Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie)

Provinciale Staten van Limburg

 

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van 19 juli 2022, nummer G-22-025,

 

Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid Provinciewet,

 

BESLUITEN

 

vast te stellen:

 

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie)

Artikel I

De Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 2.4.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a.

    rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

  • b.

    sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

  • c.

    over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

  • d.

    het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.

  • e.

    realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

B

Na artikel 2.4.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende

 

Artikel 2.4.2a Instructieregels bestaande planvoorraad wonen

  • 1.

    Een ruimtelijk plan dat voor 16 januari 2015 is vastgesteld en dat voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van een of meerdere woningen, wordt voor 1 januari 2025 geactualiseerd.

  • 2.

    De actualisatie bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van actueel onafhankelijk regionaal kwalitatief en kwantitatief behoefteonderzoek.

  • 3.

    De mogelijkheid tot realisatie van woningen bedoeld in het eerste lid wordt slechts in stand gehouden als uit het onderzoek bedoeld in het tweede lid blijkt dat sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit.

  • 4.

    Indien de mogelijkheid tot realisatie van woningen op grond van het derde lid niet in stand kan worden gehouden, wordt de bestemming wonen voor 1 januari 2025 gewijzigd in een andere passende bestemming.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders heroverwegen voor 1 januari 2030 de mogelijkheden voor de realisatie van woningen die nog niet zijn gerealiseerd, op basis van actueel onafhankelijk regionaal kwalitatief en kwantitatief behoefteonderzoek.

  • 6.

    Indien uit het behoefteonderzoek bedoeld in het vijfde lid volgt dat een toegekende bestemming wonen niet meer nodig blijkt, starten burgemeester en wethouders een procedure gericht op het aanpassen van de bestemming wonen of het wijzigen van de bestemming wonen in een andere passende bestemming. De actualisatie van het ruimtelijk plan volgend op de actualisatie bedoeld in het eerste lid, dient voor 1 januari 2030 te zijn afgerond.

C

Na paragraaf 2.14 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.15 Huisvesting internationale werknemers

 

Artikel 2.15.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

internationale werknemers: arbeidsmigranten, expats en alle andere doelgroepen met een niet-Nederlandse nationaliteit zonder verblijfsstatus die in Limburg werken, ongeacht de termijn van werk of verblijf in Nederland.

 

Artikel 2.15.2 Instructieregel toepassing SNF-normen huisvesting internationale werknemers

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan dat voorziet in een bestemming die de tijdelijke of permanente huisvesting van internationale werknemers toestaat houdt het gemeentebestuur rekening met de normenset voor huisvesting van internationale werknemers voor het register van de Stichting Normering Flexwonen.

 

D

Na paragraaf 2.15 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.16 Na-ijlende effecten steenkoolwinning

 

Artikel 2.16.1 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.

 

E

Na paragraaf 2.16 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.17 Zonne-energie

 

Artikel 2.17.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    bestaand bos- of natuurgebied binnen de Zilvergroene natuurzone of de Bronsgroene landschapszone: een binnen de Zilvergroene natuurzone of de Bronsgroene landschapszone gelegen terrein dat op grond van het ruimtelijk plan de bestemming bos of natuur heeft;

  • -

    landbouwgrond: landbouwgrond als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

  • -

    zonnepark: een ruimtelijk samenhangende grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2.

Artikel 2.17.2 Instructieregels zonneparken

  • 1.

    Een ruimtelijk plan laat geen zonnepark toe binnen de Goudgroene natuurzone of binnen een waterwingebied.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan laat geen zonnepark toe in een bestaand bos- of natuurgebied binnen de Zilvergroene natuurzone of de Bronsgroene landschapszone.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg of de regio Midden-Limburg laat een zonnepark alleen toe als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Noord- en Midden-Limburg.

  • 4.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg laat een zonnepark alleen toe als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Zuid-Limburg.

  • 5.

    Een ruimtelijk plan laat geen zonnepark op landbouwgrond toe tenzij:

    • a.

      een zorgvuldige ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de locatie;

    • b.

      voorzien wordt in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en beheer passend bij de aanwezige kernkwaliteiten van het landschap;

    • c.

      de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die aansluit op een bij het gebied passende bodemkwaliteit; en

    • d.

      het ruimtelijk plan een verplichting tot het verwijderen van het zonnepark bevat na beëindiging van de activiteit.

  • 6.

    De toelichting bij een ruimtelijk plan voor een zonnepark bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het derde of het vierde lid en het vijfde lid.

  • 7.

    Bij het vaststellen van een ruimtelijk plan dat voorziet in een bestemming die een zonnepark toestaat houdt het gemeentebestuur rekening met het betrekken van de omgeving bij de toekenning van de bestemming, het zorgdragen voor maatschappelijk draagvlak voor de toekenning van de bestemming en het maximaal gebruik van de mogelijkheden voor (financiële) participatie bij de exploitatie van het zonnepark.

Artikel II

De toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Aan de toelichting bij paragraaf 2.4 wordt een toelichting bij de artikelen 2.4.2 en 2.4.2a, toegevoegd, luidende:

 

“Van papier naar realisatie”

Sinds de provinciale omgevingsverordening van 2014 is er veel veranderd ten aanzien van de woningmarkt en daarom ook ten aanzien van het woningmarktbeleid. Samenwerking in de regio blijft belangrijk en om aan de actuele vraag te voldoen is het belangrijk om waar mogelijk belemmeringen weg te nemen. We hebben geconstateerd dat de provincie Limburg over meer dan voldoende planvoorraad beschikt om aan de kwantitatieve vraag te voldoen (2x meer planvoorraad dan de vraag). Of met deze bestaande planvoorraad voldaan kan worden aan de kwalitatieve vraag is niet altijd duidelijk. Daarbij zijn veel gemeenten na de vaststelling van het bestemmingsplan sterk afhankelijk van de bereidheid van de ontwikkelaar/initiatiefnemer om tot realisatie van de woningen te komen. Maar in papieren plannen kan niemand wonen. Om van de woningen op papier echte woningen te maken, om te stimuleren dat plannen worden gerealiseerd, in heel Limburg, in steden en op het platteland, hebben we een realisatietermijn voor woningbouwplannen in de omgevingsverordening opgenomen.

We maken onderscheid in plannen die onherroepelijk en nog niet gerealiseerd zijn (op de plank liggen) en plannen die vanaf 2022 in procedure gaan (nieuwe woningbouwplannen). Zo dienen alle onherroepelijke en niet gerealiseerde plannen van vóór 2015, vóór 2025 te zijn gerealiseerd. Indien realisatie niet plaatsvindt, dan zal de gemeente deze plannen voor die termijn heroverwegen. Voor alle woningbouwplannen die tussen 2015 en 2021 onherroepelijk zijn geworden, geldt dat ze uiterlijk in 2029 dienen te zijn gerealiseerd en anders door de gemeente worden heroverwogen. Voor alle nieuwe woningbouwplannen die vanaf 2022 door de gemeente worden vastgesteld, geldt dat ze binnen vijf jaar dienen te worden gerealiseerd. Heeft de realisatie niet plaatsgevonden, dan worden ze door de gemeente heroverwogen.

Voor onherroepelijke niet gerealiseerde woningbouwplannen en nieuwe niet gerealiseerde woningbouwplannen geldt dat de gemeentelijke heroverweging plaatsvindt op basis van de dan geldende actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en de dan geldende regionale afspraken en samenwerking. Dankzij de Limburg brede realisatie termijn verwachten we een toename van de realisaties. Dankzij de Limburg brede heroverweging kunnen de gemeenten gelijktijdig optrekken en enerzijds bepalen of het plan wordt voortgezet en binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd, of anderzijds bepalen dat het plaats maakt voor een andere passende functie. Daarmee tevens ook plaats makend voor andere woningbouwplannen. De belangrijkste gemeentelijke belemmeringen, afhankelijkheid van derden en de eeuwige houdbaarheid van papieren plannen, nemen we met de instructieregels in de omgevingsverordening weg. Gesteund door de andere instrumenten die wij als provincie en het Rijk inzetten, vergroten we de slagingskans van onze gezamenlijke wens om te zorgen voor de realisatie van ‘de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment’.

 

Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen

Artikel 2.4.2. onder a: een plan dient te voldoen aan de van toepassing zijnde inhoudelijke thema’s zoals opgenomen in de provinciale omgevingsvisie.

 

Artikel 12.1, onder b: het onderzoek is onafhankelijk en wordt in opdracht van de regio uitgevoerd. Als bron wordt in ieder geval gebruik gemaakt van data uit het Dataportaal van de Provincie: Centraal Vastgoed Register Wonen, Plancapaciteitsmonitor en Progneff. Waarbij we de woonbehoefte minimaal prognosticeren voor 2030 (met doorkijk naar 2040) en de woonbehoefte minimaal prognosticeren naar eigendom (huur, vrijesector huur, koop) en type (grondgebonden, appartement (met lift), levensloopbestendige woning) en huishoudenssamenstelling. Eventueel ook naar prijsklasse conform PCM categorieën.

Een actueel onderzoek betreft een onderzoek waarvan de resultaten bij voorkeur niet ouder zijn dan 2 jaar, doch in het uiterste geval niet ouder zijn dan 4 jaar. Van belang is dat de resultaten zijn geactualiseerd aan de hand van recente data en waarbij de resultaten onderbouwen dat er sprake is van kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

In de Limburgse Agenda Wonen wordt ingegaan op de Limburgse kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Kwalitatieve behoefte heeft onder de huidige demografische en marktomstandigheden meer belang dan de kwantitatieve behoefte. Om ook de kwantitatieve behoefte op peil te brengen zijn artikel 2.4.2, onder e. en artikel 2.4.2a geformuleerd die sturen op het gebruik van de functies wonen, binnen afzienbare tijd.

 

Artikel 2.4.2, onder c: de provincie Limburg is onderverdeeld in de drie regio’s Noord, Midden en Zuid. Het is aan de regio om afspraken te maken over de wijze van bereiken van overeenstemming. Deze afspraken worden regionaal gemaakt en regionaal nageleefd. Een actueel voorbeeld van deze afspraken betreft de regionale structuurvisies of woonvisies en ondersteunende overlegvormen. De regio Zuid-Limburg maakt desgewenst afspraken over de bevoegdheden van de subregio’s: Maastricht Heuvelland, Westelijke Mijnsteek en Parkstad Limburg. Waarbij Parkstad vanwege de status van de subregio Parkstad Limburg/ bestuurscommissie, deze subregio met gemeenten afspraken maakt over de verdeling van bevoegdheden tussen gemeenten en de stadsregio.

 

Artikel 2.4.2, onder d: hiermee wordt gedoeld op de plancapaciteitsmonitor en zijn eventuele opvolgers. Gemeenten dienen de plannen in de plancapaciteitsmonitor (of de opvolger daarvan) op te nemen en actueel te houden. In overleg met gemeenten wordt constant gewerkt aan het vinden van verbeterpunten en het vergemakkelijken van het bijhouden van de data.

 

Artikel 2.4.2, onder e: elk nieuw ruimtelijk plan legt bij vaststelling van het plan in de planregels de voorzienbaarheid vast, samen met de termijn waarbinnen de functie wonen zal worden herzien met als gevolg, voortzetting of toedeling van een andere passende functie. De gewenste realisatietermijn betreft 5 jaar. Indien de functie wonen niet is gerealiseerd binnen deze 5 jaar, dan wordt de functie heroverwogen en indien niet (meer) passend bij de actuele behoefte, vindt de toedeling van een andere functie plaats. De termijn van 5 jaar is voor het overgrote merendeel van de woningbouwinitiatieven uitvoerbaar. Het is aan burgemeesters en wethouders om in de planregels van het ruimtelijk plan op een voor de betreffende gemeente passende wijze de voorzienbaarheid/moment van heroverweging, 5 jaar, in de planregels op te nemen.

 

Artikel 2.4.2a Instructieregels bestaande planvoorraad wonen

Dit artikel is opgenomen om parellel aan de realisatietermijn van nieuwe ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen, ook de bestaande planvoorraad wonen te heroverwegen en desnoods te actualiseren door deze voort te zetten of te schrappen.

In de regionale structuurvisies wonen zijn deze afspraken reeds door de gemeenten vastgelegd. Met dit artikel ondersteunen wij gemeenten en zorgen we voor één datum waarop alle gemeenten ‘de klokken gelijk zetten’. De eerste actualisatie dient plaats te hebben gevonden vóór 1 januari 2025 en heeft betrekking op alle functies wonen die nog niet zijn gerealiseerd, waarvan de toedeling dateert van voor 1 januari 2015.

Voor deze ijkdatum is gekozen omdat de omgevingsverordening 2014 op 16 januari 2015 in werking is getreden. In de omgevingsverordening 2014 is de noodzaak voor actuele planvoorraad voor het eerst opgenomen. Het belang van actualisatie wordt onderschreven in de regionale structuurvisies Wonen, in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg en in de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023.

De tweede actualisatie dient plaats te vinden voor 1 januari 2030. Dit betreft ook het jaar waarop alle gemeenten dienen te beschikken over een omgevingsplan dat voldoet aan de Omgevingswet. Dit houdt in dat in het omgevingsplan van 2029, in opvolging van de eerste actualisatie, 1) alle functies wonen die in 2025 zijn voortgezet en 2) alle functies wonen die tussen 2015 en 2021 zijn toegedeeld, worden heroverwogen.

Met deze actualisatieplicht in twee stappen, sturen we op planvoorraad die past bij de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, welke tevens ook binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd en anders plaats maakt voor andere woningbouwplannen of functies.

 

B

Aan de toelichting wordt een toelichting bij paragraaf 2.15 toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.15 Huisvesting internationale werknemers

 

Artikel 2.15.2 Instructieregel toepassing SNF-normen huisvesting internationale werknemers

In de instructieregel voor een gemeentelijk ruimtelijk plan in art. 2.15.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 waarin de normenset van de SNF als richtlijn voor de gemeenten voor de huisvesting van internationale werknemers wordt toegevoegd is de constructie “rekening houden met” gebruikt. Dit is een begrip dat wordt gebruikt in de instructieregels van de provincies en het Rijk. Het stuurt voor dit onderwerp inhoudelijk de belangenafweging die de gemeente moet maken bij het opstellen van een omgevingsplan.

 

Het gebruik van de constructie “rekening houden met” brengt de zwaarwegende positie van een belang bij de integrale belangenafweging tot uitdrukking, zonder echter dwingend te sturen op de uitkomst daarvan. Afwijken van de instructieregel door de gemeente kan daarmee, maar is alleen toegestaan als het bestuursorgaan (het college van B&W of de gemeenteraad) daar goede redenen voor heeft. Het bestuursorgaan moet dit dan wel goed motiveren.

 

Ten aanzien van de toepassing van de huisvestingsnormen die in de SNF-norm zijn opgenomen betekent dit dat indien de gemeente goede redenen heeft om in plaats van de SNF-norm de AKF-norm toe te passen, de gemeente dit mag doen, mits zij in de besluitvorming rond dat ruimtelijk plan motiveert waarom de AKF-norm in de voorliggende situatie beter geschikt is dan de SNF-norm.

 

C

Aan de toelichting wordt een toelichting bij paragraaf 2.16 toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.16 Na-ijlende effecten steenkoolwinning

 

Artikel 2.16.1 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning

De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico’s om te gaan.

In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg is daarom de ambitie opgenomen dat de Provincie Limburg ernaar streeft negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkoolwinning samen met haar partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen.

 

Om hier mede invulling aan te geven is een instructieregel opgenomen voor de gemeenten in de voormalige mijnbouwregio die bepaalt dat de motivering van een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in deze gemeenten mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.

 

De betreffende gemeenten kunnen daartoe gebruik maken van alle informatie over de na-ijlende effecten die beschikbaar is via het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning en de kaartviewer van Het Gegevenshuis in Landgraaf. Het betreft onder andere de onderzoeksrapporten en het kaartmateriaal van IHS die zijn opgesteld in het kader van het onderzoek naar de na-ijlende effecten van de steenkoolwinning, dat in opdracht van de minister van Economische Zaken en Klimaat is uitgevoerd en in december 2016 is gepubliceerd, en de vervolgonderzoeken die naar aanleiding hiervan door de regio (provincie en gemeenten) zijn uitgevoerd. In de onderzoeksrapporten wordt onder andere ingegaan op de mogelijke risico’s van de na-ijlende effecten voor de regio. Deze zijn ruimtelijk vertaald in kaartmateriaal.

 

D

Aan de toelichting wordt een toelichting bij paragraaf 2.17 toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.17 Zonne-energie

 

Artikel 2.17.1 instructieregels zonneparken

Installaties voor de opwek van zonne-energie zijn onmisbaar om de RES-doelstellingen voor de opwekking van hernieuwbare energie in 2030 te halen. Uit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik willen wij zonnepanelen en andere vormen van opwekking met behulp van zonne-energie zoveel mogelijk combineren met andere functies. Hiervoor dient de Limburgse zonneladder, waarin wij de lijn van de motie Dik-Faber in de Tweede Kamer volgen, die inmiddels ook in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) is uitgewerkt en overgenomen.

De Limburgse zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):

  • 1.

    Op daken en gevels van gebouwen;

  • 2.

    Onbenutte terreinen in bebouwd gebied;

  • 3.

    Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;

  • 4.

    Gronden in gebruik voor landbouw en gronden gelegen binnen de Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone;

  • 5.

    Uitsluitingsgebieden (de Goudgroene natuurzone en waterwingebieden en bestaande bos- of natuurgebieden binnen de Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone).

Essentie van deze lijn is om bij de duurzame opwek van zonne-energie landbouwgronden en natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien (deels uitsluitingsgebieden en nee, tenzij-principe). Inspanningen richten zich primair op zon op dak en op gevels én het benutten van andere mogelijkheden in bebouwd en onbebouwd gebied (meervoudig ruimtegebruik treden 1 t/m 3).

Landbouwgronden kunnen zowel landbouwgronden binnen als buiten de Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone zijn.

 

De instructieregels in artikel 2.17.1 gelden voor zonneparken groter dan 200 m2. Onder zonneparken worden zowel grondgebonden installaties als drijvende installaties op water verstaan. De begripsomschrijving van zonnepark is in artikel 2.2.1 opgenomen.

 

Artikel III

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking in het Provinciaal Blad.

Maastricht, d.d. 30 september 2022

Provinciale Staten voornoemd

De heer S.F.P. van den Bighelaar MSc, plv. griffier

De heer E.M.G. Roemer, voorzitter

Algemene toelichting

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2023. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevatte echter een aantal onderwerpen die nieuw waren, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:

  • 1.

    Wonen;

  • 2.

    Huisvesting internationale werknemers;

  • 3.

    Na-ijlende effecten steenkoolwinning;

  • 4.

    Zonne-energie.

Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. De Omgevingsverordening Limburg 2014 heeft verschillende wettelijke grondslagen, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Waterwet en de Wet natuurbescherming. De vier nieuwe onderwerpen betreffen instructieregels gericht tot gemeenten. Onder de huidige wetgeving gaat het in juridische zin om instructieregels op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan al deze instructieregels in hoofdstuk 2 ‘Ruimte’, dat in feite de ruimteverordening als bedoeld artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is. Daarom zijn de nieuwe instructieregels toegevoegd aan hoofdstuk 2, in de vorm van de paragrafen 2.15 (Huisvesting internationale werknemers), 2.16 (Na-ijlende effecten steenkoolwinning) en 2.17 (Zonne-energie). De instructieregels met betrekking tot het onderwerp wonen vervangen reeds bestaande instructieregels in paragraaf 2.4 (artikelen 2.4.2 en 2.4.2a).

 

De instructieregels zijn beleidsneutraal overgezet uit de Omgevingsverordening Limburg (2021). Verschillen zitten in gebruikte wettelijke begrippen zoals:

  • -

    ‘omgevingsplan’ is in huidige terminologie ‘ruimtelijk plan’ (gedefinieerd in het reeds bestaande artikel 2.1.1 waaronder het bestemmingsplan valt, maar ook verschillende andere ruimtelijke besluiten);

  • -

    ‘functie’ is in huidige terminologie ‘bestemming’;

  • -

    ‘Groenblauwe mantel’ is in de Omgevingsverordening Limburg (2014) ‘Zilvergroene natuurzone’ en ‘Bronsgroene landschapszone’.

Verder zijn relevante begrippen die in Bijlage I van de Omgevingsverordening Limburg (2021) zijn opgenomen, toegevoegd aan de specifieke paragrafen waarin deze begrippen worden gebruikt, een en ander in overeenstemming met de bestaande opzet van de Omgevingsverordening Limburg (2021).

 

Van de instructieregels met betrekking tot zonne-energie zijn alleen de instructieregels over zonneparken overgezet naar de Omgevingsverordening Limburg 2014 en niet de instructieregel over zonnepanelen op daken van bedrijfsgebouwen. Laatstgenoemde instructieregel in de Omgevingsverordening Limburg (2021) vraagt de gemeente namelijk te motiveren op welke wijze zij gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het stellen van maatwerkregels als bedoeld in het Besluit bouwwerken Leefomgeving. Onder de huidige wetgeving hebben gemeenten deze bevoegdheid echter nog niet. Die krijgen zij pas met het Besluit bouwwerken Leefomgeving, één van de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet.

Naar boven