Besluit van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland

Bekendmaking van het besluit van 15 december 2021 van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland (zaaknummer 2021-003767, PS nummer 2021-615)

 

Het besluit tot wijziging van Omgevingsverordening wordt met een kennisgeving in Provinciaal blad en beschikbaarstelling op ruimtelijke plannen.nl bekendgemaakt. Daarmee wordt voldaan aan de publicatievereisten uit de ruimtelijke wetgeving. De Omgevingsverordening bevat naast regels op het gebied van de ruimtelijke ordening ook algemeen verbindende voorschriften op het gebied van milieu, natuur, water, verkeer en bodem. Wijzigingen daarin behoren bekendgemaakt te worden in het Provinciaal Blad. Met deze publicatie wordt hier aan voldaan.

 

 

 

Provinciale Staten van Gelderland

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten inzake het Actualisatieplan 8 met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa8- vst1;

 

Besluiten

A.

Het Actualisatieplan 8 tot wijziging van de Omgevingsverordening met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa8-vst1 vast te stellen.

 

B.

De Omgevingsverordening Gelderland overeenkomstig de bijlage bij dit besluit te wijzigen,

gelet op:

artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming,

artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening,

artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer,

artikel 57a van de Wegenwet,

artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en

artikel 7al van het besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

 

C.

De integrale tekst met bijbehorende geo-data en bijlagen voor de Omgevingsverordening Gelderland 2022 vast te stellen,

gelet op:

de artikelen 2.6, 2.13, 2.13a, 2.18, 2.22, 2.23, 2.32, 2.39, 2.40, 2.41, 2.44, 4.1, 4.2, 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 5.19, 5.30, 5.34, 5.39, 5.40, 8.1, 8.2, 16.15, 16.55, 18.23 en 20.2, 20.6 en 20.24 van de Omgevingswet,

de artikelen 2.15, 11.42, 11.44, 11.50, 11.52, 11.56, 11.58, 11.117, 11.129 en 16.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving,

de afdelingen 7.2 en 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en

artikel 23 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

 

D.

De volgende verordeningen in te trekken:

  • de Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe;

  • de Waterverordening Rivierenland;

  • de Waterverordening waterschap Rijn en IJssel; en

  • de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht provincie Gelderland.

 

E .

Gedeputeerde Staten te mandateren, om na vaststelling van onderdeel C:

  • technische wijzigen in de tekst van de Omgevingsverordening Gelderland 2022 aan te brengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen, voor zover die wijzigingen noodzakelijk zijn voor de bekendmaking en beschikbaarstelling voor ontsluiting in de landelijke voorziening als omgevingsdocument en voor de bruikbaarheid bij het aanvragen van een omgevingsvergunning als toepasbare regels;

  • als opnieuw de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt uitgesteld: de data gerelateerd aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet te wijzigen in de alsdan beoogde nieuwe data.

 

F.

Gedeputeerde Staten te mandateren de aangenomen amendementen op de Omgevingsverordening Gelderland 2022, bedoeld in onderdeel C, dienovereenkomstig te verwerken in de tekst van de Omgevingsverordening Gelderland (PVOmgverordeningGC-gc09), bedoeld in onderdeel B, voor zover deze daarop ook van toepassing zijn.

 

G.

Dit besluit treedt inwerking de dag na publicatie in het Provinciaal Blad, met uitzondering van de onderdelen C en D, die in werking treden op het moment dat de Omgevingswet inwerking treedt.

 

Provinciale Staten van Gelderland

Gepubliceerd te Arnhem

namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

Els Broekman

Afdelingsmanager Bestuurlijk Juridische Zaken

BIJLAGE  

 

De Omgevingsverordening Gelderland wordt als volgt gewijzigd:

A.

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden ingevoegd:

Gelders natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk

gebied binnen het Gelders natuurnetwerk waar onder voorwaarden een windturbine of een windturbinepark kan worden toegestaan;

Glastuinbouwbedrijf buiten glastuinbouwontwikkelingsgebied

gebied buiten glastuinbouwontwikkelingsgebied

2. De volgende aanwijzingen vervallen:

  • “Extensiveringsgebied glastuinbouw”;

  • “Overig gebied glastuinbouw”;

  • “Regionaal cluster glastuinbouw”;

  • “Regionaal cluster glastuinbouw met verbrede reikwijdte”;

  • “Reserve-glastuinbouwontwikkelingsgebied”;

  • “Tijdelijk verbodsgebied hervestiging glastuinbouw”;

  • “Tijdelijk verbodsgebied nieuwvestiging glastuinbouw”;

  • “Tijdelijk verbodsgebied uitbreiding bestaande glastuinbouw”;

  • “Verbodsgebied windenergie”;

  • “Verkenningsgebied voorwaarden windturbines Gelders natuurnetwerk”;.

 

B.

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling voor glastuinbouwbedrijf komt te luiden:

glastuinbouwbedrijf

bedrijf voor het telen of veredelen van gewassen in kassen als bedoeld in paragraaf 3.6.2 van het Besluit activiteitenleefomgeving geheel of nagenoeg geheel met behulp van glasopstand van minimaal twee hectare;

2. De begripsbepaling hervestiging (bij glastuinbouw) vervalt.

3. het begrip “meststof” en de bijbehorende begripsbepaling wordt vervangen door:

meststoffen

meststoffen als bedoeld in de zin van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en dierlijke uitwerpselen, met uitzondering van:

  • a.

    dierlijke meststoffen die worden gebruikt voor natuur- of terreinbeheer in een hoeveelheid van maximaal twintig kilogram fosfaat per hectare per jaar;

  • b.

    dierlijke uitwerpselen als gevolg van beweiding voor natuur- of terreinbeheer door maximaal anderhalf grootvee-eenheden per hectare per jaar;

4. In alfabetische volgorde wordt een nieuwe begripsbepaling toegevoegd luidend:

Uitbreiding (bij glastuinbouw)

vergroten van de glasopstand;.

 

C.

Artikel 1a.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “algemene” vervangen door: overige.

2. In de aanhef vervalt “algemene”.

 

D.

Afdeling 2.3 komt te luiden:

Afdeling 2.3 Glastuinbouw

Artikel 2.16 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf)

  • 1.

    Een bestemmingsplan laat nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toe binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.

  • 2.

    Een bestemmingsplan laat in een glastuinbouwontwikkelingsgebied een andere functie dan glastuinbouw alleen toe als die andere functie bijdraagt aan de herstructurering van de glastuinbouwsector.

 

Artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)

Een bestemmingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2005, eenmalig een uitbreiding tot een glasopstand tot maximaal vijf hectare toelaten van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied, als in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

  • a.

    de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf;

  • b.

    verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is;

  • c.

    deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten als bedoeld in artikel 1.1a, tweede lid, van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water.

 

E.

In artikel 2.34, vijfde lid, wordt “1 januari 2024” vervangen door: 1 januari 2026.

 

F.

In artikel 2.39, eerste lid, wordt “betrekking heeft op” vervangen door: van toepassing is op.

 

G.

Artikel 2.42, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan het bouwen van een windturbine toelaten:

    • a.

      voor een locatie binnen het gebied dat is aangeduid als Gelders natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk; en

    • b.

      als de compensatie voor windturbines en omliggende verharding bestaat uit maatregelen waarbij:

      • i.

        de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen; en

      • ii.

        ii. de oppervlakte aan natuur die verloren gaat voor 200 procent wordt gecompenseerd.

 

H.

In artikel 2.48, tweede lid, worden de opsommingstekens 1 tot en met 5 vervangen door: a tot en met e.

 

I.

Artikel 2.50, vijfde en zesde lid, komen te luiden:

  • 5.

    De uitvoering van de compensatie wordt verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan, waarin wordt bepaald dat:

    • a.

      alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden als de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar, of zo mogelijk een kortere termijn, na vaststelling van het bestemmingsplan waarin de activiteit is toegelaten; en

    • b.

      de maatregelen overeenkomstig het compensatieplan in stand worden gehouden.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid, onder a, geldt dat als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt, alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan nadat de maatregelen conform het compensatieplan zijn uitgevoerd.

 

J.

De artikelen 2.52 en 2.53 komen te luiden:

Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)

  • 1.

    Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:

    • a.

      de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en

    • b.

      de samenhang niet verloren gaat.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.

 

Artikel 2.53 (uitbreiding grondgebonden veehouderij, landgoederen en extensieve openluchtrecreatie)

In afwijking van artikel 2.52 kan een bestemmingsplan de volgende activiteiten of ontwikkelingen toelaten als de activiteit of ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast zodat de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast:

  • a.

    een uitbreiding van de hoofdfunctie van een grondgebonden veehouderij;

  • b.

    een uitbreiding van een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, voor zover het daarbij opstallen betreft als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928; en

  • c.

    extensieve openluchtrecreatie.

 

K.

Na artikel 2.53 worden vier artikelen toegevoegd, luidend:

Artikel 2.53a (onderzoek kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone)

  • 1.

    Bij toepassing van artikel 2.52 bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone.

  • 2.

    In de beschrijving van de onderzoeksresultaten worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      actuele en potentiële natuurwaarden;

    • b.

      in de bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode Lijsten; en

    • c.

      ecologische samenhang.

  • 3.

    Voor zover de ontwikkeling of activiteit daar effect op kan hebben, wordt in de beschrijving van de onderzoeksresultaten betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      kwaliteit van water, bodem en lucht;

    • b.

      stilte, rust en duisternis; en

    • c.

      landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische, bodemkundige waarden en het reliëf.

 

Artikel 2.53b (versterkingsplan)

Als de Groene ontwikkelingszone wordt versterkt op grond van artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, bevat het bestemmingsplan dat de activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt een versterkingsplan, dat in ieder geval inzicht geeft in:

  • a.

    hoe verzekerd is dat de versterking wordt uitgevoerd;

  • b.

    hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de versterking plaatsvinden;

  • c.

    hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;

  • d.

    de locatie waar de nadelige gevolgen voor de oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone optreden; en

  • e.

    de locatie waarop de versterking plaatsvindt.

 

Artikel 2.53c (borging versterking)

Planologische verankering van de versterking vindt plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan als waarin de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

 

Artikel 2.53d (borging uitvoering versterking)

  • 1.

    De uitvoering van de versterking wordt verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan, waarin wordt bepaald dat:

    • a.

      alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden als de maatregelen overeenkomstig het versterkingsplan worden uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar, of zo mogelijk een kortere termijn, na vaststelling van het bestemmingsplan waarin de activiteit is toegelaten; en

    • b.

      de maatregelen overeenkomstig het versterkingsplan in stand worden gehouden.

  • 2.

    In afwijking van het vijfde lid, onder a, geldt dat als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt, alleen gebruik kan worden gemaakt van de bouw- of gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan nadat de maatregelen conform het versterkingsplan zijn uitgevoerd.

 

L.

Artikel 2.56, eerste lid komt te luiden:

 

  • 1.

    Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone en het Gelders natuurnetwerk maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.

 

M.

Na § 2.7.3 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.7.4 Instructieregels zonneparken in het buitengebied

Artikel 2.65a (gebieden of locaties voor zonneparken)

  • 1.

    Als een bestemmingsplan zonneparken in het buitengebied mogelijk maakt, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik rekening gehouden met:

    • a.

      de bijdrage van zonne-energie aan de lokale energiebehoefte;

    • b.

      de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied en op daken van gebouwen in die behoefte te voorzien;

    • c.

      de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn en de wijze waarop deze kwaliteit behouden of blijvend versterkt kan worden;

    • d.

      de samenhang met het omringende landschap;

    • e.

      de consequenties voor het elektriciteitsnet; en

    • f.

      het huidige grondgebruik.

  • 2.

    Het bestemmingsplan verzekert een gebruikstermijn van maximaal 30 jaar en dat na beëindiging van het gebruik het zonnepark wordt verwijderd.

  • 3.

    Het omgevingsplan bepaalt in welke mate de bij aanleg en gebruik van een zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteit na verwijdering van het zonnepark in stand wordt gehouden.

 

N.

Na afdeling 2.7 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 2.7a Klimaatadaptatie

Artikel 2.65b (klimaatadaptatie)

  • 1.

    Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

  • 2.

    In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    • a.

      waterveiligheid;

    • b.

      wateroverlast;

    • c.

      droogte; en

    • d.

      hitte.

  • 3.

    De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.

 

O.

Artikel 3.10, tweede lid, komt te luiden:

 

2. Bij de toepassing van het eerste lid, onder a, worden onder schadelijke stoffen in ieder geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen en meststoffen.

 

P.

In artikel 3.10, zevende lid, onder f, vervalt: gewasbeschermingsmiddelen of.

 

Q.

Artikel 3.19 komt te luiden:

 

Artikel 3.19 (meststoffen)

  • 1.

    Het is verboden in een Grondwaterbeschermingsgebied meststoffen op of in de bodem te brengen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      dierlijke meststoffen;

    • b.

      anorganische meststoffen;

    • c.

      kalkmeststoffen;

    • d.

      compost;

    • e.

      dierlijke uitwerpselen.

 

R.

In artikel 3.23, tweede lid, onder d, vervalt: gewasbeschermingsmiddelen of.

 

S.

Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:

 

1. In het opschrift vervalt: en luchthavenbesluiten.

2. Het opschrift van afdeling 5.1 komt te luiden: Afdeling 5.1 Algemene bepalingen.

3. Artikel 5.10 wordt hernummerd tot artikel 5.1b.

4. De afdelingen 5.2 tot en met 5.5 komen te luiden:

 

Afdeling 5.2 Vergunningplicht

Artikel 5.3 (vergunningplichtig activiteiten)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning:

    • a.

      een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;

    • b.

      andere werkzaamheden uit te voeren of werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen op, aan, in onder of boven de weg;

    • c.

      op, in, over of onder de weg roerende zaken, vaste stoffen of voorwerpen te storten, plaatsen, aan te brengen of te hebben;

    • d.

      houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen; en

    • e.

      de weg anders te gebruiken dan voor verkeersdoeleinden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het uitvoeren van werkzaamheden door of namens de provincie;

    • b.

      het plaatsen van voorwerpen, waarop gedachten of gevoelens geopenbaard worden als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, voor zover dit gebruik niet strijdig is met het belang, bedoeld in artikel 5.1, derde lid.

 

Afdeling 5.3 Meldingsplicht

§ 5.3.1 Algemeen

Artikel 5.3a (meldingsplicht in plaats van vergunningplicht)

In afwijking van artikel 5.3, eerste lid, onder c en d, is geen omgevingsvergunning vereist voor:

  • a.

    het leggen, plaatsen, in stand houden, slopen of verwijderen van kabels en leidingen;

  • b.

    het plaatsen van een gedenkteken naar aanleiding van een verkeersongeval.

 

§ 5.3.2 Kabels en leidingen

Artikel 5.4 (meldplicht kabels en leidingen)

  • 1.

    Het is verboden in een weg kabels of leidingen te leggen, te plaatsen, in stand te houden, te slopen of te verwijderen, zonder dit ten minste vier weken voor het begin en ten hoogste twee maanden voor het begin ervan te melden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig die melding, wordt een nieuwe melding gedaan.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor:

    • a.

      activiteiten die worden verricht door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg;

    • b.

      kabels voor telecommunicatie-infrastructuur.

 

Artikel 5.5 (gegevens en bescheiden bij melding begin van werkzaamheden)

Ten minste twee weken voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit;

  • b.

    de verwachte duur ervan; en

  • c.

    de te nemen verkeersmaatregelen.

 

Artikel 5.6 (ontgraving algemeen)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een ontgraving:

    • a.

      beperkt tot een zo klein mogelijk profiel en onafgebroken uitgevoerd;

    • b.

      op dezelfde dag dat deze wordt gemaakt, gedicht met de uitkomende grond of met aangevoerde grond met het RAG-keurmerk;

    • c.

      als verdichting op dezelfde dag niet mogelijk is, voldoende veilig afgezet;

    • d.

      niet verricht tussen een half uur voor zonsondergang en een half uur na zonsopgang;

    • e.

      als tijdelijke verkeersmaatregelen nodig zijn, verricht in de werkbare uren die voor die weg zijn gesteld; en

    • f.

      niet verricht en onderbroken bij slecht zicht door weersomstandigheden.

  • 2.

    De gesloten bekleding of verharding van de weg wordt niet opgebroken, tenzij dit nodig is voor verlegging, onderhoud of reparatie van de kabels of leidingen. De verharding wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat.

  • 3.

    De afwatering van de weg wordt niet belemmerd.

  • 4.

    De tijdelijke verkeersmaatregelen voldoen aan de actuele versie van “Werk in Uitvoering 96a/b” van het kennisplatform CROW of aan een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd verkeersplan en conflicteren niet met tijdelijke verkeersmaatregelen van andere werkzaamheden.

 

Artikel 5.7 (ontgraving bescherming groenvoorziening)

  • 1.

    Voor de start van de ontgraving wordt het gras over de volle werkbreedte gemaaid.

  • 2.

    Met het oog op de bescherming van de ecologische waarden en natuur wordt een ontgraving in de berm:

    • a.

      zodanig uitgevoerd dat beplanting zowel boven- als ondergronds niet beschadigt raakt;

    • b.

      niet uitgevoerd binnen de kroonprojectie van bomen en 1,5 meter daarbuiten; en

    • c.

      verdicht tot ten hoogste 1,5 MPa.

  • 3.

    Binnen de kroonprojectie van bomen en een zone van 1,5 meter daarbuiten wordt niet met zwaar materieel gereden, geen zwaar materieel geparkeerd of materiaal opgeslagen.

  • 4.

    Er wordt gewerkt volgens het Landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen.

  • 5.

    Overtollige grond en puin worden onmiddellijk afgevoerd naar een erkend verwerker.

 

Artikel 5.8 (ligging van de kabel of leiding)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een kabel of leiding gelegd:

    • a.

      ten minste 1,0 meter buiten de verharding van de weg;

    • b.

      op een afstand van ten minste 3,0 meter van de aanwezige bomen, gemeten vanuit de as van de bomenrij als er een bomenrij is;

    • c.

      op een afstand van ten minste 1,5 meter van andere beplanting, met uitzondering van gras;

    • d.

      als de kabel of leiding parallel aan een bermsloot wordt gelegd: op een afstand van ten minste 0,6 meter vanaf de insteek van de bermsloot;

    • e.

      als de kabel of leiding parallel aan een talud wordt gelegd: op een afstand van ten minste 0,6 meter vanaf de teen van het talud; en

    • f.

      als de kabel of leiding parallel aan een geleiderailconstructie wordt gelegd: op een afstand van ten minste 1,5 meter vanaf die constructie.

  • 2.

    De afstanden worden gemeten tot aan de dichtstbij gelegen zijde van de kabel of leiding.

  • 3.

    Het vlak, gelegen onder een helling van 1:3 uit de onderkant van de verharding of de fundering, wordt niet doorsneden.

  • 4.

    In de berm van de weg is de gronddekking ten minste 0,8 meter boven een gasleiding of riolering, ten minste 1,0 meter boven een waterleiding en ten minste 0,6 meter boven een elektriciteitskabel.

  • 5.

    Als een kabel of leiding kruist met een bermsloot, is de gronddekking boven de kabel of leiding ten minste 1,0 meter.

  • 6.

    Waar kabels of leidingen boven een duiker komen te liggen of een persleiding kruisen en de voorgeschreven gronddekking niet kan worden verkregen, worden zij in mantelbuizen gelegd.

  • 7.

    Wanneer het niet mogelijk is om buiten de wortelzone een kabel of leiding aan te leggen, wordt een mantelbuis onder de wortelzone aangelegd met een gestuurde boring.

 

Artikel 5.9 (wegkruisingen)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt bij een kruising van een kabel of leiding met een weg:

    • a.

      een mantelbuis gebruikt; en

    • b.

      een gestuurde boring toegepast.

  • 2.

    De kabel of leiding wordt zoveel mogelijk loodrecht op de as van de gesloten verharding aangelegd.

 

Artikel 5.10 (gestuurd boren en persen)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geboord of geperst volgens de geldende NEN-normen voor de aanleg van kabels en leidingen.

    • 2.

      Bij het boren is controleerbaar of de inhoud van de hoeveelheid uitkomende grond ongeveer gelijk is aan de inhoud van de voorwaartse verplaatsing van de persbuis, waarbij rekening wordt gehouden met de uitlevering van de grond.

    • 3.

      Bij het verwijderen van de grond aan de voorzijde van de buis wordt niet uitgeboord.

  • 4.

    Als de boring of persing mislukt, worden passende herstelmaatregelen getroffen die zijn afgestemd met Gedeputeerde Staten.

 

Artikel 5.11 (afstanden bij boren)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt een boring verricht op voldoende diepte ten opzichte van de verharding van de weg.

  • 2.

    Een boring wordt op voldoende afstand van een andere kabel of leiding verricht.

 

Artikel 5.12 (mantelbuizen)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg liggen het intredepunt en het uittredepunt van een mantelbuis, van waaruit wordt geboord, ten minste 1 meter buiten de weg.

  • 2.

    De lengte van een mantelbuis bestrijkt ten minste een spreidingszone onder 45° vanuit de zijkant van de wegconstructie.

  • 3.

    De mantelbuis is geschikt als toepassing voor bescherming van kabels en leidingen voor ondergrondse en bovengrondse toepassingen.

 

Artikel 5.13 (noodreparatie)

Bij een noodreparatie wordt de verharding pas opengebroken als het voor herstel benodigde materiaal op of nabij het werk is aangevoerd.

 

Artikel 5.14 (verzakkingen en beschadigingen)

Gedurende twee jaar na de datum van uitvoering van de werkzaamheden worden optredende verzakkingen en beschadigingen van de weg hersteld.

 

Artikel 5.15 (verplichting tot verwijderen of verleggen bij belemmering)

  • 1.

    Met het oog op het belang van aanleg, verruiming of wijziging van een provinciale weg worden kabels en leidingen, verplaatst of verlegd als die een belemmering vormen voor de voorbereiding of uitvoering van de aanleg, verruiming of wijziging van die weg of het onderhoud daarvan door of namens de wegbeheerder.

  • 2.

    Als, ondanks een redelijke poging daartoe, met de rechthebbende van de kabels of de leidingen geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over de termijn waarop de kabels of de leidingen worden verplaatst of verlegd, stellen Gedeputeerde Staten die termijn bij maatwerkvoorschrift vast.

  • 3.

    Alle kosten die verband houden met de verplaatsing of verlegging van kabels en leidingen zijn voor rekening van de rechthebbende van de kabels of de leidingen.

 

Artikel 5.16 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde Staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval, waarbij de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt:

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • c.

    informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen.

 

§ 5.3.3 Gedenktekens

Artikel 5.17 (melding gedenkteken)

Het is verboden een gedenkteken op of langs de weg te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

 

Artikel 5.18 (locatie gedenkteken)

  • 1.

    Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt alleen een gedenkteken geplaatst langs wegen met een snelheidsregime van 80 km/u of minder.

  • 2.

    Een gedenkteken wordt niet in de tussenberm of middenberm geplaatst.

  • 3.

    Er wordt één gedenkteken per locatie geplaatst voor de duur van maximaal 5 jaar.

 

Artikel 5.19 (uitvoering en onderhoud gedenkteken)

Met het oog op een veilig en doelmatig gebruik van de weg voldoet een gedenkteken qua vorm, afmeting en constructie aan de volgende eisen:

  • a.

    het gedenkteken bestaat uit een tegel;

  • b.

    het gedenkteken heeft een maximale afmeting van 0,80 meter breed en 0,80 meter lang;

  • c.

    het gedenkteken wordt niet boven het maaiveld aangebracht;

  • d.

    het gedenkteken bevat geen uitstekende delen; en

  • e.

    de afstand van de zijkant van het gedenkteken tot de verharding van de weg bedraagt:

    • i.

      bij een weg met een snelheidsregime van 80 km/u: minimaal 3 meter;

    • ii.

      bij een weg met een snelheidsregime van 60 km/u: minimaal 1,80 meter;

    • iii.

      bij fietspad of parallelweg: minimaal 1,00 meter.

 

Afdeling 5.4 Procedures vergunningplicht

Artikel 5.20 (beoordelingsregels vergunningen)

Gedeputeerde Staten stellen bij nadere regels criteria voor het verlenen, wijzigen of weigeren van een vergunning als bedoeld in artikel 5.3.

 

Artikel 5.21 (beoordeling aanvraag en bevoegd gezag)

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, wordt elektronisch ingediend met een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

    • a.

      Een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 wordt alleen verleend:

    • b.

      voor zover die activiteit verenigbaar is met de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid;

  • 2.

    na toetsing aan de door Gedeputeerde Staten gestelde nadere regels als bedoeld in artikel 5.20.

  • 3.

    Tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag is aangewezen, beslissen Gedeputeerde Staten op de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    Als het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag om een vergunning, stelt dit college Gedeputeerde Staten in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag.

 

Artikel 5.22 (vergunningvoorschriften)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verbinden aan een vergunning de voorschriften die nodig zijn voor het beschermen van de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de voorschriften van een vergunning wijzigen als die wijziging nodig is voor het beschermen van de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid.

  • 3.

    Bij het stellen van voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten de oogmerken, bedoeld in hoofdstuk 1, betrekken.

  • 4.

    Als het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, wijzigt dit college de voorschriften van een vergunning als Gedeputeerde Staten vanwege de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, daarom hebben verzocht.

 

Artikel 5.23 (intrekking van een vergunning)

Het bevoegd gezag kan een vergunning intrekken:

  • a.

    als ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    als de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • c.

    als van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een termijn van een jaar;

  • d.

    op aanvraag van de vergunninghouder.

 

Afdeling 5.5 Procedures meldingsplicht en maatwerkvoorschrift

Artikel 5.24 (aanvraagvereisten melding)

  • 1.

    Een melding als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.17 wordt elektronisch ingediend met een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij een melding als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.17 worden de gegevens en bescheiden verstrekt, genoemd in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde formulier.

 

Artikel 5.25 (bevoegdheid tot stellen maatwerkvoorschriften)

Gedeputeerde Staten kunnen maatwerkvoorschriften stellen:

  • a.

    om af te wijken van de algemene regels als bedoeld in paragraaf 5.3.1 en 5.3.2;

  • b.

    naar aanleiding van een melding als bedoeld in de artikelen 5.4 en 5.17;

  • c.

    ter invulling van de zorgplichten, bedoeld in de artikelen 5.1a.

 

Artikel 5.26 (aanvraagvereisten maatwerkvoorschrift)

  • 1.

    Een aanvraag om een maatwerkvoorschrift wordt elektronisch ingediend met een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden de gegevens en bescheiden verstrekt, genoemd in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

 

Artikel 5.27 (algemene beoordelingsregels)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen een maatwerkvoorschrift alleen als de activiteit verenigbaar is met het belang waarvoor de regels zijn gesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verbinden aan een maatwerkvoorschrift de voorschriften die nodig zijn voor het bereiken of beschermen van het belang.

  • 3.

    Bij het stellen van voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten de oogmerken, bedoeld in hoofdstuk 1, betrekken.

 

Artikel 5.28 (wijziging en intrekking maatwerkvoorschrift)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten wijzigen een maatwerkvoorschrift als de voorschriften niet verenigbaar zijn met het belang of oogmerk waarvoor de regels zijn gesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een maatwerkvoorschrift wijzigen of intrekken als het voorschrift niet langer toereikend is, gelet op de oogmerken, bedoeld in hoofdstuk 1 .

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen een maatwerkvoorschrift intrekken:

    • a.

      als er gedurende drie jaar of een in het maatwerkvoorschrift bepaalde termijn geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het maatwerkvoorschrift; of

    • b.

      op verzoek van de houder van het maatwerkvoorschrift.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten geven alleen toepassing aan de intrekkingsbevoegdheid als niet kan worden volstaan met wijziging van het maatwerkvoorschrift.

 

T.

Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

 

U.

Artikel 8.23, tweede lid, komt te luiden:

2. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 5.3 een aanvraag om een vergunning is ingediend voor een activiteit als bedoeld in afdeling 5.3 en op basis van die ontvankelijke aanvraag nog geen besluit is genomen door Gedeputeerde Staten, wordt die aanvraag aangemerkt als een melding als bedoeld in afdeling 5.3.

 

V.

De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

1. In de Bijlage Vaarwegen wordt de kaart Arkervaart geactualiseerd.

 

2. In de Bijlage Grondwaterbescherming wordt onderdeel A vervangen door:

A. Niet limitatieve lijst van schadelijke stoffen in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones, en koude- warmteopslagvrije zones

 

Niet limitatieve lijst van schadelijke stoffen als bedoeld in titel 3.2 van de Omgevingsverordening Gelderland.

 

De volgende stoffen worden in ieder geval als schadelijke stoffen aangemerkt:

  • stoffen die een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben;

  • stoffen met een schadelijke werking op de smaak of geur van het grondwater, evenals verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het grondwater kunnen ontstaan en die het grondwater ongeschikt voor menselijke consumptie maken;

  • biociden of derivaten daarvan;

  • stoffen die op de lijst van voorbeelden van veel voorkomende bodembedreigende stoffen staan (zie hieronder).

 

Niet limitatieve lijst van voorbeelden van veel voorkomende bodembedreigende stoffen:

 

organische(vloei)stoffen, waterige oplossingen of emulsies daarvan:

  • alcohol(en);

  • polyolen;

  • amines;

  • amides;

  • anilines;

  • nitro-verbindingen;

  • perfluor-verbindingen;

  • ketonen;

  • aldehyden;

  • ethers;

  • esters;

  • zuren;

  • aromaten;

  • fenolen;

  • polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK);

  • halogeenkoolwaterstoffen (vluchtig en niet-vluchtig);

  • oplos-, ontvettings-, ontlakkings- en reinigingsmiddelen;

  • metaalbewerkingsvloeistoffen;

  • oliën en vetten (bv. boor- en snijolie, walsolie, slijpolie, smeerolie, thermische olie);

  • houtverduurzamingsmiddelen, creosootolie, carboleum, naftaleen;

  • vloeibare brandstoffen;

  • ureum;

  • gascondensaat;

  • anorganische (vloei-)stoffen, waterige oplossingen of emulsies daarvan.

 

Zouten van:

  • zware metalen/kationen, o.a. chroom, cobalt, nikkel, koper, zink, arseen, molybdeen, cadmium, tin, barium, kwik, lood;

  • anionen, o.a. fluoride, cyanide, sulfide, thiocyanaat, bromide, fosfaat, nitraat, chloride (wegenzout);

  • complexvormende stoffen, o.a. ammonium, EDTA;

  • zuren, o.a. zoutzuur, fosforzuur, zwavelzuur, salpeterzuur;

  • basen, o.a. ammonia(k), loog;

  • stoffen bedoeld voor de oppervlaktebehandeling van metalen (zoals galvaniseer- en beitsvloeistoffen);

  • houtverduurzamingsmiddelen (wolmanzout);

 

Mineralen en ertsen:

  • ijzererts, bauxiet, ilmeniet, jarosiet, fosfaaterts, chilisalpeter, etc.;

  • zwavel.

 

3. In Bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone worden de volgende wijzigingen aangebracht:

 

  • a.

    In deelgebied 29 Landgoederen Ruurlo – Vorden wordt bij de omschrijving van de kernkwaliteiten natuur en landschap na “ecologische verbindingen Ruurlo - Groote Veld, Beekvliet - Zwarte Veen en Baakse Beek - Lindense Laak” toegevoegd:

  • de landschapselementen en de Rijksmonumentale tuinen en gebouwen van landgoed de Wiersse

 

  • b.

    In deelgebied 126 Veldbeek Oldenaller wordt toegevoegd:

  • 1.

    bij de omschrijving van de kernkwaliteiten natuur en landschap na “Rust, ruimte en duisternis”:

  • de gaafheid van het cultuurhistorische landschap met zandwegen, hoge en lage gronden, verschillende grenswallen, eikenlanen

  • de bijzondere fraaie es Hell als Middeleeuws relict

  • 2.

    bij de ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone na “verminderen barrièrewerking N301, N303, A1 en spoorlijn Apeldoorn – Amersfoort":

    • het beschermen en versterken van landschap, in het bijzonder de zeer kwetsbare grenswallen

  • c.

    In deelgebied 154 Havikerwaard - Fraterwaard wordt bij de ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone na “behoud reliëf kronkelwaarden” toegevoegd:

  • ontwikkeling van de zichtas van kasteel Middachten richting IJssel en Doesburg

  • ontwikkeling van cultuurhistorische patronen en de relatie tussen uiterwaardgebied en buitenplaatsenzone

  • d.

    Na deelgebied 184 Zwolle - Meddo worden de volgende modellen voor ecologische verbindingszones toegevoegd:

Modellen voor ecologische verbindingszones

Inleiding

De provincie Gelderland gebruikt zogenaamde modellen om de doeltoekenning van ecologische verbindingszones aan te geven. In deze bijlage zijn de modellen beschreven. Een model kan bestaan uit een landschapszone, een corridor en stapstenen.

Een landschapszone is een zone van een vastgestelde, per model verschillende, breedte. De gehele zone vormt de ecologische verbindingszone. De zone bestaat uit (veelal) agrarisch cultuurlandschap met landschapselementen. Aard, hoeveelheid en ruimtelijke rangschikking van de landschapselementen in de landschapszone verschillen per model en bepalen de werking van de zone voor de doelsoorten.

Stapstenen zijn natuur- of bosgebiedjes van ten minste enige hectares groot waarin een doelsoort voor de verbindingszone een geschikte plek vindt om zich voort te planten en (meestal) ook de rest van zijn levenscyclus in door te brengen. De inrichting en het beheer van stapstenen verschilt per gekozen model en doelsoort.

Een corridor is een min of meer aaneengesloten “lint” van landschapselementen die een verbinding vormt tussen de stapstenen. Het doel van de verbindingszone bepaalt welke landschapselementen geschikt zijn voor de corridor.

Onderstaand is per model aangegeven waaraan landschapszone, stapstenen en corridor moeten voldoen. Bij het gebruik van de modellen is het van groot belang aandacht te besteden aan de specifieke eisen die de voor die specifieke situatie gekozen doelsoorten aan de onderdelen van het model stellen.

 

Model das

Dit model bestaat uit een brede landschapszone. De zone is opgebouwd uit kleinschalig landschap waarin houtwallen, singels en bosjes dekking bieden en geleiding geven en waarin voldoende geschikte voedselgebieden aanwezig zijn. “Natte” elementen zijn niet noodzakelijk in deze zone. Dit model is, behalve voor das en boommarter, functioneel voor allerlei dieren van bossen, bosranden en kleinschalig landschap.

 

Landschapszone

Begroeiing: kleinschalig agrarisch gebied met vochtige weilanden, houtwallen, singels, lanen, bosjes en dergelijke.

Minimale breedte corridor: minimaal 500 meter, over korte afstand mag corridor smaller zijn (tot 100 meter breed).

Maximale lengte: 7,5 km

Maximale onderbreking: 1 kilometer; voor boommarter echter hooguit 100 m. Landschap in

onderbreking: geen water, infrastructuur en dichte bebouwing.

Barrières: drukke wegen vormen geen absolute barrière. Wel bemoeilijken drukke wegen de dispersie en eisen zulke wegen veel slachtoffers. Daarom zijn op plaatsen waar een verbindingszone een drukke weg kruist mitigerende maatregelen noodzakelijk. Dassen maken gebruik van tunnels en ecoducten.

Nodig per kilometer: een corridor van 500 meter breed bestaande uit kleinschalig landschap. In de corridor bestaat ten minste 5% van de oppervlakte uit bos en houtwal/singel. Per km is dit 2,5 ha.

 

Model kamsalamander (amfibie)

Dit model bestaat uit een corridor met stapstenen, ingebed in een landschapszone. ”Natte” elementen, m.n. poelen, zijn essentieel. Behalve de kamsalamander kunnen ook andere zeldzame amfibieën - heikikker, boomkikker, knoflookpad - en ringslang doelsoort zijn. Dit model mikt op een herstel van een kleinschalig landschap met ook natte elementen. Daarmee is het toepasbaar zowel in het Rivierengebied als op de lage zandgronden. De kwaliteit van de natte elementen is van groot belang, terwijl de “droge” elementen zeer verschillend kunnen zijn. Het model biedt plaats aan een zeer grote verscheidenheid aan organismen: van spitsmuis tot steenuil en van libel tot vleermuis. De poelen in de zone dienen echter vrij van vis te zijn en te blijven.

 

Landschapszone

Kleinschalig landschap met een samenhangend netwerk van landschapselementen in een agrarisch cultuurlandschap. Daarnaast liggen in deze landschapszone kleine poelen: 500 m2, opgenomen in het netwerk van landschapselementen. De breedte van de landschapszone is 250 m. De zone heeft per strekkende km, naast de stapstenen, ten minste 5 poelen, goed verspreid, als kleine stapstenen.

 

Corridor

Begroeiing corridor: ruigte, struweel, (vochtig) schraalland, kleine loofbosjes, greppels, houtwal, oevers van sloten of beken, en dergelijke.

Minimale breedte corridor: 10-15 meter

Maximale lengte corridor: 500 meter

Maximale onderbreking corridor: 50-100 meter

Landschap in onderbreking: verkeerswegen, spoorwegen en bebouwing vormen een barrière voor dispersie. Dat geldt in mindere mate voor akkers.

Barrières: mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk. Gebruik van tunnels is voor verschillende soorten amfibieën bekend. Grote tunnels (doorsnede > 1 meter) verhogen de effectiviteit. Ecoducten voldoen het best.

 

Stapsteen

Begroeiing stapsteen: poel met goed ontwikkelde water- en oevervegetatie waarin open ruimten aanwezig zijn; landhabitat bestaande uit struweel, heggen of houtwallen, met voldoende schuilmogelijkheden in de vorm van dood hout en dergelijke.

Minimum oppervlakte stapsteen: 1-3 ha landhabitat met daarbinnen enkele forse poelen, bijv. van 2000 m2 elk.

Onderlinge afstand stapstenen: 1 kilometer

Nodig per kilometer: stapsteen: 3 ha; corridor: 1 ha; landschapszone: 1,2 ha, namelijk: 250 m breed, waarin 5% van de oppervlakte landschapselementen. Daarin tenminste 5 poelen van 500 m2 elk.

Model hagedis

Dit model bestaat uit een corridor met stapstenen, ingebed in een landschapszone. Het voorkomen van plekken met zand en lage schrale begroeiing is essentieel voor dit model. Het model is niet alleen voor hagedissen van belang; zeer veel vlinders, sprinkhanen en andere ongewervelde zijn afhankelijk van warme, open plekken en trekken op hun beurt weer vogels als geelgors en roodborsttapuit aan. Een kanttekening bij dit model is, dat veel soorten van heide zich moeilijk verspreiden en relatief grote leefgebieden (ca. 100 ha) nodig hebben. De consequentie daarvan is dat ecologische verbindingszones voor veel van deze soorten niet zullen functioneren.

Landschapszone

Een zone van 250 m breed met kleinschalig landschap, waarin schrale elementen (als omschreven bij corridor) voorkomen, in de vorm van bijv. ruigtes, open plekken in bos, bosranden, heideresten, zandwegen met bermen.

Corridor

Begroeiing corridor: doorgaand min of meer open, schraal terrein met struweel, ruigte- en schraal grasland.

Minimale breedte corridor: 25-50 meter

Maximale lengte corridor: 1000 meter

Maximale onderbreking corridor: 50-100 meter

Landschap in onderbreking: verkeerswegen, spoorwegen en bebouwing vormen een barrière voor dispersie. Dat geldt in mindere mate voor akkers.

Barrières: er zijn geen gegevens bekend van zandhagedissen die gebruikmaken van tunnels.

Ecoducten worden wel gebruikt.

Stapsteen

Begroeiing stapsteen: heide of schrale vegetatie met zonnige zandige plekken en struwelen.

Minimum oppervlakte stapsteen: 10 ha

Onderlinge afstand stapsteen: 1 km

Nodig per kilometer: stapsteen: 10 ha; corridor: 2,5 ha; landschapszone: 1,2 ha

 

 

Model vuurvlinder

Dit model is bestaat uit grote en kleine stapstenen van schraal grasland en heide, gelegen in een landschapszone. Het model is gebaseerd op de vele vlindersoorten van heide en schraalgrasland, die sterk achteruitgegaan zijn, zoals zilveren maan, heivlinder, heideblauwtje, bruine vuurvlinder, kommavlinder, aardbeivlinder. Vele andere m.n. ongewervelde dieren en vogels kunnen meeprofiteren. Een kanttekening bij dit model is, dat veel soorten van heide zich moeilijk verspreiden en relatief grote leefgebieden (ca. 100 ha) nodig hebben. De consequentie daarvan is dat ecologische verbindingszones voor veel van deze soorten niet zullen functioneren. Combinatie met model hagedis ligt voor de hand, omdat beide modellen zijn ontwikkeld voor fauna van zonnige, schrale plekken (heide, zand, schraal grasland). Hagedis eist echter een corridor en is beter toepasbaar in kleinschalig landschap, terwijl vuurvlinder een bredere landschapszone in open landschap vraagt.

 

Landschapszone

Een 500 m brede zone van open landschap met bloemrijke bermen en slootkanten. Dicht bos

belemmert de dispersie.

 

Stapsteen

Begroeiing stapsteen: schraal grasland of heide.

Minimum oppervlakte stapsteen: groot 4 ha, klein 0,5 ha

Onderlinge afstand stapstenen: groot 2 km, klein 500 meter

Nodig per kilometer

grote stapsteen: 2 ha

kleine stapsteen: 1 ha

 

 

Model ijsvogelvlinder

Dit model bestaat uit grote en kleine stapstenen bestaande uit bos met veel variatie in de structuur, in een landschapszone. Het is met name bedoeld voor organismen die niet zozeer uitgestrekte bossen nodig hebben, als wel bos met een hoge kwaliteit: vochtig, met gevarieerde samenstelling en structuurrijke randen en open plekken. Bijvoorbeeld de kleine ijsvogelvlinder en de grote weerschijnvlinder profiteren van dit model. Tevens dient het model om kleine, geïsoleerde maar waardevolle bosjes uit hun isolement te halen.

 

Landschapszone

Een zone van 250 m breed van kleinschalig landschap of open bos. In een agrarisch landschap bevorderen houtwallen de dispersie.

 

Stapsteen

Begroeiing stapsteen: vochtig loofbos met open plekken en structuurrijke randen.

Minimum oppervlakte stapstenen: groot 10 ha, klein 1 ha

Onderlinge afstand stapstenen: groot 5 km, klein 1,5 km

Nodig per kilometer

grote stapsteen: 2 ha

kleine stapsteen: 0,4 ha

 

 

Model rietzanger

Dit model bestaat uit grote en kleine stapstenen. Het is bedoeld om de populaties van rietvogels te versterken door de afstand tussen de verschillende broedgebieden te verkleinen, zodat samenhangende populaties kunnen ontstaan. De kwaliteit van veel rietland is sterk achteruitgegaan door verdroging. De waterhuishouding van de stapstenen vraagt dan ook de nodige aandacht. Overigens zijn aan rietland ook andere dieren gebonden, zoals enkele bedreigde libellensoorten.

 

Stapsteen

Begroeiing stapsteen: rietmoeras met overjarig riet.

Minimum oppervlak stapsteen: groot 25 ha, klein 2,5 ha

Onderlinge afstand stapstenen: groot 10 km, klein 2,5 km

Nodig per kilometer

grote stapsteen: 2,5 ha

kleine stapsteen: 0,75 ha

 

 

Model winde

Dit model bestaat uit een corridor met stapstenen. Herstel van stromende wateren staat centraal; een beek of rivier vormt de corridor. De stapstenen bieden plaats aan bijzondere watermilieus, paaiplaatsen, etc. De gehele waterfauna, van eendagsvlieg tot ijsvogel, profiteert van dit model. Wanneer in het beek- of rivierdal waardevolle geïsoleerde wateren aanwezig zijn, moet niet lichtvaardig tot aankoppeling aan het stromende water overgegaan worden.

 

Corridor

Inrichting corridor: een over een zo lang mogelijke periode stromende waterloop zonder barrières. Ca. een kwart van de oeverlengte is ingericht met plasdrasbermen en bosschages.

Maximale lengte corridor: 3 km

Barrières: gemalen, stuwen, sluizen, schotten en wellicht ook duikers.

 

Stapstenen

Inrichting stapstenen: open water met in het water groeiende moerasplanten (riet, lisdodde) en waterplantenbegroeiing; overstromingsvlaktes; verdiepte rivierbochten, aangekoppelde rivierarmen en/of meestromende nevengeulen.

Minimum oppervlakte stapstenen: deze is in het algemeen niet aan te geven en hangt o.m. af van het formaat van de waterloop; gemiddelde oppervlakte enkele ha’s.

Nodig per km

stapsteen: 1 ha

corridor: 0,4 ha, kan wellicht grotendeels binnen het profiel gevonden worden.

 

 

 

Locaties modellen

 

 

 

 

 

 

 

 

4. In Bijlage Vrijstelling asbestsanering wordt "activiteit vindt plaats buiten de periode" vervangen door: activiteit vindt plaats in de periode.

 

5. De tekst van de Bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen wordt vervangen door een nieuwe tekst.

 

6. In Bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten vervalt de tabel Woelrat (Arvicolaamphibius) en Brandgans (Branta leucopsis).

 

TOELICHTING

 

Naar boven