Provinciaal blad van Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2022, 5262 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2022, 5262 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere subsidieregels warmtenetten
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de definities van de in deze Nadere subsidieregels gehanteerde begrippen wordt aangesloten bij definities in de Warmtewet en definities die volgen uit de Europese Staatssteunregels met betrekking tot warmtenetten. Bij conflicten tussen definities in de Warmtewet en deze Nadere subsidieregels geldt de definitie zoals opgenomen in deze Nadere subsidieregels.
Artikel 2 Doelstelling/doel van de regeling
Het doel van deze Nadere subsidieregels is tweeledig. Het eerste doel is het stimuleren van realisatie van nieuwe warmtenetten die gebruikmaken van een duurzame bron. Het tweede doel is het stimuleren van aanpassing van de productielocaties van bestaande warmtenetten, zodanig dat na de aanpassing de bron van het warmtenet een duurzame bron betreft.
Met betrekking tot het realiseren van nieuwe warmtenetten, beoogt deze subsidieregeling (een deel van) de onrendabele top voor de bevoegde warmteleverancier af te dekken, zodat deze de Bijdrage Aansluitkosten (BAK) voor haar beoogde verbruikers kan verlagen tot de hoogte van de eenmalige aansluitbijdrage, waardoor het nemen van een aansluiting op het warmtenet aantrekkelijker wordt voor de beoogde verbruikers.
Met betrekking tot het aanpassen van bestaande productielocaties beoogt deze subsidieregeling (een deel van) de meerkosten weg te nemen van de overstap naar een duurzame bron, ten opzichte van het in stand houden van de bestaande niet-duurzame bron. Hierdoor wordt het verduurzamen van bestaande productielocaties aantrekkelijker voor de bevoegde warmteleverancier.
De op grond van deze Nadere subsidieregels te verstrekken subsidies dragen daarmee bij aan de doelstelling van de Limburgse Provinciale Energie Strategie (PES) om in 2030 60.000 aardgasvrije woningen of woningequivalenten in de gebouwde omgeving in Limburg gerealiseerd te hebben.
Artikel 4 Algemeen subsidiecriterium
Om voor een subsidie in aanmerking te komen, dient het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd te leiden tot de realisatie van een nieuw warmtenet met een duurzame bron waarbij minimaal 20 woningen of woningequivalenten op het warmtenet worden aangesloten OF dient het project te leiden tot de aanpassing van de productielocatie van een bestaand warmtenet zodat deze na aanpassing kwalificeert als duurzame bron waarbij het te verduurzamen vermogen in relatie staat tot de basislast van minimaal 20 woningen of woningequivalenten.
Artikel 5 Specifieke subsidiecriteria realisatie nieuw warmtenet
Voor projecten die niet voldoen aan beide criteria zoals gesteld in lid 1 van dit artikel, geldt het volgende:
Indien uit het plan van aanpak van het project niet blijkt dat er draagvlak onder beoogde verbruikers is, dient de subsidieaanvrager aannemelijk te maken dat er onder de beoogde verbruikers draagvlak zal zijn, door aan te tonen dat de maandlasten voor energie voor de beoogde verbruikers bij aansluiting op het warmtenet omlaag gaan; of
Indien het project niet of niet geheel bestaat uit het aansluiten van bestaande gebouwen, komt aanvrager slechts voor subsidie in aanmerking voor de productielocatie en dient de subsidieaanvrager aannemelijk te maken dat de gebruikte warmtetechniek een innovatieve warmtetechniek is en een grote potentie heeft voor gebruik in de bestaande gebouwde omgeving in de Nederlandse provincie Limburg.
Het standaard (digitaal) aanvraagformulier dient volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend te worden en te zijn voorzien van alle bijlagen zoals aangegeven op het formulier en dient te worden verzonden naar het op het aanvraagformulier aangegeven adres (Gedeputeerde Staten van Limburg, Cluster Subsidies, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht), dan wel digitaal middels eHerkenning (aanvragen van organisaties) of DigiD (aanvragen van particulieren) te worden ingediend. Een aanvraag per e-mail is niet mogelijk.
Artikel 14 Inwerkingtreding, beëindiging en citeertitel
Deze Nadere subsidieregels vervallen met ingang van 1 augustus 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op subsidieaanvragen die vóór die datum zijn ontvangen en subsidiebesluiten die vóór die datum zijn genomen door Gedeputeerde Staten, ook voor de volgende stappen in het subsidietraject.
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 19 april 2022
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
de heer E.G.M. Roemer
secretaris
de heer drs. G.H.E. Derks MPA
TOELICHTING NADERE SUBSIDIEREGELS WARMTENETTEN
Een grote drempel om warmtenetten te realiseren zijn de relatief hoge eenmalige kosten die een verbruiker moet maken voor de aansluiting, de Bijdrage Aansluitkosten (BAK). De BAK bestaat uit de eenmalige aansluitbijdrage en een eventuele kostendekkingsbijdrage. Alleen de eenmalige aansluitbijdrage is gereguleerd door de ACM. Warmteleveranciers kunnen een kostendekkingsbijdrage vragen voor het deel van de werkelijke kosten die zij maken voor een aansluiting, die boven het gereguleerde tarief ligt. Hiermee is de BAK in de praktijk sterk variabel en in de regel hoog. De hoogte van de aansluitkosten is één van de redenen waarom niet alle mogelijke verbruikers overwegen aan te sluiten op een warmtenet en is een direct gevolg van de hoge investeringskosten voor het warmtenet. Door de bevoegde warmteleverancier te subsidiëren, krijgt deze de mogelijkheid om de Bijdrage Aansluitkosten te verlagen tot de wettelijk bepaalde eenmalige aansluitbijdrage. Voor beoogde verbruikers wordt het door deze verlaging aantrekkelijker om zich aan te sluiten op het warmtenet. Particuliere verbruikers kunnen de aansluitkosten verder verlagen door gebruik te maken van de ISDE-subsidie voor de eenmalige aansluitkosten op een warmtenet. Voor verhuurders is dezelfde steun geregeld via SAH-subsidie die aangevraagd kan worden door de woningcorporatie of andere verhuurder. Hiermee worden de investeringskosten voor de verbruiker nog verder verlaagd tot de ordegrootte van aanschafkosten van een nieuwe CV-ketel.
Omdat ook verduurzaming van bestaande warmtenetten op aardgas belangrijk is om de klimaatdoelen te halen, zijn deze nadere subsidieregels ook van toepassing op het verduurzamen van deze bestaande fossiele productielocaties. In de regel is een duurzame bron duurder in aanschaf dan de conventionele centrale gasketels. Deze nadere subsidieregels bieden de mogelijkheid voor een bijdrage in de meerkosten van de aanpassing van dergelijke bestaande productielocaties. Verduurzaming van dergelijke productielocaties draagt ook bij aan vergroting van het draagvlak voor warmtenetten.
Voorgaande draagt bij aan de ambitie van de Provincie Limburg om in 2030 tot 60.000 aansluitingen (woningen, of utiliteitsbouw uitgedrukt in woningequivalenten) op duurzame warmtenetten te realiseren zoals omschreven in de Provinciale Energie Strategie (PES).
Artikel 1 (definitie duurzame bron) en artikel 4, eerste lid
De definitie duurzame bron is gebonden aan de eisen die hieraan gesteld worden door artikel 46 van de AGVV. Deze vereist dat een energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem een bron gebruikt die moet bestaan uit minimaal 50% hernieuwbare energie, 50% restwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte.
Deze definitie van duurzame bron geldt voor het totaal van de energielevering aan het warmtenet (dus niet alleen de basislast) en onder de definitie hernieuwbare energie valt bijvoorbeeld omgevingswarmte. Het gebruik van elektriciteit valt hier niet zonder meer onder en dit heeft effect voor de beoordeling van centrale warmtepompen. Deze kunnen echter goed voldoen aan bovenstaande definitie.
Een rekenvoorbeeld voor een centrale warmtepomp die gebruikt maakt van omgevingswarmte:
De bron bestaat uit een centrale warmtepomp als basislast, met een COP van 4 (efficiëntie warmteproductie 400%), en een gasgestookte piek- en backupvoorziening. De centrale warmtepomp levert dan 4 eenheden warmte, waarvan 3 eenheden onder de definitie hernieuwbare energie vallen (de omgevingswarmte) en 1 eenheid niet onder deze definitie valt (de gebruikte elektriciteit). Om te kunnen voldoen aan de definitie duurzame bron, mag maximaal 50% van de totale levering van warmte uit niet-hernieuwbare bron afkomstig zijn. Dat betekent in dit geval dat maximaal 2 additionele eenheden warmte gasgestookt mogen zijn. Het totaal komt dan uit op 6 eenheden; waarvan 3 hernieuwbaar (de omgevingswarmte) en 3 niet-hernieuwbaar (1 deel elektriciteit, 2 delen gasgestookt). Dit is een ruime definitie; het zou betekenen dat de piek- en backupvoorziening 33% van de warmte gedurende het jaar levert, in de praktijk is dat veel en is ordegrootte 10-20% gebruikelijker.
Voor de verduurzaming van een bestaande fossiele productielocatie moet het te verduurzamen vermogen in relatie staan tot een bepaald aantal woningen of woningequivalenten (m.a.w. er moet bij de subsidieaanvraag met een berekening aangetoond worden voor hoeveel woningen of woningequivalenten deze nieuwe warmtebron warmte gaat leveren). Omdat de verduurzaming van een productielocatie vrijwel altijd betrekking heeft op de verduurzaming van de basislast, meten wij deze relatie in termen van het basislastvermogen per woning. Een richtlijn is een basislast van 3 kW per woningequivalent; dit is afhankelijk van de grootte en leeftijd van de aangesloten woningen. De aanvrager mag afwijken van de basislast van 3 kW, als hij dit met een berekening kan aantonen, bijvoorbeeld als het type woningen een hoger vermogen vraagt of als de samenstelling van de productielocaties zodanig is dat de piek- en backupvoorziening op aardgas een kleiner deel van het vermogen invult dan hier is aangenomen.
Artikel 5, eerste lid, sub a en tweede lid, sub a.
De subsidieregeling richt zich op de realisatiefase, dit betekent dat er draagvlak moet zijn onder de beoogde verbruikers en een zekere mate van garantie moet zijn dat de warmte ook afzet kan vinden. Dit kan de subsidie-aanvrager aantonen o.b.v. bijvoorbeeld contracten, een intentieovereenkomst of een onderhandelingsuitkomst met bijvoorbeeld woningcorporaties, waarin zij aangeven dat de BAK en de tarieven acceptabel zijn.
Wanneer niet wordt voldaan aan dit criterium, omdat dergelijke overeenkomsten nog niet gesloten zijn, moet aangegeven worden dat het aannemelijk is dat er draagvlak kan komen, op basis van een gunstige berekening van de energielasten van verbruikers die aansluiten. Gedeputeerde Staten beoordelen deze berekening onder andere op het realisme van de gebruikte aannames en huidige kosten.
Artikel 5, eerste lid, sub b en tweede lid, sub b.
Nieuwbouwwoningen moeten in Nederland verplicht aardgasvrij opgeleverd worden sinds 1 juli 2018. Deze subsidieregeling is niet bedoeld om een financiële bijdrage te leveren aan deze reeds bestaande verplichting, maar om aanvullende aansluitingen van bestaande woningen op duurzame warmtenetten te realiseren.
Wanneer niet voldaan wordt aan dit criterium en nieuwbouw onderdeel is van het project, komt aanvrager slechts voor subsidie in aanmerking voor de productielocatie en moet de aanvrager aantonen dat er een innovatieve warmtetechniek gebruikt wordt, die wel grootschalig toepasbaar zou kunnen zijn in de bestaande bouw in de Nederlandse provincie Limburg. Alleen dan kan een project bijdragen aan het doel om aanvullende aansluitingen van bestaande woningen op duurzame warmtenetten mogelijk te maken. Aanvrager moet aantonen dat deze innovatieve techniek wenselijk is o.b.v. CO2-prestaties, bijvoorbeeld in vergelijking met andere duurzame opties (N.B. dit is ook noodzakelijk in verband met de definitie van een duurzame bron in de AGVV). Daarnaast moet aangetoond worden dat er sprake is van een meerinvestering; enkel de meerinvestering komt in aanmerking voor subsidie (conform AGVV). Gedeputeerde Staten beoordelen de aanvraag op de aannemelijkheid van de toepassing in bestaande bouw en de juistheid van de aannames in de CO2-berekening.
De rendementseis op eigen vermogen die gebruikt is in de business case, mag niet hoger zijn dan 7% in een business case waarvan de nettocontante waarde nul is. Dit is iets hoger dan het gemiddelde rendement in de sector, dat gemonitord wordt door ACM. Echter, in dit gemiddelde zijn ook verliesleidende warmtenetten meegenomen. Om realisatie mogelijk te maken is gekozen voor een matig rendement van 7% voor het bepalen van de onrendabele top.
Grote warmtenetten Het Groene Net en Mijnwater komen niet in aanmerking voor een subsidie op grond van deze regeling. De Provincie stimuleert deze projecten immers al op andere wijze.
De subsidie op grond van deze Nadere subsidieregels Warmtenetten wordt aangemerkt als staatssteun en wordt verleend onder toepassing van artikel 46 AGVV (steun voor energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem). Om de aanvraag juist te kunnen beoordelen is het van belang dat de investeringen in de productielocatie en de investeringen in de distributienetten apart van elkaar zichtbaar zijn.
Het maximale steunpercentage voor investeringen in een productielocatie bedraagt 45% en kan verhoogd worden met 10% of 20% indien de subsidieontvanger een middelgrote respectievelijk kleine onderneming betreft. Voor de definities van kleine en middelgrote ondernemingen verwijzen wij naar bijlage I van de AGVV (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:02014R0651-20210801&from=EN, vanaf pagina 127). De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die, in vergelijking met een conventionele productielocatie, nodig zijn voor de bouw, uitbreiding en renovatie van één of meer productie-eenheden om deze als duurzame bron voor een energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem te kunnen exploiteren.
Voor het distributienet geldt dat de onrendabele top die volgt uit het verschil tussen de onder de AGVV in aanmerking komende investeringskosten en de exploitatiewinst van de investering gesubsidieerd mag worden. In de in aanmerking komende investeringskosten mag voor het distributienet niet de investeringskosten in de productielocatie worden meegenomen. Deze worden immers al via het meerkostenprincipe gesubsidieerd. In het geval van een integraal warmtebedrijf (bron, netwerk en levering in één bedrijf) moet hierin echter wel de exploitatiewinst van de bron worden meegenomen in het bepalen van de onrendabele top op het distributienet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-5262.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.