Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 25 januari 2022 tot wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant in verband met het invoegen van paragraaf 13 inzake Matching impactprojecten (Zevenentwintigste wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant te wijzigen in verband met het invoegen van paragraaf 13 inzake Matching impactprojecten;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

De Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Onder vernummering van paragraaf 13 tot 14 en onder vernummering van de artikelen 13.1 tot en met 13.4 tot 14.1 tot en met 14.4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

§ 13 Matching impactprojecten

 

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Adviescommissie cultuurprojecten Brabant C: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

Asv : Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

culturele instelling: organisatie die zich bezighoudt met de ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie van kunst en cultuur;

nationaal belang: meerwaarde hebbend in Nederland.

 

Artikel 13.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      privaatrechtelijke rechtspersonen met uitzondering van culturele instellingen;

    • b.

      publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van een of meer van de onder a en b genoemde doelgroepen.

  • 2.

    Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband, blijkend uit een samenwerkingsverklaring.

Artikel 13.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een:

    • a.

      een geldbedrag, indien de aanvrager of de privaatrechtelijke financiers aan het project een bijdrage leveren in de vorm van een geldbedrag;

    • b.

      een lening, indien de aanvrager of de privaatrechtelijke financiers aan het project een bijdrage leveren in de vorm van een lening; of

    • c.

      een combinatie van een lening en geldbedrag, indien de aanvrager of de privaatrechtelijke financiers aan het project een bijdrage leveren zowel in de vorm van een geldbedrag als van een lening.

  • 3.

    De looptijd van de lening of het leningsdeel, bedoeld in het tweede lid, onder b en c, eindigt maximaal 10 jaar na subsidieverlening.

Artikel 13.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van cultuurprojecten van ten minste nationaal belang die bijdragen aan duurzame oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken.

 

Artikel 13.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • b.

    het project zal starten binnen 12 weken na indiening van de volledige subsidieaanvraag;

  • c.

    voor het project reeds subsidie is verstrekt of is aangevraagd op grond van een andere paragraaf uit deze subsidieregeling met uitzondering van paragraaf 7 en 8;

  • d.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 40.000;

  • e.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening openstaat.

Artikel 13.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is van hoge culturele kwaliteit met onderscheidend vermogen op ten minste nationaal niveau, waarvoor ten minste nationaal belangstelling van afnemers, vakgenoten en vakpers mag worden verwacht, tot uitdrukking komend in:

    • 1°.

      oorspronkelijkheid;

    • 2°.

      zeggingskracht; en

    • 3°.

      vakmanschap;

  • b.

    het project draagt bij aan een duurzame oplossing voor een maatschappelijk vraagstuk, in ieder geval blijkend uit:

    • 1°.

      een onderbouwing, waaruit blijkt welke duurzame impact op de samenleving de aanvrager nastreeft;

    • 2°.

      een omschrijving van de nagestreefde projectresultaten en een onderbouwing hoe die tot de beoogde impact leiden;

    • 3°.

      een omschrijving van partijen die direct en indirect belang hebben bij de projectresultaten;

    • 4°.

      een omgevingsanalyse en marktstrategie;

    • 5°.

      een onderbouwing waarom voor deze oplossing ten minste nationaal belangstelling uit het betreffende vakgebied mag worden verwacht;

  • c.

    het project draagt bij aan een duurzame samenwerking van privaatrechtelijke rechtspersonen, culturele instellingen en publiekrechtelijke rechtspersonen, blijkend uit:

    • 1°.

      de betrokkenheid bij de uitvoering van het project van een of meer organisaties uit het betreffende maatschappelijke domein; of

    • 2°.

      het leveren van een financiële bijdrage door een of meer organisaties uit het betreffende maatschappelijke domein; en

    • 3°.

      de gecommitteerde financiële bijdrage van ten minste een privaatrechtelijke rechtspersoon, indien de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon is;

  • d.

    door een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen wordt een bijdrage van ten minste € 40.000 geleverd;

  • e.

    de subsidieaanvrager is bereid zijn aanvraag mondeling toe te lichten voor de Adviescommissie cultuurprojecten Brabant C;

  • f.

    de uitvoering van het project zal starten ten minste 12 weken na indiening van de volledige subsidieaanvraag;

  • g.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

      een sluitende begroting.

Artikel 13.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid komen:

    • a.

      voor de aanschaf van duurzame materiële goederen die ten behoeve van het project zijn aangeschaft, alleen afschrijvingskosten tot een maximum van 20% per projectjaar voor subsidie in aanmerking;

    • b.

      voor de aanschaf van software die ten behoeve van het project is aangeschaft, alleen afschrijvingskosten tot een maximum van 33,33% per projectjaar voor subsidie in aanmerking.

Artikel 13.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 13.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager;

  • b.

    structurele exploitatiekosten;

  • c.

    kosten ten behoeve van onroerende zaken;

  • d.

    kosten waarvoor de subsidieaanvrager reeds subsidie heeft ontvangen.

Artikel 13.9 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend van 1 februari 2022 tot en met 31 december 2022.

 

Artikel 13.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 13.9, vast op € 500.000.

 

Artikel 13.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 124.999.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt nooit meer dan de bijdrage die door een privaatrechtelijke rechtspersoon of rechtspersonen wordt geleverd.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 40.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 13.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is geldt, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag, wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 13.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 13.4 voor advies over artikel 13.6 voor aan de Adviescommissie cultuurprojecten Brabant C.

 

Artikel 13.14 Subsidieverlening

  • 1.

    Indien de subsidie, bedoeld in artikel 13.4, wordt verleend in de vorm van een lening of een leningsdeel wordt deze verleend onder de opschortende voorwaarde dat tussen de subsidieontvanger en de provincie Noord-Brabant een leningsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, tot stand komt.

  • 2.

    In de leningsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, en in de beschikking tot subsidieverlening wordt een regime voor betaling van rente en aflossing van de lening opgenomen.

Artikel 13.15 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger verleent minimaal eenmaal per jaar medewerking aan uitwisseling van kennis en praktijkervaring met betrekking tot deze regeling;

    • b.

      het project wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie afgerond met, op verzoek, een eenmalige verlengingsmogelijkheid van maximaal drie jaar;

    • c.

      de subsidieontvanger maakt de bevindingen en resultaten van het project toegankelijk voor derden, in de vorm van een reflectieverslag;

    • d.

      de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • e.

      de subsidieontvanger houdt ingevolge artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan door de subsidieontvanger gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk twee maanden voor de datum van het verstrijken van de termijn.

  • 3.

    De subsidieontvanger van subsidie in de vorm van een lening of leningsdeel als bedoeld in artikel 13.3, tweede lid, onder b en c, is verplicht de subsidie binnen tien jaar na verlening van de subsidie terug te betalen overeenkomstig het terugbetalingsregime opgenomen in de leningsovereenkomst, bedoeld in artikel 13.14, tweede lid.

Artikel 13.16 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

  • a.

    het reflectieverslag;

  • b.

    foto- of videomateriaal van het project;

  • c.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening waaruit de gerealiseerde kosten blijken.

Artikel 13.17 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 95% van de verleende subsidie, indien deze is verstrekt in de vorm van een geldbedrag als bedoeld in artikel 13.3, tweede lid, onder a.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% van de verleende subsidie, indien deze is verstrekt in de vorm van een lening of leningsdeel als bedoeld in artikel 13.3, tweede lid, onder b en c.

  • 3.

    Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald in jaarlijkse termijnen, gedurende de looptijd van het project, afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte.

  • 4.

    Het voorschot, bedoeld in het tweede lid, wordt in een keer betaald.

Artikel 13.18 Vaststelling subsidies

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening stellen Gedeputeerde Staten subsidies, in afwijking van artikel 13, tweede lid, van de Asv, vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

 

Artikel 13.19 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens telkens na vier jaar aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze paragraaf in de praktijk.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 25 januari 2022

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Zevenentwintigste wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

I. Algemeen

Deze wijzigingsregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze wijzigingsregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

Voor een goed begrip van deze wijzigingsregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze wijzigingsregeling.

 

Juridisch kader

Financiering en Europese staatssteunregels

In het kader van staatssteun is er voor gekozen om voor paragraaf 13 aan te sluiten bij de vrijstellingsvereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening van de EU, Verordening (EU)nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB EU L 187). In artikel 53 van deze algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat onder bepaalde voorwaarden steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed is toegestaan.

 

Meldingsplicht

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit verplicht te melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag vaststellen. Ook kan er ambtshalve een gewijzigde verleningsbeschikking worden vastgesteld, waarin nieuwe afspraken met de subsidieontvanger worden gemaakt. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

 

Verplichtingen bij vermogensvorming

In artikel 18 van de Asv staan verplichtingen bij vermogensvorming. De vergoedingsplicht ontstaat vanzelfsprekend slechts indien er een causaal verband bestaat tussen de subsidiëring en de vermogensvorming. Er moet een vermogenstoename hebben plaatsgevonden waarvan vaststaat dat deze niet zou hebben plaatsgevonden indien de financiering niet zou zijn verleend. De voorzienbaarheid van de vermogenstoename is daarbij niet van belang; het gaat juist om een vermogenstoename die met de financiering niet werd beoogd. Er is een vergoeding verschuldigd in situaties waarbij de subsidieontvanger de voor de gefinancierde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt, een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging, de activiteiten heeft beëindigd, de subsidieverlening of vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt ontbonden. Bij schadevergoeding kan alleen een vergoeding worden verlangd indien het ontvangen van de schadevergoeding ook inderdaad leidt tot vermogensvorming bij de ontvanger van de subsidie. Dit kan zich voordoen wanneer de bij wijze van schadevergoeding ontvangen gelden niet worden gebruikt voor vervanging van de verloren gegane of beschadigde goederen. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op de wijze zoals aangegeven in dit artikel.

 

§ 13 Matching impactprojecten

Gedeputeerde Staten willen met de matching van impactprojecten een stimulans geven aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, door samenwerking tussen de Brabantse cultuursector en partijen uit andere domeinen. Te denken valt aan vraagstukken rond thema’s als vitaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid, toepassing van nieuwe technologieën en veiligheidBij projecten die in het kader van deze paragraaf worden ingediend moet cultuur invloed hebben op maatschappelijke problematiek.

Gedeputeerde Staten vinden het belangrijk dat hiertoe coalities worden gevormd tussen de cultuursector en andere domeinen, zowel met het oog op de uitvoering van de projecten, als op de financiering daarvan. Met deze paragraaf willen Gedeputeerde Staten daarom stimuleren dat partijen buiten de cultuursector, privaatrechtelijke of publiekrechtelijke partijen, opdrachten verstrekken aan culturele instellingen, door de financiële inzet van privaatrechtelijke partijen te matchen met een provinciale bijdrage.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel 13.2 Doelgroep

Gedeputeerde Staten willen met deze subsidieregeling opdrachtgeverschap van buiten de cultuursector aan culturele instellingen en kunstenaars bevorderen en bestendigen. Gedeputeerde Staten vinden het daarvoor belangrijk dat niet-culturele opdrachtgevers breder eigenaarschap voelen bij de projecten dan louter financieren. Daarmee verschuift het initiatief bij aanvragen op grond van deze paragraaf van de aanbodzijde (de producenten van kunst en cultuur) naar de vraagzijde (partijen die belang voelen bij de totstandkoming van het aanbod). De paragrafen 11 en 12 bieden ruimte aan projecten op initiatief van cultuuraanbieders, die daar in de praktijk altijd de aanvragers zijn.

 

Artikel 13.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies op grond van deze paragraaf in de vorm van een geldbedrag, een lening of een combinatie van een lening en geldbedrag. De vorm van de subsidie is afhankelijk van de vorm die de privaatrechtelijke financiers kiezen voor hun financiële bijdrage aan het project en waarvoor matching wordt gevraagd. Wordt door alle betrokken organisaties een bijdrage geleverd in de vorm van een lening dan dient de aanvrager op grond van het tweede lid, onder b, een aanvraag om subsidie in de vorm van een lening in. Wordt er door de ene organisatie voor gekozen om een bijdrage te leveren in de vorm van een geldbedrag en wordt er door de andere organisatie voor gekozen om een bijdrage te leveren in de vorm van een lening dan dient de aanvrager op grond van het tweede lid, onder c, een aanvraag om subsidie in, naar rato in de vorm van een lening en in de vorm van een geldbedrag.

 

Artikel 13.4 Subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten in het kader van deze paragraaf moeten betrekking hebben op cultuurprojecten van ten minste nationaal belang die bijdragen aan duurzame oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Gedeputeerde Staten leggen de aard van die maatschappelijke vraagstukken niet limitatief vast. Het kan gaan om uiteenlopende onderwerpen als versplintering in de samenleving, ecologische duurzaamheid, omgevingskwaliteit, de invloed van nieuwe technologie, ethische vraagstukken die de samenleving beroeren, de woningproblematiek, maar ook elke andere maatschappelijke ontwikkeling waarvan de aanvrager aannemelijk maakt dat daarmee een voldoende relevant thema voor de provincie Noord-Brabant wordt aangepakt. Essentieel zijn de inzet van cultuur als belangrijk deel van de oplossing en de duurzaamheid van de uitkomsten van het project in relatie tot het maatschappelijk vraagstuk. Dat laatste kan gestalte krijgen in een blijvend direct effect van de activiteiten, maar bijvoorbeeld ook in een voorbeeldwerking elders die in de aanvraag aannemelijk wordt gemaakt. Belangrijk voor dit alles is een verklaring als onderdeel van de aanvraag, waarin de beoogde maatschappelijke opbrengst van het project wordt geduid (het impact statement).

 

13.5 Weigeringsgronden algemeen

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

 

Onder b. Geen bijdrage voor projecten die starten binnen 12 weken na indiening van een volledige aanvraag

Onder het moment van indiening wordt hier verstaan: het moment waarop aan alle formele (overige) vereisten voor een ontvankelijke aanvraag is voldaan. Het heeft dus geen zin om vanwege die termijn een aanvraag pro forma in te dienen en later aan te vullen. Als de noodzakelijke aanvulling binnen 12 weken van de start van een project binnenkomt, is de aanvraag niet ontvankelijk. Reparatie is dan wel mogelijk door het verplaatsen van de startdatum van het project.

 

Onder c. Geen stapeling

Subsidiëring van kosten van het project mag naast de gevraagde subsidie, niet komen uit andere paragrafen van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant, met uitzondering van paragraaf 7 Kennisvouchers impulsgelden en paragraaf 8 Crowdfunding. Zo is stapeling met een bijdrage uit paragraaf 6 Impulsgelden van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant, niet toegestaan. Ook kan geen subsidie gevraagd worden voor hetzelfde project als waarvoor de provincie Noord-Brabant al eerder een bijdrage verstrekte.

 

Onder e. Financiële moeilijkheden

Ingevolge de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt een privaatrechtelijke rechtspersoon geacht in moeilijkheden te verkeren wanneer aan één van de voorwaarden wordt voldaan van artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

 

Artikel 13.6 Subsidievereisten

 

Onder a. Hoge culturele kwaliteit van ten minste nationaal belang

Hoge culturele kwaliteit wordt getoetst op de onderdelen oorspronkelijkheid, zeggingskracht en vakmanschap.

Bij oorspronkelijkheid gaat het om de mate waarin het project zich onderscheidt van het overige aanbod in de culturele sector. Hierbij is de visie van de maker bepalend.

Bij het onderdeel zeggingskracht gaat het om het vermogen van een culturele uiting om het publiek zo aan te spreken, dat de wijze van waarnemen en de verbeeldingskracht van dat publiek worden verrast en uitgedaagd. Zeggingskracht geeft aan in hoeverre een werk erin slaagt uitdrukking te geven aan een oorspronkelijk idee.

Vakmanschap wordt bepaald door de mate waarin de maker van het project beschikt over de vaardigheden en het inzicht om thema’s of repertoire zodanig vorm te geven, dat zijn persoonlijke fascinatie daarvoor, of zijn cultuurhistorisch inzicht daarover, voor anderen beleefbaar wordt. Het gevolgd hebben van een historische of kunstvakopleiding is daarbij niet doorslaggevend.

De balans tussen de drie genoemde elementen moet zodanig zijn dat gesproken kan worden van aanbod van ten minste nationale betekenis.

 

Het project is van ten minste nationaal belang als het zich onderscheidt van andere projecten in culturele kwaliteit of de aanpak van het project in het perspectief van het landelijk aanbod. Een kenmerk van projecten van tenminste nationaal belang is dat het in staat is betrokkenheid op te wekken van afnemers, publiek, pers en andere stakeholders op nationaal niveau.

 

Onder b. Duurzame oplossing voor een maatschappelijk vraagstuk

De regeling is bedoeld om met een concreet kunst- of cultuurproject impact te maken in de samenleving ten aanzien van een actueel maatschappelijk vraagstuk. Om aan dit criterium te voldoen is een duidelijk verband nodig tussen het concrete niveau van het project en het meer abstracte niveau van de impact op de samenleving. Dit ontstaat door een gelaagdheid in de motivering aan te brengen.

  • Het project heeft concreet resultaat voor rechtstreeks betrokkenen/afnemers zoals bezoekers, vrijwilligers, klanten of inwoners, bijvoorbeeld verwondering, geluk, inzicht, een nieuw product, een mooie plek, een belevenis.

  • Het project heeft uitkomsten/opbrengsten voor (in)direct betrokkenen zoals opdrachtgevers, financiers, vergunningverleners zoals trots, draagvlak, betrokkenheid, verdienkansen.

  • Het project heeft impact op de samenleving op de langere termijn (denk aan wijk, stad, provincie, wereld) op thema’s als vitaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid, toepassing van nieuwe technologieën en veiligheid.

Onder d. Door een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen wordt een bijdrage van ten minste € 40.000 geleverd

Deze paragraaf gaat uit van matching van de investering van privaatrechtelijke rechtspersonen in het project en kent een ondergrens van € 40.000. Er is gekozen voor een ondergrens van € 40.000, omdat gedeputeerde staten het belangrijk vinden dat privaatrechtelijke rechtspersonen een substantiële bijdrage leveren aan een project.

 

Artikel 13.8 Niet-subsidiabele kosten

BTW

Overeenkomstig artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.

 

Artikel 13.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Voor het berekenen van de hoogte van de subsidie worden alleen de financiële bijdragen die privaatrechtelijke rechtspersonen aan het project willen leveren meegenomen.

Rekenvoorbeeld 1: de subsidiabele kosten bedragen € 200.000. Privaatrechtelijke rechtspersonen dragen € 80.000 bij en een publiekrechtelijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een gemeente, € 20.000. Daarnaast wordt € 10.000 begroot aan publieksinkomsten. Op grond van dit artikel kan dan € 80.000,- worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten: eenzelfde bedrag als de bijdrage van de privaatrechtelijke rechtspersonen, en niet méér dan 50% van de subsidiabele kosten.

 

Rekenvoorbeeld 2: de subsidiabele kosten bedragen € 200.000. Privaatrechtelijke rechtspersonen dragen € 80.000 bij en een publiekrechtelijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een gemeente, € 10.000. Daarnaast wordt € 15.000 begroot aan publieksinkomsten. Op grond van dit artikel kan dan niet méér dan € 80.000 worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten (hetzelfde bedrag als de bijdrage van de privaatrechtelijke rechtspersonen), ook al bedraagt het volledige tekort € 95.000 en is dat minder dan 50% van de subsidiabele kosten. Dit betekent dat de begroting nog niet sluitend is, zoals vereist wordt in artikel 13.6, onder g, onderdeel 2o.

 

Artikel 13.12 Verdeelcriteria

Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de primaire aanvraagdatum.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

Naar boven