Tussentijdse actualisatie omgevingsverordening 2020/2021 provincie Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel, maken bekend dat:

 

Provinciale Staten van Overijssel in hun vergadering van 15 december 2021 de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2020/2021 gewijzigd hebben vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsverordening die met de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021 zijn doorgevoerd, treden in werking op 1 februari 2022.

 

De Omgevingsverordening zorgt voor de doorwerking van het provinciale omgevingsbeleid met bindende (instructie)regels voor derden. Met de vaststelling van de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021 is de geldende Omgevingsverordening bij de tijd gebracht voor de periode totdat de nieuwe Omgevingsverordening 2021 in werking treedt. Aanpassing was nodig omdat er in de afgelopen tijd beleidsbeslissingen zijn genomen door Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten die nog een doorvertaling moesten krijgen in de Omgevingsverordening. Die aanpassingen kunnen niet wachten op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening, die gekoppeld is aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Tegen het ontwerp van de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021 zijn tijdens de ter visie ligging diverse zienswijzen ingediend. Enkele zienswijzen zijn aanleiding geweest om de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021 aan te passen ten opzichte van het ontwerp dat ter visie heeft gelegen. Verder hebben Provinciale Staten met een amendement de tekst van de toelichting op de verordening op een enkel punt aangevuld. De Subcommissie wettelijke adviestaken fysiek domein heeft advies uitgebracht over de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening 2020/2021, maar dat advies heeft geen aanleiding gegeven om wijzigingen aan te brengen.

 

De Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2020/2021 is overeenkomstig de eisen in de artikelen 1.2.1. tot en met 1.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening in elektronische vorm vastgesteld en in die vorm te raadplegen.

 

De vastgestelde Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2020/2021 is gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl met planidentificatienummer: NL.IMRO.9923.phVerordening008-va01.

 

Gelijktijdig wordt de Omgevingsverordening Overijssel gepubliceerd, inclusief de wijzigingen die met de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2020/2021 zijn aangebracht.

 

De geactualiseerde Overijsselse Omgevingsverordening is ook te vinden op www.omgevingsvisie.nl.

 

Vragen, opmerkingen of goede ideeën over het Overijsselse omgevingsbeleid?

Neem contact op met de provincie Overijssel via omgevingsvisie@overijssel.nl.

 

 

“Hieronder volgt de integrale tekst van de Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening. De cursieve teksten daarin zijn de vervallen tekstdelen”.

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

(tekst ongewijzigd)

Colofon

Uitgave

Omgevingsverordening Overijssel,

 

Eindredactie

Trijnie Drint

 

Kaarten

Beleidsinformatie provincie Overijssel beleidsinformatie@overijssel.nl

 

Inlichtingen bij

Trijnie Drint omgevingsvisie@overijssel.nl omgevingsvisie.nl

 

Adresgegevens

Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2

Postbus 10078

8000 GB Zwolle

Telefoon 038 499 88 99

 

Disclaimer

Deze versie van de Omgevingsverordening Overijssel bieden wij conform het Besluit ruimtelijke ordening elektronisch (digitaal) aan op www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast wordt de Omgevingsverordening ook in een viewer getoond die u kunt benaderen via onze provinciale website www.omgevingsvisie.nl. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie op www.ruimtelijkeplannen.nl

REGELS

 

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

 

(tekst ongewijzigd)

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke verordening

Titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit

zie toelichting titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

(artikel ongewijzigd)

Titel 2.4 Detailhandel

zie toelichting titel 2.4 Detailhandel

artikel 2.4.1 Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    kernwinkelgebied: het gedeelte van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn;

  • b.

    buurt- en wijkwinkelcentra: winkelgebieden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn, niet zijnde kernwinkelgebieden, die vooral gericht zijn op het voorzien in de dagelijkse behoeften;

  • c.

    nieuwe detailhandelsvestigingen: detailhandelsvestigingen waarin het geldende bestemmingsplan nog niet voorziet;

  • d.

    stedelijke centra: de steden Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle; e. streekcentra: de kernen Steenwijk en Hardenberg;

  • f.

    volumineuze detailhandel: winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken;

  • g.

    grootschalige detailhandel: detailhandel - niet zijnde detailhandel in de branchegroepen dagelijkse goederen of mode en luxe artikelen - met een zeer groot winkelvloeroppervlak en met een assortiment van goederen die qua aard en omvang op zichzelf passend zijn binnen een kernwinkelgebied, maar die aantoonbaar vanwege de omvang van het assortiment van de winkelformule een zeer groot winkeloppervlak nodig hebben;

  • h.

    kringloopwinkel: winkel die met het oog op de beperking van de afvalstroom en het hergebruik van producten afgedankte waren gratis inzamelt, sorteert, eventueel repareert en opnieuw verkoopt.

  • a.

    kernwinkelgebieden: de delen van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn en wijkwinkelcentra;

  • b.

    stedelijke centra: steden binnen de stedelijke netwerken Zwolle Kampen Netwerkstad, Netwerkstad Twente en de Cleantech regio (Deventer);

  • c.

    streekcentra: de kernen Steenwijk en Hardenberg;

  • d.

    volumineuze detailhandel: winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken ;

  • e.

    grootschalige detailhandel: winkelformules met een zeer groot winkelvloeroppervlak dat (hoog)-frequent wordt bezocht en waarin een aanbod plaatsvindt van niet-volumineuze goederen;

  • f.

    weidewinkel: zelfstandige detailhandelsvestingen aan de rand van bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen of in de Groene Omgeving. Onder weidewinkel wordt niet verstaan detailhandel in de vorm van ‘verkoop bij de boer'.

artikel 2.4.2 Kernwinkelgebieden

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

Zie toelichting artikel 2.4.2

 

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

 

lid 2

Grootschalige detailhandelsvestigingen met regionale effecten zijn alleen toegestaan binnen of direct aansluitend aan het bestaande kernwinkelgebied van stedelijke centra, en als:

  • a.

    voorzien wordt in een behoefte conform artikel 2.1.2 (principe van concentratie) van deze verordening;

  • b.

    aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de regio, de vitaliteit van kernwinkelgebieden en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kern; en

  • c.

    regionale afstemming heeft plaatsgevonden met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

lid 3

Volumineuze detailhandel met regionale effecten is alleen toegestaan in streekcentra en stedelijke centra, en als:

  • a.

    voorzien wordt in een behoefte conform artikel 2.1.2 (principe van concentratie) van deze verordening;

  • b.

    de vestiging niet leidt tot onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau of de vitaliteit van kernwinkelgebieden of een onevenredige aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen; en

  • c.

    regionale afstemming heeft plaatsgevonden met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

artikel 2.4.3 Buurt- en wijkwinkelcentra

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 1 kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande buurt- en wijkwinkelcentra voor zover de detailhandelsvestiging in hoofdzaak is gericht op het voorzien in dagelijkse behoeften. Zie toelichting artikel 2.4.3

 

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien niet in nieuwe mogelijkheden om detailhandel uit te oefenen op bedrijventerreinen.

 

lid 2

In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen de mogelijkheid worden geboden voor de vestiging van volumineuze detailhandel voor de lokale behoefte waarvoor in kernwinkelcentra geen ruimte gevonden kan worden.

 

lid 3

In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen in streekcentra en stedelijke centra de mogelijkheid geboden worden voor de vestiging van volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling.

Voorwaarde daarbij is dat met een ruimtelijke onderbouwing:

  • a.

    de behoefte aannemelijk is gemaakt;

  • b.

    aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kernen;

  • c.

    aangetoond is dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

artikel 2.4.4 volumineuze detailhandel op perifere locaties

Zie toelichting artikel 2.4.4

 

lid 1

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 1 kan volumineuze detailhandel worden toegestaan op bedrijventerrein als:

  • a.

    voorzien wordt in een behoefte conform artikel 2.1.2 (principe van concentratie) van deze verordening; en

  • b.

    voor deze vorm van volumineuze detailhandel geen ruimte gevonden of gemaakt kan worden binnen of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied van de kern.

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe grootschalige detailhandelsvestigingen op locaties in of aansluitend op bestaande kernwinkelgebieden.

 

lid 2

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 3 kan volumineuze detailhandel met regionale effecten in stedelijke centra worden toegestaan op andere perifere locaties dan bedrijventerreinen, als:

  • a.

    voorzien wordt in een behoefte conform artikel 2.1.2 (principe van concentratie) van deze verordening;

  • b.

    de volumineuze detailhandel wordt geconcentreerd in daarvoor speciaal aangewezen winkelgebieden voor volumineuze detailhandel;

  • c.

    voor deze vorm van volumineuze detailhandel aantoonbaar geen ruimte gevonden of gemaakt kan worden binnen of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied van de kern;

  • d.

    aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau of de leegstand in de regio of de vitaliteit van kernwinkelgebieden of een onevenredige aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen; en

  • e.

    regionale afstemming heeft plaatsgevonden met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

Grootschalige detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling mogen uitsluitend worden toegelaten in de bestaande kernwinkelgebieden van de stedelijke centra, nadat met een ruimtelijke onderbouwing:

  • a.

    de behoefte aannemelijk is gemaakt;

  • b.

    aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kernen;

  • c.

    aangetoond is dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

lid 3

In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan op bedrijventerreinen binnen de stedelijke centra met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel op bedrijventerreinen binnen de stedelijke centra waarvoor in de bestaande kernwinkelgebieden geen ruimte gevonden kan worden. De aanvraag omgevingsvergunning moet voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing die voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 onder a, b en c.

 

lid 4

In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel op locaties elders binnen de stedelijke centra in geval de grootschalige detailhandel thematisch aan deze perifere locatie is gebonden en op basis van een ruimtelijke onderbouwing die voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 2 onder a, b en c.

artikel 2.4.5 grootschalige detailhandel op perifere locaties

Bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid tot vestiging van nieuwe weidewinkels.

Zie toelichting artikel 2.4.5

 

lid 1

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 1 kan in stedelijke centra nieuwe grootschalige detailhandel worden toegestaan op perifere locaties, alleen als:

  • a.

    voor deze vorm van grootschalige detailhandel aantoonbaar geen ruimte gevonden of gemaakt kan worden binnen of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied van de kern; en

  • b.

    aangetoond is dat de vestiging niet leidt tot onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau of de leegstand in de regio of de vitaliteit van kernwinkelgebieden of een onevenredige aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen; en

  • c.

    regionale afstemming heeft plaatsgevonden met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

lid 2

De vestiging van een grootschalige detailhandel op een locatie buiten het kernwinkelgebied, als bedoeld in lid 1 wordt alleen mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan op basis van een concreet verzoek.

artikel 2.4.6 bijzondere vormen van detailhandel op perifere locaties lid 1

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 1 kan een kringloopwinkel worden toegestaan op bedrijventerrein als:

  • a.

    voor de kringloopwinkel geen ruimte gevonden of gemaakt kan worden binnen of direct aansluitend aan het kernwinkelgebied van de kern; en

  • b.

    het bestemmingsplan andere vormen van detailhandelsactiviteiten dan een kringloopwinkel op de locatie uitsluit.

lid 2

In afwijking van artikel 2.4.2, lid 1 kunnen ondergeschikte detailhandelsactiviteiten worden toegestaan op perifere locaties, als deze detailhandelsactiviteiten functioneel verbonden zijn aan de hoofdactiviteit op de locatie.

Titel 2.7 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

zie toelichting

Titel 2.15 Windturbines

Zie toelichting titel 2.15 Windturbines

artikel 2.15.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    windturbine: een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt.

  • b.

    Zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente: gebieden aan de randen van het Nationaal Landschap Noordoost -Twente die kansrijk worden geacht voor het realiseren van de opgave van duurzame energieopwekking met wind en die als zodanig begrensd zijn.

artikel 2.15.2 Uitsluiting windturbines

Bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid van het oprichten van nieuwe windturbines binnen gebieden die:

  • op grond van gerekend worden tot Natuurnetwerk Nederland (NNN) of

  • op grond van worden aangemerkt als Nationaal Landschap

artikel 2.15.3 Zoekgebieden Noordoost-Twente

In afwijking van artikel 2.15.2 kan binnen de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente ruimte geboden worden voor het realiseren van clusters van minimaal 3 windturbines, als:

  • a.

    dit noodzakelijk is voor de opgave van duurzame energieopwekking met wind; en mits

  • b.

    de landschappelijke inpassing conform de aanwezige gebiedskenmerken is verzekerd.

Hoofdstuk 4 Waterverordening

Titel 4.2 Normen regionale keringen en wateroverlast, verdringingsreeks

zie toelichting

artikel 4.2.1 Aanwijzen regionale waterkeringen

(tekst ongewijzigd)

Hoofdstuk 7 Natuurverordening

Titel 7.4 Soortenbescherming

artikel 7.4.1 Vrijstelling verbodsbepalingen lid 1 (tekst ongewijzigd)

lid 2 (tekst

ongewijzigd)

 

lid 3 (tekst

ongewijzigd)

 

lid 4

(tekst ongewijzigd)

BIJLAGEN BIJ REGELS

bijlage 1 Natuurnetwerk Nederland

bijlage 1b Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN

bijlage 1b Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN

 

1 Woldberg/Eese

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

In het uiterste noordoosten van Overijssel ligt op een uitloper van het Drentse keileemplateau het bosgebied van De Woldberg en het landgoed De Eese. De Woldberg grenst aan het kleinschalige, eeuwenoude landschap van Paasloo - Steenwijkerwold. De Woldberg bestaat vooral uit bos en een kleinschalig cultuurlandschap. Hier komen houtwallen voor met Bosanemoon, Schedegeelster, Muskuskruid en eeuwenoude essenstoven. De graslanden behoren tot het kruidenrijk grasland (N12.02) en worden afgewisseld met poelen die van belang zijn voor o.a. de Kam-salamander . De kern van het landgoed de Eese bestond eeuwenlang uit graslanden, hout-wallen en bos. Het geheel was aan alle zijden omgeven door heide. Deze heide is in de 19e eeuw en begin 20e eeuw bebost met naald- en loofhout of omgezet in akkers en graslanden.. Bijzondere soorten van het gebied zijn o.a. Ruige veldbies en Stippelvaren.

Zowel de Woldberg als de Eese zijn belangrijk als leefgebied voor reptielen zoals Adder, Ringslang en Hazelworm.

Streefbeeld

In dit gebied wordt geen uitbreiding van het NNN voorzien. De kwaliteit van het bestaande NNN kan versterkt worden door vergroten van de oppervlakte natuurlijk bos en vooral op het landgoed De Eese door versterking van de heiderestanten door het omvormen van productiebos of grasland naar heide (N7.01 en N6.04) zodat er in het bestaande bos corridors ontstaan en hierdoor uitwisseling van voor de heide kenmerkende dieren mogelijk wordt.

 

2 Wieden-Weerribben

(zie bijlage 1b)

 

Gebiedsbeschrijving

Het deelgebied Wieden - Weerribben bestaat uit de Natura 2000-gebieden De Wieden en de Weerribben en een aantal aangrenzende gebieden. Het Natura 2000-gebied Wieden - Weerribben is ca. 7000 ha groot en vormt samen met de Natura 2000-gebieden Zwarte meer en Olde Maten één van de grootste moerasgebieden van NoordwestEuropa . Het gebied was in de Middeleeuwen grotendeels een hoog-veengebied . Door veenwinning vanaf de gouden eeuw (Blokzijl als uitvoer haven van turf naar Holland) zijn in het gebied smalle, lange wateren ontstaan, de petgaten, die begrensd zijn met smalle stroken niet vergraven grond, de legakkers of ribben. Door successie van open water via drijftillen, Krabbenscheer-vegetaties of Pluimzegge-moeras ontstond een landschap met rietlanden en trilvenen, die jaarlijks door boeren werden gemaaid. In de 20e eeuw nam op veel grond het beheer af, waardoor zich uit rietland en moeras elzenbroek-, berkenbroek- en wilgenbroekbossen, konden ontwikkelen. In de Wieden ontstonden in dit laagveengebied als gevolg van stormen grote meren.

De Wieden en Weerribben vormen zowel provinciaal als landelijk een belangrijk leefgebied voor bedreigde plant- en diersoorten. Belangrijk zijn de oppervlakten- veenmosrietland, trilveen en blauwgrasland. De Weerribben is het belangrijkste leefgebied in ons land voor de Grote Vuurvlinder en van de Zilveren Maan. De Speerwaterjuffer (libel) komt alleen maar in dit gebied voor. Met succes is in het gebied de Otter opnieuw geïntroduceerd. Belangrijke plantensoorten in het laagveengebied zijn: Groenknolorchis, Slank Wollegras, Stijf Struisriet (Wieden), Schorpioenmos en Moerashoningzwam. Belangrijke broedvogels zijn de Purperreiger, Aalscholver, Porseleinhoen, Rietzanger en Krakeend. Ringslangen leven vooral in de Weerribben.

De ontwikkeling van de hoogwaterzone bij Giethoorn heeft laten zien dat uit voormalig landbouwgrond zich, onder natte, voedselrijke omstandigheden een nieuw broedbiotoop voor water- en moerasvogels kan ontwikkelen met o.a. vestigingen van Grote Zilverreiger en Purperreiger Aan de noord- en westzijde van de Weerribben en langs de west-, zuid-, en oostzijde van de Wieden liggen veenweidegebieden, waarvan de actuele waarde sterk varieert. Het ontginningsgebied rondom Scheerwolde is ten opzichte van het westelijke gebied grootschaliger en wordt intensiever gebruikt door de landbouw. De actuele natuurwaarde van dit gebied is laag en zal met natuurontwikkeling sterk worden vergroot.

In de zuidwesthoek van het gebied ligt het keileem-plateau van het Hoge Land van Vollenhove. Dit gebied wordt gekenmerkt door een netwerk van houtwallen en eikenhakhoutbosjes met daarin veel kenmerkende bossoorten zoals de Grote Muur, terwijl in de wallen Braamsluiper en Grasmus als broedvogel voorkomen. De Oldenhof betreft een landgoedbos met grote populaties van Bosgierstgras. In holle bomen komen kolonies van vleermuizen voor, waaronder de Rosse Vleermuis.

De Barsbekerbinnenpolder is een open, vrijwel onbebouwde polder met middeleeuws slotenpatroon. Het gebied is een van de belangrijke weidevogelgebieden in Overijssel. In sloten komen diverse bijzondere waterplanten voor. De slootkanten hebben een deel van hun soortenrijkdom verloren als gevolg van de bemesting.

Op de grens met de Noordoostpolder ligt het Vollenhovermeer , dit is ook aangewezen als vogelrichtlijngebied, de oevers van dit meer zijn begroeid met rietland en moerasvegetaties en er broeden diverse bijzondere rietvogels (o.a. Roerdomp)

Streefbeeld

Bestaande natuur

Noordwest Overijssel is een zeer gevarieerd en complex natuurgebied met een grote variatie aan beheertypen. Deze complexiteit is goed te zien op de beheertypenkaart van het natuurbeheerplan. In dit gebied vindt naast beheer van de bestaande natuurtypen zgn. cyclisch beheer plaats; Om de verschillende verlandingsstadia duurzaam te kunnen laten voort bestaan, worden regelmatig dichtgegroeide trek-gaten opengetrokken, zodat de verlanding weer van voren af aan kan beginnen. Andere maatregelen zijn het ontbossen van half verlande petgaten met als doel het areaal aan trilveen uit te breiden, ondiep begreppelen van percelen om in verzuurde percelen het contact met het oppervlaktewater te herstellen, het schrapen van veenmosrietland waarbij de bovenste veenmoslaag wordt verwijderd, het instellen van een flexibel peilbeheer en verbeteren van de waterkwaliteit.

Nieuwe natuur

De te ontwikkelen nieuwe natuur heeft in de meeste gevallen een nauwe samenhang met de inrichting en het beheer van de bestaande natuur. De nieuw te ontwikkelen natuur is onderverdeeld in de hierna volgende grote deelgebieden met een overwegend vergelijkbaar streefbeeld.

Wieden Weerribben, Moeras en schraalland

Inrichting en beheer van de nieuw te ontwikkelen natuur hangt hier nauw samen met dat van de aangrenzende en inliggende bestaande natuurgebieden. In deze gebieden liggen de meest kwetsbare beheertypen met de hoogste botanische waarden. Een afwisseling van Gemaaid rietland (N05.02), Trilveen (N06.02), Veenmosrietland (N06.01) en Hoog- en laagveenbos (N14.02) Moeras (N05.01), Nat schraalland (N10.01). Een groot verschil met het volgende deelgebied is dat in dit deelgebied naar verhouding meer trilveen, veenmosrietland en nat schraalland voorkomt.

In de ook in dit deelgebied gelegen graslanden in en om de Weerribben en langs de Lage Weg is de doelstelling botanisch beheer gericht op Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01) en op de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten met bijzondere water- en oeverplanten ( fontein-kruiden , Bronmos , Waterscheerling).

In de overgangszone aan de oostkant van het Hoge Land naar de Wieden wordt Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01) en kruiden en faunarijk grasland (N12.02) ontwikkeld.

Wieden Weerribben, dynamische moerasnatuur

In de polders Wetering oost en west en polder Giethoorn wordt dynamische moerasnatuur (Moeras N05.01) nagestreefd in combinatie met waterberging. In de Beulakerpolder is dit inmiddels uitgevoerd, waar op korte termijn al heel interessante resultaten zijn bereikt (vestiging van o.a. Dodaars, Rietzanger). Door de waterberging ontstaat meer dynamiek in de waterstanden. Dynamische moerasnatuur (Moeras N05.01) kenmerkt zich door in tijd en ruimte wisselende habitats variërend van open zoetwaterplassen en via processen van verlanding ontstane beheertypen.

Langs de bebouwing van de polder Wetering Oost wordt een strook opgehoogd. Langs deze strook wordt aan de kant van de nieuwe natuurgebieden relatief diep water (circa 0,8 m) aangelegd. Samen vormt het een overgangszone van circa 150 m tussen de nieuwe natuur en de bebouwing. Polder Wetering oost wordt in samenhang met het naastgelegen Woldlakebos een belangrijk rustgebied voor riet-, water- en -moerasvogels, reigerachtigen en de Otter.

In de verbindingen naar de Rottige Meente en het Vollenhovermeer worden ook moerasgebieden ontwikkeld.

Wieden - Weerribben, vochtig weidevogel-grasland

De Barsbekerbinnenpolder en het Leeuwterveld zijn open gebieden met het doel Vochtig weidevogelgrasland (N13.01) gericht op weidevogelbeheer m.n. voor de (zeer) ‘kritische’ weidevogelsoorten als Watersnip, Slobeend, Zomertaling, Kemphaan, Grutto en Tureluur. Hierbij hoort een waterpeil van ca. 5-25 cm beneden maaiveld met plaatselijk plasdras situaties. Voor het behoud en versterking als broedgebied voor Grutto en Tureluur is een regelmatige bemesting met organische mest (bij voorkeur ruige stalmest) noodzakelijk. De ontwikkeling van plekken die in het voorjaar plasdras staan komt de weidevogelstand direct ten goede. In Vochtig weidevogelgrasland (N13.01) worden op kleine schaal ook botanische waardevolle graslanden en bloemrijke sloten en slootkanten ontwikkeld evenals geleidelijke overgangen naar moeras (N05.01). Inrichting van weidevogel-gebied dient zodanig plaats te vinden dat het open karakter behouden blijft.

De als nieuwe natuur begrensde weidevogelgebieden in Noordwest-Overijssel zijn vrijwel allemaal ook -belangrijke gebieden voor overwinterende ganzen.

 

3 Reestdal

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het betreft het Reestdal , de Vledder- en Leijer hooilanden, de oeverlanden langs het Meppelerdiep en de aansluitende verbindingszones naar het Vechtdal .

De Reest was een van de weinige echte hoogveen-beken in Nederland. In de oorspronkelijke situatie werd de Reest gevoed door het hoogveengebied oostelijk van Dedemsvaart. Van dit hoogveengebied is niets overgebleven. De sponswerking van het uitgestrekte veengebied is met de ontginning in de loop van de 19e eeuw verdwenen waardoor de beek meer water is gaan vervoeren (hogere piekbelasting) en om deze reden is aan Drentse zijde een omleidingskanaal gegraven. Het Reestdal heeft een landschap dat sinds haar ontstaan in de Middeleeuwen maar weinig is veranderd. Haar behoud heeft direct te maken met haar ligging op de grens van de provincies Drenthe en Overijssel.

Binnen het beekdal kan een bovenloop, middenloop en benedenloop worden onderscheiden. De boven-loop (oostelijk van Dedemsvaart) is bochtig, de hoogteverschillen in het landschap zijn klein en de omgeving betreft landbouwgebied dat ontstaan is na de ontginning van het hoogveen. In de midden en benedenloop (Meppel - Dedemsvaart) liggen hooilanden in het beekdal, terwijl de randen gekenmerkt worden door essen en hakhoutbosjes. De hooilanden worden deels gevoed met locale kwel. Waar deze kalkrijk is vinden we Dotterbloemhooilanden met Dotterbloem, Echte koekoeksbloem en Grote ratelaar en waar langduriger overstromingen optreden ook zeggemoeras, met o.a. Scherpe zegge en Noordse zegge. Binnen Overijssel wordt het grootste en meest uitgestrekte complex aan

Dotterbloemhooiland aangetroffen in het Reestdal . Uit onderzoek door het OBN team beekdallandschappen is gebleken dat in het Reestdal minimaal vier habitattypen voorkomen met een internationale betekenis voor bescherming. Op akkers wordt Rogge ( Triticale ) verbouwd met in zomer de blauwkleurende Korenbloem.

De Vledders- en Leijerhooilanden vormen een komvormige laagte bij IJhorst die aansluit bij het Reestdal , waar sprake is van locale kwel. In het gebied komen moerassige laagten voor met Kleine zegge-vegetaties (o.a. Draadzegge).

Het Meppelerdiep is in wezen de gekanaliseerde benedenloop van de Reest. Het landschap is hier open. Hier liggen een aantal waardevolle reservaten met vegetaties die behoren tot het Blauwgrasland, Dotterbloemhooiland, Grote zeggen-, Kleine zegge-vegetaties en met op de hogere koppen heischraal grasland met o.a. Borstelgras. De Meppelerdieplanden vormen in ons land het belangrijkste leefgebied van het Geel Schorpioenmos .

Door de grote afwisseling in landschapstypen heeft het Reestgebied een bijzondere fauna. Van de Das komt een belangrijke populatie in de middenloop voor. Weidebeekjuffers vliegen met grote aantallen in de zomer boven de beek. Het aangrenzende Staphorsterbos en de bossen in de verbindingzone naar het Vechtdal , worden gekenmerkt door de aanwezigheid van droge productiebossen, droge en natte heide en een aantal zwakgebufferde en zure vennen. De Adder is een kenmerkende soort voor dit bos en heide gebied. Voor deze soort is in het Staphorsterbos een corridor van Droge en Natte heide aangelegd in het kader van het project “ Vipera verbindt”.

Streefbeeld

De Reest wordt ontwikkeld als een natuurlijk laaglandbeekdal met een afwisselend klein-schalig landschap van

Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalgrasland (N10.01), Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) en op de esgronden Kruiden- en faunarijke akkers (N12.05). Om de kwaliteit hier te verhogen is vooral een verhoging van het waterpeil in de Reest en herstel van de vroeger vaak voorkomende inundaties nodig. De Vledder en Leijer hooilanden zijn een belangrijk kwelgebied met het doel de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02) en Nat schraalgrasland (N10.01), ook hier is een verhoging van de grondwaterstand nodig voor het bereiken van de beoogde natuurkwaliteit.

In de bosgebieden is op lokale schaal omvorming van bos naar heide gewenst vanwege de versterking van de adderpopulatie.

 

4 Oeverlanden Zwarte water

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit deelgebied omvat het Natura 2000 gebied Oeverlanden Zwarte water en enkele direct aangrenzende natuurgebieden. Deze uiterwaarden aan weerszijden van het Zwarte Water vormen het belangrijkste leefgebied van de Wilde kievitsbloem in Noordwest-Europa. In de hier aanwezige Kievitsbloemhooilanden komen naast de Wilde kievitsbloem kenmerkende soorten als Gulden boterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote pimpernel en Kale vrouwenmantel voor. Belangrijk is dat regelmatig overstromingen plaatsvinden waardoor de Wilde kievitsbloem zich kan verjongen. Op de dijken komen schrale vegetaties voor met relatief veel Knolboterbloem. Delen van het gebied zijn nog van belang als weidevogelgebied maar het areaal is wel sterk afgenomen in de afgelopen 20 jaar. Op sommige locaties komen bijv. Slobeend, Zomertaling en Kwartelkoning voor. Ook broeden nog kleine aantallen Zwarte Sterns op de plaatselijk voorkomende Krabbenscheervegetaties. In de winter is het buitendijkse gebied belangrijk voor doortrekkende eenden, ganzen en zwanen. In het voorjaar worden onder water staande graslanden door grote groepen Grutto`s gebruikt als tussenstop naar de binnendijkse percelen waar gebroed wordt.

Aan de oostkant van het Zwarte water komt bij het Kievitsnest een kleine oppervlakte Blauwgrasland voor. Verder zijn de dotterbloemgraslanden kenmerkend voor dit gebied.

Streefbeeld

Op de oeverlanden Zwarte Water-Vecht wordt gestreefd naar halfnatuurlijke graslandvegetaties die primair van grote betekenis zijn voor de Wilde kievitsbloem. Daarnaast is er een belangrijke nevenfunctie de betekenis voor weidevogels en wintergasten. De beheertypen zijn Vochtig hooiland (N10.02), Overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), Moeras (N05.01) en Zoete Plas (N04.02).

De botanische doelen vergen een hooilandbeheer met nabeweiding ; het weidevogelbeheer vereist een hoog waterpeil en in de natte perioden plasdras situaties. Zowel voor de Kievitsbloemgraslanden als de weidevogeldoelstelling is het nodig dat zomerkades worden doorgestoken of verwijderd zodat een meer natuurlijk waterpeil mogelijk is. In de weidevogelgebieden is enige bemesting met organische mest (bij voorkeur ruige stalmest) noodzakelijk voor een goed bodemleven. Aanleg van natte laagtes die in de loop van het broedseizoen droogvallen en toename van de invloeden van de rivier (via vergraving van oude geulen) is wenselijk. Bij het Kievitsnest wordt het beheer van het in 2012 ingerichte natuurontwikkelingsproject mede gericht op de ontwikkeling van Nat schraalgrasland en Blauwgrasland.

 

5 Zwarte Meer/Vossemeer

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Deze meren met oeverzones en een aantal eilanden in de IJsselmonding vormen een onderdeel van de N2000 gebieden Zwarte meer en Ketelmeer en -Vossemeer.

Het Zwarte Meer is ontstaan door afscheiding van een deel van het IJsselmeer na inpoldering van de Noordoostpolder.

Aan de oostkant wordt het meer gevoed door het Zwarte Water dat water afvoert van de Overijsselse Vecht en het Meppelerdiep . Het is een relatief beschut vrij ondiep zoet meer (1 tot 2 meter) met rietlanden, ruigtes en open water.

Alleen de vaargeul is dieper dan 2 meter.

Het nu onnatuurlijke peilbeheer van het IJsselmeer bepaald in grote mate de kwaliteit van de moeras-vegetaties.

Streefpeilen in het IJsselmeer zijn voor het zomerpeil 0,20 m -NAP en voor het winterpeil 0,40 m -NAP. Bij hoge standen bij Ramspol door windwerking op het IJsselmeer kan sinds 2002 deverbinding tussen Ketelmeer en Zwarte Meer met de balgstuw worden afgesloten. Het doorzicht bepaald in sterke mate de aanwezigheid van waterplantenvegetaties. Vanaf de jaren ‘90 is het doorzicht verbeterd. Ondergedoken waterplantbegroeiingen van vooral Fonteinkruiden komen vooral voor ten westen van het Ganzendiep, ten noordwesten van het Vogeleiland. Langs de oevers zijn brede rietkragen en moerasvegetaties aanwezig. Rietvegetaties domineren (van belang voor avifauna) met daarnaast Mattenbies en Kleine lisdodde als dominante soorten. Plaatselijk komen grote zeggenmoerassen van voedselrijke milieus voor, zoals die van Oeverzegge, Scherpe zegge of Liesgras. De riet vegetaties zijn door het onnatuurlijke peilbeheer weinig vitaal.

Hierdoor is de sterk bedreigde Grote Karekiet sterk in aantal afgenomen.

Aan de oostzijde van het Zwarte meer zijn in de oeverlanden Kievitsbloemhooilanden aanwezig, die zich in positieve ontwikkelen, In de IJsselmonding liggen een aantal eilanden. Het Keteleiland ontstond in 1940 door het graven van het Kattendiep waardoor het werd afgescheiden van het Kampereiland. Het bestaat uit kruidenrijke graslanden en rietvelden. Daarnaast zijn er een aantal nieuwe eilanden in de IJsselmonding opgespoten. Deze zijn begroeid zijn met moerasbos en moerasvegetaties. Kenmerkend voor de IJsselmonding zijn de rivierfonteinkruidvegetaties die zich sterk uitbreiden.

Streefbeeld

Voor de kievitsbloem graslanden in de oeverlanden aan de oostkant van het meer is het nodig om het waterpeil te optimaliseren door het weghalen van hier aanwezige zomerkade In de oeverzones met riet en moerasvegetaties is verjonging van het riet gewenst, dit is nodig voor de instandhouding van o.a. de Grote Karekiet. Hiervoor kunnen interne peilmaatregelen genomen worden en maatregelen als het schrapen van rietlanden zodat verjonging kan optreden. Ook het vergroten van de oppervlakte zeer ondiep water kan leiden tot nieuwe vestiging van waterplantenvegetaties en jong rietland.

 

6 Uiterwaarden IJssel

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

IJsseluiterwaarden

Dit gebied bestaat uit het Natura 2000 gebied IJssel-uiterwaarden, de nog aan te leggen Hoogwatergeul bij Kampen en enkele direct aan de IJssel grenzende natuurgebiedjes.

De IJsseluiterwaarden kennen belangrijke natuurwaarden die te maken hebben met de grote variatie in reliëf,bodemsamenstelling (zand, zavel, klei) en de rol die de jaarlijkse overstromingen spelen op vegetatie en vogelleven. Door deze overstromingen is in het voorjaar over groot oppervlak sprake van plasdras situaties, wat grote aantallen watervogels en steltlopers trekt. Het gebied heeft dan ook een internationale betekenis voor doortrekkende en overwinterende vogelsoorten, zoals Kleine zwaan, Tafeleend en Kolgans.

Wat broedvogels betreft was het gebied één van de bolwerken voor weidevogels. Nog steeds komen of kwamen recent belangrijke concentraties voor in de Harculose buitenwaarden, Herxerwaarden , Oldenelerwaard en

Koppelerwaard . Het gaat om Grutto, Tureluur en eendensoorten , terwijl in laat gemaaide hooilanden de Kwartelkoning met succes tot broeden komt. Diverse bijzondere soorten komen in het IJsseldal tot broeden zoals de Brilduiker en Lepelaar. De wilgenvloedbossen die o.a. in de Duurse waarden voorkomen, vormen potentieel broedgebied voor Visarend en Zeearend. De aanleg van de meestromende nevengeul in de Vreugdenrijkerwaard met sterk glooiende oevers heeft aangetoond dat zich belangrijk leefgebied laat ontwikkelen met een grote betekenis voor pleisterende en broedende vogel-soorten , zoals Kluut en Visdief.

Het IJsseldal wordt gekenmerkt door een zogenaamde stroomdalflora van soorten die groeien op zandige en/of licht zavelige, kalkrijke, droge standplaatsen met reliëf. Dit biotoop komt voor op oeverwallen en rivierduinen in de uiterwaarden en op de winterdijken. Het mooiste voorbeeld is het soortenrijke rivierduin van de Vreugdenrijkwaard met belangrijke populaties van Liggend ereprijs, Walstrobremraap, Moeslook, Veldsalie en Kleine ruit. Belangrijke dijkvegetaties met o.a. Grote wilde thijm , Tripmadam, Duifkruid en Trilgras komen voor bij Zalk, Welsum, Wijhe en Olst. Waar in de uiterwaarden in de loop van de zomer slikkige grond komt droog te liggen met massale vestiging van Slijkgroen en Echt vlooienkruid voor. Rode ogentroost profiteert ook van de ontwikkelingen. Al deze soorten hebben baat bij de natuurontwikkeling. In de Scherenwelle bij Wilsum is het enige goed ontwikkelde kievitsbloemhooiland langs de Ijssel te vinden. Ook komt hier het zeldzame Veenreukgras voor.

De Enk

De Enk is een restant van één van de rivierarmen van de IJsseldelta. Het is een gevarieerd gebied met restanten vande IJssel, enkele kolken, rietlanden en natte graslanden. Hierin komen soorten voor als Waterviolier en Moeraswederik. De Enk vormt één van de weinige leefgebieden van de Waterspitsmuis in de IJsseldelta. Dit gebied wordt onderdeel van de nieuwe hoogwatergeul bij Kampen.

Streefbeeld

IJsseluiterwaarden

Binnen de te ontwikkelen natuurgebieden in het stroomgebied van de IJssel worden beheertypen nagestreefd van het rivierengebied.

De provincies Gelderland en Overijssel hanteren voor de IJsseluiterwaarden de volgende uitgangspunten voor het streefbeeld:

Bevorderen van de hydrologische en morfologische dynamiek waar dat mogelijk is. De mate van dynamiek hangt af van de kansen ter plekke.

De IJssel krijgt een belangrijke functie als verbindings-zone tussen de grote moerassen van de IJsseldelta en die van de Gelderse Poort. Dit betekent dat er op regelmatige afstand het beheertype Moeras (N05.01) behouden, dan wel ontwikkeld moet worden, ongeveer iedere 10 km een oppervlakte van 25 ha (model Rietzanger).

Op een aantal plaatsen snijdt de IJssel het Veluwemassief aan. In deze uiterwaarden (bijv. Hoenwaard bij Hattem) is sprake van een sterke kweldruk. Hier zijn bijzonder kansrijke situaties voor de ontwikkeling van kwelafhankelijke beheertypen.

In de IJssel monden een groot aantal beken en weteringen uit. Er is nog zelden sprake van een natuurlijke aansluiting. Meestal eindigen deze wateren bij een gemaal op de winterdijk. Deze natte kruispunten verdienen een kwaliteitsverbetering, mede uit het oogpunt van vismigratie.

De IJssel wordt gekruist door diverse ecologische verbindingszones ( EVZ’s ). Deze kunnen betrekking hebben op wateren (zie vorig uitgangspunt) of op bossen (model Das) en kleinschalig landschap met poelen (model Kamsalamander). De EVZ’s krijgen bijzondere aandacht.

Bijzondere aandacht voor grootschalige dynamische natuur (N01.03).

Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende randvoorwaarden:

Nieuwe natuur wordt ontworpen rekening houdend met de uitgangspunten van “Ruimte voor de Rivier”.

Bijzondere natuurwaarden (bijv. stroomdalgras-landen) en geomorfologische waarden (bv. kronkelwaarden en rivierduinen) worden gespaard.

(Delen van) de IJsseluiterwaarden vallen onder de Vogelrichtlijn, Wetlandsconventie en

Natuurbeschermingswet. Hier moet rekening worden gehouden met de kwalificerende soorten. Zie daarvoor het (concept) Natura 2000 beheerplan Rijntakken.

1 De volgende uiterwaarden hebben als doelstelling de ontwikkeling van grootschalige natuur met begrazing: Het

Engelse Werk, Harculose buitenwaard, Buitenwaarden Wijhe, Duursche waarden, Fontmonderwaarden , Roetwaard, Welsumerwaarden , Bolwerksweiden , Yperenbergplas, Ossenwaard, Keizers- en Stobbenwaarden, Onderdijkse waard, Vreugdenrijkerwaard .

Wat de grootschalige natuur in de Keizers- en -Stobbenwaarden betreft. Hier wordt een mee-stromende geul ontwikkeld en op het hogere deel van de uiterwaard een Natuurderij voorzien.

Voor de omgeving van het Zalkerbos wordt gestreefd naar langdurige plasdrassituaties in winter en voorjaar, voor o.a. het Porseleinhoen. Voor de overige graslanden is het streefbeeld Droog soortenrijk grasland. Op één perceel wordt gestreefd naar herstel van de hier van oorsprong voorkomende soortenrijke akkers. Dit gebied is vanouds bekend om zijn zeldzame akkerflora. Uit ervaringen elders blijkt dat bij een goed beheer deze soorten zich weer uit de zaadbank kunnen hervestigen .

Bypass Kampen

In de bypass Kampen wordt langs de oevers voornamelijk Moeras en plaatselijk Vochtig hooiland en Kruiden- en faunarijk grasland ontwikkeld.

 

7 Olde Maten/Veerslootlanden

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

De Olde Maten en Veerslootslanden zijn onderdelen van het gelijknamige Natrura 2000 gebied en liggen in het Staphorsterveld. Het Staphorsterveld is in de Middeleeuwen ontgonnen via een opstrekkende smalle verkaveling waarbij sloten de perceelsgrenzen vormen. Dit landschap is nog steeds goed herkenbaar, hoewel door verkavelingen vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw een netwerk van wegen is aangelegd en boerderij bouw in het veld heeft plaatsgevonden. Het Staphorsterveld is een overgangsgebied waar van oost naar west het veenpakket steeds dikker wordt en aan de westzijde ook klei op het veen is afgezet. Tot 1932 kwamen grootschalige overstromingen voor door stagnatie van de waterafvoer. Het gebied kent relatief hoge slootpeilen, maar van overstromingen is geen sprake meer. Het grootste deel van het veld is een regionaal kwelgebied, waar ijzer- en calciumrijk grondwater in de sloten uittreedt.

Het open polder gebied is van grote betekenis vanwege haar soortenrijke sloot- en slootkantvegetaties met o.a. Krabbenscheer en diverse soorten fonteinkruiden. De rijkste slootvegetaties komen binnen Overijssel hier over een grote lengte voor. De waarden nemen nog steeds af als gevolg van landbouwintensivering en veranderingen in het slootbeheer, waardoor slootkanten meer eutrofer worden en de waterkwaltiteit onder druk staat. Het Staphorsterveld is hèt leefgebied binnen Overijssel van de Grote pimpernel, Waterviolier en Grote boterbloem. Wat weidevogels betreft is het hèt bolwerk van de Wulp. De stand van de Grutto is de afgelopen 20 jaar sterk achteruit gegaan.

In het Staphorsterveld hebben vroeger grote oppervlakten Dotterbloemhooiland (N10.02) en Blauwgrasland (N10.01) gelegen. Een ook landelijk gezien belangrijk restant van het blauwgrasland komt voor in de Veerslootslanden . Hier komen belangrijke populaties voor van Knotszegge, Blonde zegge, Gewoon vleugeltjesbloem, Spaanse ruiter, Aardbeivlinder en Moerassprinkhaan. Op afgeplagd boerenland heeft zich binnen 10 jaar zowel veenmosrietland als blauwgrasland ontwikkeld met vestigingen van kenmerkende soorten uit het aangrenzend reservaat.

De Olde Maten betreft het meest westelijke deel van het Staphorsterveld. Door veenwinning zijn de sloten hier breder en worden boksloten genoemd. In de 20e eeuw zijn deze sloten geleidelijk verland tot (veenmos) rietlanden en plaatselijk ook trilvenen. Door het niet meer maaien van de rietlanden zijn de meeste verbost tot wilgen- en/of elzenbroekbos. Hierdoor is het karakter van het gebied sterk veranderd van open naar gesloten, met een gebied waar vroeger veel moerasvogels voorkwamen (o.a. Rietgors, Kleine karekiet, Rietzanger) naar gebied met vooral bosvogels (o.a. Fitis, Tuinfluiter, Buizerd).

Streefbeeld

Het inrichtingsplan Olde Maten/ Veerslootslanden wordt in 2012/2013 uitgevoerd. De beoogde beheertypen zijn verwerkt op de beheertypenkaart.

Via dit plan wordt het veenlandschap met soortenrijke schraallandvegetaties en verlandingsvegetaties in de boksloten versterkt . De doelen zijn de ontwikkeling van Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01) (blauwgrasland), inclusief de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten en een afwisseling van Zoete Plas (N04.02), Moeras (N05.01) en veenmosrietland (N06.01). De ontwikkeling van Nat schraalland (N10.01) (blauwgrasland) is met name voorzien rondom de Veerslootslanden waar het veenpakket minder dan een meter dik is, de kweldruk hoger dan 1 mm per etmaal en waar met geschikte maatregelen (afgraven bovengrond, verondiepen sloten die zand-ondergrond aansnijden, peilverhoging in Olde Maten) het kwelwater weer in de percelen `gedrukt` kan worden. De component open water (beheertype Zoete Plas, N04.02) wordt versterkt door het openmaken van de verlande boksloten. Tussen Meppelerdiep en het natuurgebied Olde Maten en tussen de Wieden en het Meppelerdiep wordt verbindende natte natuurstroken aangelegd, die bestaan uit Zoete Plas (N04.02) en Moeras (N05.01). In het zuidelijk deel van de Olde Maten en aangrenzend deel van de Veerslootslanden wordt gestreefd naar herstel van de weidevogelpopulaties, vooral die van de Wulp en Grutto.

 

8 Stadsgaten/De Ruiten

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

De Stadsgaten is een natuurgebied met als belangrijkste natuurwaarden Nat schraalgrasland, Blauwgrasland en Hoogen laagveen bos.

Het gebied de Ruiten is een gebied waar een dun pakket veen op zand is gelegen. In de sloten komt treedt grondwater uit (kwel). In de sloten komen dan ook plantensoorten voor die op kwel reageren (o.a. Waterviolier, Holpijp) en soorten voor die kenmerkend zijn voor het Dotterbloemgrasland (o.a. Kruipend Zenegroen, Dotterbloem). Daarnaast komen hier nog soorten voor die kenmerkend zijn voor blauwgras-landen met o.a. nog relatief grote populatie van de Blauwe Knoop.

Uit de aanwezigheid van o.a. Wateraardbei, Draad-zegge en Stijf Struisriet in en langs de sloten blijkt de potentie van het gebied voor de ontwikkeling van kleine zegge-vegetaties (trilveen). De over-wegend vochtige percelen hebben een geringe actuele waarde.

Streefbeeld

De Ruiten heeft een directe samenhang met de noordelijk gelegen Stadsgaten. Het wordt ontwikkeld als een open veenweide gebied met zeer soortenrijke natte schraalgraslanden met bloemrijke graslanden (beheertypen Vochtig Hooiland (N10.02) en Nat schraalland en Blauwgrasland (N10.01) en Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) inclusief de ontwikkeling van bloemrijke sloten en slootkanten. Op recent afgeplagd cultuurgrasland ontwikkelt zich momenteel zowel Vochtige hooiland als Nat schraalland.

 

9 Lierder - en Molenbroek

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het Lierder - en Molenbroek is een tegen de Ijssel gelegen komkleigebied. Tegen de IJssel ligt het landgoed

Windesheim met een afwisseling van kleibossen en graslanden. Het eind 18e eeuw geplante bos is het enige kleibos van formaat in Noord- en Oost-Nederland. Het gebied heeft een karakteristieke paddenstoelflora, met o.a. Zonnerussula , Prachtamaniet en Narcisamaniet . Sneeuwklokjes komen veel voor en in het oudste deel groeit Bosgierstgras. Het oostelijk deel van de polder is een belangrijk weidevogelgebied. De afgelopen jaren is de weidevogelstand hier door gerichte inrichtingsmaatregelen en inzet van de agrarische natuurvereniging “ Lierder en

Molenbroek bv” en natuurorganisaties gegroeid. Langs de Soestwetering komen ook een aantal percelen Kievitsbloemhooiland voor.

Streefbeeld

In dit gebied is geen verdere uitbreiding van het NNN voorzien.

 

10 Landgoederen Salland

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Salland wordt globaal begrensd door de IJssel, de Vecht, de Sallandse Heuvelrug en de Schipbeek. In Salland zijn van oost naar west te onderscheiden de zandlandschappen (jonge ontginningen en kampen) en de rivierlandschappen (mengelgronden, kommen- en oeverwallen). Vooral op de overgang van het zand landschap naar het rivierenlandschap lag een groot aantal landgoederen en buitenplaatsen, deze zijn grotendeels onderdeel van het NNN. Dwars door de dekzanden heen snijden de beekdalen. Hierin worden beek- en broekeerdgronden aangetroffen. Van oudsher is Salland hydrologisch een afwisselend gebied. Naast de droge dekzanden bestonden er nattere zones met kwelwater of stagnerend regenwater.

Van oudsher was de kwel het sterkst in een zone waar het grondwater afkomstig van de Veluwe en die van de

Sallandse Heuvelrug gezamenlijk uittrad. Hier bevindt zich nu nog een aantal kwelgebieden (o.a. Lutttenbergerven , Pleegsterweiden/ Schoon-heten , Gooiermars en Wolbroeken ). Honderdvijftig jaar geleden was een groot gedeelte van het gebied nog een afwisseling van Heide, Schraalland, Akkers en Kamgrasweiden. De stuwwal was grotendeels bedekt met Droge heide, de zone aan de voet en de aangrenzende dekzandvlakte bestond grotendeels uit een nat gebied met hoogveentjes, Vochtige heides , Natte schraallanden en Berkenbroekbos. Voor het overige bepaalde de mens het landschap. Het kleinschalige kampen-essenlandschap bestond uit akkers met houtwallen. De beekdalen werden gebruikt als weide- en hooiland. De meeste bossen vormden een onderdeel van de landgoederen en zijn jonger dan 250 jaar.

De hoogste natuurwaarden zijn te vinden in de hierboven genoemde kwelgebieden zoals het Luttenbergerven. Dit is een voor Sallandse begrippen groot complex nat schraalland met o.a. Vochtige schraalgraslanden, waaronder Blauwgrasland, Bloemrijke graslanden en zure broekbossen. Hier komen soorten voor als Blauwe knoop, Spaanse ruiter en Klokjes-gentiaan en bijzondere paddenstoelflora van schraalland (wasplaten, blauwstaaltjes). Nieuw ingerichte natuur aan de oostkant ontwikkelt zich richting vochtig hooiland met o.a. Klokjesgentiaan als gevolg van het uitleggen van maaisel.

De Gooiermars betreft een gebied oostelijk van Deventer. Hier zijn waterschapsleidingen verbreed en schraallanden hersteld. Heel bijzonder is het veel voorkomen van Kruipend moerasscherm, een soort die buiten Zeeland vooral bij Deventer voorkomt. Sierlijke vetmuur en diverse soorten orchideeën zijn hier eveneens verschenen.

Streefbeeld

In dit gebied wordt komende jaren het gebied Gooiermars fors uitgebreid, door omvorming van landbouwgronden naar natuur. De grondwaterstand wordt hier verhoogd en er wordt een mozaïek van bloemrijke graslanden en natte schraalgraslanden ontwikkeld. In de rest van het gebied zijn geen uitbreidingsdoelstellingen voor het NNN. In dit gebied is alleen beheer van de bestaande natuur aan de orde. Kwaliteitsverbetering van de graslanden in de bestaande natuur is mogelijk door het strikt toepassen van een beheer gericht op verschraling.

 

11 Boetelerveld

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het Natura 2000 gebied Boetelerveld wordt gekenmerkd door het voorkomen van het habitattype vochtige heide en op kleine oppervlakte ook aan grondwater gebonden zwak gebufferde wateren en, blauwgraslanden, heischrale graslanden, jenever- besstruwelen en pioniergemeenschappen van snavelbiezen. In de blauwgraslanden komen nog soorten als Blauwe zegge, Melkviooltje, Welriekende nachtorchis en Moeraswespenorchis voor. Daarnaast komt hier een redelijke oppervlakte loof- en naaldbos van arme zandgrond voor.

Een groot deel van deze habitattypen is afhankelijk van langdurig natte omstandigheden en voor een deel ook afhankelijk van de toestroming van (matig) basenrijk grondwater. Momenteel zijn de grondwaterstanden te laag waardoor de heide sterk is verdroogd en vergrast met Pijpestrootje .

Streefbeeld

Herstel van de waterhuishouding van het Boetelerveld is nodig om de van grondwater afhankelijke habitat-typen duurzaam te kunnen behouden. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouw-gebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

Naast deze aanpassing van de waterhuishouding van de omgeving is er ook een noodzaak om in het Boetelerveld de waterhuishouding aan te passen, door de aanwezige greppels te dempen en naaldbos, vanwege te veel verdamping, te kappen.

 

12 Vechtdal

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit deelgebied omvat het Vechtdal zelf en een aangrenzende hoger gelegen bos- en natuurgebieden. Dit deelgebied is samen met het Reggedal en de Sallandse Heuvelrug het hart van de Ecologische hoofdstructuur in Overijssel. Een deel van het Vechtdal valt binnen het N2000 gebied Vecht en Beneden-Reggegebied.

De Vecht betreft een vrijwel geheel door regen gevoede rivier. Dat betekende tot het eind van de 19e eeuw dat het water in winter en voorjaar hoog kon staan, maar dat in droge zomers de rivier een heel laag peil had, waardoor het op allerlei plekken doorwaadbaar was. Bij lage peilen kon zand vanuit de bedding gaan stuiven en in de aangrenzende grasland worden afgezet. Voor het eind van de 19e eeuw was de Vecht een zeer sterk meanderende rivier met gering verval van 1,5 m per 10 km, met veel over-gangen van de rivier naar aangrenzende koelanden . Bij de kanalisatie in de periode 1896 - 1907 werden 69 rivierarmen afgesneden en 7 stuwen gerealiseerd.

Eén van de belangrijkste biotopen van het Vechtdal vormen de koelanden . Deze eeuwenlang, extensief beweide, niet gescheurde of kunstmatig bemeste graslanden hebben een zeer grote waarde. De -mooiste voorbeelden hiervan worden gekenmerkt door een fijnschalig reliëf met mierenhopen waar soorten als Zwolse anjer, Grote wilde tijm, voorjaarszegge en Geel walstro voorkomen. Dit biotoop is ook erg rijk aan grasland paddenstoelen, met o.a.

koraalzwammen, aardtongen, satijnzwammen tien soorten wasplaten ( Arriër Koeland , Junner Koeland ). Van grote waarde zijn ook de rivierduinen met struwelen met Jeneverbes en Sleedoorn. Zij komen elders in ons land niet voor. In de afgesneden meanders (o.a. in Rheeze) hebben zich moerasvegetaties ontwikkeld en alle stadia van verlanding kunnen nog worden gevonden (van open water, drijftilgemeenschap naar broekbos op verland veen).

Door de afsluiting van de Zuiderzee en later aanleg van de Noordoostpolder en stormvloedkering bij Ramspol speelt opwaaiing amper een rol meer bij de dynamiek van het gebied. Dynamiek is nu geheel afhankelijk van extremen in neerslag binnen het stroomgebied, wat in beneden- en middenloop kan leiden tot kortstondige overstromingen. Deze overstromingen blijven van belang voor het opladen van zandbodems met calcium en ijzer waardoor de verzuring wordt gecompenseerd. Dotterbloem- en Veldrushooilanden komen verspreid in het gebied voor op plaatsen waar grondwater in het rivierdal uittreedt. Het mooiste voorbeeld hiervan betreft de Rheezermaten en Leusenermaten met o.a. belangrijke populaties van Brede orchis, Dradrus , Lange ereprijs en Stijf struisriet. In het Arrierkoeland komt nog een bijzondere populatie van de Bergnachtorchis voor. Door grote variatie en de samenhang met grote natuurgebieden in de omgeving van het dal zijn de faunawaarden in het Vechtgebied hoog. Het Vechtgebied is kansrijk als leef- en migratiegebied van de Otter. In het Vechtdal waar veel rivierduinen met struwelen en kleinschalig cultuurland voorkomt zijn vogelsoorten zoals Grasmus, Geelgors en plaatselijk Veldleeuwerik nog veel aangetroffen.

De Grauwe Klauwier broedt met enkele paren in het Vechtdal . Met een aantal soorten gaat het niet zo goed zoals Patrijs en Grutto. Het gebied heeft grotendeels haar betekenis voor weidevogels verloren. De IJsvogel broedt, afhankelijk van de strenge winters in wisselende aantallen. De Roodborsttapuit is niet schaars meer.

Door ontstenen van de riviersoevers neemt het aantal broedende Oeverzwaluwen toe. Het Vechtdal heeft, mede door de uitgevoerde natuurherstelprojecten een belangrijke betekenis als rust- en fourageergebied voor trek- en wintervogels.

De rivierdalen zijn door hun variatie en geleidende beplantingen geschikt voor vleermuizen en kleine zoogdieren. De vele oude meanders en poelen spelen een belangrijke rol in het voorkomen van amfibieën waaronder de zeldzame Knoflookpad. Voor veel diersoorten is de combinatie van bosrijk gebied en gevarieerd dal belangrijk; er zijn veel ecologische relaties.

De Vecht heeft een bijzondere betekenis voor de visfauna. Er zijn ongeveer 30 soorten bekend, waaronder diverse beschermde soorten. In de gehele Vecht zijn vistrappen aanwezig bij de stuwen. Van de 65 dagvlinders van Nederland, is ongeveer de helft in het Vechtgebied aangetroffen, waaronder de Kommavlinder, Sleedoornpage en Weerschijnvlinder, maar diverse soorten zijn helaas verdwenen dan wel op hun retour (o.a. Zilveren maan, Spiegeldikkopje, Bruine vuurvlinder).

De hogere gronden langs de Vecht liggen drogere bossen, landgoederen en een aantal heidegebieden waaronder het Varsenerveld ; een zeer rijk nat heidegebied. In dit gebied door de inzet van een natuurgroep uit Ommen heide en heischraal grasland hersteld, waardoor een groot aantal bedreigde plant- en diersoorten hier zijn teruggekeerd. Te noemen zijn o.a. diverse soorten libellen, Dodaars, Vetblad, Witbloemige waterranonkel, Heidekartelblad en Welriekende nachtorchis. Ook het Beerzerveld, onderdeel van het N2000 gebied Vecht- Benedenregge ligt in dit deelgebied. Het Beerzerveld is een complex van zandverstuiving, natte heide en veenputten. Het gebied is belangrijk als leefgebeid van de Adder.

Streefbeeld

Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:

Het ontwikkelen van een halfnatuurlijke laag-landrivier. Daarbij horen natuurlijker rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting in de uiterwaarden en rivierduinvorming. Hiervoor worden de stenen zoveel mogelijk uit de oevers gehaald.

Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase , de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk).

Ontwikkelen van rust en fourageerplaatsen voor winter- en trekvogels.

Het ontwikkelen van de riviergebonden grazige vegetaties (of anders gezegd het weer in ere herstellen van de “ koeweiden en marsen”; beheertypen overstromings¬grasland (N12.04) of Vochtig hooiland (N10.02). Op de droge rivierduinen wordt gestreefd naar droge schraalgraslanden (N11.01), belangrijk hierbij is dat de inspoeling van mest-stoffen wordt verminderd.

Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen van oude meanders (natuurtype N0.02 Rivier), ontwikkelen van ooibos (N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos) en aanleg van Poelen (L01.01) voor amfibieën.

Het ontwikkelen van Nat schraalland (N10.01) en andere natte graslanden zoals Dotterbloem- en-

Kievitsbloemgraslanden (beheertype Vochtig hooiland N10.02) in afwisseling met rietland en Moeras (N05.01).

De samenhang tussen de bestaande natuur/-bosgebieden versterken door natuurontwikkeling in vooral het winterbed en zorgen voor voldoende rustgebieden.

Voor het Beerzerveld is herstel van de waterhuishouding nodig om de van grondwater afhankelijke habitattypen duurzaam te kunnen behouden. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

13 Sallandse Heuvelrug

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

De Sallandse Heuvelrug is een stuwwal van 14 km. lang, met hoogten van 45 tot 70 meter +NAP. Het centrale deel van de Sallandse Heuvelrug is aangewezen als nationaal park en Natura 2000 gebied. Op de toppen van de heuvelrug bevinden zich grote aaneengesloten open, glooiende gebieden met struikheide, vossenbesvegetatie, jeneverbesstruwelen en enkele zure vennen.

Buiten de heiden komen bossen voor. Het betreft gemengde loof-naaldbossen, (oudere) loofbossen, alsook eenvormige naaldbossen op droge zandgronden.

De heuvelflanken en lager gelegen delen zijn minder droog, hier komt op enkele plekken vochtige heide voor. Op de westflank (Sprengenberg) is een hellingveentje aanwezig.

De Sallandse Heuvelrug is als Natura 2000 gebied aangewezen vanwege zijn unieke droge heidesysteem. Op de heuvelrug zijn verschillende reptielen, zoals de zandhagedis en hazelworm talrijk aanwezig. De meest karakteristieke en deels zeldzame vogels in het gebied zijn: Korhoen, Nachtzwaluw, Roodborsttapuit, Boomleeuwerik, Veldleeuwerik, Zwarte specht en Raaf. Zoogdieren zijn o.a. Das, diverse marterachtigen, Eekhoorn en Ree.

Aan oostkant van de Heuvelrug liggen bij de Zunasche - heide en Eelen belangrijke kwelgebieden. Deze kwelgebieden werden grotendeels gevoed met grondwater vanuit de Sallandse heuvelrug. Dit water is van nature tamelijk zuur, ondanks de soms langer afgelegde weg. In de flanken van de heuvelrug zorgde dit water voor natte vegetaties die gedomineerd werden door kleine zeggen, zoals Zwarte zegge, Sterzegge en Blauwe zegge. Restanten van deze gemeenschappen zijn nog langs slootkanten te vinden, o.a. in de Zunasche heide. In de sloten groeit het

Duizendknoopfonteinkruid, die in de Zunasche heide een van haar belangrijkste leefgebieden binnen Overijssel heeft.

Ook aan de westzijde is kwel aanwezig. Deze wordt via de ontwatering van de landbouwgebieden afgevoerd.

Streefbeeld

Om de instandhoudingdoelen Natura 2000 van de Sallandse Heuvelrug te realiseren, zijn diverse maatregelen opgenomen in het concept beheerplan Natura 2000. Ze hebben betrekking op verminderen van effecten van verzuring van heide, vennen, jeneverbestruweel en hellinghoogveen.

Verdere vergroting van het areaal droge heide en uitbreiden van het oppervlak vochtige heide wordt nagestreefd voor ontwikkelen van deze beide heidetypen met bijbehorende soorten en als maatregel om de sterk bedreigde Korhoen voor de Sallandse heuvelrug te behouden. Omvorming van bos naar open en halfopen heidegebied is ook van belang voor het ontwikkelen van beleefbare overgangen van het nationaal park naar het aangrenzende cultuurland.

Op verschillende plekken nabij de centrale heide en aan de westflank zijn locaties aangegeven, die aanmerking komen voor omvorming van bos naar heideachtig gebied. Het kappen van bomen aan de westflank nabij het hellinghoogveen zal ook bijdragen aan vermindering van de verdroging van dit veentje en aan de terugkeer van grazige heiden met plaatselijk Dopheide.

In 2012 zijn populatie ondersteunende maatregelen gestart om uitsterven van het Korhoen te voorkomen (bijplaatsen van Scandinavische korhoenders).

Het in Natura 2000 opgenomen doel is 40 korhanen op de Sallandse Heuvelrug leven.

Behalve het uitbreiden van het habitat heide worden tevens diverse kleinschalige maatregelen opgenomen die helpen bij de kwaliteit van de droge heide en daardoor verbeteren van het leefgebied van de korhoen en de groei van de populaties van Nacht-zwaluw en Roodborsttapuit.

De nieuw te ontwikkelen natuur ligt aan de oost-kant van de heuvelrug in de overgang naar de Zunasche heide.

Hier is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01), droge en natte heide (N07.01, N06.04) mogelijk wordt. Behalve deze grondwatergebonden systemen is het gebied ook van belang als uitbreidings-gebied voor het korhoen. Ten behoeve van de korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden en faunarijk grasland gewenst.

Voor de bos- en natuurgebieden buiten het Natura 2000 gebied is het streefbeeld het instandhouding en ontwikkelen van gevarieerde bossen welke plaats bieden aan tal van bossoorten maar ook aan recreatief medegebruik (genieten van de natuur).

In dat streefbeeld past het ontwikkelen van ouder bossen op wat rijkere bodemtypen (o.a. Eelerberg ) en streven naar gevarieerde loof-naaldbossen afgewisseld met open en halfopen heideachtige terreinen (droge heide, jeneverbes) op de droge kammen van de heuvelrug.

Op een aantal plekken zijn de overgangen naar het Reggedal van grote betekenis als ecologische zones waar uitwisseling tussen Reggesysteem en heuvelrug kan plaats vinden.

 

14 Reggedal

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het westelijke deel van dit gebied ligt binnen het Natura 2000 gebied Vecht en Beneden-Reggegebied.

Het rivierdal van de Regge kent veel verschillende biotopen in zowel natte als droge milieus. Warmte- en droogteminnende soorten komen voor op dijken, rivierduinen en oeverwallen. Veel meanders langs de Regge zijn eind 19e eeuw en begin 20e eeuw geheel of deels dichtgeschoven. Zeer dynamische natuur, welke kenmerkend is voor een levend rivier-systeem ontbreekt op landschapsschaal en slechts plaatselijk komt in het rivierdal bos voor. Het rivierdal is door de variatie aan biotopen en geleidende beplantingen geschikt of geschikt te maken als leef- en migratiegebied voor vogels (IJsvogel), vleermuizen, insecten (libellen en vlinders), vissen en kleine zoogdieren (o.a. Otter). De vele oude meanders en poelen spelen een belangrijke rol in het voorkomen van amfibieën, waaronder Knoflookpad en Kamsalamander.

De begrenzing ten noorden van Hellendoorn betreft gevarieerde gebieden die in de Landinrichting Den Ham-Lemele al ingericht zijn voor natuur. In de andere gebiedsdelen in Hellendoorn zijn Reggemeanders, -gevarieerde graslanden en bos- en landschapselementen aanwezig.

Een aantal van de oude meanders is inmiddels weer aangesloten op de rivier, waardoor er een herstel van de rivierdynamiek is opgetreden.

Het gebied van de Faanke ligt in een geologisch en landschappelijk zeer bijzonder deel. De Regge is hier ter hoogte van de Steile Oever door de stuwwal gebroken. Aan de zuidzijde van de Regge ligt een cultuurlandschap. Het gebied bij de kruising Regge-Overijssels kanaal zijn tamelijk laag gelegen graslanden. Er ligt een oude arm van de Regge.

De benedenloop van het Reggedal is een relatief laag gelegen gebied met enkele Reggemeanders met veel planten die op kwel wijzen aan de dalrand . Natuurontwikkeling heeft hier laten zien dat herstel van Dotterbloemhooiland mogelijk is. Via de Besthmenerleiding komt water van het zuidelijk deel van Ommen in het gebied. Het gebied is door een kade gescheiden van de Regge. Via een gemaal wordt het water van het Ommense achterland op de Regge gebracht.

De Doorbraak is een nieuw gegraven beek die aansluit op de Regge en een verbinding vormt tussen de natuurgebieden in Zuid Twente en Noordoost Twente met die in West-Overijssel. De beek volgt niet de loop van vroegere beken. Het geheel kunstmatig gecreëerde beekdal doorsnijdt van oudsher verschillende biotopen, zoals heidevelden en hooilanden. De totale lengte van de nieuwe beek betreft 15 km, waarvan t/m 2011 ca. driekwart is gerealiseerd. Op ingerichte gedeelten verschenen pioniersoorten van vochtig, voedselarme bodems. In de omgeving van het Mokkelengoor verscheen het Melkviooltje, Draadgentiaan en Kruipend moerasscherm, een soort waarvoor ons land een internationale verantwoorde-lijkheid draagt. Waterpunge verscheen op groot aantal plekken. Langs de beek ontwikkelen zich vegetaties die behoren tot het Overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig hooiland (N10.02) en Nat schraalland (N10.01). Bij niets doen ontstaat Wilgenbroekbos (N14.01, Rivier en beekbegeleidend bos).

Streefbeeld

De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het Reggegebied zijn:

Ontwikkeling van een zoveel mogelijk ongestuwde zo natuurlijk mogelijke rivier met daarlangs een afwisseling van kruiden en faunarijk grasland (N12.02), Vochtige schraalgraslanden (N10), Droog schraalgrasland (N11.01) en Rivieren beekbegeleidend bos (N14.01). Deze ontwikkeling wordt gecombineerd met waterberging en realisering van de KRW doelen voor deze rivier. Een belangrijk onderdeel hiervan is verondieping van de rivier zodat hij niet meer drainerend werkt op de omgeving. Dit herstel van het natuurlijke riviersysteem mag ten koste gaan van actuele natuurwaarden in bosjes of kaden die zich na de kanalisatie eind 19e eeuw hebben ontwikkeld.

Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen van oude meanders, ontwikkelen van Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01) en aanleg van Poelen (L01.01) voor amfibieën.

Het ontwikkelen van natte aan grondwater gebonden schrale en andere natte graslandvegetaties (Vochtige grasland 10.02), zoals Dotterbloemgrasland in afwisseling met rietland en Moeras (N05.01).

Ontwikkelen van de Doorbraak als verbinding tussen de natuurgebieden in Noordoost- en Zuid Twente met die in West-Overijssel in samenhang met het realiseren van KRW doelen. Een deel van deze verbinding ligt in de zone Ondernemen met Natuur en Water.

 

15 Wierdense veld/Notterveld

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het Natura 2000 gebied Wierdense veld was vroeger onderdeel van een uitgestrekt heide- en hoogveen-gebied .

Hiervan is het grootste deel in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen tot landbouwgrond. Door deze verveningsgeschiedenis liggen de omringende landbouwgronden veelal lager dan de gronden binnen het natuurreservaat. Ook het Wierdense veld zelf is in het verleden voor een groot deel afgegraven voor de turf. Het is begroeid met vochtige heide en enkele berkenbosjes. Binnen het hoogveen is het dekzandreliëf plaatselijk zo sterk en uitgesproken dat op dekzandruggen droge heide voorkomt. Op de lage delen komen veenputten voor met een hoogveenvegetatie. Het gebied heeft de mogelijkheden voor herstel van een actieve hoogveenkern.

In veenputten komen begroeiingen voor van vooral Veenpluis en Waterveenmos. Vegetatie van hoogveenbulten komt spaarzaam voor met soorten als Wrattig veenmos, Lavendelheide, Kleine veenbes en af en toe Hoogveenmos .

De Natte heidevegetaties worden voor een groot deel gedomineerd door Pijpenstrootje. Hierin breidt Veenpluis en Waterveenmos zich uit.

Droge heide met Struikheide komt veel voor in de hogere delen zonder veen of met zeer dun veen. Korstmossen die hier in 1990 nog veel in voorkwamen, zijn in 2003 vrijwel verdwenen. Heide met Borstelgras is in oppervlak afgenomen, vermoedelijk door het stoppen van brandbeheer

Het gebied wordt aan de zuidzijde via het Notterveld, het Reggedal en de Zunasche heide verbonden met de Sallandse heuvelrug. Een groot deel van het gebied heeft last van verdroging. De afgelopen jaren zijn interne maatregelen genomen waardoor de waterhuishouding al voor een deel verbeterd is. Dit is echter onvoldoende voor een duurzame instandhouding en herstel van het hoogveen in het gebied. Een aantal waterschapsleidingen aan de west-, noordwesten oostkant van het gebied zorgen voor de verdroging. Aan de oostkant heeft vooral de Hoogelaarsleiding een negatief effect op de grondwaterstand. Ook zorgt de grondwateronttrekking voor drinkwater voor een verlaging van de grondwaterstand.

Streefbeeld

Herstel van de waterhuishouding van het Wierdenseveld is nodig om de van grondwater afhankelijke habitattypen duurzaam te kunnen behouden en actief hoogveen te kunnen ontwikkelen. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

16 Borkeld en Entervenen

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit gebied bestaat uit het Natura 2000 gebied De Borkeld en enkele omliggende natuurgebieden. De Borkeld maakt onderdeel uit van het stuwwallencomplex dat zich, zuidoostelijk van de Sallandse Heuvelrug, uitstrekt tussen Rijssen en Lochem. Het gebied is gevarieerd door gradiënten in hoogte en tussen zandige, ijzerhoudende lemige en venige bodem en heeft hoge cultuurhistorische en archeologische waarden. Het gebied is aangewezen voor de habitattypen Droge heide, Vochtige heide, Zure -vennen, Jeneverbesstruwelen en Heischrale graslanden.

De vegetatie in het gebied bestaat aan de randen uit heide, uitgebreide Jeneverbesstruwelen en bos. In het centrale deel van het gebied ligt een voormalig hoogveen dat nu verpitrust en enigszins verbost is. Ten westen hiervan komt een strook met vergraste vochtige heide voor, die over gaat in een groter droog heidegebied. Het leemkuilengebied is deels vergraven en deels onvergraven . Als gevolg hiervan bestaat het uit een kleinschalig patroon van heischrale graslanden en vochtige heiden, omgeven door bos.

Het gebied herbergt tal van kenmerkende soorten voor deze habitattypen zoals de Heivlinder, Kommavlinder, Open rendiermos, Glanzend tandmos , Blauwvleugelsprinkhaan, Klein warkruid, Kruipbrem, Stekelbrem, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit.

De kwaliteit van de aan hoge grondwaterstanden gebonden habitattypen wordt negatief beïnvloed door de ontwaterende werking van de sloten en waterschapsleidingen in de omgeving en met name die in het noordelijk van de A1 gelegen gebied Middelveen/Overtoom. Dit is een kwelgebied met hoge potenties voor de ontwikkeling van natte schraalgraslanden.

De Entervenen worden gekenmerkt door schraalgraslanden met o.a. een rijke flora aan orchideeën en andere planten van natte (kwel)situaties. De waterhuishouding is een punt van zorg. De kwel is afgenomen en er vindt verdroging plaats vanwege nabijgelegen waterlopen.

Streefbeeld

In de directe omgeving van de Borkeld is geen uitbreiding van het EHS gebied gepland. Door verhoging van het waterpeil in het noordelijk van de A1 gelegen kwelgebied “Middelveen/ Overtoom” zal naar verwachting ook de grondwaterstand in het Natura 2000 gebied verhoogd worden. In het gebied Middelveen/Overtoom worden natte schraalgraslanden ontwikkeld. De uitvoering van deze maatregel is gepland in 2013. Binnen het Natura 2000 gebied zijn maatregelen nodig zoals kleinschalig plaggen van vergraste heide.

 

17 Diepenheim

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit gebied bestaat uit een aantal landgoederen (o.a. Weldam , Nijenhuis, Westerflier , Diepenheim) en het bosgebied bij de Herikerberg . De landgoederen worden vooral gekenmerkt door bos. In het gebied komen naast naaldbos diverse bosgemeenschappen voor, zoals Elzenbroekbos, Wintereiken-Beukenbos, Vogelkers-essenbos en in beperkte mate Eiken-Haagbeukenbos. Heel bijzondere soorten van de vochtige bossen zijn de Paardehaarzegge en Rood peperboompje. Door de intensieve bemesting komen er amper graslandpercelen voor die botanisch van waarde zijn. Van de heide, die vroeger hier algemeen voorkwam is niets meer over. Verspreid liggen nog enkele vennen en poelen waar soorten van zwak gebufferd water voorkomen. Houtwallen komen verspreid in het gebied voor. Hier groeien o.a. Mispel, Wegedoorn en Heggedoornzaad . De natuurkwaliteit van het gebied staat onder druk door de verdroging. De grondwaterstanden zijn te laag voor optimale ontwikkeling van de natuurwaarden. Belangrijk is het herstel van de Boven-Regge.

Streefbeeld

Er is geen uitbreiding van het NNN gepland in dit gebied. De verdroging zal hierdoor niet geheel opgelost kunnen worden. Mogelijk dat door interne maatregelen in het natuurgebied de verdroging lokaal nog kan worden aangepakt.

 

18 Engbertsdijksvenen /Veenschap

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het Natura 2000 gebied de Engbertsdijksvenen betreft een restant van een zeer groot hoogveengebied. Vanaf 1953 zijn delen aangekocht en de vervening ging door tot 1984. Circa 12 ha, de hoogveenkern, is in oorspronkelijke staat gebleven en de rest min of meer vergraven.

Het gebied is aangewezen voor de habitattypen Droge heide, Actief hoogveen en Herstellend hoogveen en voor Geoorde Fuut, Toendrarietgans en Kraanvogel.

Het gebied bestaat uit open water, hoogveenmoeras,- heide, Pijpestro -velden en berkenbos.’s Winters is het gebied van belang als pleister- en slaapplaats voor Toendrarietganzen, Kraanvogels en de Blauwe kiekendief. In het gebied broeden ca. 100 vogelsoorten, met belangrijke populaties van Geoorde fuut, Dodaars, Wintertaling, Waterral,

Blauwborst en Roodborsttapuit. De Engbertsdijksvenen behoren tot één van de rijkste libellengebieden in Overijssel. In

2003 werden 39 soorten waargenomen waaronder de Noordse glazenmaker, Venwitsnuitlibel en Gevlekte witsnuitlibel. Wat dagvlinders betreft is de grote populatie van het Heideblauwtje van grote betekenis. Het gebied is belangrijk voor reptielen. Vijf soorten komen voor waaronder de Adder, Gladde slang en Levendbarende hagedis. Van het gebied zijn 16 -soorten sprinkhanen bekend en één soort krekel. Relatief belangrijk is het voorkomen van Veenmol, Moerassprinkhaan, Zompsprinkhaan en Negertje.

Het Veenschap is het enige voorbeeld bovenveengraslanden in Overijssel. Hier komt een afwisseling voor van vochtige heide op verdroogd hoogveen, Berkenbos en witbolgraslanden. Enkele voor hoogveen karakteristieke soorten als Lavendelheide en Veenbes komen nog spaarzaam voor. Het gebied is aan alle kanten omgeven door cultuurgebied met een laag waterpeil, wat een verdrogend effect heeft op dit gebied. Het gebied heeft een relatief hoge dichtheid van de Gekraagde roodstaart.

Streefbeeld

Voor de Engbertsdijksvenen is het streefbeeld te komen tot een actief Hoogveen (N06.03) met daaromheen overgangszones van actief hoogveen met daarin lagg zones met o.a. hoogveenbossen en zure vennen. Hierin ontstaat ook geschikt biotoop voor de N2000 broedvogelsoorten porseleinhoen, paapje en watersnip.

Om dit te kunnen realiseren moet er vooral aan de oostkant een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uit-werking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

19 Mander / Reutum

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit deelgebied ligt op de stuwwal van Ootmarsum en directe omgeving. Een groot deel van het gebied valt onder het N2000 gebied Springendal /Dal van de Mosbeek .

De belangrijkste natuurwaarden liggen hier langs de Mosbeek , Springendalse beek, Hazelbeek , Onzoel , de Poelbeek en langs de beken die aan de rand van de bebouwde kom van Ootmarsum ontspringen. Hier komen mooi ontwikkelde Dotterbloemhooilanden voor (met Dotterbloem, Kruipend zenegroen, Grote ratelaar, Brede orchis), Veldrushooilanden (o.a. in het Springendal met Draadrus ) terwijl het brongebied van de Mosbeek in ons land het best ontwikkelde voorbeeld betreft van de gemeenschap van Vetblad en Vlozegge . In het gebied ligt ook een groot oppervlak

Elzenbronbos (op 18 locaties), met een groot oppervlak langs de Hazelbeek . Hier komen belangrijke populaties voor van Bittere veldkers, Paarbladig goudveil en de Dotterbloem. Bijzondere soorten zijn het Alpenheksenkruid en Carex x boenninghausiana (IJle zegge x Pluimzegge). In het gebied liggen ook diverse droge en vochtige heidevelden, zoals het Vasser grafveld en de Paardenslenkte . Veel bos behoort tot het Zomereiken-Berkenbos of betreft dennenbossen op voormalige heidevelden. Met succes is natuur hersteld in het dal van de Brunninkhuizerbeek met o.a. Veldrushooiland . Hier vestigde zich binnen 10 jaar na inrichting o.a. Gevlekte orchis en Sterzegge. Bij herstel van cultuurgrasland naar heide blijken bedreigde soorten als o.a. Moeraswolfsklauw, Stekelbrem en Dwergviltkruid succesvol.

Het kwelgebied van Reutum ligt ten oosten van Tubbergen aan de westkant van de Ootmarsumse stuwwal. Er treedt hier grondwater vanuit de stuwwal aan de oppervlakte. Hier liggen bestaande natuur-gebieden van Staatsbosbeheer ( Reutumerweuste , Veenmaten en Weustematen ). Deze natuurgebieden bestaan uit natte elzen-, berken- en elzenberkenbroekbossen en niet bemeste natte graslanden met veel soorten die kenmerkend zijn voor kleine zeggemoerassen en vochtige schraalgraslanden (o.a. Gevlekte orchis, Draadrus , Sterzegge). Ook liggen hier de landgoederen Baasdam en Herinckhave . Deze bosrijke landgoederen liggen langs beken met natte, beekbegeleidende graslanden. De cultuurgronden bestaan voor een deel uit extensieve natte graslanden met veel Geknikte vosse¬nstaart en maïsland. In het kader van het Raamplan Tubbergen is rond 1980 de water¬huishouding van het gebied gewijzigd en verder afgestemd op de landbouwkundige functie van de cultuurgronden. Hierdoor is de verdroging van de natuur sterker toegenomen.

Ten westen van Tubbergen ligt het Hondeven . Het Hondeven is een pingorelict uit de laatste ijstijd en ligt hoger dan de direct eromheen gelegen gronden. Om het ven liggen lager gelegen vochtige heidevegetaties en een zwak gebufferd ven met vegetaties van o.a. Moerasgentiaan, Pilvaren en Draadzegge. Door ontwatering aan de noordzijde treedt hier verdroging op.

Streefbeeld

In de beekdalen en brongebieden van de Hazelbeek , Springendalse beek, Mosbeek , Poelbeek en Onzoelbeek en in de verbinding tussen Stuwwal en Dinkel is het doel de ontwikkeling van het natuurlijke karakter van de beken (N03.01 Beek en bron), met natte beekbegeleidende schraalgraslanden (Vochtige schraalgraslanden N10), hoger overgaand in vochtige en droge heide (beheertypen N06.04 resp. N07.01).

Bij het Hondeven wordt gestreefd naar herstel van de hydrologie en ontwikkeling van nat schraalland. In het kwelgebied bij Reutum is de doel-stelling aan-eensluiting en hydrologische buffering van de bestaande natuurgebieden in combinatie met retentie, ontwikkeling van Nat schraalland (N10.01), Vochtig hooiland (N10.02) en natuurbos (natuurtype Vochtige bossen N14).

 

20 Dinkeldal boven- en middenloop

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

De bovenloop van de Dinkel ligt binnen het N2000 gebied Dinkelland en is te karakteriseren als een laaglandbeek en heeft een nog nagenoeg natuurlijk karakter met afkalvende oevers, overstromingsvlakten, oeverwallen en plaatselijk nog een natuurlijke begroeiing. Op veel plaatsen is dit natuurlijke karakter echter aangetast door het vastleggen van de oevers met puin en het intensieve agrarische gebruik van de cultuurgronden. Kenmerkend voor het Dinkeldal - waren de stroomdalgraslanden op de periodiek overspoelde, zandige oeverwallen met onder andere Grote wilde tijm, Steenanjer, Groot geel walstro en Kleine bevernel. Hiervan is nog maar een klein deel aanwezig. Door te intensief landbouwkundig gebruik (bemesting en egaliseren rivierduinen) is het grootste deel verdwenen.

Op diverse laag gelegen plaatsen langs de Dinkel komen karakteristieke beekbegeleidende bossen- voor. Op de droge, soms overstroomde oevers komt op zandgrond het Essen-iepenbos voor met o.a. Bos-geelster, Dolle kervel en Robertskruid. De Dinkel wordt gekenmerkt door beeksoorten zoals de Oeverzwaluw, IJsvogel, Grote gele kwikstaart, Bosbeekjuffer en Weidebeekjuffer. De beek macrofauna is relatief soorten-arm . In de Dinkel worden verschillende soorten vis, welke deel uitmaken van het streefbeeld, nog niet waargenomen. De middenloop van de Dinkel ligt tussen het Omleidingskanaal en het kanaal Almelo- Nordhorn en valt gedeeltelijk binnen de begrenzing van het N2000 gebied Dinkelland. Dit gedeelte van de Dinkel heeft een nog vrij natuurlijk karakter. De piekafvoeren worden omgeleid door het Omleidingskanaal. De oevers zijn op de meeste plaatsen versterkt met puin.

De Dinkel kronkelt hier door boscomplexen behorend tot het Wintereiken-Beukenbos, Essen-Iepenbos en nattere Wilgen en Ezenbroekbossen . De meeste cultuurgronden langs dit deel van de Dinkel zijn in intensief agrarisch gebruik. Langs de Dinkel liggen nog kleine oppervlakten goed ontwikkeld rivierduingrasland met o.a. Steenanjer. Op het landgoed Singraven komen nog enkele weinig of niet bemeste schrale graslanden voor.

De waterkwaliteit van de Dinkel voldoet niet aan alle gestelde normen. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de tien rioolwaterzuiveringsinstallaties die rechtstreeks, of via een kleinere watergang, effluent op de Dinkel lozen. De matige waterkwaliteit en het vastleggen van de oevers heeft tot gevolg dat het zomerbed van de Dinkel gedomineerd wordt door een zeer soorten- en individuenarme levensgemeenschap, die typisch is voor een dynamische zandbodem.

Streefbeeld

Het streefbeeld voor zowel bovenloop als middenloop van het Dinkeldal is het herstel van de natuurlijkheid van de oevers van de Dinkel, waardoor natuurlijke processen van meandering en rivierduinvorming weer op gang komen. Hierdoor kan vooral de oppervlakte stroomdalgrasland (Droog schraalland N11.01) groeien. Verder is het realiseren van een betere waterkwaliteit een belangrijk doel, onder andere om de karakteristieke beekfauna te kunnen ontwikkelen.

De belangrijkste inrichtingsmaatregel om het streefbeeld te realiseren heeft betrekking op het verwijderen van de kunstmatige oeververdediging. Deze maatregel is een verplicht onderdeel van het sluiten van een overeenkomst voor particulier natuurbeheer voor gronden die grenzen aan de Dinkel. Dit geldt niet voor plaatsen waar bruggen, bebouwing of cultuurhistorisch waardevolle elementen liggen.

 

21 Dinkeldal benedenloop/Ottershagen

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

De benedenloop loopt vanaf het Omleidingskanaal tot aan de Duitse grens. In dit deel van het riviertje worden de afvoerpieken nu afgevangen door het omleidingskanaal.

Tegen de Duitse grens ligt het gebied Ottershagen, het vlakke voormalige inundatiegebied van de Beneden- dinkel en de Hollandergraven. Dit gebied is deels nog in intensief agrarisch gebruik. Een groot deel is inmiddels ingericht als weidevogelgebied. Hier broedt nog een vrij grote populatie Grutto’s. De Benedendinkel zelf is over een grote afstand bekaad en heeft weinig actuele natuurwaarden. Het gebied is belangrijk voor de Boomkikker. In de IJsbaan bij Tilligte komt hier een belangrijke populatie voor.

Streefbeeld

Ontwikkeling van een natuurlijker beek (natuurtype N03.01) en nat open inundatie en retentiegebied langs de

Hollandergraven, met afwisseling van Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01) en water met moerasontwikkeling (Moeras N05.01).

In het gebied tussen het omleidingskanaal en de Duitste grens, is het streven naar herstel van de natuurlijke rivierprocessen. Aanwezige kades en puin in de oevers hiervoor verwijderen zodat naast aangroei en afslag ook inundatie weer tot de mogelijkheden behoort. De aanwezige stuwen bij voorbaat verwijderen of vervangen door vispassages.

 

22 Volther , Agelerbroek en Achter de Voort

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Van het N2000 gebied Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek ligt het Agelerbroek tussen de stuwwal en het kanaal Almelo- Nordhorn en is samen met het aansluitende Voltherbroek een van de grootste broekboscomplexen op de hogere zandgronden in Nederland. Ten westen van het Agelerbroek ligt het soortenrijke boscomplex Achter de Voort (Asbroek). Hier groeien tal van zeldzame bossoorten zoals Schedegeelster, Gulden boterbloem, Slanke sleutelbloem en Eenbes die alle gebonden zijn aan eeuwenoude boslocaties. De ingesloten cultuurgronden van het Voltherbroek bevatten nog belangrijke restanten van de vroeger veel voorkomende, zeer soortenrijke onbemeste hooilanden (blauwgraslanden). De actuele natuurwaarden van deze restanten zijn zeer hoog. De grondwater gebonden levensgemeenschappen binnen het broekbos herbergen grote populaties van de Elzenzegge. Het gebied herbergt een vrijwel intact gebleven houtwallen landschap dat door bosontwikkeling niet opvalt. Op de houtwallen komen soorten voor als Muskuskruid en Ruwe smele . Op open plekken in het bos vliegt in het voorjaar het Bont dikkopje. In de broekbossen speelt al lange tijd verdroging. Dit geldt vooral voor het Agelerbroek met de sterk water onttrekkende Tilligterbeek , waardoor vochtminnende soorten vervangen zijn door Framboos en Braam. Juist in het Voltherbroek is door maatregelen in het kader van de landinrichting een groot oppervlak broekbos vernat en hersteld. De Elzenzegge doet het hier goed. Ten oosten van het Voltherbroek ligt de Vogelpoel. Dit is een natuurgebied in het heideontginningslandschap met zowel bos, natte graslanden en amfibieënpoelen. Het gebied is van groot belang voor de zeldzame Boomkikker.

Streefbeeld

Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnen oplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

23 Beekdalen Weerselo

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

In het bekengebied van de Noorddijkermors en de Saasvelderbeek , met het daarbinnen gelegen N2000 gebied Lemselermaten , komen restanten voor van beekbegeleidend elzenbroekbos en elzenbronbos met overgangen naar drogere bostypen op relicten heide (Berken-Zomereikenbos). De tussenliggende gronden zijn deels cultuurgraslanden met plaatselijk een meer extensieve inslag (Witbolgrasland). Van oorsprong is het een landschap met hoge dichtheid van houtwallen (Zomereik, Zwarte els) en vochtige hooilanden (Dotterbloemhooiland) langs de beken (o.a.

Weerselerbeek , Lemselerbeek en Saasvelderbeek ). In overschaduwde en meer natuurlijke delen van beeklopen groeit Slanke sleutelbloem. Heide-restanten zijn aanwezig in de Lemselermaten en Handijksmeden (vochtige, deels vergraste dopheivegetatie met o.a. Klokjesgentiaan en Gagel).

De Deurningerbeek is genormaliseerd en doorsnijdt ter plekke van de Withagsmeden een landschap van intensief gebruikte cultuurgraslanden en akkers. Enkele verdroogde Elzenbroek- en Vogelkers-essenbossen begeleiden de beek. De Lemselermaten en Rossumermeden betreft een tweetal natuurgebieden van Staatsbosbeheer. De Lemselermaten is aan-gewezen als Natura 2000 gebied. Het is een complex van natte bossen en schraalgraslanden. De Rossummermeden bestaan voornamelijk uit Vogelkers-essenbos (langs beek, in houtwallen), wilgenbroekbos, droog en -vochtig Dotterbloem¬hooiland met fragmentarisch resten van blauwgrasland en Liesgras-moeras. Verder komen hier het Berken-Zomereikenbos voor en een stukje Dopheidevegetatie.

De Lemselermaten bestaat uit beekdalblauwgrasland, vochtige heide, Elzen-vogelkersbos, Elzenbroekbos en droog loofbos. Tot in de jaren zestig kwamen o.a. Grote muggenorchis, Groenknolorchis, Moeras-wespenorchis en Parnassia voor. Nu nog groeien er o.a. Vetblad, Blonde zegge, Vlozegge , Trilgras en Breed wollegras. Door kleinschalige natuurontwikkeling is Vetblad toegenomenen heeft Breed wollegras op haar enige Nederlandse groeiplaats zich sterk verjongd. Binnen het gebied heeft zich op een afgegraven landbouwperceel heischraal grasland en Veldrushooiland ontwikkeld met o.a. Gevlekte orchis en Stekelbrem. De Lemselermaten behoort tot de botanisch meest waardevolle terreinen in Twente.

Streefbeeld

Langs de Noorddijkermors en de Saasvelderbeek geldt het versterken en vergroten van de bestaande broekbossen, deels door combinatie met retentie van water, deels door het aanpassen van de waterhuishouding. Ontwikkeling vanVochtig hooiland (N10.02), geleidelijke overgangssituaties naar hogere terreindelen, herstellen en vergroten van de oppervlakte Droge heide (N07.01) en vegetaties van voedselarme en schrale omstandigheden. Het streefbeeld voor de Deurningerbeek en de Withagsmeden is uitbreiding van de bestaande broekbossen, herstel van beekbegeleidende vochtige graslanden (N10.01 en/of N10.02, NM12.02) en herstel van een natuurlijke beekloop (Beek en bron N03.01).

Voor de Lemselermaten is het streefbeeld hydro - lo-gische - buffering van het bestaande natuurgebied, herstel van de oorspronkelijke loop van de Weerselerbeek in samenhang met uitbreiding van de bijzondere natte schraallandvegetaties.

 

24 Bergvennen

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit Natura 2000 gebied omvat enkele niet ontgonnen heiderestanten (Bergvennen, Breklenkampse veld en Vetpot) die eigendom zijn van natuurbeschermingsorganisaties. Deze terreinen zijn zowel provinciaal als nationaal van grote betekenis, omdat hier nog zeer goed ontwikkelde natte heide en schraallandvegetaties voorkomen met tal van zeer zeldzame soorten.

De Bergvennen vormen een belangrijk complex van zwak gebufferde vennen met de in ons land belangrijkste groeiplaatsen van Waterlobelia. Om verzuring van de vennen te voorkomen worden de vennen gevoed met grondwater vanuit de ondergrond. De vennen worden omgeven door Vochtige heide en Droge heide. Dit is het leefgebied van de Levendbarende hagedis, Aardbeivlinder en Heideblauwtje. Zilveren maan, Gentiaanblauwtje en Bruine vuurvlinder zijn sinds de jaren tachtig niet meer waargenomen. Dodaars, Wintertaling en Bergeend behoren tot de broedvogels van de Bergvennen.

Streefbeeld

Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnenoplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied (er zijn hier goede kansen voor ont-wikkeling van natte heide, zwak gebufferde- vennen en nat schraalland). Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor -natschade.

Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

25 Punthuizen

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Punthuizen betreft een gebied met droge heide, vochtige heide, blauwgrasland, heischraal grasland en snavelbiesvegetaties en is onderdeel van het Natura 2000 gebied Dinkelland. Het blauwgrasland behoort tot enerzijds tot het meest algemene type met een grote populatie van de Spaanse ruiter, anderzijds uit de in ons land zeer zeldzame orchideeën rijke vorm met Moeraswespenorchis, Alpenrus en Parnassia (kalkmoeras). Het type komt hier in een laagte voor waar sprake is van locale kwel met aanvoer van basen in winter en voorjaarssituatie Het vochtige, heischrale grasland wordt hier getypeerd door o.a. Tandjesgras en Heidekartelblad. In het gebied leven ook een aantal bijzondere dagvlindersoorten waaronder de Aardbeivlinder.

Tot dit deelgebied behoort ook het bosgebied van landgoed Meuleman . Dit bestaat uit droge bossen en Jeneverbesrijke heidevelden en ligt tussen het Dinkeldal en Punthuizen in.

Streefbeeld

Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnen oplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

26 Landgoederen en beekdalen Enschede/Hengelo

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Dit omvat een zone landgoederen rond Enschede. Hiervan is het Lonnekermeer aangewezen als N2000 gebied.

De meeste landgoederen zijn eind 19e eeuw gesticht door rijke industriëlen uit Enschede, Hengelo en Oldenzaal. In dit landgoederengebied ligt een relatief groot oppervlak Wintereiken-Beukenbos met Hulst, Adelaarsvaren en Dalkruid. Langs beken komen mooi ontwikkelde voorbeelden voor van het Vogelkersessenbos met Gele dovenetel, Muskuskruid en soms Zwarte rapunzel. Op slecht doorlatend grond komt verspreid het Eiken-Haagbeukenbos met o.a. Bosanemoon, Grote muur en Slanke sleutelbloem. Verspreid komen geïsoleerd liggende heidevelden voor, zowel vochtige heide als droge heide. In het boerenland komt het Witbolgrasland verspreid voor, wat wijst op iets minder intensief grondgebruik. Langs de meest natuurlijke beken broeden de Grote gele kwikstaart en IJsvogel. In de bosranden kan de Kleine ijsvogel-vlinder vliegen.

Herstel van natuur op het landgoed Strootman laat zien dat ook bij particulieren hoogwaardige natuur te herstellen is (met o.a. kleine zeggen vegetaties met Moerassmele , blauwgrasland met Draadgentiaan en venachtige laagten met Ongelijkbladig fonteinkruid). Vochtige heide komt voor op het Usselerveld en Sluitersveld met o.a. Veenbies en Klokjesgentiaan.

Het N2000 gebied Lonnekermeer wordt gekenmerkt door een afwisseling van zwakgebufferde en zure vennen, vochtige heide, droge heide en blauwgraslanden. Een kenmerkende soort voor dit gebied is de Gevlekte witsnuitlibel. Het gebied ligt vlak bij de voormalige vliegbasis Twente. Een deel van het terrein van de voormalige vliegbasis wordt omgevormd tot natuurgebied. Dit gebied bestaat nu uit uitgestrekte bloemrijke droge graslanden rond de startbanen en herbergt nu o.a. de grootste populatie van de Veldleeuwerik van Overijssel. Streefbeeld

In dit gebied wordt de kwaliteit van de bestaande natuurgebieden versterkt door:

natuurlijke inrichting van de vele beken die hier lopen (N03.01) in combinatie met ontwikkeling- van nat schraalgrasland (N10.01) en vochtig hooiland (N10.02), kruiden en faunarijk grasland (N12.02).

versterking van de kleinschalige landschaps-structuur door de aanleg van houtwallen en poelen en basisbiotopen voor o.a. de Boomkikker.

versterking en uitbreiding van vochtige heide op plekken die hiervoor kansrijk zijn. (N06.04)

uitbreiding van de oppervlakte beekbegeleidend bos (N14.01).

herstel van de grondwaterstand en bovenlopen van de Jufferbeek en Blankenbellingsbeek op het als natuur te ontwikkelen deel van de luchthaven Twente.

oplossen van de verdroging van de grondwaterafhankelijke habitattypen in het Natura 2000 gebied Lonnekermeer.

Dit kan door aankoop en inrichting van enkele percelen aan de oostkant van dit gebied. Deze maatregelen worden gerealiseerd in het kader van de uitvoering van de landinrichtingsprojecten Enschede-noord en Enschede-zuid, de uitvoering van het beheerplan N2000 Lonnekermeer en en de uitvoering van de project herontwikkeling luchthaven Twente.

Na afloop van deze projecten is er hier geen uitbreidingsdoeltelling meer voor het NNN in dit gebied.

 

27 Heide- en veengebieden zuid Twente

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

In Zuid Twente liggen enkele zeer waardevolle heide- en hoogveengebieden. Het gaat om een drietal hoogveengebieden, nl. het Aamsveen , Haaksbergerveen en Witte veen, alle drie aangewezen als Natura 2000 gebied. Het betreft alle drie hoogvenen waarvan een belangrijk deel verdroogd is. Op het verdroogde hoogveen komen uitgestrekte vegetaties voor met Dopheide, Pijpestrootje , Adelaarsvaren of er heeft zich bos ontwikkeld. In al de drie hoogveengebieden zijn al maatregelen genomen om tot vernatting te komen en effecten hiervan zijn te zien met o.a. veenputten waar de hoogveenvorming weer op gang komt. Het hoogveen is belangrijk als leefgebied voor diverse plant - en diersoorten als Lavendelheide, Veenbes, Eenarig wollegras, Adder, Veenhooibeestje en Witsnuitlibellen. Op de flanken van het Aamsveen komt vochtig heischraal grasland voor. Het Buurserzand is één van de belangrijkste heidegebieden met vennen van Overijssel met verspreid struwelen van de Jeneverbes.

Herstel van landbouwgrond naar heide/vennen aan de rand het Buurserzand heeft tot nu toe al verrassende resultaten opgeleverd. In het overgangsgebied bij het Aamsveen komt een belangrijke populatie van de Boomkikker voor. De Buurserbeek heeft van de Duitse grens tot en met de landgoederen bij Diepenheim een grote ecologische betekenis.

De beek verbindt gebieden uit de ecologische hoofdstructuur in Overijssel en Gelderland.

Het ten westen van het Haaksbergerveen gelegen Lankheet bestaat uit een combinatie van droge bossen en geïsoleerd liggende heidevelden met enkele vennen.

Streefbeeld

Om de verdroging van het N2000 gebied te kunnen oplossen is het nodig om een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

 

28 Stuwwal Oldenzaal

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Oldenzaalse stuwwal

Een deel van dit gebied is aangewezen als het Natura 2000 gebied Stuwwal Oldenzaal.

Verschillen in reliëf, geologische opbouw, hydrologische omstandigheden en de hieraan gekoppelde wijze van ontginnen maken dat het gebied van de Oldenzaalse stuwwal een rijk geschakeerd landschap heeft met een veelzijdige flora en fauna. Met name bovenop de stuwwal liggen belangrijke natuurwaarden. Dit is het brongebied van de hier ontspringende beken zoals de Hakenbergerbeek, Linderbeek , Roelinksbeek en Snoeyinksbeek . De bossen in deze brongebieden zijn bijzonder soortenrijk, doordat tertiaire klei en keileem vaak dicht aan de oppervlakte liggen. In de brongebieden komt het Elzenbronbos voor met o.a. twee soorten Goudveil en een unieke in het zuurstofrijke water levende macrofauna. Langs de beken komt het Vogelkers-essenbos vorm met Gele dovenetel, Bosandoorn, Bosanemoon en Muskuskruid. Waar het grondwater `s winters hoog is en zomers laag (stagnerende bodemlagen) komt het Eiken-haagbeukenbos voor met Bosgierstgras, Ruwe smele , Bosanemoon, Boswederik en Gele dovenetel. In de struiklaag valt het hoge aandeel van de Hazelaar op. Veel bossen de stuwwal behoren tot het WintereikenBeukenbos met o.a. Hulst, Ruige veldbies en Dalkruid. Hier kwamen Grote bonte specht, Kleine specht en Zwarte specht voor en heeft zich de afgelopen vijftien jaar de Middelste bonte specht gevestigd. Het wijst er op dat ook hier het aandeel dood hout in het bos aan het toenemen is.

Buiten de reservaten is het grondgebruik intensief en komen amper meer natuurwaarden in de graslanden voor.

Herstel is hier wel mogelijk. In de reservaten komen mooi ontwikkelde voorbeelden van het Dotterbloemhooiland voor.

De in het gebied gelegen poelen zijn van belang voor de Kamsalamander. De houtwallen, meestal met een vegetatie met Zomereik en Zwarte els hebben een grote waarde met soorten als Grote muur, Eenstijlige meidoorn,

Schaduwgras, en soms Kleine maagdenpalm en Gele dovenetel. De houtwallen herbergen vaak nog veel zeldzame inheemse boom en struiksoorten, zoals de Winterlinde. Veel dieren (o.a. marterachtigen, vleermuizen) gebruiken de houtwallen als verbindingsroutes. Daarnaast vormen deze elementen een geschikte broedplaats voor Geelgors, Heggemus, Nachtegaal en Gekraagde roodstaart. Veel houtwallen komen nog voor op de overgang van Dinkeldal naar Molterheurne en Roorderheurne , in het “stroomgebied” van Snoeyinks en Bethlehemse -beek en zuidwestelijk van Losser. De essen en kampen kennen een eigen rijkdom aan akkerkruiden. Door intensief agrarisch gebruik (maïsteelt) is veel van de vroegere kruidenrijkdom verdwenen. Extensief akkerbeheer biedt mogelijkheden voor herstel van de akkerflora met o.a. Korenbloem, Bleekgele hennepnetel, Korensla, Gele ganzebloem en Klaproos. Verder betekent graanverbouw een biotoopverbetering voor Rode Lijstsoorten als Geelgors en Patrijs.

Roderveld

Het Roderveld bestaat uit een vochtig heideterrein op de flank van de stuwwal Oldenzaal met naaldbossen, en plaatselijk Elzenbroekbos en Elzen-Essenbos met populieren. In het gebied liggen cultuurgronden die overwegend in intensief gebruik zijn als maisakker of grasland. De vochtige heideterreinen zijn verdroogd, omdat de natuurlijke waterhuishouding van het Roderveld gewijzigd is. De oorspronkelijke Roelinksbeek gaat nu vergezeld van een parallelle waterloop, die veel oude beeklopen afgesneden heeft. Deze nieuwe waterloop zorgt voor een diepe ontwatering en een snelle afvoer van het water en daarmee een verdroging van het natuurgebied.

Streefbeeld

Het doel is de ontwikkeling van aaneengesloten natuur-gebieden op de de stuwwal en langs de beken met een afwisseling van Vochtige hooiland (N10.02), Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) en herstel van de natuurlijke beken en bronnen (N 03.01 Beek en bron) en uitbreiding van de oppervlakte vochtige bossen (N14.01 en N1403). Het gaat hier om de bovenlopen van de Voltherbeek , Rossumerbeek , Weerselerbeek , Hakenbeek, Bloemenbeek, Luttenmolenbeek, Snoeijinksbeek , Bethlehemsebeek en Elsbeek .

 

29 Twickel

(zie bijlage 1b)

Gebiedsbeschrijving

Het landgoed Twickel omvat oude boskernen (bijv. Elbertsbosch , Groot Avest), jonger spontaan dan wel aangeplant bos op voormalige heide, diverse beekdalen zoals dat van de Azelerbeek en Oelerbeek , een groot aantal in oppervlak sterk variërende heidevelden en schraallanden.

De oude boskernen behoren tot het Wintereiken-Beukenbos en zijn vaak rijk aan Hulst. In de beekdalen komt het Vogelkers-essenbos voor met Wilde kardinaalsmuts, Boskortsteel en IJle zegge. Verspreid in het hele gebied komen, afhankelijk van waterhuishouding en beschikbaarheid van nutrienten , verschillende typen broekbos voor

(Elzenbroekbos, Elzen-berkenbroek en Berkenbroek). In het gebied komen meerdere typen houtwallen voor, vaak met soorten uit bossen en bosranden (Dolle kervel, Hengel). Op de heide is vaak naaldhout (Grove den) aangeplant.

Negentig procent van het nog bestaande oppervlak heide is vochtige heide, die vaak behoort tot het natte, veenmosrijke type. Op het landgoed is de afgelopen 20 jaar veel heide geplagd wat geleid heeft toch ontstaan van een grote oppervlakte Snavelbies-Kleine zonnedauw vegetaties. In de heide liggen verspreid zowel zure als ook zwakgebufferde vennen met een eigen unieke flora en fauna. Het mooiste voorbeeld hiervan met een overgang naar kalkmoeras wordt gevonden in het Boddenbroek, dat als Natura 2000 gebied is aan-gewezen . Rondom de Deldener Esch vinden we Veldrus -hooiland met Kruipend zenegroen en Sterzegge. In het Völgerveld is met succes broekbos omgezet in soortenrijk blauwgrasland met Blonde zegge, Bleke zegge en Armbloemige waterbies.

Het landgoed Twickel is een belangrijke leefgebied voor bosvogels, waaronder Middelste bonte specht, Kleine bonte specht en Zwarte specht. Diverse bijzondere vlindersoorten komen voor zoals het Bont -dikkopje, Heideblauwtje, Kleine ijsvogelvlinder en Grote weerschijnvlinder.

Deldenerbroek

Het Deldenerbroek is een voormalig heideontginningslandschap met veel variatie in terreintypen. Op de hoge delen een karakteristiek, kleinschalig agrarisch cultuurlandschap, met houtwallen en bosjes aanwezig. Het centrale deel van het gebied (Demmers-blok) is van oudsher omgeven door een houtwal. De lagere terreindelen zijn rijk aan kalkrijke kwel uit de diepe ondergrond. Het Hagmolenbeekdal begrensd het gebied aan de noordoostzijde. Streefbeeld

Twickel

Op het landgoed Twickel wordt in 2013 een groot deel van het dal van de Hagmolenbeek en een deel van de

Azelerbeek hersteld. In de beekdalen worden afwisselend Nat schraalland (N10.01), kruiden en faunarijk grasland (N12.02), Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01) ontwikkeld. Na afronding hiervan is er geen uitbreidingsdoelstelling voor het NNN meer in dit gebied.

Deldenerbroek

In het Deldenerbroek wordt in samenhang met de Hagmolenbeek een groot natuurgebied ontwikkeld met een afwisseling van vochtige heide (N06.04), Nat schraalland (N10.01), kruiden en faunarijk grasland (N12.02) en Rivieren beekbegeleidend bos (N14.01).

 

0 toelichting

Op basis van artikel 2.7.1 lid d van de Omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden beschreven. Deze bijlage voorziet hierin.

Wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiele waarden, gebaseerd op de natuurdoelen van het gebied. Gedacht kan worden aan de natuurdoelen en kwaliteit, geomorforlogische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

Informatie hierover is te vinden in dit doucment , op de website van de Provincie Overijssel en in het veld. De informatie is als volgt te vinden:

De actuele natuurwaarden. Deze zijn per deelgebied weergegeven in de paragraaf “gebiedsbeschrijving” van dit document. Deze beschrijving is een globale beschrijving. Naast deze beschrijving is gedetailleerde informatie uit het veld noodzakelijk om de actulele situatie te beoordelen.

De beoogde natuurdoelen inclusief de daarvoor benodigde omgevingscondities. Deze zijn per deelgebied in hoofdlijnen aangegeven in dit document in de paragraaf “streefbeeld” .

Naast de informatie beschikbaar in deze bijlage, zijn gebiedskenmerken te vinden in de Catalogus Gebiedskenmerken.

Voor de Natura 2000-gebieden is gedetaileerde informatie over deze gebieden te vinden op de website van de Provincie Overijssel.

De deelgebieden van het NNN zijn opgenomen op de kaart Deelgebieden NNN behorend bij de Omgevingsverordening.

 

bijlage 8 Ontwikkelingsperspectieven

bijlage 8 Ontwikkelingsperspectieven

 

bijlage 9 Natuurverordening

bijlage 9a Soorten als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid

bijlage 9a Soorten als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid

 

TOELICHTING OP REGELS

hoofdstuk 2 Ruimtelijke verordening

De regels in hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening Overijssel hebben betrekking op de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is het primaire instrument voor de uitvoering van ruimtelijk beleid, niet alleen van het ruimtelijk beleid van de gemeente, maar ook van het ruimtelijk beleid van de provincie. De instructieregels in hoofdstuk 2 zorgen ervoor dat provinciale belangen worden meegenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het bestemmingsplan worden bestemmingen toegekend aan gronden en regels verbonden aan deze bestemmingen. Die regels gaan in ieder geval over het gebruik van gronden en bebouwing.

 

Gemeenten hebben naast het bestemmingsplan nog andere instrumenten om ruimtelijk beleid uit te voeren. Omdat bij de toepassing daarvan ook provinciale belangen aan de orde kunnen zijn, wordt in artikel 1.2.1 het toepassingsbereik van de verordening uitgebreid naar beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, projectuitvoeringsbesluiten en omgevingsvergunningen waarbij van geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen wordt afgeweken.

 

Ter voorkoming van misverstanden is expliciet gemaakt dat de verordening ook van toepassing is op de zogeheten ‘kruimelgevallen’ zoals opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit omdat deze lijst van kruimelgevallen allang niet meer alleen de kleinschalige afwijkingen omvat waarvoor deze lijst oorspronkelijk in het leven is geroepen, maar inmiddels ook grotere ontwikkelingen die van provinciaal belang kunnen zijn.

 

In het kader van het programma Nu al eenvoudig beter wordt geëxperimenteerd met de nieuwe instrumenten waarin de nieuwe Omgevingswet voorziet. In dat kader wordt ook gewerkt aan omgevingsplannen die een breder toepassingsbereik hebben dan nu op grond van de Wet ruimtelijke ordening in bestemmingsplannen is toegestaan. Op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet hebben enkele gemeenten toestemming gekregen om omgevingsplannen vast te stellen waarin afgeweken kan worden van wat in de Wet ruimtelijke ordening is geregeld voor bestemmingsplannen. Om ervoor te zorgen dat in deze experimentele omgevingsplannen wel rekening wordt gehouden met het provinciale ruimtelijke beleid, worden de instructies in hoofdstuk 2 ook van toepassing verklaard op de omgevingsplannen die vooruitlopen op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet.

 

Niet altijd geeft de gemeente zelf de omgevingsvergunningen af waarin wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan of beheersverordening. Er zijn gevallen waarin een ander bestuursorgaan daarvoor het bevoegde gezag is, maar op grond van artikel 2.27 lid 1 van de Wabo wel een verklaring van geen bedenkingen nodig heeft van de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders. Om te zorgen dat bij de afwegingen ook rekening wordt gehouden met provinciale belangen, worden de instructies in hoofdstuk 2 ook van toepassing verklaard op de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van een omgevingsvergunning waarmee van het geldende bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken.

 

titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit

(....)

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

(....)

 

Gelet op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik werkt de provincie in principe niet meer mee aan de vestiging van nieuwe tankstations in de Groene Omgeving. Tankstations zijn stedelijke functies die in principe niet thuishoren in de Groene Omgeving. Het bestaande netwerk van tankstations biedt voldoende gelegenheid om onderweg te tanken. Door de transitie naar duurzame energie zal er naar verwachting veel minder vraag zijn naar mogelijkheden om onderweg te tanken. Als er nog tankstations bij moeten komen, dan kan daarvoor ruimte gezocht worden in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. In bijzondere situaties is er ruimte om toch nog een tankstation toe te staan, maar dan wel vanuit een zeer kritische benadering van nut en noodzaak. Wij willen hiermee niet de verplaatsing van een brandstofverkooppunt uit een kern naar een locatie buiten de bebouwde kom tegenhouden. Voor de leefbaarheid, de veiligheid en een goede ruimtelijke ordening kan verplaatsing van een brandstofverkooppunt naar een locatie buiten de kern juist zeer wenselijk zijn. Ook in die gevallen zal vanuit het oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in de Groene Omgeving eerst moeten worden gezocht naar een locatie aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Maar dan wel zo dat het brandstofverkooppunt op veilige afstand van woningen en andere kwetsbare functies een nieuwe plek krijgt.

 

(....)

 

Artikelsgewijze toelichting Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

(toelichting ongewijzigd)

titel 2.4 Detailhandel

Provinciaal belang

Binnensteden vormen het hart van Overijsselse steden en regionale centra. De kwaliteit van de binnensteden bepaalt de identiteit en het imago van de steden, maar ook de mate waarin Overijssel als geheel als aantrekkelijke en dynamische economische en culturele regio wordt gezien. De bundeling van detailhandelsvoorzieningen in binnensteden en wijkwinkelcentra draagt bij aan het creëren van aantrekkelijke winkelomgevingen en is belangrijk voor de aantrekkingskracht van binnensteden als woon/werklocaties en recreatieve bestemmingen. Dit element komt ook terug in de ontwikkelingsperspectief steden als motor en de gebiedskenmerken historische centra, binnensteden en landstadjes. Concentratie van publieksgerichte functies (horeca, detailhandel, culturele instellingen, maatschappelijke dienstverlening, enz.) in binnensteden en dorpscentra draagt eraan bij dat die het kloppende hart van de lokale en regionale gemeenschap blijven vormen.

De bestaande overprogrammering in winkelvloeroppervlak, in combinatie met het veranderende comnsumentengedrag, de opkomst van online winkelen en de gevolgen van de coronacrisis de huidige economischecrisis en veranderend consumentengedrag, maakt dat er sprake is van overaanbod van winkelruimte. Dit blijkt met name uit toenemende leegstand in kernwinkelgebieden. Deze leegstand heeft een negatief effect op het functioneren van het verblijfsklimaat in de binnensteden en daarmee op het woon-, werk- en leefklimaat van steden en dorpen. Grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) en volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling op perifere locaties zetten de detailhandelsfunctie in binnensteden nog verder onder druk, niet alleen in de betreffende kern zelf maar ook in de regio. De provincie ziet voor zichzelf een regierol in de regionale afstemming en programmering van detailhandel met een regionale uitstraling. Dit laat onverlet dat wij detailhandelsbeleid primair als een verantwoordelijkheid van gemeenten zien.

 

De provinciale regeling voor de afstemming van detailhandel met een regionale uitstraling geeft een nadere invulling van de regionale afstemming die beoogd wordt met de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking' uit het Besluit ruimtelijke ordening. Op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking moet de actuele regionale behoefte van een stedelijke ontwikkeling zijn aangetoond en dient binnen die betreffende regio te worden afgewogen waar deze kan worden gefaciliteerd binnen het bestaand bebouwd gebied van de betreffende regio. De Ladder voor duurzame verstedelijking verbindt het principe van ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’ zoals die door ons in deze

Omgevingsverordening is vastgelegd met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik met de eis van regionale programmering als het verzorgingsgebied het niveau van de gemeente overstijgt. Daarvoor is de aard en de omvang van de nieuwe detailhandel bepalend. De Ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing als er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een regionale behoefte. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn in de Omgevingsverordening geformuleerd als een motiveringseis waarbij voor elke nieuwe ontwikkeling waarmee een ruimtebeslag wordt gelegd op de Groene Omgeving moet worden nagegaan of daarvoor geen ruimte te vinden of gemaakt kan worden binnen het bestaand bebouwd gebied. De regeling in artikel 2.4 op het punt van regionale afstemming kan gezien worden als een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat daarin wordt vastgelegd hoe de regionale afstemming vorm moet krijgen als het gaat om detailhandel met een regionale uitstraling. De provinciale regeling legt daarbij voor detailhandel nadrukkelijker de focus op binnensteden en gaat uit van de kernenhiërarchie zoals vastgelegd in het principe van concentratie (artikel 2.1.2).

 

Artikelsgewijze toelichting

artikel 2.4.2 Kernwinkelgebieden

Gelet op het provinciale beleid voor voorzieningen in stedelijke netwerken, streekcentra en de overige steden en dorpen, wordt in de Omgevingsverordening het principe vastgelegd dat detailhandel geconcentreerd dient te worden in of bij bestaande kernwinkelgebieden. Onder kernwinkelgebieden verstaan wij die delen van binnensteden en dorpscentra waar de detailhandelsvoorzieningen van de kern geconcentreerd zijn en wijkwinkelcentra.

 

Nieuwe vestigingen voor detailhandel kunnen alleen bij uitzondering worden toegelaten buiten de bestaande kernwinkelgebieden. De Omgevingsverordening benoemt de uitzonderingen die op deze regel gemaakt kunnen worden. Het gaat aan de ene kant om volumineuze detailhandel waarvoor geen ruimte gevonden kan worden in of aansluitend aan kernwinkelgebieden. De andere uitzondering is grootschalige detailhandel, maar daarvoor is de mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene regel beperkt tot de stedelijke centra. Ook wijkwinkelcentra worden gezien als een perifere locaties. Voor wijkwinkelcentra wordt een uitzondering gemaakt op het concentratiebeleid, maar alleen voor detailhandel die voorzien in de eerste levensbehoeften.

 

Grootschalige detailhandel kan alleen in of aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden worden toegestaan. Ook hier geldt dat op grond van het principe van concentratie als regel alleen GDV gericht op de lokale behoefte kan worden toegestaan. Voor grootschalige detailhandel geldt dat wanneer er sprake is van een regionale uitstraling, hiervoor alleen ruimte is in de stedelijke centra. Daarbij zal allereerst afgewogen moeten worden of er behoefte is aan een dergelijke voorziening. In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte. Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kern. Verder moet aangetoond worden dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten. Ook hier geldt dat voor de vraag met welke buurgemeenten regionaal moet worden afgestemd, bepalend is hoever de regionale uitstraling van de detailhandelsvestiging reikt.

 

Gelet op het provinciale beleid voor voorzieningen in stedelijke netwerken, streekcentra en de overige steden en dorpen, wordt in de Omgevingsverordening het principe vastgelegd dat detailhandel geconcentreerd dient te worden in of bij bestaande kernwinkelgebieden. Onder kernwinkelgebieden verstaan wij die delen van binnensteden en dorpscentra waar de detailhandelsvoorzieningen van de betreffende kern geconcentreerd zijn en wijkwinkelcentra. Nieuwe vestigingen voor detailhandel kunnen uitsluitend bij uitzondering worden toegelaten buiten de bestaande kernwinkelgebieden. De Omgevingsverordening benoemt de uitzonderingen die op deze regel gemaakt kunnen worden. Het gaat aan de ene kant om volumineuze detailhandel waarvoor geen ruimte gevonden kan worden in of aansluitend aan kernwinkelgebieden. De andere uitzondering is grootschalige detailhandel, maar daarvoor is de mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene regel beperkt tot de stedelijke centra.

Wijkwinkelcentra

Naast het centrale winkelgebied dat vaak in het historische hart van kernen te vinden is, kennen grotere kernen ook verspreid liggende winkelconcentraties. Het gaat dan vaak om winkelcentra in woonwijken die vooral gericht zijn op de eerste levensbehoeften. Bestaande concentraties van volumineuze detailhandelsvestigingen, zoals woonboulevards, autoboulevards, e.d. beschouwen wij niet als wijkwinkelcentra. Deze locaties zijn immers ontstaan als uitzondering op de regel dat detailhandel geconcentreerd dient te worden in binnensteden en (wijk)winkelcentra. Ook bestaande grootschalige detailhandelslocaties rekenen wij niet tot (wijk)winkelcentra, omdat ook die ontstaan zijn als een uitzondering op de algemene regel. Aanmerken van een perifere detailhandelslocatie voor volumineuze of grootschalige detailhandel als wijkwinkelcentra zou betekenen dat met de mogelijkheden die artikel 2.4 biedt voor vestiging van reguliere detailhandel zo'n perifere locatie zou kunnen uitgroeien tot regulier winkelgebied. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de doelstelling om detailhandel zoveel mogelijk te concentreren in binnensteden en bestaande wijkwinkelcentra.

artikel 2.4.3 Buurt- en wijkwinkelcentra

Naast het centrale winkelgebied dat vaak in het historische hart van kernen te vinden is, kennen grotere kernen ook verspreid liggende winkelconcentraties. Het gaat dan vaak om winkelcentra in woonwijken die in hoofdzaak gericht zijn op de eerste levensbehoeften.

 

Bestaande concentraties van volumineuze detailhandelsvestigingen, zoals woonboulevards, autoboulevards, e.d. beschouwen wij niet als wijkwinkelcentra. Deze locaties zijn immers ontstaan als uitzondering op de regel dat detailhandel geconcentreerd dient te worden in binnensteden en (wijk)winkelcentra vanwege de specifieke ruimtebehoefte van volumineuze detailhandel. Ook bestaande grootschalige detailhandelslocaties rekenen wij niet tot (wijk)winkelcentra, omdat ook die ontstaan zijn als een uitzondering op de algemene regel vanuit een specifieke ruimtebehoefte. Aanmerken van een perifere detailhandelslocatie voor volumineuze of grootschalige detailhandel als wijkwinkelcentrum zou betekenen dat met de mogelijkheden die artikel 4.17 biedt voor vestiging van reguliere detailhandel zo'n perifere locatie zou kunnen uitgroeien tot regulier winkelgebied. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de doelstelling om detailhandel zoveel mogelijk te concentreren in binnensteden en bestaande wijkwinkelcentra.

 

Om te voorkomen dat binnensteden door concurrentie van goedkopere locaties op bedrijventerreinen ‘leeglopen', dient de uitoefening van detailhandel op bedrijventerreinen tot uitzonderingen beperkt te blijven. Er is alleen ruimte voor volumineuze detailhandel waarvoor binnen de bestaande kernwinkelgebieden geen ruimte kan worden gevonden.

 

Deze bepaling ziet niet op detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, zoals de verkoop van ter plekke gemaakte producten of de verkoop van goederen waarvan de verkoop aan particulieren onderdeel uitmaakt van de normale dienstverlening van het bedrijf.

 

Conform het principe van concentratie in artikel 2.1.2 geldt ook voor volumineuze detailhandel dat het als regel zal moeten gaan om een voorziening voor de lokale behoefte. Volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling kan conform het principe van concentratie alleen worden toegestaan in de streekcentra (Hardenberg en Steenwijk) en de stedelijke centra (de kernen Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Deventer, Zwolle en Kampen). Met het oog op de noodzakelijk afstemming van voorzieningen met een regionale uitstraling in de betreffende regio, zal in de ruimtelijke onderbouwing van een plan dat als nieuwe ontwikkeling volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling mogelijk maakt, aannemelijk gemaakt moeten worden dat er een behoefte is aan deze nieuwe detailhandelsvoorziening. In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte. Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kern. Deze eisen richten zich aan de ene kant op het voorkomen van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de regio en aan de andere kant op het voorkomen van leegstand met alle gevolgen van dien voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kernen. Om te

zorgen dat er daadwerkelijke regionale afstemming plaatsvindt over nieuwe detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling, wordt de eis gesteld dat aangetoond moet worden dat er is afgestemd met zowel de buurgemeenten in de regio en Gedeputeerde Staten. Voor de vraag met welke buurgemeenten regionaal moet worden afgestemd, is bepalend hoever de regionale uitstraling van de betreffende detailhandelsvestiging reikt.

 

artikel 2.4.4 Volumineuze detailhandel op perifere locaties

Om te voorkomen dat binnensteden door concurrentie van goedkopere locaties op bedrijventerreinen ‘leeglopen', dient de uitoefening van detailhandel op bedrijventerreinen tot uitzonderingen beperkt te blijven. Er is alleen ruimte voor volumineuze detailhandel waarvoor binnen de bestaande kernwinkelgebieden geen ruimte kan worden gevonden.

 

Deze bepaling ziet niet op detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, zoals de verkoop van ter plekke gemaakte producten of de verkoop van goederen waarvan de verkoop aan particulieren onderdeel uitmaakt van de normale dienstverlening van het bedrijf.

 

Conform het principe van concentratie in artikel 2.1.2 geldt ook voor volumineuze detailhandel dat het als regel zal moeten gaan om een voorziening voor de lokale behoefte. Volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling kan conform het principe van concentratie alleen worden toegestaan in de streekcentra (Hardenberg en Steenwijk) en de stedelijke centra (de kernen Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Deventer, Zwolle en Kampen).

 

Voor de noodzakelijk afstemming van voorzieningen met een regionale uitstraling in de regio, zal in de ruimtelijke onderbouwing van een plan dat als nieuwe ontwikkeling volumineuze detailhandel met een regionale uitstraling mogelijk maakt, aannemelijk gemaakt moeten worden dat er een behoefte is aan deze nieuwe detailhandelsvoorziening. In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte.

 

Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kern. Deze eisen richten zich aan de ene kant op het voorkomen van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de regio en aan de andere kant op het voorkomen van leegstand met alle gevolgen van dien voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen.

 

Om te zorgen dat er daadwerkelijke regionale afstemming plaatsvindt over nieuwe detailhandelsvestigingen met een regionale uitstraling, wordt de eis gesteld dat aangetoond moet worden dat er is afgestemd met zowel de buurgemeenten in de regio en Gedeputeerde Staten. Voor de vraag met welke buurgemeenten regionaal moet worden afgestemd, is bepalend hoever de regionale uitstraling van de detailhandelsvestiging reikt.

 

In het tweede lid van artikel 2.4.4 wordt in stedelijke centra de mogelijkheid geboden om volumineuze detailhandel toe te staan op andere perifere locaties dan bedrijventerrein. Gemeenten kunnen in de stedelijke centra perifere locaties aanwijzen als winkelgebied om daar volumineuze detailhandel te concentreren. Gedacht kan worden aan woonboulevards, autoboulevards of een locatie voor bouwmarkten, waar volumineuze detailhandel wordt geconcentreerd rond een thema. De gemeente kan ook een enkele solitaire vestiging op een perifere locatie toestaan als dit past binnen de gemeentelijke detailhandelsstructuur. De aanwijzing vindt bij voorkeur plaats in een gemeentelijke detailhandelsvisie. Daarin kan duidelijk worden gemaakt hoe de locatie past binnen de detailhandelsstructuur van de gemeente en van de regio, als de locatie bedoeld is voor volumineuze detailhandel met regionale effecten.Wij gaan er vanuit dat in gemeentelijke detailhandelsvisie slechts een beperkt aantal perifere locaties aangewezen wordt waarop volumineuze detailhandel met regionale effecten geconcentreerd wordt.

 

Grootschalige detailhandel kan uitsluitend in of aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden worden toegestaan.

Ook hier geldt dat op grond van het principe van concentratie als regel alleen GDV gericht op de lokale behoefte kan worden toegestaan. Voor grootschalige detailhandel geldt dat wanneer er sprake is van een regionale uitstraling, hiervoor alleen ruimte is in de stedelijke centra. Daarbij zal allereerst afgewogen moeten worden of er behoefte is aan een dergelijke voorziening. In lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat het bij de onderbouwing van de behoefte aan een dergelijke voorziening om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte, rekening houdend met de bestaande voorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Een distributieplanologisch onderzoek kan een functie hebben in het bepalen van de kwantitatieve behoefte. Verder moet aangetoond worden dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de betreffende kern. Verder moet aangetoond worden dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten. Ook hier geldt dat voor de vraag met welke buurgemeenten regionaal moet worden afgestemd, bepalend is hoever de regionale uitstraling van de betreffende detailhandelsvestiging reikt.

De vestiging van nieuwe grootschalige detailhandel buiten kernwinkelgebieden moet ook in de stedelijke centra een uitzondering blijven. Daarom mag hiervoor niet op voorhand (zonder een concrete aanvraag) ruimte worden geboden in bestemmingsplannen. Wanneer zich een initiatief voordoet, kan daarvoor de route van een buitenplanse afwijking worden gevolgd, zoals mogelijk wordt gemaakt in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Met deze regeling wordt voldaan aan afspraken die met het Rijk zijn gemaakt over grootschalige detailhandel met regionale effecten gelet op de mogelijke gevolgen die dat soort vestigingen kunnen hebben voor het voorzieningenniveau in binnensteden.

 

artikel 2.4.5 Grootschalige detailhandel op perifere locaties

De vestiging van nieuwe grootschalige detailhandel buiten kernwinkelgebieden moet ook in de stedelijke centra een uitzondering blijven. Daarom mag hiervoor niet op voorhand (zonder een concrete aanvraag) ruimte worden geboden in bestemmingsplannen. Wanneer zich een initiatief voordoet, kan daarvoor de route van een buitenplanse afwijking worden gevolgd, zoals mogelijk wordt gemaakt in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Met deze regeling wordt voldaan aan afspraken die met het Rijk zijn gemaakt over grootschalige detailhandel met regionale effecten, gelet op de mogelijke gevolgen die dat soort vestigingen kunnen hebben voor het voorzieningenniveau in binnensteden.

Weidewinkels worden niet toegestaan gelet op de mogelijke gevolgen voor de positie van de reguliere winkelgebieden en vanwege de verkeerseffecten in het buitengebied. Weidewinkels zijn gedefinieerd als zelfstandige detailhandelsvestigingen aan de rand van bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen of in de Groene Omgeving. Onder weidewinkels wordt niet verstaan detailhandel in de vorm van verkoop bij de boer. Dit betekent dat detailhandel in het buitengebied uitsluitend kan plaatsvinden als het gaat om ondergeschikte nevenactiviteiten, bijvoorbeeld in de vorm van streekproducten bij een agrarisch bedrijf of een landgoedwinkel.

 

artikel 2.4.6 Bijzondere vormen van detailhandel op perifere locaties

kringloopwinkels

Wij zien kringloopbedrijven als een bijzondere vorm van detailhandel. Als verkooppunt voor tweedehands goederen horen ze in principe in kernwinkelgebied thuis. Het aandeel volumineuze goederen kan reden zijn om kringlopen toe te staan op bedrijventerrein. De verhouding volumineus en de kleine goederen die er ook worden verkocht, is vaak niet zodanig dat je kunt spreken van een detailhandelsfunctie die ondergeschikt is aan het volumineuze deel.

 

Een kringloop is door zijn bijzondere kenmerken niet altijd in te passen in kernwinkelgebied en komt daardoor in aanmerking voor een plek op bedrijventerrein.

 

Naast de ruimte die nodig is voor de volumineuze goederen, is er ook ruimte nodig om spullen te brengen, te sorteren en te repareren, en afval af te voeren. Dit brengt mobiliteit met zich mee die niet altijd past binnen kernwinkelgebieden die vaak als voetgangersgebieden zijn ingericht. Kringlopen hebben een bijzondere maatschappelijke betekenis door de rol die ze spelen in het duurzaam omgaan met goederen (recycling/circulaire economie) en de werkplekken die ze vaak bieden voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt.?Kringlopen hebben panden nodig die niet te hoog in de huurprijs zitten en komen dan vaak uit bij leegstaande panden op bedrijventerrein.

 

Voordat medewerking wordt verleend aan de vestiging van een kringloop op bedrijventerrein, moet wel een zorgvuldig afgewogen worden of er voor de kringloop inderdaad geen geschikte plek binnen kernwinkelgebied te vinden of te maken is. Kringloopbedrijven die alleen kleine goederen verkopen zoals vintagewinkels, horen gewoon een plek te krijgen in kernwinkelgebied.

 

Het is belangrijk om heel voorzichtig te zijn met het regelen van kringlopen in een bestemmingsplan, omdat de scheidslijn met andersoortige detailhandel niet zo heel dik is.

 

Veel kringlopen ontstaan als een tijdelijke functie in leegstaande bedrijfsgebouwen. Veel van die kringlopen verdwijnen na verloop van tijd weer of verhuizen naar een ander leegstaand pand als de eigenaar voor het pand waarin de kringloop gevestigd was andere ontwikkelingsmogelijkheden.

 

Dit pleit ervoor om kringlopen buiten kernwinkelgebieden alleen toe te staan als tijdelijk afwijkend gebruik. Als de kringloop toch als vrij permanent moet worden gezien zou een specifieke regeling van de functie ‘kringloop’ een oplossing kunnen zijn, waarbij heel precies gedefinieerd welke detailhandelsactiviteiten zijn toegestaan (alleen in tweedehandsgoederen die daarvoor gratis ontvangen worden). Voorkomen moet worden dat met een detailhandelsbestemming de deur wordt opengezet voor andere vormen van detailhandel.

 

Ondergeschikte detailhandel

Op allerlei plekken vervullen detailhandels activiteiten een ondersteunende of afgeleide rol ten behoeve de hoofdactiviteit op een locatie. Het gaat vaak om functies die zelf al publiek trekken. Gedacht kan worden aan detailhandel op stationslocaties, tankstations, museumwinkels, maar ook aan fabriekswinkels en boerderijwinkels waar ter plaatse geproduceerde goederen worden verkocht. Tegen ondergeschikte detailhandelsactiviteiten die functioneel gebonden zijn aan de hoofdfunctie op de locatie bestaat vanuit de provinciale inzet op concentratie in de kernwinkelgebieden geen bezwaar, mits de detailhandelsactiviteiten van ondergeschikte aard blijven en niet uit kunnen groeien tot zelfstandige detailhandelsvestigingen. Dit moet zo geregeld worden in het bestemmingsplan.

titel 2.15 Windturbines

(....)

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.15.3 Zoekgebieden Noordoost-Twente

Artikel 2.15.3 biedt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente de mogelijkheid om van dit absolute verbod op het plaatsen van windturbines af te wijken. Deze mogelijkheid wordt alleen geboden voor de gebieden aan de randen van het Nationaal Landschap die aangewezen zijn als ‘zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente’. Voorwaarde is dat aangetoond is dat de plaatsing van windturbines noodzakelijk is om de opgave voor duurzame energieopwekking met wind te realiseren. Ook moet verzekerd zijn dat de windturbines goed in het landschap kunnen worden ingepast.

 

Het opheffen van het absolute verbod op windturbines binnen deze zoekgebieden betekent niet dat de plaatsing van windturbines zonder meer mogelijk is. De overige provinciale beleidskaders blijven van toepassing. Dit betekent dat er een verbod op windturbines blijft gelden voor locaties binnen de zoekgebieden die vallen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Verder zal bij de plaatsing van windturbines recht gedaan moeten worden aan normerende en richtinggevende uitspraken die in de Catalogus Gebiedskenmerken over het landschap worden gedaan. Op de plaatsing van windturbines is altijd de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing.

 

Voor de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente geldt naast de algemene kaders voor sturing op ruimtelijke kwaliteit, de aanvullende eis dat de windturbines in clusters gerealiseerd moeten worden van minimaal 3 windturbines.

Naar boven