Beschikking Wet natuurbescherming, Zuid-Holland

Onderwerp

Omgevingsdienst Haaglanden maakt namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bekend dat besloten is om een ontheffing te verlenen voor het overtreden van de volgende verbodsbepalingen, met betrekking tot in het wild levende amfibieën, reptielen en vissen van soorten genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, i.v.m. het monitoren en onderzoek aan amfibieën, reptielen en vissen. De locatie betreft Zuid-Holland.

De ontheffing wordt gevraagd voor het overtreden van:

  • 1.

    artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor wat betreft het opzettelijk vangen en doden (van die in het wild levende amfibieën, reptielen en genoemde vissensoorten);

  • 2.

    artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb, voor wat betreft het opzettelijk verstoren (van);

  • 3.

    artikel 3.5, derde lid, van de Wnb voor wat betreft het opzettelijk rapen en vernielen van eieren(van);

  • 4.

    artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb voor wat betreft het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (van);

  • 5.

    artikel 3.6, tweede lid van de Wnb voor wat betreft het onder zich hebben of te vervoeren (van);

  • 6.

    artikel 3.9, eerste lid, van de Wnb voor wat betreft het gebruik van niet-selectieve vangmiddelen voor het vangen (van).

Ook wordt ontheffing gevraagd voor het overtreden van de volgende verbodsbepalingen met betrekking tot in het wild levende amfibieën, reptielen en vissen van soorten genoemd in bijlage, onderdeel A, van de Wnb

  • 1.

    artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wnb voor wat betreft het opzettelijk vangen en doden (van);

  • 2.

    artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wnb voor wat betreft het opzettelijk beschadigen en vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (van);

  • 3.

    artikel 3.24, tweede lid, van de Wnb in samenhang met artikel 3.10 van het Besluit Wet Natuurbescherming, voor wat betreft het zich buiten gebouwen bevinden met een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middel dat geschikt is voor het vangen (van);

  • 4.

    artikel 3.34, eerste lid, van de Wnb, voor wat betreft het uitzetten (van), voor zo ver het weer loslaten van gevangen dieren, op de vangplek of een direct aan de vangplek grenzende locatie, als uitzetten kan worden gezien.

Bezwaar

De beschikking is op 24 oktober 2022 verzonden. Een belanghebbende kan tot en met 5 december 2022 een bezwaarschrift indienen bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, t.a.v. het Awb secretariaat, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag, onder vermelding van het zaaknummer 00611432. Aan de behandeling van het bezwaarschrift zijn voor de indiener geen kosten verbonden.

Bij een spoedeisend belang kunt u een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Voor de behandeling van het verzoekschrift is griffierecht verschuldigd.

Het is ook mogelijk om een verzoek om voorlopige voorziening digitaal in te dienen via het Digitaal loket (https://loket.rechtspraak.nl).

Inlichtingen

Voor nadere inlichtingen kunt u zich wenden tot de afdeling Toetsing & Vergunningverlening Milieu, e-mailadres: vergunningen@odh.nl.

Naar boven