de regioprijzen in de provincie Noord-Brabant per hectare. Op grond van artikel 17.7 wordt een maximum aangehouden van 150% van de in de bijlage opgenomen bedragen.

De regioprijs is gebaseerd op door het Kadaster berekende kengetallen betreffende de agrarische grondmarkt in Noord-Brabant. Daarbij is de provincie Noord-Brabant ingedeeld volgens de tien CBS 66 -landbouwgebieden van het Centraal Bureau van de Statistiek.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

Naar boven