Provinciaal blad van Noord-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2022, 15405 | gemeenschappelijke regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2022, 15405 | gemeenschappelijke regeling |
Instellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent de Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap Loosdrecht e.o.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;
de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren en de colleges van gedeputeerde staten van de provincies Noord-Holland en Utrecht;
Gelezen de voorstellen van de colleges van burgemeester en wethouders aan de raden van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren en van de colleges van gedeputeerde staten aan provinciale staten van de provincies Utrecht en Noord-Holland,
Gelezen de toestemming van de raden aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren,
Gelezen de toestemming van provinciale staten aan de colleges van gedeputeerde staten van de provincies Noord-Holland en Utrecht;
Gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen en in het bijzonder artikel 51;
de belangen van openluchtrecreatie en natuur- en landschapsbescherming in het gebied waarop de regeling betrekking heeft zijn bovengemeentelijk en provinciegrensoverschrijdend van aard;
het is wenselijk samen te (blijven) werken in bedrijfsvoeringsorganisatie dat uitvoering geeft aan het beheer van voorzieningen en terreinen voor de openluchtrecreatie en natuur- en landschapsbescherming in het gebied waarop de regeling betrekking heeft;
de rechtsvorm van de publiekrechtelijke rechtspersoon Plassenschap Loosdrecht e.o. 2019 aanpassing behoeft gelet op een aanpassing van de uitvoeringsorganisatie, de omvorming naar een bedrijfsvoeringsorganisatie, en de governancestructuur en de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022;
Besluiten de gemeenschappelijke regeling Plassenschap Loosdrecht gepubliceerd op 27 november 2019 in de Staatscourant nr. 65289 te wijzigen zodat de tekst daarvan als volgt komt te luiden:
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJFSVOERINGSORGANISATIE PLASSENSCHAP LOOSDRECHT E.O. 2023
Voor het beraadslagen en besluiten zijn de artikelen 54 tot en met 59 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.
Het verstrekken van deze inlichtingen gebeurt mondeling op een door die staten of raad te bepalen wijze dan wel schriftelijk indien de staten of raad daartoe besluiten. De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk door het lid van het bestuur verstrekt. Dit geldt eveneens voor de door één of meer leden van de provinciale staten of de gemeenteraad van een deelnemer aan het bestuur verzochte inlichtingen.
De leden van het bestuur worden uiterlijk drie maanden na de verkiezingen van de gemeenteraad of provinciale staten door het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk gedeputeerde staten uit hun midden aangewezen. Indien tussentijds een plaats in het bestuur openvalt, wordt zo spoedig mogelijk een nieuw lid aangewezen.
HOOFDSTUK IV: UITVOERING EN FINANCIËN
Artikel 15 Vierjarig uitvoeringsplan
Het bestuur zendt een ontwerp van het vierjarig uitvoeringsplan voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies. Gedurende een periode van twaalf weken na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijze. Het bestuur stelt het vierjarig uitvoeringsplan vervolgens vast, rekening houdend met de ingediende zienswijzen.
Indien aan het bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet deze onverwijld aan het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de deelnemende gemeente is gelegen het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 Provinciewet.
Paragraaf 2: Vierjarig financieel perspectief, begroting en kadernota
Artikel 17 Vierjarig financieel perspectief
Het bestuur zendt een ontwerp van het vierjarig financieel perspectief voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies. Gedurende een periode van twaalf weken na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijze. Het bestuur stelt het vierjarig financieel perspectief vervolgens vast, rekening houdend met de ingediende zienswijzen.
Het bestuur zendt de ontwerpbegroting, met daarin opgenomen de algemene financiële kadernota voor het betreffende begrotingsjaar, uiterlijk voor 15 april voorafgaande aan het jaar waarvoor deze begroting dient aan de raden en de provinciale staten. De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de ontwerpbegroting ter kennis brengen aan het bestuur.
Het bestuur stelt de ontwerpbegroting vast, die het op grond van het eerste lid aanbiedt aan de raden en provinciale staten. Wanneer in de eerste vergadering van het bestuur geen consensus wordt bereikt over de ontwerpbegroting, wordt een tweede vergadering belegd waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke termijn als bedoeld in het eerste lid. Wanneer dan alsnog consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting naar de raden en staten verzonden en wordt de procedure als bedoeld in het derde lid gevolgd. Wanneer dit niet het geval is, wordt de ontwerpbegroting niettemin vastgesteld, maar wordt het budget van het begrotingsonderdeel dat niet is aangenomen in de begroting gefixeerd op het niveau van het lopende begrotingsjaar. Het bestuur weegt deze zienswijzen bij het vaststellen van de begroting.
Artikel 19 Wijziging begroting
In voorkomende gevallen, dit ter beoordeling van het bestuur, kan een wijziging van de begroting die geen verhoging tot gevolg heeft van begrote deelnemersbijdragen voor het betreffende begrotingsjaar, worden vastgesteld door het bestuur zonder dat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies van hun zienswijze hebben kunnen geven. Van de vaststelling door het bestuur van een dergelijke begrotingswijziging wordt mededeling gedaan aan de deelnemers.
Het bestuur stelt, na overleg met de deelnemers, binnen drie maanden nadat het in het eerste lid bedoelde verzoek is ontvangen, een ontwerp vast voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling in verband met de voorgenomen toetreding, waaronder de bestuurssamenstelling en de deelnemersbijdrage, alsmede een regeling over de financiële gevolgen van de toetreding.
Het bestuur zendt dit ontwerp en de regeling aan de deelnemers, waaronder begrepen de aspirant-deelnemer, met het verzoek binnen zes maanden na verzending hiervan, inzake de vaststelling ervan een besluit te nemen door de daartoe wettelijk bevoegde organen. Na instemming en toestemming van de wettelijk voorgeschreven organen van de deelnemers en de aspirant deelnemer kan toetreding plaatsvinden.
Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de bedrijfsvoeringsorganisatie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.
De bedrijfsvoeringsorganisatie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 28, lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.
De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:
Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.
De bedrijfsvoeringsorganisatie en de uittredende deelnemer zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.
Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.
Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 25, derde lid en op de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie over het meest recent verstreken begrotingsjaar.
Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 25, derde lid en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.
Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.
Artikel 27 Verplichtingen uittreder
De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.
Haarlem, 15 december 2022.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
A.T.H. van Dijk, voorzitter
R.M. Bergkamp, provinciesecretaris
Uitgegeven op
Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
R.M. Bergkamp, provinciesecretaris
De huidige GR LSD, waarin raden, staten, colleges en burgemeesters deel nemen, wordt met de nu voorliggende wijziging omgevormd tot een beleidsarme bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Dat betekent dat deelname van de raden, staten en burgemeesters eindigt en het recreatieschap een beperkte doelstelling en geen verordenende bevoegdheden meer heeft. Ook wordt de werkwijze veranderd. De belangrijkste redenen voor deze verandering zijn:
In deze wijziging is rekening gehouden met uittreding van de gemeente Utrecht per 31 december 2022, waartoe de raad, het college en de burgemeester van deze gemeente in februari 2022 besloten hebben. Deze gemeente is dus vanaf 1 januari 2023 geen deelnemer meer. Er resteren aldus vier deelnemers. Dit heeft geleid tot gewijzigde bestuurssamenstelling en stemverhoudingen. (Zie hoofdstuk II). De afspraken die tussen de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht zijn gemaakt om te voorkomen dat deze uittreding gevolgen heeft voor de inkomsten van het recreatieschap uit de deelnemersbijdragen, zijn in de bepaling over de financiële bijdragen van de deelnemers verwerkt. (Zie artikel 21).
Taken en bevoegdheden (artikel 3 en 4)
De taken van het Plassenschap zijn gericht op de uitvoering; beleidstaken en de verordende bevoegdheden zijn vervallen.
Inlichtingenplicht (artikel 7)
De inlichtingenplicht is verbreed in de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen. In artikel 6 is die inlichtingenplicht opgenomen. Ook is een wijze bepaald waarop de inlichtingen gevraagd en ongevraagd worden verstrekt: de raden en de staten kunnen deze wijze bepalen. Vanzelfsprekend zal het Algemeen bestuur het initiatief kunnen nemen om een voorstel te doen om deze beschreven (werk)wijze uit te werken, waarna de raden en de staten deze werkwijze kunnen vaststellen.
Nieuwe bestuursvorm (artikelen 8 t/m 10)
Het Plassenschap wordt een bedrijfsvoeringsorganisatie. Dat betekent dat er 1 bestuur is en de deelnemers de colleges zijn, vier in totaal. In dit bestuur heeft iedere deelnemer 1 stem. Dit is geregeld in artikel 8. Dit laatste vraagt om een nadere toelichting.
In het voorstel aan de deelnemers over de omvorming d.d. 1 november 2021 is als uitgangspunt opgenomen dat de stemverhouding binnen het bestuur van het Plassenschap in het kader van omvorming naar de bedrijfsvoeringsorganisatie met één bestuur niet zal wijzigen. Volgens de thans geldende GR hebben de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren ieder 3 AB-leden, met elk 2 stemmen. De twee gemeenten hebben dus samen 6 + 6 = 12 stemmen. De gemeente Utrecht en de provincies Utrecht en Noord-Holland hebben ieder 2 AB-leden met elk 1 stem, dus 2 + 2 + 2 = 6 stemmen. Totaal zijn er nu aldus 18 stemmen. Voor besluiten bij gewone meerderheid zijn 10 stemmen voor nodig. Stichtse Vecht en Wijdemeren kunnen dus samen de meerderheid vormen.
De afgelopen maanden is op dit punt uit oogpunt van good governance om verschillende redenen een ander inzicht ontstaan.
Ten eerste staat inmiddels vast dat de gemeente Utrecht per 31 december 2022 uit de Regeling treedt. Hiermee komt het aantal deelnemers op 4 en verandert de zeggenschapsverhouding automatisch al.
Ten tweede is meer inzicht ontstaan in de impact van het feit dat de gemeente Wijdemeren, naast deelnemer en opdrachtgever, ook de rol van opdrachtnemer tegenover het Plassenschap gaat innemen, als uitvoerder van de beheer-, onderhouds-, en exploitatietaken. Het opdrachtgeverschap wordt in het Plassenschap straks vormgegeven in een vierjarig uitvoeringsplan en financieel perspectief en een jaarlijks werkplan, begroting en jaarrekening. Juridisch onvermijdelijk is dat Wijdemeren als deelnemer over deze stukken zienswijzen kan indienen en mee beslist in het bestuur van het Plassenschap. De kans bestaat dat er op een bepaald moment tegengestelde belangen ontstaan in de rol van mede- opdrachtgever enerzijds en opdrachtnemer anderzijds of zelfs belangenverstrengeling gaat spelen. Continuering van de situatie waarin de gemeente Wijdemeren, die op dit moment ook nog het voorzitterschap van de Regeling bekleedt, meer stemmen heeft dan de beide provincies en samen met de gemeente Stichtse Vecht de meerderheid kan vormen in het bestuur, maakt dit risico groter. Het leidt tot een onevenwichtigheid in de governance en past ook niet bij het feit dat een belangrijk uitgangspunt in de omvorming steeds is geweest te komen tot een duidelijke en transparante opdrachtgevers- opdrachtnemersrelatie.
Bekeken is hoe dit ongewenste effect en risico’s van toekomstige bestuurlijke ongemakken of ongelukken voorkomen kan worden. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden in de overweging betrokken.
Na omvorming is het Plassenschap een samenwerkingsverband dat op basis van solidariteit eigendommen beheert en opdrachten geeft aan derden voor de taakuitvoering. Het beleidswerk en de verordende bevoegdheden vervallen. Bij deze laatste twee onderdelen hebben de beide gemeenten op dit moment een bijzonder belang omdat de gronden binnen hun gemeentegrenzen liggen. Dat rechtvaardigde de extra leden en stemmenweging zoals deze nu geldt, alhoewel het voor Stichtse Vecht om een aanzienlijk beperkter areaal gaat dan voor Wijdemeren. In de situatie na omvorming vervalt deze reden, gezien de twee resterende taken van het Plassenschap. Daarbij hebben de vier deelnemers hetzelfde, gezamenlijke belang. Daarbij past een gelijke invloed in het bestuur.
Na uittreding van de gemeente Utrecht neemt de provincie Utrecht de financiële verplichtingen over. Dat leidt tot de volgende, aangepaste bijdragen:
Beide gemeenten brengen straks ca. 45% van de inkomsten op, beide provincies ca. 55%. Dat rechtvaardigt niet een overwegende invloed van beide gemeenten.
Gekeken is naar mogelijkheden een corrigerend mechanisme op de invloed van Wijdemeren in te bouwen in de besluitvorming over onderwerpen die te maken hebben met het opdrachtgeverschap, in de Regeling zelf of bijvoorbeeld in een afzonderlijk bestuurlijk protocol. Vastgesteld is dat dit leidt tot tamelijk ingewikkelde constructies. Daarmee wordt geen recht meer gedaan aan het gekozen uitgangspunt in het omvormingsproces van het schap, namelijk dat het nieuwe samenwerkingsmodel transparant en eenvoudig moet zijn.
De eenvoudigste en meest eenduidige vorm om meer evenwicht aan te brengen in de zeggenschapsverhoudingen in het toekomst bestuur en risico’s van rolvermenging en tegengestelde belangen te beperken is alle 4 de deelnemers een gelijke invloed in het bestuur te geven. In de nu voorliggende wijziging van de GR is daarom opgenomen dat elke deelnemer 1 zetel in het bestuur heeft met 1 stem. Totaal zijn er dan 4 stemmen. Voor besluiten bij gewone meerderheid zijn er dus 3 stemmen nodig. Stichtse Vecht en Wijdemeren kunnen zo samen geen meerderheid meer vormen.
Hierbij is nog van belang op te merken, dat volgens de gewijzigde tekst van de GR het bestuur niet bevoegd is besluiten te nemen over wijziging of opheffing van de GR. Dat besluit is aan de vier deelnemers, waarbij een gewone meerderheid, dus 3 stemmen voor, vereist is (zie artikel 28 en 29).
Gekozen is voor het principe van besluitvorming bij consensus. Dat past bij de samenwerkingsgedachte die binnen het recreatieschap in stand blijft. Om te voorkomen dat het bestuur vleugellam wordt is in tweede instantie besluitvorming bij gewone meerderheid mogelijk. Materieel betekent dit laatste dat besluiten tot stand komen wanneer 3 van de 4 deelnemers instemmen. Daarbij vervalt het nut van het opnemen van bepalingen over besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, want ook bij een 2/3e of 3/4e criterium zijn 3 van de 4 deelnemers nodig voor een besluit. Tegelijkertijd blijft er evenwicht in de zeggenschapsverhoudingen: de gemeenten samen, noch de provincies samen hebben een meerderheid. Er is altijd een deelnemer uit de andere geleding nodig. Ook dat past bij de samenwerkingsgedachte die binnen het recreatieschap in stand blijft.
Uitvoeringsorganisatie (artikelen 9 en 15)
In de huidige GR ligt nu vast dat LSD mede de GR RMN in stand houdt en deze belast met de uitvoering. Nu RMN wordt opgeheven en een andere uitvoeringsorganisatie wordt gezocht is het nodig de betreffende artikelen te wijzigen. Het bestuur kiest straks de uitvoeringsorganisatie. De deelnemers hebben invloed op de kwaliteit van de uitvoering in de vorm van een vierjarig uitvoeringsplan dat voor zienswijzen aan de deelnemers wordt voorgelegd, voordat dit plan door het bestuur wordt vastgesteld. Vanaf dan geldt dit plan als kaderstellend voor de uitvoering. Na twee jaar wordt de werkbaarheid van dit plan getoetst en kan zo nodig bijstelling volgen.
Budgetrecht raden en staten (artikelen 17 t/m 21)
Voor het vierjarig financieel perspectief, de ontwerp begroting en de ontwerp jaarrekening blijft de zienwijze procedure onder de deelnemers in stand. Zij houden zo invloed op de financiële huishouding van het Plassenschap. De termijn is in lijn gebracht met de wijziging van de Wgr die per 1 juli 2022 in werking treedt.
Toetreding nieuwe deelnemer (artikel 22)
De mogelijkheid is opgenomen dat andere publieke partijen toetreden tot de GR. Indien dat gebeurt is aanpassing van de bepalingen in de GR omtrent de bestuurssamenstelling en de deelnemersbijdrage nodig.
Uitreding van een deelnemer (artikel 23 t/m 27)
Een deelnemer kan besluiten uit de regeling te treden. De procedure die in dat geval gevolgd moet worden is in deze artikelen uitgewerkt. Belangrijk onderdeel daarvan is de zienswijzeprocedure op het uittredingsplan. Dat waarborgt dat alle andere deelnemers daar invloed op hebben. Het uittredingsplan wordt uiteindelijk vastgesteld door het bestuur van de GR.
Besluitvorming over wijziging en opheffing van de regeling (artikelen 28 en 29)
De deelnemers besluiten bij meerderheid over het wijzigen of opheffen van de regeling, het bestuur doet hiervoor het voorstel, maar is hiertoe niet beslissingsbevoegd. Bij meerderheid betekent dat 3 van de 4 deelnemers moeten instemmen met wijziging op opheffing.
Het bestuur initieert een evaluatie van de regeling als dat aan de orde is en legt de uitkomsten ter beoordeling van de hieraan te verbinden consequenties voor aan de deelnemers.
Wettelijk noodzakelijke wijzigingen (artikelen 6, 11 en 24 t/m 27)
Tot slot zijn de nieuwe eisen verwerkt die volgen uit de wijziging van de Wgr die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betreft de bepalingen over de termijnen voor zienswijzen, de verantwoording, uittreding en evaluatie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-15405.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.