41e wijziging Regels Ruimte voor Gelderland 2016

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in 4 verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Provinciaal blad zullen de wijzigingen van artikel I onderdelen B, C, D, E, F en G verwerkt worden.]

 

Bekendmaking van het besluit van 15 maart 2022- zaaknummer 2021-01466 tot wijziging van een regeling

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gelet op artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Gelderland 2016

 

Besluiten

vast te stellen de 41e wijziging van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Artikel I

De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 worden als volgt gewijzigd.

 

A

Paragraaf 2.12 komt te luiden:

 

Paragraaf 2.12 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening

 

Artikel 2.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeenschapsvoorziening: een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw, of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:

    • 1e.

      er vinden in een gebouw ten minste drie en buiten ten minste twee verschillende activiteiten op het terrein van zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport plaats voor gebruikers;

    • 2e.

      het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

    • 3e.

      de gebruikers zijn op niet commerciële basis betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

    • 4e.

      de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties, en

    • 5e.

      het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied staat ten minste zes dagen per week ter beschikking van de gebruikers.

  • b.

    gekwalificeerd adviseur: een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

  • c.

    aanpassen: aanpassen en verbouwen van een gemeenschapsvoorziening.

  • d.

    duurzaamheidsmaatregel: een maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:

    • 1e.

      besparing van energie door het aanbrengen van isolatie of energiezuinige installaties in de gemeenschapsvoorziening voor zover deze maatregelen niet verplicht zijn op grond van vigerende wet- en regelgeving;

    • 2e.

      opwekking van duurzame energie door onder andere het plaatsen van zonnepanelen;

    • 3e.

      bijdrage aan circulariteit door het gebruik van herbruikbare, natuurlijke of losmaakbare materialen in gebouwen of het hergebruik van materiaal bij de inrichting van de openbare ruimte;

    • 4e.

      bijdrage aan klimaatadaptie door onder andere:

      • -

        het plaatsen van zonwering aan de buitenzijde;

      • -

        het aanleggen van een groen dak;

      • -

        het aanbrengen van verticaal groen of geveltuinen;

      • -

        het realiseren van een opvangmogelijkheid voor hemelwater op eigen terrein, of

      • -

        het realiseren van zoveel mogelijk waterdoorlatende verharding of groen binnen de buitenruimte.

    • 5e.

      bijdrage aan biodiversiteit door het aanbrengen van faunavoorzieningen of een diversiteit aan inheemse beplanting op of aan gebouwen of in de buitenruimte, zodanig dat het is afgestemd op de omliggende groenstructuren en de diersoorten die voorkomen in de omgeving.

  • e.

    projectplan duurzaamheid: een onderbouwd overzicht van een duurzaamheidsmaatregel die genomen wordt om de gemeenschapsvoorziening te verduurzamen en een opgave van de kosten van de maatregel.

  • f.

    energiescan: een onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen als bedoeld op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is uitgevoerd door een gekwalificeerd adviseur.

Artikel 2.12.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de toegankelijkheid van een gemeenschapsvoorziening voor mensen met een handicap of een chronische ziekte;

  • b.

    het aanpassen van een gemeenschapsvoorziening, als dit noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van nieuwe activiteiten;

  • c.

    het verbouwen van een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied tot gemeenschapsvoorziening, of

  • d.

    activiteiten als genoemd onder a, b of c, waarbij een duurzaamheidsmaatregel wordt toegepast.

Artikel 2.12.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder a, wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen zullen worden om toegankelijkheid voor mensen met een handicap of chronische ziekte te bewerkstelligen, en

    • b.

      de kosten van het uitvoeren van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b en c, wordt slechts verstrekt als een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen zullen worden en de kosten van de uitvoering van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, wordt voorts slechts verstrekt als een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente wordt overlegd waaruit blijkt dat het geen bezwaar heeft tegen de subsidiabele activiteit.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder d, wordt slechts verstrekt als een projectplan duurzaamheid wordt overlegd. Als er sprake is van een maatregel als bedoeld in artikel 2.12.1 onder d, 1e en 2e, dan bevat het projectplan duurzaamheid ook een energiescan van maximaal een jaar oud.

Artikel 2.12.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich blijkens statuten en feitelijke werkzaamheden tot doel stelt om een gemeenschapsvoorziening te beheren en ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.

 

Artikel 2.12.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2 onder a, b en c, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder d, bedraagt 70% van de subsidiabele kosten voor zover het een duurzaamheidsmaatregel betreft.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2 bedraagt in totaal minimaal € 25.000 en maximaal € 350.000.

Artikel 2.12.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.5, onder h, zijn de kosten voor het verbeteren van de toegankelijkheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische zieken subsidiabel.

  • 2.

    2.Voor de subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder a, b, c en d zijn niet subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      advies over en aanschaf van goederen ten behoeve van de inrichting en stoffering van het gebouw, of

    • b.

      regulier beheer en onderhoud.

Artikel 2.12.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 36 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Als de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht om, als het gebouw een beschermd monument betreft, de activiteiten als bedoeld in artikel 2.12.2 uit te voeren volgens de aan de in bijlage 5 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden en om de werkzaamheden te laten uitvoeren door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

B

Artikel 2.18.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In onderdeel d wordt “maximaal één jaar” vervangen door: een korte periode.

  • b.

    In onderdeel e wordt “maximaal één jaar” vervangen door: een korte periode.

C

Artikel 2.18.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd dat luidt:

    • 3.

      Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.18.2, aanhef en onder a en b, slechts verstrekt als de tijdelijke capaciteit of externe expertise voor maximaal een jaar wordt ingehuurd.

  • b.

    In het vijfde lid, onderdeel a wordt na “focusregio’s” ingevoegd: en focusgemeenten.

D

In artikel 2.18.7, vijfde lid wordt “€ 50.000, -“vervangen door: € 150.000.

 

E

Artikel 2.18.9 vervalt.

 

F

In artikel 2.23.4 tweede lid wordt na “nationale middelen” ingevoegd:, waaronder middelen uit natuurpact 2013-2025, .

 

G

In artikel 2.23.5 komt na 2.23.4 “, eerste lid”, te vervallen en wordt na “subsidiabel” ingevoegd: voor zover de financieringsbronnen zich daartegen niet verzetten.

 

H

Onder vernummering van de artikelen 4.18.1 tot en met 4.18.8 naar 4.18.2 tot en met 4.18.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 4.18.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    leefgebied: een door Gedeputeerde Staten aangewezen leefgebied van wolven;

  • b.

    aanval: aanval die door BIJ12 is beoordeeld als “wolf is niet uit te sluiten” buiten een leefgebied van de wolf waarbij één of meerdere dieren zijn gedood;

  • c.

    calamiteit: situatie waarin sprake is van twee aanvallen op verschillende dagen binnen zeven dagen na de dag waarop het eerste dier is gedood, in een gemeente of in die gemeente en een aangrenzende gemeente.

I

Artikel 4.18.3 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de aanhef wordt “in artikel 4.18.1” vervangen door: in artikel 4.18.2.

  • 2.

    Onderdeel a komt te luiden:

    • a.

      de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt;

      • i.

        in een leefgebied en aanvrager al voor publicatie van dit leefgebied hier schapen of geiten hield, of

      • ii.

        buiten een leefgebied, in geval van een calamiteit en de aanvraag uiterlijk twee weken nadat de tweede aanval heeft plaatsgevonden is ingediend;

  • 3.

    In onderdeel b wordt na de puntkomma ingevoegd: en

  • 4.

    Onderdeel c vervalt.

  • 5.

    Onderdeel d wordt geletterd c.

J

In artikel 4.18.4 (nieuw) wordt “als bedoeld in artikel 4.18.1” vervangen door: als bedoeld in artikel 4.18.2.

 

K

Artikel 4.18.6 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid vervalt.

  • 2.

    Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid naar het vierde, vijfde en zesde lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:

    • 1.

      Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in elk geval:

      • a.

        een fotoverslag van de gehele afrastering;

      • b.

        een verklaring dat is voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 4.18.3, en

      • c.

        een verklaring van het feitelijk aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt gebruikt binnen Gelderland.

    • 2.

      Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie voor een afrastering in een leefgebied het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing.

    • 3.

      Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie in geval van een calamiteit het geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door een uitdraai van het Identificatie- en Registratiesysteem met als peildatum de datum van de tweede aanval door de wolf.

L

Artikel 4.18.7 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid onder b komt de tekst achter de komma te vervallen en wordt de komma vervangen door een punt.

  • 2.

    In het tweede lid onder a komen de twee komma’s alsmede de tekst tussen deze komma’s te vervallen.

  • 3.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Voor het totaal aantal dieren wordt uitgegaan van het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring als bedoeld in artikel 4.18.6, eerst lid, onder c.

  • 4.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      In afwijking van het derde lid wordt voor het totaal aantal dieren uitgegaan van het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 4.18.6, tweede en derde lid, als dit geregistreerd aantal lager is dan het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring als bedoeld in artikel 4.18.6, eerst lid, onder c.

  • 5.

    In het vijfde lid komen de woorden “of derde” te vervallen.

M

In artikel 4.18.9 (nieuw) wordt “als bedoeld in artikel 4.18.1” vervangen door: als bedoeld in artikel 4.18.2.

 

N

In artikel 4.1.1 wordt onder verlettering van onderdeel w tot en met yy naar x tot en met zz, na onderdeel v ingevoegd:

  • w.

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C204);

O

In artikel 4.20.4 wordt ‘ten hoogste’ geschrapt.

 

P

In artikel 4.21.1.1 wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, na onderdeel d een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e.

    realisatie van bos al dan niet in combinatie met functieverandering.

Q

Artikel 4.21.1.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De aanhef komt te luiden: Subsidie wordt alleen verstrekt als de activiteit:

  • 2.

    In onderdeel a tot en met d vervalt het woord ‘dit’ aan het begin van de zin.

  • 3.

    In onderdeel a wordt ‘leefgebied’ vervangen door: gebied.

R

Artikel 4.21.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden: Artikel 1.3.5, onder a en f zijn niet van toepassing.

  • 2.

    Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en vijfde lid, wordt na het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 3.

    Artikel 1.3.5, onder b, is niet van toepassing wat betreft voorbereidingskosten.

S

Artikel 4.21.1.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt het woord ‘maatregelen’ telkens vervangen door: activiteiten.

  • 2.

    In het tweede lid wordt na ‘geen enkele overheidsinstantie steun toegekend krijgt’ ingevoegd: voor de betreffende activiteiten.

T

In artikel 4.21.1.7, tweede lid, wordt na ‘na de uitvoering van de activiteit de’ ingevoegd: nieuwe,

 

U

In artikel 4.21.1.8, tweede lid, onderdeel b wordt het woord ‘investering’ vervangen door: activiteit.

 

V

Artikel 4.21.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het vierde lid, onderdeel a vervallen de woorden ‘aangeduid als natuurtype N14, N15 of N16’.

  • 2.

    In het vijfde lid, onderdeel g, wordt na ‘steenmeel wordt toegepast’ ingevoegd: , tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet noodzakelijk is.

W

In artikel 4.21.4.4, wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4.

    Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.21.4.1, onder d, e en g, is verplicht bij aanplant gebruik te maken van herkomsten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

X

Artikel 4.21.4.5 komt te luiden:

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (Verordening (EU) nr. 651/2014 PbEU 2014 L187/1-78).

 

Y

Na Subparagraaf 4.21.5 Apparaatskosten wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Subparagraaf 4.21.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN

Artikel 4.21.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering van landbouwgrond naar bos;

  • b.

    realisatie van bos.

Artikel 4.21.6.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het bos bij aanplant wordt aangelegd met minimaal 80% inheemse soorten.

    • b.

      het project een omvang heeft van minimaal:

      • i.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een locatie grenzend aan het Gelders natuurnetwerk of binnen de Groene ontwikkelingszone.

      • ii.

        drie hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie;

    • c.

      bij de aanvraag een intentieverklaring van het gemeentebestuur wordt overgelegd waaruit blijkt:

      • i.

        de intentie het bos planologisch te borgen;

      • ii.

        de juridische mogelijkheden hiertoe, met name de landschappelijke inpassing; en

    • d.

      het bos in overeenstemming is met de vigerende Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.21.6.1, onderdeel a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de productiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

    • b.

      de productiecapaciteit in de laatste vijf jaar voor de aanvraag om subsidie onafgebroken is gebruikt;

    • c.

      op de grond waarop subsidie wordt aangevraagd ook realisatie van bos plaatsvindt;

    • d.

      de taxatie wordt uitgevoerd door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur.

  • 3.

    Artikel 4.21.1.2, onderdeel a tot en met d, is niet van toepassing.

Artikel 4.21.6.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten voor natuurbeheer;

  • b.

    kosten voor grondaankoop;

  • c.

    kosten voor pachtafkoop; en

  • d.

    in afwijking van artikel 4.21.1.3, derde lid, kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.

Artikel 4.21.6.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 4.21.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verstrekt aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

 

Artikel 4.21.6.5 Aanvraag

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.2.3 en 4.21.1.5, de volgende gegevens:

  • a.

    de grootte van de onderneming;

  • b.

    een verklaring of en welke andere subsidies aanvrager voor de activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • c.

    als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 4.21.6.6 Hoogte

  • 1.

    De subsidie voor functieverandering bedraagt maximaal de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

  • 2.

    Subsidie voor de realisatie van bos bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per hectare.

Artikel 4.21.6.7 Verplichtingen

  • 1.

    Ontvanger van subsidie voor functieverandering is, in aanvulling op artikel 4.21.1.7, verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met provincie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht af te sluiten, waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert en datgene nalaat wat de veiligstelling van het bos verstoort; en

      • ii.

        dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

    • b.

      er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten;

    • c.

      de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

  • 2.

    Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid onder a worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3.

    Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel eenmalig worden verlengd.

  • 4.

    Subsidieontvanger voor realisatie van bos is verplicht:

    • a.

      bij aanplant gebruik te maken van soorten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      het bos voor zover nodig te beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

    • c.

      aanlegwerkzaamheden in de periode tussen 1 september en 1 april uit te voeren.

    • d.

      aanlegwerkzaamheden pas na planologische borging uit te voeren.

    • e.

      na aanleg van het bos bij Gedeputeerde Staten een verzoek in te dienen om dit bos op te nemen op de kaart van het Natuurbeheerplan.

  • 5.

    Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 4.21.6.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    het bos zou worden aangelegd op een locatie binnen de begrenzing van een weidevogelgebied of het Gelders natuurnetwerk, bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    de onderneming van aanvrager in moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • c.

    er een bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard

  • d.

    op de landbouwgrond of op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze of andere regeling op grond waarvan subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • e.

    voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verleend of verstrekt;

  • f.

    subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoen en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moeten stopzetten;

  • g.

    subsidie wordt aangevraagd met door bedrijven uit de houtsector met het oog op commercieel levensvatbare houtwinning, vervoer hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of energiebronnen;

  • h.

    het voedselbossen betreft.

Artikel 4.21.6.9 Communautair toetsingskader

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

 

Z

Na paragraaf 4.21 worden nieuwe paragrafen ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 4.22 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

 

Artikel 4.22.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    revitalisering van bos met betrekking tot:

    • i.

      hydrologisch herstel;

    • ii.

      aanbrengen wildkerend raster;

    • iii.

      verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

    • iv

      aanplanten van inheemse loofbomen en rijkstrooiselsoorten;

    • v.

      het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • b.

    omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos.

Artikel 4.22.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie, als bedoeld in artikel 4.22.1, wordt alleen verstrekt als de activiteiten plaatsvinden op percelen binnen het Gelders natuurnetwerk en buiten een Natura 2000-gebied.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, eerste lid, onder a, onder i, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op uitvoeren van:

    • a.

      onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats; of

    • b.

      herstelmaatregelen in vochtige of natte boshabitats.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder ii, wordt alleen verstrekt op locaties waar meer inheemse loofbomen nodig zijn ten behoeve van brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het raster is noodzakelijk in verband met graasdruk door in het wild levende soorten;

    • b.

      het aanplanten of bevorderen van natuurlijke verjonging van inheemse loofbomen:

      • i.

        draagt bij aan het minimaliseren van de kans op onbeheersbare natuurbranden; en

      • ii.

        is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering; of

    • c.

      het aanplanten van inheemse loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing.

  • 5.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder iii, wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      het betreft natuurtype:

      • i.

        N14;

      • ii.

        N15; of

      • iii.

        N16, mits het bos omgezet wordt naar natuurtype N14 of N15;

    • b.

      het perceel is gelegen op een oude bosgroeiplaats; en

    • c.

      alle op het lokale eigendom van aanvrager aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de natuurlijke bosontwikkeling vormen worden verwijderd.

  • 6.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder iv, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen:

      • i.

        aangeduid als natuurtype N14 of N15, voor zover het aanplant van autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft; of

      • ii.

        binnen bestaande bossen aangeduid als N16, voor zover het aanplant van inheemse boom- en struiksoorten betreft; en

    • b.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen.

  • 7.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iii.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      de aanplant bestaat uit autochtone inheemse boom- en struiksoorten of sprake is van het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 60% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos gaat voldoen aan de eisen van natuurtype N14 of N15.

Artikel 4.22.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd of gemachtigd is door een persoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein.

  • 2.

    Subsidie voor omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos wordt alleen verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 4.22.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2.

    Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.22.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van de subsidiabele activiteit.

Artikel 4.22.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van:

  • a.

    een beschrijving van het voldoen aan de criteria;

  • b.

    een beschrijving per natuurgebied van de gegevens, bedoeld in artikel 1.2.3, eerste lid;

  • c.

    een beschrijving van de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

  • d.

    een GIS-kaart waarop de maatregelen zijn aangeduid.

Artikel 4.22.7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 6 opgenomen normkosten.

  • 2.

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 6 opgenomen normkosten als:

    • a.

      de activiteiten aantoonbaar meer kosten; en

    • b.

      de meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verleend als deze minder bedraagt dan € 5.000.

Artikel 4.22.8 Verplichtingen

  • 1.

    Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder ii, is verplicht:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uit te voeren om de voorgenomen doelen te behalen; en

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uit te voeren.

  • 2.

    Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder iii, is verplicht:

    • a.

      vrijkomend hout te laten liggen, tenzij het struikvormers betreft;

    • b.

      geen houtoogst toe te passen;

    • c.

      niet-mechanisch te verwijderen, tenzij onderbouwd wordt dat het noodzakelijk is; en

    • d.

      geen glyfosaat toe te passen.

  • 3.

    Aanvrager is verplicht om na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur duurzaam in stand te houden.

  • 4.

    Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder iv is verplicht bij de realisatie geen inheemse spontane opslag te verwijderen.

  • 5.

    Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.22.1, onder a, onder iv en b, is verplicht bij aanplant gebruik te maken van herkomsten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

Artikel 4.22.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (Verordening (EU) nr. 651/2014 PbEU 2014 L187/1-78).

 

Artikel 4.22.10 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • 1.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020, 2014/C 204/01; en

  • 2.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020, 2014/C 204/01, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • ii.

      € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Paragraaf 4.23 Innovatie en modernisering stikstof

 

Artikel 4.23.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bewezen techniek: techniek die ofwel is opgenomen in de lijst in bijlage 1 van de Rav ofwel door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie is onderbouwd en elders in de praktijk als effectief is bewezen;

  • b.

    brongerichte maatregelen: maatregelen gericht op het voorkomen van emissie bij de bron;

  • c.

    eindgebruiker: veehouderij die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee stikstofemissie op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • d.

    emissiewaarde: effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer ten gevolge van menselijke activiteiten;

  • e.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g.

    kleine onderneming: kleine onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    latente ruimte: ongebruikte capaciteit voor stikstofemissie in de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming;

  • i.

    middelgrote onderneming: middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • j.

    nageschakelde techniek: techniek om ontstane emissie te zuiveren;

  • k.

    onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • l.

    Rav: Regeling Ammoniak en Veehouderij;

  • m.

    Rav-code: code per huisvestingssysteem, opgenomen in bijlage 1 van de Rav, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld;

  • n.

    referentiewaarde: waarde behorend bij een Rav-code die de hoogte van de emissie die zonder investeringen en managementmaatregelen vanuit het stalsysteem voortkomt, weergeeft;

  • o.

    stalemissie: emissie van ammoniak vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving;

  • p.

    stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij;

  • q.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

  • r.

    stikstofemissie: uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak;

  • s.

    stikstofgevoelig Natura-2000 gebied: Natura-2000 gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming met een voor stikstof gevoelige habitat met een te hoge stikstofbelasting, dat deel uitmaakte van het programma aanpak stikstof 2015-2021 als vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • t.

    veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderij;

  • u.

    veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.

Paragraaf 4.23a Investeringen in niet-bewezen brongerichte stikstofreducerende innovaties in stalsystemen

 

Artikel 4.23a.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een innovatieproject gericht op brongerichte reductie van stikstofemissie vanuit een stalsysteem.

  • 2.

    Het innovatieproject, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een of meer van de volgende fasen:

    • a.

      een onderzoeks- en ontwikkelingsfase;

    • b.

      een emissiemetingenfase;

    • c.

      een resterende productieve levensduurfase.

Artikel 4.23a.2 Criteria subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het innovatieproject bestaat uit

      • i.

        alle drie de fasen als bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, of

      • ii.

        de emissiemetingenfase en resterende productieve levensduurfase, als de onderzoeks- en ontwikkelingsfase niet meer dan twee jaar voor de aanvraag is gerealiseerd;

    • b.

      aanvrager deelneemt in een samenwerkingsverband;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband, bedoeld in het vorig onderdeel tenminste één veehouderij, die potentieel eindgebruiker is van de investeringen, en één onderzoeksorganisatie deelnemen;

    • d.

      het innovatieproject wordt uitgevoerd op een of meerdere veehouderijlocaties;

    • e.

      het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, bedraagt tenminste:

      • i.

        melkvee: 50% ten opzichte van Rav-code A1.100;

      • ii.

        vleeskalveren: 50% ten opzichte van Rav-code A4.100;

      • iii.

        melkgeiten: 25% ten opzichte van 3,4 kg NH3 per dierplaats;

      • iv.

        varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

      • v.

        leghennen en grootouder- en ouderdieren van leghennen: 50% ten opzichte van Rav-code E2.100;

      • vi.

        vleeskuikens : 50% ten opzichte van Rav-code E5.100;

      • vii.

        grootouder- en ouderdieren van vleeskuikens: 60% ten opzichte van Rav-code E4.100;

    • f.

      de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op de volgende Natura-2000 gebieden, is voor de aanvraag minimaal:

      • i.

        14572 mol per jaar in de Veluwe;

      • ii.

        417 mol per jaar in Rijntakken;

      • iii.

        38 mol per jaar in de Achterhoek.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder a, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstofemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen;

    • b.

      als de investeringen, bedoeld onder a, zijn gericht op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder b, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor het meten van het effect dat de investeringen, bedoeld in het voorgaande lid, hebben op de stikstofemissie op een veehouderij; en

    • b.

      voor technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting als bedoeld in het tweede lid, onder a die nog geen Rav-code hebben.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder c, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor de afschrijving van de investeringen, bedoeld in het tweede lid, onder a, na het afronden van de onderzoeks- en ontwikkelfase en de emissiemetingenfase;

    • b.

      als de investeringen gebruiksklaar zijn ten behoeve van het gebruik bij de primaire landbouwproductie op de desbetreffende veehouderijlocatie;

    • c.

      als de investeringen onder b, passen binnen tenminste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdelen a, b en d van de Landbouwvrijstellingsverordening;

    • d.

      als de investeringen onder b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en elfde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 4.23a.3 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan de veehouderij die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 4.23a.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie.

 

Artikel 4.23a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid onder a bedraagt:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b.

      25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2.

    Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a.

      10 procent, als de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming;

    • b.

      20 procent, als de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3.

    Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 25, zesde lid, onder b, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening verhoogd met 15 procent als:

    • a.

      de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4.

    De subsidie, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid onder a bedraagt ten hoogste € 100.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject, met een maximum van € 400.000 per aanvraag;

  • 5.

    De subsidie, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid onder b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 120.000 per veehouderijlocatie en maximaal € 480.000 per aanvraag.

  • 6.

    De subsidie, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid onder c bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, te verhogen met 20% als

    • a.

      subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder a, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten van investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder e, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 7.

    Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject en maximaal € 800.000 per aanvraag.

Artikel 4.23a.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder a, komen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2.

    Voor de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder b, komen de kosten, bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Voor de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 4.23a.1, tweede lid, onder c komen de afschrijvingskosten van de investeringen, voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.23a.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor dezelfde innovatie al subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor een van de fasen van het innovatieproject al subsidie is verstrekt;

  • c.

    met de uitvoering van het innovatieproject de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • d.

    het innovatieproject naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

Artikel 4.23a.8 Verplichtingen

  • 1.

    Binnen drie maanden na subsidieverlening wordt met de uitvoering van het innovatieproject gestart.

  • 2.

    Als het innovatieproject bestaat uit alle drie de fasen, bedoeld in artikel 4.23a.2, eerste lid, onder a, onder i, worden de onderzoek- en ontwikkelingsfase en de emissiemetingenfase binnen vijf jaar na subsidieverlening voltooid.

  • 3.

    Als het innovatieproject bestaat uit de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 4.23a.2, eerste lid, onder a, onder ii, wordt de emissiemetingenfase binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie voltooid.

  • 4.

    Voor de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de subsidieontvanger gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 5.

    Voorafgaand aan de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening bekend op internet.

  • 6.

    Na afloop van emissiemetingenfase stelt de onderzoeksorganisatie de resultaten van onderzoek overeenkomstig artikel 31, vierde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening beschikbaar op internet;

    • a.

      vanaf de datum waarop de emissiemetingenfase is afgerond; of

    • b.

      als deze datum ligt voor de datum onder a, vanaf de datum waarop de informatie over de resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties als bedoeld in artikel 31, vierde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening.

  • 7.

    De resultaten van de emissiemetingenfase worden door de onderzoeksorganisatie gedurende vijf jaar beschikbaar gehouden vanaf de datum waarop de resultaten op internet beschikbaar zijn gesteld, bedoeld in het vorige lid.

  • 8.

    Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Paragraaf 4.23b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen

 

Artikel 4.23b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.

 

Artikel 4.23b.2 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt:

  • a.

    voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer nieuwe bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot brongerichte reductie van stikstofemissie in een stalsysteem; of

  • b.

    voor een combinatie van een van de brongerichte maatregelen onder a en een nageschakelde techniek;

  • c.

    als de investeringen onder a en b, passen binnen tenminste een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder a, b en d, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • d.

    als de investeringen onder a en b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en elfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • e.

    als aannemelijk is dat het reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, tenminste bedraagt:

    • i.

      melkvee: 30% ten opzichte van Rav-code A1.100;

    • ii.

      vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

    • iii.

      varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

    • iv.

      pluimvee: 50% ten opzichte van Rav-codes: E1.100, E2.100, E3.100, E4.100, E5.100

    • v.

      overig: 60% ten opzichte van B1.100, F1.100, F2.100, F3.100, F4.100, G1.100, G2.1.100, I2.100, K1.100, L3.100;

  • f.

    als de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden in Gelderland, minimaal bedraagt:

    • i.

      22349 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      890 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      90 mol per jaar in de Achterhoek.

Artikel 4.23b.3 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan een veehouderij.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 4.23b.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de volgende gegevens:

  • a.

    een onafhankelijke en door onderzoeksorganisatie onderbouwde berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie;

  • b.

    benaming van de investering en Rav-code of de benaming en het reductiepercentage van de techniek zoals onderbouwd en gebleken in de praktijk;

  • c.

    offertes van de investeringen als bedoeld in artikel 4.23b.2, onder a.

Artikel 4.23b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, te verhogen met 20% als

    • a.

      subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder a, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      subsidie wordt verstrekt voor de extra kosten voor investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren om een hoger niveau dan de geldende normen van de Europese Unie te halen, en die niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit, bedoeld in artikel 14, dertiende lid, onder e, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    De maximale subsidie is afhankelijk van het percentage waarmee de toegestane stikstofemissie op de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming wordt verlaagd en bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 75.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met 30% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • b.

      € 90.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 45% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • c.

      € 105.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 60% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • d.

      € 120.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 75% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • e.

      € 135.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • f.

      € 150.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met meer dan 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie.

Artikel 4.23b.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid onderdelen a tot en met d van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij.

Artikel 4.23b.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • b.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

Artikel 4.23b.8 Verplichtingen

  • 1.

    Binnen drie maanden na de subsidieverlening wordt met de uitvoering van de activiteit gestart.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek met maximaal twaalf maanden verlengen.

  • 3.

    De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 4.

    Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, om de toegestane stikstofemissie op de vergunning te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 4.23b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.

Artikel 4.23b.9 Opschortende voorwaarde

  • 1.

    De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Op verzoek kunnen Gedeputeerde Staten de termijn als bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3.

    De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden bedoeld in het eerste lid, binnen één maand na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 4.24 Aanleg agroforestry

 

Artikel 4.24.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder agroforestry: een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.

 

4.24.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van agroforestry.

 

4.24.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het perceel waarop de bomen en houtige, meerjarige gewassen worden aangeplant een minimale oppervlakte heeft van één hectare, en een minimum van 30 bomen of houtige, meerjarige gewassen per hectare wordt aangeplant, of;

  • b.

    de aangeplante bomen of houtige, meerjarige gewassen worden geplaatst in een of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.

4.24.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van de aankoop van bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • b.

    de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de activiteit voor zover deze niet zijn betrokken in een andere subsidieaanvraag;

  • c.

    de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

  • d.

    de kosten voor de inhuur van personeel;

  • e.

    directe arbeidskosten.

4.24.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

4.24.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • b.

    offertes voor de aankoop van de bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • c.

    een topografische kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven.

4.24.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €20.000,-.

 

4.24.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

 

4.24.9 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt zover deze niet in strijd is met de De-minimissteun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).

 

AA

Aan artikel 6.12.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4.

    Over de criteria, bedoeld in het eerste lid, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

BB

Artikel 6.12.3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft gevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of van vergelijkbare regelingen van andere provincies.

CC

In artikel 6.12.6, tweede lid, wordt “20 april 2021” vervangen door: 12 april 2022 en “10 september 2021” door: 13 september 2022.

 

DD

Artikel 6.12.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In het eerste lid wordt “na datum van de beschikking tot subsidieverlening” vervangen door: na start van de subsidiabele activiteit.

  • b.

    Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2.

    Met de uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

  • c.

    Het derde lid komt te luiden:

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van aanvrager de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal zes maanden verlengen.

EE

Aan artikel 6.12a.2 wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5.

    Over de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

FF

Artikel 6.12a.3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie wordt geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of vergelijkbare regelingen in het kader van MIT R&D samenwerkingsprojecten bij andere provincies.

GG

In artikel 6.1a2.5, tweede lid, wordt “1 juni 2021” vervangen door: 1 juni 2022, en “10 september 2021” door: 13 september 2022.

 

HH

Artikel 6.12a.7 wordt als volgt gewijzigd.

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt ten hoogste 35% van zijn subsidiabele kosten.

    • 2.

      Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 3.

      De totale subsidie per MIT-R&D-samenwerkingsproject bedraagt tenminste € 50.000 en maximaal € 350.000.

II

Artikel 6.12a.8 wordt als volgt gewijzigd.

  • 1.

    In het eerste lid wordt “na subsidieverlening” vervangen door: na start van de subsidiabele activiteit.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de aanvrager de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 12 maanden verlengen.

JJ

In artikel 6.36.2 wordt “2021-2017” vervangen door: 2021-2027.

 

KK

In artikel 6.36.6, eerste lid, wordt “2014-2020” vervangen door: 2021-2027.

 

LL

In artikel 6.36.7, eerste lid, wordt “2014-2020” vervangen door: 2021-2027.

 

MM

Onder verlettering van onderdeel s tot q, q tot r, r tot t en t tot u, wordt na artikel 7.1.1, onder r, een onderdeel toegevoegd dat luidt:

s. monumentnummer: het unieke nummer en de daaraan gekoppelde beschrijving waaronder het erfgoed staat ingeschreven in het Rijks- of gemeentelijk monumentenregister.

 

NN

In artikel 7.4.1, eerste lid, onder b, komt “innovatieve” te vervallen.

 

OO

In artikel 7.4.3, eerste lid, wordt “aanvraagt” vervangen door “aanvraag”.

 

PP

Artikel 7.4.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel f vervalt.

  • 2.

    De onderdelen g, h en i worden geletterd tot f, g en h.

QQ

Aan artikel 7.4.6 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5.

    Per monumentnummer kan maximaal één keer per kalenderjaar een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, onder a, b, c en d worden ingediend.

Artikel II

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    de zinsnede ‘paragraaf 4.21’ worden telkens vervangen door: paragraaf 4.21 en 4.22.

  • 2.

    de zinsnede ‘paragraaf 4.21.4 Revitalisering bos’ wordt vervangen door: paragraaf 4.21.4 en 4.22 Revitalisering bos.

Artikel III

De toelichting op de Regels Ruimte voor Gelderland 2016 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De algemene toelichting onder het kopje ‘Staatssteun’ wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de alinea die begint met ‘Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld’ wordt ‘artikel 4.21.4.1, onderdeel f,’ vervangen door: 4.21.4, 4.22, 4.23,.

  • 2.

    In de alinea die begint met ‘In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun’ wordt in de derde zin ‘en 4.21.4’ vervangen door: en 4.21.6.

  • 3.

    In de laatste alinea wordt na “(voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b en c),” ingevoegd: 4.24,.

B

De toelichting bij paragraaf 4.18 wordt vervangen door de volgende toelichting:

 

Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven

 

Artikel 4.18.1 Begripsomschrijving

Sub b

Door BIJ12 wordt, na een melding van (vermoedelijk) wolvenschade, op basis van de melding en foto’s beoordeeld of nader onderzoek nodig is. In dat geval wordt de melding beoordeeld als “wolf niet uit te sluiten”. Is dat het geval, dan gaat binnen 24 uur na de melding een taxateur langs voor een veldopname, sporenonderzoek, sectie van het kadaver en DNA-afname. De melding wordt dan op de website van BIJ12 vermeld op het overzicht schademelding, zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht

 

Sub c

Bij een calamiteit gaat het dus om minimaal twee verschillende aanvallen op twee verschillende dagen. Bij twee verschillende aanvallen op één dag is dus geen sprake van een calamiteit.

 

Artikel 4.18.2 Subsidiabele activiteit

Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.

 

Artikel 4.18.3 Criteria

De regeling is enerzijds bedoeld om tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die al schapen of geiten in het leefgebied hielden voor de datum van publicatie van de aanwijzing van het leefgebied door Gedeputeerde Staten. Het gaat om het houden van eigen schapen of geiten, dus niet die van iemand anders.

Anderzijds is de regeling bedoeld om buiten het leefgebied tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die schapen of geiten houden in een gebied waar een zwervende wolf mogelijk langer rond blijft hangen.

 

Onderdeel a, onder i

Op moment van inwerkingtreding van deze regeling was al een leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Op 16 maart 2021 hebben Gedeputeerde Staten besloten dit leefgebied uit te breiden. Aan de noordzijde als uitbreiding van het bestaande leefgebied van de wolven van de Noord-Veluwe. Op de Zuidwest Veluwe als gevolg van een nieuwe vestiging van wolven. Informatie over het leefgebied en de besluiten van Gedeputeerde Staten is te vinden op www.gelderland.nl/De-Wolf.

 

Onderdeel a, onder ii

De aanvallen kunnen hebben plaatsgevonden binnen één gemeente, maar ook binnen twee aan elkaar grenzende gemeenten. Op de website van BIJ12 worden de meldingen van de aanvallen geregistreerd: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht

Daar kan een schapen- of geitenhouder dus nakijken of sprake is van ten minste twee aanvallen op verschillende dagen in zeven dagen in één gemeente of in twee aan elkaar grenzende gemeenten.

Vindt een aanval plaats in de gemeente X en binnen 7 dagen nog een aanval in de aangrenzende gemeente Y, dan kunnen schapen- of geitenhouders uit zowel de gemeente X als Y een aanvraag indienen. Vinden binnen zeven dagen twee aanvallen plaats in de gemeente X, dan kunnen alleen schapen- of geitenhouders uit de gemeente X een aanvraag indienen. In beide gevallen geldt uiteraard dat hierbij wel aan alle criteria moet worden voldaan.

 

Gedeputeerde Staten baseren zich op de publicatie door BIJ12 en verwachten van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland dat steeds actief bekend wordt gemaakt wanneer aan dit criterium is voldaan.

 

Onderdeel b

Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.

 

Artikel 4.18.4 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.

 

Tweede lid

Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.5 onder h.

 

Artikel 4.18.5 Aanvrager

Eerste lid

De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.

 

Tweede lid

De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.

 

Artikel 4.18.6 Aanvraag

 

Eerste lid sub a.

Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.

 

Vierde lid sub b.

De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.

 

Artikel 4.18.7 Hoogte van de subsidie

 

Vierde lid

Met het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 4.18.6, tweede lid, wordt bedoeld het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.

 

Het kan echter zo zijn dat niet alle schapen en geiten die op deze stallijsten staan, ook daadwerkelijk in het aangewezen leefgebied worden gehouden. Daarom vragen we bij de aanvraag ook om een verklaring van het aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt de hoogte van de subsidie op basis van dit aantal schapen of geiten bepaald. Hierbij geldt als maximum echter altijd het gemiddelde dat wordt berekend aan de hand van de stallijsten.

 

Vijfde lid

Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen, bijvoorbeeld omdat hij een stuk grond van zijn buurman erbij kan kopen, waarop hij een vaste afrastering wil plaatsen. Er kan dan opnieuw een aanvraag voor een vaste afrastering worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500,-, inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.

 

Artikel 4.18.8 Weigeringsgrond

Tweede lid sub b

Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.

 

C

De artikelsgewijze toelichting bij Paragraaf 4.21 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    in de toelichting bij artikel 4.21.1.6 wordt het woord ‘grondeigenaar’ vervangen door: aanvraag.

  • 2.

    In de toelichting bij artikel 4.21.4.4 wordt na ‘Een voorbeeld van opvolgend beheer is het verwijderen van uitheemse soorten die gelijktijdig met het inheemse loofhout opkomen.’ ingevoegd: Plantsoenbonnen met daarop de herkomst van het plantsoen moeten op aanvraag van de provincie beschikbaar zijn.

  • 3.

    Na de toelichting bij artikel 4.21.5.5 wordt de volgende toelichting ingevoegd:

Artikel 4.21.6.1

De subsidie is bedoeld voor boscompensatie. In het verleden zijn bossen gekapt om doelstellingen voor Natura 2000 te realiseren. Het Rijk heeft via de SPUK geld beschikbaar gesteld om deze bossen, buiten natuurgebieden, te compenseren. Subsidie wordt verstrekt voor functieverandering in combinatie met realisatie van bos. Subsidie voor uitsluitend realisatie van bos is ook mogelijk. Onder de realisatie van bos wordt verstaan het planten van bomen en struikvormers of spontane begroeiing. Bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten verspreid over de eerste jaren van de aanplant. Wij subsidiëren alleen bos met een minimale omvang van één tot drie hectare en geen landschapselementen als singels, houtwallen of rijen bomen. De definitie landbouwgrond is vertaald naar de registratie in de database landbouwgrond van RVO / EZ. Alleen grond die als beteelde oppervlakte en als agrarische grond in de databases van EZ is geregistreerd komt in aanmerking voor de waardedaling functieverandering. De functieverandering wordt gewaarborgd door zowel de kwalitatieve verplichting als het planologisch borgen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente het perceel bestemt als bos of een omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan afgeeft.

 

Artikel 4.21.6.2

De functieverandering en aanleg van bos wordt alleen gesubsidieerd als het bos wordt uitgevoerd met minimaal 80% inheemse soorten. Dit is de belangrijkste eis voor het realiseren van een natuurbeheertype N14 (vochtig bos) of N15 (droog bos). Bij spontane opslag moeten activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie, die ook subsidiabel zijn en geschaard kunnen worden onder de aanlegkosten, gericht zijn op het bevorderen van inheemse begroeiing en bestrijden van uitheemse begroeiing. Een aanvullend criterium, artikel 4.21.1.2, onderdeel e, is dat verplicht vooroverleg plaatsvindt. De minimale omvang betreft een aaneengesloten bos.

 

Het realiseren van bos is planologisch niet overal toegestaan. Wij verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen. Deze intentieverklaring moet ingaan op zowel de wil als de juridische mogelijkheden. Vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk. In de Omgevingsverordening Gelderland worden gebieden als ganzenrustgebied, Groene ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Limes, waardevol open gebieden en nationale landschappen beschermd. Voor de Groene ontwikkelingszone gelden ook de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Aanvrager moet onderbouwen dat het bos op deze locatie in overeenstemming is met de regels die vanuit de omgevingsverordening gelden. Deze onderbouwing moet opnieuw geleverd worden bij de planologische toestemming van de gemeente. Bossen zijn vaak niet toegestaan in een waardevol open gebied, in de delen van de Groene ontwikkelingszone met kernkwaliteit openheid en in de cultuurhistorische gebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes. Het college kan de intentie uitspreken, maar de bevoegdheid ligt soms bij de gemeenteraad. Daarom kunnen activiteiten pas starten nadat de planologische procedure is doorlopen.

 

Artikel 4.21.6.3

In beginsel zijn alle overige kosten wel subsidiabel. Natuurbeheer is niet subsidiabel, maar bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten van de aanplant.

 

Artikel 4.21.6.7

Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

Opname op de kaart van het Natuurbeheerplan betekent niet automatisch dat het bos ook als subsidiabel op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan komt te staan.

 

D

In de artikelsgewijze toelichting wordt na de toelichting op paragraaf 4.21 de volgende toelichting ingevoegd:

 

Paragraaf 4.22 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

De inhoud van deze paragraaf komt grotendeels overeen met paragraaf 4.21.4. Paragraaf 4.21.4 is gericht op aanvragen binnen een Natura 2000-gebied, paragraaf 4.22 is gericht op aanvragen buiten een Natura 2000-gebied en binnen het Gelders natuurnetwerk.

 

Artikel 4.22.2

 

Derde lid

Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.

 

Vierde lid

De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren (onderdeel a). Een aanvullend vereiste is dat wordt voldaan aan onderdeel b of onderdeel c.

 

Vijfde lid

Subsidie voor het verwijderen van uitheemse soorten kan worden verleend voor een multifunctioneel bos met productie (N16) mits de intentie bestaat om dit bos op termijn om te zetten naar een natuurbos (N14 of N15). Omzetting op de kaart van het Natuurbeheerplan kan als het percentage uitheemse soorten laag genoeg is en beperkte houtproductie plaatsvindt. Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.

 

Zesde lid

Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant enkel groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha.

 

Zevende lid

Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurbestemming en geen agrarische bestemming. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.

 

Artikel 4.22.7

De normkosten in dit artikel gelden als een maximum per hectare of eenheid. De verantwoording dient plaats te vinden op basis van werkelijke kosten.

 

Artikel 4.22.8

Niet-mechanisch verwijderen is een verplichting om de bodem te beschermen. Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

De zesjarige instandhoudingsverplichting houdt in dat de natuur in stand blijft en redelijkerwijs wordt beheerd. Dit betreft regulier vervolgbeheer.

 

Artikel 4.22.9

Het Gelders natuurnetwerk is als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de AGVV. De Wet natuurbescherming en het Besluit algemene regels ruimtelijke ontwikkeling dragen provincies op om gebieden aan te wijzen die gezamenlijk het natuurnetwerk Nederland vormen.

 

Paragraaf 4.23 Innovatie en modernisering

Algemeen

Deze subsidieregeling is onderdeel van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). GMS staat voor een provinciale stikstofaanpak gericht op het werken aan een hernieuwde balans tussen Gelderse welvaart en draagkracht van de natuur. Deze aanpak richt zich op een clustering van drie prioritaire Natura 2000-gebieden: de Veluwe, de Achterhoek en de Rijntakken. Stikstofuitstoot en -neerslag in Gelderland wordt veroorzaakt door de bouw, industrie, mobiliteit maar ook door de landbouw. Deze regeling focust zich op de landbouw. Binnen de N2000-gebieden willen Gedeputeerde Staten met deze regeling verouderde stallen moderniseren en innovaties binnen de agrarische sector aanjagen.

 

De regeling omvat een paragraaf innovatie en een paragraaf modernisering. Innovatie is gericht op het voorkomen van stikstofemissie: brongerichte maatregelen. Modernisering richt zich op het voorkomen van stikstofemissie of om het voorkomen en zuiveren van emissie: dus zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Deze paragraaf biedt ruimte voor technieken die bewezen zijn omdat ze op bijlage 1 van de Rav voorkomen of omdat deze zijn onderbouwd door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.

 

Artikel 4.23.1. Begripsomschrijvingen

brongerichte maatregelen:

Deze definitie laat ruimte voor alle innovaties en bewezen technieken die zorgen voor voorkomen van emissie mits deze niet nageschakeld zijn. Hierdoor kunnen ook de maatregelen om emissie bij de bron voor pluimvee te verminderen, onder de werking van de regeling worden gebracht, omdat het in de praktijk bij de pluimvee niet mogelijk is om mest en urine van elkaar te scheiden.

 

Artikel 4.23a.2 Criteria subsidiabele activiteit

Eerste lid

Als gevolg van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op een van de afzonderlijke fasen of uit een combinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase met ofwel alleen de emissiemetingenfase ofwel alleen de fase van resterende productieve levensduur.

 

Als de aanvraag bestaat uit een combinatie van de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, dient aanvrager aan te tonen dat de onderzoeks- en ontwikkelingsfase in de afgelopen twee jaar is uitgevoerd.

 

Toelichting:

De toelichting wordt als gewijzigd:

Algemeen deel staatssteun op te nemen in de laatste alinea beginnend met “voor alle overige paragrafen” wordt na de laatste zin de volgende zin opgenomen: Voor subsidie op grond van paragraaf 4.24 geldt dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening voor landbouw.

 

Paragraaf 4.24 Aanleg agroforestry

 

Algemeen

Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is als gezegd niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.

 

Artikel 4.24.4 Subsidiabele kosten

Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan of hulpmiddelen om water te geven.

Artikel IV

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 2 mei 2022.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel I onderdelen B, C, D, E, F en G in werking op 23 maart 2022 en treden artikel I onderdelen AA, BB, CC en DD in werking op 12 april 2022.

  • 3.

    Artikel I, onderdelen N, P en Y, en artikel III, onderdeel C, treden in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends

Commissaris van de Koning

Miriam Nienhuis-van Doremaele

Secretaris

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends - Commissaris van de Koning

Miriam Nienhuis-van Doremaele - secretaris

Naar boven