Instellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent de Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap Loosdrecht e.o.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren en de colleges van gedeputeerde staten van de provincies Noord-Holland en Utrecht;

 

Gelezen de voorstellen van de colleges van burgemeester en wethouders aan de raden van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren en van de colleges van gedeputeerde staten aan provinciale staten van de provincies Utrecht en Noord-Holland,

 

Gelezen de toestemming van de raden aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren,

 

Gelezen de toestemming van provinciale staten aan de colleges van gedeputeerde staten van de provincies Noord-Holland en Utrecht;

 

Gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen en in het bijzonder artikel 51;

 

Overwegen het volgende:

 

de belangen van openluchtrecreatie en natuur- en landschapsbescherming in het gebied waarop de regeling betrekking heeft zijn bovengemeentelijk en provinciegrensoverschrijdend van aard;

 

het is wenselijk samen te (blijven) werken in bedrijfsvoeringsorganisatie dat uitvoering geeft aan het beheer van voorzieningen en terreinen voor de openluchtrecreatie en natuur- en landschapsbescherming in het gebied waarop de regeling betrekking heeft;

 

de rechtsvorm van de publiekrechtelijke rechtspersoon Plassenschap Loosdrecht e.o. 2019 aanpassing behoeft gelet op een aanpassing van de uitvoeringsorganisatie, de omvorming naar een bedrijfsvoeringsorganisatie, en de governancestructuur en de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022;

 

Besluiten de gemeenschappelijke regeling Plassenschap Loosdrecht gepubliceerd op 27 november 2019 in de Staatscourant nr. 65289 te wijzigen zodat de tekst daarvan als volgt komt te luiden:

 

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BEDRIJFSVOERINGSORGANISATIE PLASSENSCHAP LOOSDRECHT E.O. 2023

 

HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Deze regeling verstaat onder:

    • a.

      bedrijfsvoeringsorganisatie: een bedrijfsvoeringorganisatie, als bedoeld in artikel 8, lid 3 van de wet

    • b.

      'bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap': de rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze regeling;

    • c.

      'gebied': het gebied als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze regeling;

    • d.

      'Wet': de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Waar in of krachtens deze regeling artikelen van de Gemeentewet, Provinciewet of enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komt in die artikelen in de plaats van:

    • a.

      'de provincie' en 'de gemeente': Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap Loosdrecht e.o.;

    • b.

      'gedeputeerde staten' en 'burgemeester en wethouders': het bestuur.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1.

    Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie, genaamd 'Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap Loosdrecht e.o.'.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd te Loosdrecht.

Artikel 3 Werkgebied en uit te voeren taken

  • 1.

    Het gebied waarvoor deze regeling geldt, is aangegeven op de bij deze regeling behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

  • 2.

    Deze regeling is getroffen om de uitvoeringstaken te verrichten voor de openluchtrecreatie, de bescherming van natuur en landschap voor zover samenhangend met de recreatiekwaliteit.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    Aan het bestuur van de Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap worden de volgende taken en bevoegdheden overgedragen:

    • a.

      het beheer van de eigendommen en het vaststellen van de kaders voor de taakuitvoering ten behoeve van uitvoerende derde partijen en het maken van afspraken met deze derde partijen;

    • b.

      het aanleggen, onderhouden en eventueel exploiteren van recreatieve voorzieningen en het uitvoeren van andere werken verband houdend met deze taak;

    • c.

      het in stand houden en verbeteren van het natuur- en landschapsschoon voor zover samenhangend met deze taak;

    • d.

      het financiële beheer, contractmanagement en de communicatieve taken die benodigd zijn voor uitvoering van de taken bedoeld onder a. tot en met c.

  • 2.

    De nadere omschrijving van de taken, de intensiteit van en condities waaronder de taken worden uitgevoerd, worden door het bestuur vastgelegd in het uitvoeringsplan bedoeld in artikel 16.

HOOFDSTUK II: HET BESTUUR

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 5 Vergaderingen

Voor het beraadslagen en besluiten zijn de artikelen 54 tot en met 59 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Inlichtingenplicht

  • 1.

    Het bestuur en een lid van het bestuur is gehouden inlichtingen te verstrekken, die door een of meer leden van de provinciale staten of de gemeenteraad van de deelnemer die deze leden heeft aangewezen zijn gevraagd of voor hun taken benodigd zijn.

  • 2.

    Het verstrekken van deze inlichtingen gebeurt mondeling op een door die staten of raad te bepalen wijze dan wel schriftelijk indien de staten of raad daartoe besluiten. De verlangde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk door het lid van het bestuur verstrekt. Dit geldt eveneens voor de door één of meer leden van de provinciale staten of de gemeenteraad van een deelnemer aan het bestuur verzochte inlichtingen.

  • 3.

    De deelnemende gemeenten en provincies zijn verplicht aan het bestuur inlichtingen te verschaffen omtrent plannen en maatregelen die voor Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap van belang zijn.

Artikel 7 Verantwoording

  • 1.

    Een lid van het bestuur kan door de provinciale staten of de gemeenteraad van de deelnemer die dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid op een door deze staten of raad te bepalen wijze.

  • 2.

    Een lid van het bestuur kan door het college dat dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders van een deelnemer kunnen een door hen aangewezen lid van het bestuur ontslag verlenen indien dit lid het vertrouwen van de staten of de raad niet meer bezit.

     

Paragraaf 2. Het bestuur

Artikel 8 Samenstelling

  • 1.

    Het bestuur bestaat uit vier leden.

  • 2.

    Iedere deelnemer dient met één lid in het bestuur te zijn vertegenwoordigd.

  • 3.

    De leden van het bestuur worden uiterlijk drie maanden na de verkiezingen van de gemeenteraad of provinciale staten door het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk gedeputeerde staten uit hun midden aangewezen. Indien tussentijds een plaats in het bestuur openvalt, wordt zo spoedig mogelijk een nieuw lid aangewezen.

  • 4.

    De leden van het bestuur worden aangewezen voor een periode van vier jaar. Een tussentijds aangewezen lid wordt aangewezen voor de resterende bestuursperiode van de opengevallen plaats. Een lid dat ophoudt lid te zijn van een college houdt tevens op lid te zijn van het bestuur.

  • 5.

    Het bestuur kan zich zowel in als buiten de vergadering laten bijstaan door adviseurs.

Artikel 9 Bevoegdheden

  • 1.

    Tot de taken en bevoegdheden van het bestuur behoort:

    • a.

      het voeren van het bestuur van Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap;

    • b.

      de zorg voor het beheer en onderhoud van alle werken, inrichtingen en eigendommen van Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap alsmede het toezicht daarop;

    • c.

      het maken van afspraken met een uitvoeringsorganisatie, het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen, het vaststellen van plannen en voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van werken en leveringen ten behoeve van Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap;

    • d.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen en het doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit; het beheer van de inkomsten en uitgaven van Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap;

    • e.

      het toezicht op de uitvoering van werken in het kader van de te behartigen belangen;

    • f.

      het opstellen van het vierjarig financieel perspectief, de ontwerpbegroting, de begroting, incl. de investeringsbegroting en het vierjarig uitvoeringsplan die voor zienswijzen aan de deelnemers worden voorgelegd;

    • g.

      het voeren van adequaat en voorzichtig vermogensbeheer;

    • h.

      overige uitvoeringsbevoegdheden die met a. tot en met g. samenhangen en volgen uit de opgedragen taakuitvoering.

    • i.

      het zorgdragen voor bewaring en beheer van de archiefbescheiden van de organen van Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap.

  • 2.

    Bij de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het bestuur vinden de in de Gemeentewet en Provinciewet gestelde regelen zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Vergaderingen

  • 1.

    De vergaderingen van het bestuur zijn niet openbaar.

  • 2.

    Elk lid heeft één stem. Besluitvorming vindt plaats op basis van consensus. Indien niet tot consensus kan worden gekomen, wordt een volgende vergadering uitgeroepen waarin over het beslispunt op basis van gewone meerderheid zal worden besloten.

     

Paragraaf 3: De voorzitter

Artikel 11 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het bestuur aangewezen voor een periode van vier jaar of bij tussentijds aantreden voor de nog lopende zittingsduur.

  • 2.

    Bij afwezigheid van zowel de voorzitter als de plaatsvervangend voorzitter treedt het oudste lid in jaren van het bestuur dat aanwezig is, als voorzitter op.

Artikel 12 Taak en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 2.

    De voorzitter draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten van het bestuur.

  • 3.

    De voorzitter ondertekent alle stukken die van het bestuur uitgaan. Hij kan de ondertekening opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde.

     

Paragraaf 4: Vergoedingen

Artikel 13 Vergoedingen

De leden van het bestuur maken geen aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten of een vergoeding voor hun werkzaamheden.

HOOFDSTUK III: PERSONEEL

Artikel 14 Secretaris

  • 1.

    De secretaris, zonodig ondersteund door een controller, staat het bestuur bij in alles wat de aan het bestuur opgedragen taken betreft en is hiervoor rechtstreeks aan het bestuur verantwoording schuldig.

  • 2.

    De secretaris ondertekent mede alle stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3.

    Het bestuur stelt een instructie voor de secretaris vast.

  • 4.

    Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris ingeval van diens afwezigheid.

HOOFDSTUK IV: UITVOERING EN FINANCIËN

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 15 Vierjarig uitvoeringsplan

  • 1.

    Het bestuur stelt uiterlijk 6 maanden na de gemeenteraadsverkiezingen een vierjarig uitvoeringsplan vast. Dit uitvoeringsplan bevat de inhoudelijke en financiële kaders van de opdracht tot taakuitvoering bedoeld in artikel 4, lid 1 onder a tot en met d.

  • 2.

    Het bestuur zendt een ontwerp van het vierjarig uitvoeringsplan voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies. Gedurende een periode van twaalf weken na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijze. Het bestuur stelt het vierjarig uitvoeringsplan vervolgens vast, rekening houdend met de ingediende zienswijzen.

  • 3.

    Binnen de kaders van het vastgestelde vierjarig uitvoeringsplan is het bestuur bevoegd met een uitvoeringsorganisatie afspraken over de taakuitvoering te maken en te wijzigen.

Artikel 16 Garantstelling

  • 1.

    De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat de Bedrijfsvoeringsorganisatie het Plassenschap te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien aan het bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet deze onverwijld aan het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de deelnemende gemeente is gelegen het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 Provinciewet.

     

Paragraaf 2: Vierjarig financieel perspectief, begroting en kadernota

Artikel 17 Vierjarig financieel perspectief

  • 1.

    Het bestuur stelt met een ontwerp vierjarig financieel perspectief vast, waarin de hoofdlijnen van het financiële beleid en de hoogte van de financiële bijdrage van de deelnemers voor de komende 4 jaar uitgewerkt worden.

  • 2.

    Het bestuur zendt een ontwerp van het vierjarig financieel perspectief voor zienswijzen aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies. Gedurende een periode van twaalf weken na verzending van het ontwerp bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijze. Het bestuur stelt het vierjarig financieel perspectief vervolgens vast, rekening houdend met de ingediende zienswijzen.

  • 3.

    Dit financieel perspectief vormt na vaststelling het richtinggevend kader voor het opstellen van de begrotingen in de betreffende jaren.

Artikel 18 Begroting

  • 1.

    Het bestuur zendt de ontwerpbegroting, met daarin opgenomen de algemene financiële kadernota voor het betreffende begrotingsjaar, uiterlijk voor 15 april voorafgaande aan het jaar waarvoor deze begroting dient aan de raden en de provinciale staten. De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de ontwerpbegroting ter kennis brengen aan het bestuur.

  • 2.

    Het bestuur stelt de ontwerpbegroting vast, die het op grond van het eerste lid aanbiedt aan de raden en provinciale staten. Wanneer in de eerste vergadering van het bestuur geen consensus wordt bereikt over de ontwerpbegroting, wordt een tweede vergadering belegd waarbij rekening wordt gehouden met de wettelijke termijn als bedoeld in het eerste lid. Wanneer dan alsnog consensus wordt bereikt, wordt de ontwerpbegroting naar de raden en staten verzonden en wordt de procedure als bedoeld in het derde lid gevolgd. Wanneer dit niet het geval is, wordt de ontwerpbegroting niettemin vastgesteld, maar wordt het budget van het begrotingsonderdeel dat niet is aangenomen in de begroting gefixeerd op het niveau van het lopende begrotingsjaar. Het bestuur weegt deze zienswijzen bij het vaststellen van de begroting.

  • 3.

    Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient naar onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 19 Wijziging begroting

In voorkomende gevallen, dit ter beoordeling van het bestuur, kan een wijziging van de begroting die geen verhoging tot gevolg heeft van begrote deelnemersbijdragen voor het betreffende begrotingsjaar, worden vastgesteld door het bestuur zonder dat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies van hun zienswijze hebben kunnen geven. Van de vaststelling door het bestuur van een dergelijke begrotingswijziging wordt mededeling gedaan aan de deelnemers.

Artikel 20 Deelnemersbijdragen (zie noot1)

  • 1.

    De deelnemersbijdragen komen ten laste van de deelnemers in de volgende verhouding:

    • a.

      De gemeente Stichtse Vecht: 17,76%

    • b.

      De gemeente Wijdemeren: 27,33%

    • c.

      De provincie Noord-Holland: 29,30%

    • d.

      De provincie Utrecht: 25,61%.

  • 2.

    De deelnemers betalen jaarlijks de bijdrage die in de uitgangspunten is vastgelegd, uitgaande van de onderlinge verhouding zoals bepaald in lid 1. De eerste termijn vervalt op 1 februari en de tweede op 1 augustus van elk jaar.

     

Paragraaf 3: Jaarrekening

Artikel 21 Jaarrekening

  • 1.

    Het bestuur zendt de ontwerp jaarrekening voor 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en de provinciale staten van de deelnemende provincies.

  • 2.

    De raden en provinciale staten kunnen hun zienswijze binnen twaalf weken na toezending van de ontwerp-rekening naar voren brengen aan het bestuur.

  • 3.

    Het bestuur stelt de jaarrekening vervolgens vast.

HOOFDSTUK V: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 22 Toetreding

  • 1.

    Een bestuursorgaan kan een verzoek tot toetreding tot deze gemeenschappelijke regeling tot het bestuur richten. Dit verzoek wordt aan de deelnemers voorgelegd.

  • 2.

    Het bestuur stelt, na overleg met de deelnemers, binnen drie maanden nadat het in het eerste lid bedoelde verzoek is ontvangen, een ontwerp vast voor de aanpassing van de gemeenschappelijke regeling in verband met de voorgenomen toetreding, waaronder de bestuurssamenstelling en de deelnemersbijdrage, alsmede een regeling over de financiële gevolgen van de toetreding.

  • 3.

    Het bestuur zendt dit ontwerp en de regeling aan de deelnemers, waaronder begrepen de aspirant-deelnemer, met het verzoek binnen zes maanden na verzending hiervan, inzake de vaststelling ervan een besluit te nemen door de daartoe wettelijk bevoegde organen. Na instemming en toestemming van de wettelijk voorgeschreven organen van de deelnemers en de aspirant deelnemer kan toetreding plaatsvinden.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin het besluit tot toetreding door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht bekend is gemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze.

Artikel 23 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden door een daartoe strekkend besluit, binnen een maand nadat het is genomen, aan het bestuur ter kennisneming toe te zenden.

  • 2.

    De uittreding gaat in vanaf 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op de toezending van het betreffende besluit van de uittredende deelnemer aan het bestuur.

Artikel 24 Uittredingsplan

  • 1.

    Het bestuur stelt, de deelnemers gehoord, binnen 9 maanden na ontvangst van het besluit tot uittreding een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3.

    Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding en de verplichtingen voor de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 28, lid 1.

  • 5.

    Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de bedrijfsvoeringsorganisatie die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de bedrijfsvoeringsorganisatie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 28, lid 1, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 8.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 9.

    De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    Relevante regelgeving;

    Relevante jurisprudentie;

    Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie en de uittredende deelnemer zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11.

    Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een risico-opslag van 10% toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding op te vangen.

  • 12.

    Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

Artikel 25 Externe deskundige

  • 1.

    Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2.

    De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 25, lid 5.

  • 3.

    Het bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het bestuur.

Artikel 26 Uittreedsom

  • 1.

    Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 25, derde lid en op de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2.

    Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 25, derde lid en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 3.

    Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.

Artikel 27 Verplichtingen uittreder

  • 1.

    De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Artikel 28 Wijziging

  • 1.

    Indien het bestuur wijziging van de gemeenschappelijke regeling noodzakelijk acht, doet het bestuur een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers.

  • 2.

    De regeling kan worden gewijzigd bij gelijkluidend besluit van de meerderheid van het aantal deelnemers.

Artikel 29 Opheffing

  • 1.

    Indien het bestuur opheffing van de regeling noodzakelijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel aan de deelnemers.

  • 2.

    De regeling kan worden opgeheven bij gelijkluidend besluit van de meerderheid van het aantal deelnemers.

  • 3.

    Het bestuur stelt, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast ten behoeve van de opheffing.

  • 4.

    Het liquidatieplan omvat de verplichtingen van de deelnemers tot deelneming in de financiële consequenties van de opheffing en een regeling met betrekking tot de gevolgen voor personeel.

  • 5.

    Voor zover het liquidatieplan niet anders bepaalt, geschiedt de vereffening van een nadelig saldo dan wel de verdeling van een voordelig saldo conform de in artikel 21 vastgestelde verdeelsleutel.

  • 6.

    De opheffing gaat in op het moment dat het liquidatieplan is uitgevoerd.

HOOFDSTUK VI: ARCHIEFBEPALING, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30 Archief

  • 1.

    Het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het Plassenschap,

  • 2.

    Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4 lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de provincie Utrecht.

Artikel 31 Werkingsduur

De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 32 Evaluatie

Het bestuur draagt zorg voor een evaluatie van de regeling als dat aan de orde is. Bij deze evaluatie worden de bestuursorganen en de gemeenten en provincies betrokken. De evaluatie wordt aan de gemeenten en provincies ter besluitvorming voorgelegd.

Artikel 33 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als "Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Plassenschap Loosdrecht e.o."

Haarlem, 15 december 2022.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.T.H. van Dijk, voorzitter

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris

Uitgegeven op

Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris

GEBIEDSKAART

 

 

TOELICHTING

Omvorming (artikel 2)

De huidige GR LSD, waarin raden, staten, colleges en burgemeesters deel nemen, wordt met de nu voorliggende wijziging omgevormd tot een beleidsarme bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Dat betekent dat deelname van de raden, staten en burgemeesters eindigt en het recreatieschap een beperkte doelstelling en geen verordenende bevoegdheden meer heeft. Ook wordt de werkwijze veranderd. De belangrijkste redenen voor deze verandering zijn:

  • Het kunnen werken met een eenvoudig en eenduidig bestuursmodel met weinig bestuurlijke drukte, door één bestuur en versterking van de relatie tussen de deelnemers en het recreatieschap op ambtelijk niveau.

  • Het behouden van het gemeenschappelijk eigendom binnen de GR; dat draagt bij aan de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de samenwerking.

  • Het voor de taakuitvoering voor de gebieden als deelnemers gezamenlijk beleggen van één eenduidige opdracht bij de uitvoerders.

  • Het zorgen voor rust en stabiliteit in de uitvoering en in de bijdragen van de deelnemers in de kosten ervan door te gaan werken met vierjarig uitvoeringsplan en vierjaarlijkse kadernota, met jaarlijkse actualisatie in de begroting.

In deze wijziging is rekening gehouden met uittreding van de gemeente Utrecht per 31 december 2022, waartoe de raad, het college en de burgemeester van deze gemeente in februari 2022 besloten hebben. Deze gemeente is dus vanaf 1 januari 2023 geen deelnemer meer. Er resteren aldus vier deelnemers. Dit heeft geleid tot gewijzigde bestuurssamenstelling en stemverhoudingen. (Zie hoofdstuk II). De afspraken die tussen de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht zijn gemaakt om te voorkomen dat deze uittreding gevolgen heeft voor de inkomsten van het recreatieschap uit de deelnemersbijdragen, zijn in de bepaling over de financiële bijdragen van de deelnemers verwerkt. (Zie artikel 21).

 

Taken en bevoegdheden (artikel 3 en 4)

De taken van het Plassenschap zijn gericht op de uitvoering; beleidstaken en de verordende bevoegdheden zijn vervallen.

 

Inlichtingenplicht (artikel 7)

De inlichtingenplicht is verbreed in de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen. In artikel 6 is die inlichtingenplicht opgenomen. Ook is een wijze bepaald waarop de inlichtingen gevraagd en ongevraagd worden verstrekt: de raden en de staten kunnen deze wijze bepalen. Vanzelfsprekend zal het Algemeen bestuur het initiatief kunnen nemen om een voorstel te doen om deze beschreven (werk)wijze uit te werken, waarna de raden en de staten deze werkwijze kunnen vaststellen.

 

Nieuwe bestuursvorm (artikelen 8 t/m 10)

Het Plassenschap wordt een bedrijfsvoeringsorganisatie. Dat betekent dat er 1 bestuur is en de deelnemers de colleges zijn, vier in totaal. In dit bestuur heeft iedere deelnemer 1 stem. Dit is geregeld in artikel 8. Dit laatste vraagt om een nadere toelichting.

 

In het voorstel aan de deelnemers over de omvorming d.d. 1 november 2021 is als uitgangspunt opgenomen dat de stemverhouding binnen het bestuur van het Plassenschap in het kader van omvorming naar de bedrijfsvoeringsorganisatie met één bestuur niet zal wijzigen. Volgens de thans geldende GR hebben de gemeenten Stichtse Vecht en Wijdemeren ieder 3 AB-leden, met elk 2 stemmen. De twee gemeenten hebben dus samen 6 + 6 = 12 stemmen. De gemeente Utrecht en de provincies Utrecht en Noord-Holland hebben ieder 2 AB-leden met elk 1 stem, dus 2 + 2 + 2 = 6 stemmen. Totaal zijn er nu aldus 18 stemmen. Voor besluiten bij gewone meerderheid zijn 10 stemmen voor nodig. Stichtse Vecht en Wijdemeren kunnen dus samen de meerderheid vormen.

De afgelopen maanden is op dit punt uit oogpunt van good governance om verschillende redenen een ander inzicht ontstaan.

Ten eerste staat inmiddels vast dat de gemeente Utrecht per 31 december 2022 uit de Regeling treedt. Hiermee komt het aantal deelnemers op 4 en verandert de zeggenschapsverhouding automatisch al.

Ten tweede is meer inzicht ontstaan in de impact van het feit dat de gemeente Wijdemeren, naast deelnemer en opdrachtgever, ook de rol van opdrachtnemer tegenover het Plassenschap gaat innemen, als uitvoerder van de beheer-, onderhouds-, en exploitatietaken. Het opdrachtgeverschap wordt in het Plassenschap straks vormgegeven in een vierjarig uitvoeringsplan en financieel perspectief en een jaarlijks werkplan, begroting en jaarrekening. Juridisch onvermijdelijk is dat Wijdemeren als deelnemer over deze stukken zienswijzen kan indienen en mee beslist in het bestuur van het Plassenschap. De kans bestaat dat er op een bepaald moment tegengestelde belangen ontstaan in de rol van mede- opdrachtgever enerzijds en opdrachtnemer anderzijds of zelfs belangenverstrengeling gaat spelen. Continuering van de situatie waarin de gemeente Wijdemeren, die op dit moment ook nog het voorzitterschap van de Regeling bekleedt, meer stemmen heeft dan de beide provincies en samen met de gemeente Stichtse Vecht de meerderheid kan vormen in het bestuur, maakt dit risico groter. Het leidt tot een onevenwichtigheid in de governance en past ook niet bij het feit dat een belangrijk uitgangspunt in de omvorming steeds is geweest te komen tot een duidelijke en transparante opdrachtgevers- opdrachtnemersrelatie.

 

Bekeken is hoe dit ongewenste effect en risico’s van toekomstige bestuurlijke ongemakken of ongelukken voorkomen kan worden. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden in de overweging betrokken.

Na omvorming is het Plassenschap een samenwerkingsverband dat op basis van solidariteit eigendommen beheert en opdrachten geeft aan derden voor de taakuitvoering. Het beleidswerk en de verordende bevoegdheden vervallen. Bij deze laatste twee onderdelen hebben de beide gemeenten op dit moment een bijzonder belang omdat de gronden binnen hun gemeentegrenzen liggen. Dat rechtvaardigde de extra leden en stemmenweging zoals deze nu geldt, alhoewel het voor Stichtse Vecht om een aanzienlijk beperkter areaal gaat dan voor Wijdemeren. In de situatie na omvorming vervalt deze reden, gezien de twee resterende taken van het Plassenschap. Daarbij hebben de vier deelnemers hetzelfde, gezamenlijke belang. Daarbij past een gelijke invloed in het bestuur.

Na uittreding van de gemeente Utrecht neemt de provincie Utrecht de financiële verplichtingen over. Dat leidt tot de volgende, aangepaste bijdragen:

  • a.

    De gemeente Stichtse Vecht: 17,76%

  • b.

    De gemeente Wijdemeren: 27,33%

  • c.

    De provincie Noord-Holland: 29,30%

  • d.

    De provincie Utrecht: 25,61%.

Beide gemeenten brengen straks ca. 45% van de inkomsten op, beide provincies ca. 55%. Dat rechtvaardigt niet een overwegende invloed van beide gemeenten.

Gekeken is naar mogelijkheden een corrigerend mechanisme op de invloed van Wijdemeren in te bouwen in de besluitvorming over onderwerpen die te maken hebben met het opdrachtgeverschap, in de Regeling zelf of bijvoorbeeld in een afzonderlijk bestuurlijk protocol. Vastgesteld is dat dit leidt tot tamelijk ingewikkelde constructies. Daarmee wordt geen recht meer gedaan aan het gekozen uitgangspunt in het omvormingsproces van het schap, namelijk dat het nieuwe samenwerkingsmodel transparant en eenvoudig moet zijn.

De eenvoudigste en meest eenduidige vorm om meer evenwicht aan te brengen in de zeggenschapsverhoudingen in het toekomst bestuur en risico’s van rolvermenging en tegengestelde belangen te beperken is alle 4 de deelnemers een gelijke invloed in het bestuur te geven. In de nu voorliggende wijziging van de GR is daarom opgenomen dat elke deelnemer 1 zetel in het bestuur heeft met 1 stem. Totaal zijn er dan 4 stemmen. Voor besluiten bij gewone meerderheid zijn er dus 3 stemmen nodig. Stichtse Vecht en Wijdemeren kunnen zo samen geen meerderheid meer vormen.

Hierbij is nog van belang op te merken, dat volgens de gewijzigde tekst van de GR het bestuur niet bevoegd is besluiten te nemen over wijziging of opheffing van de GR. Dat besluit is aan de vier deelnemers, waarbij een gewone meerderheid, dus 3 stemmen voor, vereist is (zie artikel 28 en 29).

 

Gekozen is voor het principe van besluitvorming bij consensus. Dat past bij de samenwerkingsgedachte die binnen het recreatieschap in stand blijft. Om te voorkomen dat het bestuur vleugellam wordt is in tweede instantie besluitvorming bij gewone meerderheid mogelijk. Materieel betekent dit laatste dat besluiten tot stand komen wanneer 3 van de 4 deelnemers instemmen. Daarbij vervalt het nut van het opnemen van bepalingen over besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, want ook bij een 2/3e of 3/4e criterium zijn 3 van de 4 deelnemers nodig voor een besluit. Tegelijkertijd blijft er evenwicht in de zeggenschapsverhoudingen: de gemeenten samen, noch de provincies samen hebben een meerderheid. Er is altijd een deelnemer uit de andere geleding nodig. Ook dat past bij de samenwerkingsgedachte die binnen het recreatieschap in stand blijft.

 

Uitvoeringsorganisatie (artikelen 9 en 15)

In de huidige GR ligt nu vast dat LSD mede de GR RMN in stand houdt en deze belast met de uitvoering. Nu RMN wordt opgeheven en een andere uitvoeringsorganisatie wordt gezocht is het nodig de betreffende artikelen te wijzigen. Het bestuur kiest straks de uitvoeringsorganisatie. De deelnemers hebben invloed op de kwaliteit van de uitvoering in de vorm van een vierjarig uitvoeringsplan dat voor zienswijzen aan de deelnemers wordt voorgelegd, voordat dit plan door het bestuur wordt vastgesteld. Vanaf dan geldt dit plan als kaderstellend voor de uitvoering. Na twee jaar wordt de werkbaarheid van dit plan getoetst en kan zo nodig bijstelling volgen.

 

Budgetrecht raden en staten (artikelen 17 t/m 21)

Voor het vierjarig financieel perspectief, de ontwerp begroting en de ontwerp jaarrekening blijft de zienwijze procedure onder de deelnemers in stand. Zij houden zo invloed op de financiële huishouding van het Plassenschap. De termijn is in lijn gebracht met de wijziging van de Wgr die per 1 juli 2022 in werking treedt.

 

Toetreding nieuwe deelnemer (artikel 22)

De mogelijkheid is opgenomen dat andere publieke partijen toetreden tot de GR. Indien dat gebeurt is aanpassing van de bepalingen in de GR omtrent de bestuurssamenstelling en de deelnemersbijdrage nodig.

 

Uitreding van een deelnemer (artikel 23 t/m 27)

Een deelnemer kan besluiten uit de regeling te treden. De procedure die in dat geval gevolgd moet worden is in deze artikelen uitgewerkt. Belangrijk onderdeel daarvan is de zienswijzeprocedure op het uittredingsplan. Dat waarborgt dat alle andere deelnemers daar invloed op hebben. Het uittredingsplan wordt uiteindelijk vastgesteld door het bestuur van de GR.

 

Besluitvorming over wijziging en opheffing van de regeling (artikelen 28 en 29)

De deelnemers besluiten bij meerderheid over het wijzigen of opheffen van de regeling, het bestuur doet hiervoor het voorstel, maar is hiertoe niet beslissingsbevoegd. Bij meerderheid betekent dat 3 van de 4 deelnemers moeten instemmen met wijziging op opheffing.

 

Evaluatie (artikel 32)

Het bestuur initieert een evaluatie van de regeling als dat aan de orde is en legt de uitkomsten ter beoordeling van de hieraan te verbinden consequenties voor aan de deelnemers.

 

Wettelijk noodzakelijke wijzigingen (artikelen 6, 11 en 24 t/m 27)

Tot slot zijn de nieuwe eisen verwerkt die volgen uit de wijziging van de Wgr die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betreft de bepalingen over de termijnen voor zienswijzen, de verantwoording, uittreding en evaluatie.

Naar boven