Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 30 augustus 2022, nr UTSP-1965507927-34584, tot wijziging van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in 2 verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Provinciaal blad zullen de wijzigingen met uizondering van de wijziging in onderdeel U. van bijlage 5 verwerkt worden.]

 

Gedeputeerde staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen

 

  • 1.

    Provinciewet, artikel 105, eerste lid;

  • 2.

    Provinciewet, artikel 143;

  • 3.

    Provinciewet, artikel 145;

  • 4.

    Provinciewet, artikel 152;

  • 5.

    Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016, artikel 4.1;

Overwegende dat met ingang met ingang van 16 juni 2015 de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 van kracht is geworden, en laatst op onderdelen is gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van 30 november 2021, nr. UTSP-1965507927-33688;

 

Overwegende dat het wenselijk is een groot aantal technische wijzigingen door te voeren en de mogelijkheid in te voeren om in het eerste kalenderjaar van de nieuwe subsidieperiode een betaling te doen aan de agrarische collectieven, om te voldoen aan de onmiddelijke liquiditeitsbehoefte;

 

besluiten de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 te wijzigen:

Artikel I  

De Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

In artikel 1.1 (Begripsbepalingen):

 

  • 1.

    worden op alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

     

  • andere gebruiker van landbouwgrond: gebruiker van landbouwgrond, niet zijnde een landbouwer;

     

  • bestaand certificaat: certificaat dat door de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer vóór 2023 is afgegegeven op basis van het het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Programma van Eisen van 2019 of ouder;

     

  • bijdrage: monitoringsbijdrage, schapenbijdrage, toezichtsbijdrage , vaarbijdrage of voorzieningen bijdrage;

     

  • deelnemer: lid van een vereniging als bedoeld in artikel 3.1;

     

  • minister: minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

     

  • regiokaart: kaart en bijbehorende onderverdeling in regio’s als bedoeld in bijlage 5.2, onderdeel B, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB 2023 van de minister;

     

  • Verordening (EU) nr. 2021/2115: verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling ( Elfpo ) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 ( pbEU 2021, L435);

     

  • Verordening (EU) nr. 2021/2116: verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

  • 2.

    vervallen de begripsbepalingen “normbedrag”, “Verordening (EU) nr. 640/2014” en “Verordening (EU) 809/2014”;

  • 3.

    wordt de begripsbepaling “certificaat” vervangen door:

  • certificaat 2023: namens Gedeputeerde Staten door de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, waarmee wordt gewaarborgd dat een begunstigde voldoet aan bepaalde beheereisen en het beheer op de afgesproken manier uitvoert;

  • 4.

    komt de begripsbepaling “landbouwactiviteit” te luiden:

  • landbouwactiviteit: produceren van landbouwproducten als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met een korte omlooptijd, alsmede natte teelten bij wijze van paludicultuur en het in een staat houden van landbouwgrond die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

  • 5.

    komt de begripsbepaling “landbouwer” te luiden:

  • landbouwer: natuurlijke of rechtspersonen of groepen natuurlijke of rechtspersonen die een minimumniveau aan landbouwactiviteiten uitvoert;

  • 6.

    komt de begripsbepaling “landbouwgrond” te luiden:

  • landbouwgrond: grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, alsmede landschapselementen op of grenzend aan die grond die ter beschikking van de landbouwer of andere gebruiker van landbouwgrond staan;

  • 7.

    komt de begripsbepaling “leefgebied” te luiden:

  • leefgebied: in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden die een geschikte omgeving vormen of kunnen vormen voor planten of dieren;

  • 8.

    komt de begripsbepaling “transactiekosten” te luiden:

  • transactiekosten: extra kosten die verband houden met het in artikel 3.2 bedoelde project, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van dat project, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks kunnen worden gecompenseerd en op basis van standaardkosten berekend kunnen worden.

B.

 

In artikel 1.2, tweede lid, vervalt in onderdeel e “voor de subsidie natuur- en landschapsbeheer”;

 

In artikel 1.2 tweede lid, wordt onderdeel f toegevoegd, luidende: “het minimum aantal hectares aan activiteiten waarvoor subsidie natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt.”

 

C.

 

In artikel 1.3, tweede lid:

 

  • 1.

    wordt in onderdeel a, subonderdeel 3°, “voor een vaar- of schapenbijdrage” vervangen door:

  • voor één of meer bijdragen;

  • 2.

    onder b, vervalt in subonderdeel 3° “droge”;

  • 3.

    onder b, vervalt subonderdeel 4°;

  • 4.

    onder b wordt onder vernummering van subonderdeel 5° naar subonderdeel 4° een nieuw subonderdeel 5° ingevoegd, luidende:

  • 5° categorie klimaat.

D.

 

In artikel 1.8:

 

  • 1.

    komt het eerste lid te luiden:

    • 1.

      Gedeputeerde Staten besluiten op basis van het Programma van Eisen voor natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer als opgenomen in de Uitvoeringsregeling Stichting Certificering SNL 2023 van de provincie Utrecht op een aanvraag om afgifte van een cerificaat 2023:

      • a.

        certificaat collectief agrarisch natuurbeheer 2023;

      • b.

        certificaat collectief natuurbeheer 2023;

      • c.

        certificaat natuurbeheer 2023 voor aanvragers die voor 200 of meer hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd;

      • d.

        certificaat natuurbeheer 2023 voor beheerder die voor minder dan 200 hecatre natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

  • 2.

    wordt onder vernummering van het tweede lid en het derde lid tot het derde en vierde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

    • 2.

      Onder een certificaat als bedoeld onder het eerste lid, onder d, wordt mede begrepen een bestaand certificaat natuurbeheer voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

  • 3.

    komt het derde lid (nieuw) te luiden:

    • 3.

      Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om de in het eerste lid en tweede lid genoemde certificaten in te trekken.

  • 4.

    vervalt in het vierde lid (nieuw) “,schorsen”.

E.

 

Na artikel 1.8 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 1.8a Overgangsregeling aanvragers met bestaande certificaten

 

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 2.4, 2.13, 3.4 en 3.13 kan een subsidieaanvrager op basis van een bestaand certificaat indienen, zolang de aanvrager nog niet over een certificaat 2023 beschikt.

  • 2.

    Een subsidieaanvrager die een subsidieaanvraag indient op basis van een bestaand certificaat:

    • a.

      dient uiterlijk in het eerste beheerjaar van de subsidie of bijdrage waarvoor op grond van de paragrafen 2 en 3 subsidie wordt aangevraagd, een aanvraag in voor een certificaat 2023; en

    • b.

      beschikt binnen uiterlijk drie jaar na indiening van de aanvraag voor het certificaat 2023, over dat certificaat.

  • 3.

    Een subsidie of bijdrage verstrekt op grond van de paragrafen 2 en 3 wordt ingetrokken als niet wordt voldaan aan het tweede lid.

F.

 

In artikel 2.4:

 

  • 1.

    eerste lid, onder d, wordt “een individueel certificaat of een groepscertificaat” vervangen door: een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, c of d;

  • 2.

    komt het eerste lid, onder e, te luiden:

  • de subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en d, beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, of de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, die het beheer uitvoeren, beschikken elk afzonderlijk over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d;

  • 3.

    komt het zesde lid te luiden:

  • Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de openstellingsplicht en het verstrekken van de toezichtsbijdrage of de voorzieningenbijdrage in afwijking van artikel 2.9, eerste lid, onder d.

  • 4.

    komt het achtste lid te luiden:

  • Als een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c of d, niet beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, gaat de aanvraag vergezeld van een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d, of een afschrift van de aanvraag daartoe, van de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, die het beheer uitvoeren.

  • 5.

    negende lid, wordt “individueel certificaat” vervangen door: certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d.

G.

 

In artikel 2.5:

 

  • 1.

    derde lid wordt “om” vervangen door: tot;

  • 2.

    komt het vierde lid te luiden:

  • Bij een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en d, die niet beschikt over een certificaat collectief natuurbeheer 2023, zijn de activiteiten van een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, die het beheer uitvoert niet subsidiabel als deze niet langer over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d, beschikt.

  • 3.

    komt het vijfde lid te luiden:

  • Als een aangevraagd certificaat als bedoeld in artikel 2.4, achtste of negende lid, niet is afgegeven binnen negen maanden na het einde van de periode van openstelling als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder d, zijn de activiteiten die de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft verricht niet subsidiabel.

H.

 

In artikel 2.6:

 

  • 1.

    komt het tweede lid, onder a, te luiden:

  • het tarief voor de monitoringsbijdrage per natuurbeheertype, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

  • 2.

    tweede lid, onderdelen b, c, d en e, wordt “normbedrag” vervangen door: tarief;

  • 3.

    onder vernummering van het vierde lid naar het derde lid, komt het derde lid (oud) te vervallen.

I.A. In artikel 2.8:

 

  • 1.

    wordt een nieuw lid 3 ingevoegd, luidende: “Nieuw te verlenen subsidies na 2023 worden verleend tot en met 31 december 2028.”;

  • 2.

    wordt een nieuw lid 4 ingevoegd, luidende: “Het derde lid is niet van toepassing op nieuw te verlenen subsidies aan Staatsbosbeheer.”

I.

 

In artikel 2.9:

 

  • 1.

    eerste lid, onder f. wordt “een individueel of groepscertificaat” vervangen door: het vereiste certificaat;

  • 2.

    wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende: “ Onverminderd het eerste lid, heeft de subsidieontvanger die een toezichtbijdrage ontvangt de volgende verplichtingen: a. Deelname aan Utrechts Samenwerkingsmodel Natuurtoezicht (USN)”

  • 3.

    vijfde lid, onder a, wordt na “Wet natuurbescherming” ingevoegd: of de Omgevingswet uitgewerkt in hetBesluit kwaliteit leefomgeving.

J.

 

In artikel 2.12:

 

  • 1.

    wordt onder vernummering van het tweede lid tot en met het vijfde lid tot het derde tot en met het zesde lid een nieuwe tweede lid ingevoegd, luidende:

    • 2

      Er kunnen maximaal vijf voorschotten als bedoeld in het eerste lid worden verleend.

  • 2.

    vierde lid (nieuw) wordt “eerste” vervangen door: derde;

  • 3.

    komt het vijfde lid (nieuw) te luiden:

  • Het voorschot op het verleende subsidiebedrag wordt steeds binnen zes weken na afloop van de beslissing bedoeld in het derde of vierde lid betaald, tenzij de beschikking tot subsidieverlening een ander tijdstip vermeldt.

  • 4.

    komt het zesde lid (nieuw) te luiden:

  • Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen in de beschikking tot subsidieverlening afwijken van het bepaalde in het derde en vijfde lid van dit artikel.

K.

 

In artikel 2.13:

 

  • 1.

    komt het derde lid te luiden:

  • De hoogte van de wijziging van de subsidie wordt bepaald op basis van het tarief dat van toepassing was ten tijde van het nemen van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2.

    vervalt het vierde lid, waarbij het vijfde lid wordt vernummerd tot het vierde lid.

  • 3.

    komt het vierde lid (nieuw) te luiden:

  • Indien op het moment van de beschikking tot subsidieverlening nog geen tarief was vastgesteld voor het betreffende natuurbeheertype, landschapsbeheertype of bijdrage, wordt in afwijking van het derde lid het tarief en opslag voor de prijsstijging gehanteerd dat geldt in het jaar waarin voor het eerst het tarief is vastgesteld voor het betreffende natuurbeheertype, landschapsbeheertype of bijdrage.

L.

 

Artikel 2.13a vervalt.

 

M.

 

In artikel 3.4:

 

  • 1.

    onderdeel a, wordt “certificaat collectief agrarisch natuurbeheer” vervangen door: certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder a;

  • 2.

    onderdeel c, onder 4°, wordt na “van het leefgebied” ingevoegd: , waarbij uit die berekening blijkt dat rekening is gehouden met de regiokaart.

N.

 

Artikel 3.8, eerste lid, komt te luiden:

Als binnen de aanvraagperiode meerdere volledige subsidieaanvragen voor dezelfde locatie zijn ingediend, wordt voor subsidie van die locatie een aanvraag geselecteerd door te bepalen welke aanvraag het meest ecologisch effectief wordt uitgevoerd.

 

O.

 

In artikel 3.11:

 

  • 1.

    onderdeel e, wordt “de laatste dag waarop de Gecombineerde data inwinning kan worden ingediend” vervangen door: 15 mei;

  • 2.

    onderdeel f, wordt “artikel 3 lid 2 van Verordening (EU) nr. 809/2014” vervangen door: artikel 7 van Verordening (EU)2022/1173”;

  • 3.

    onderdelen g, i, o en q vervallen, waarbij de onderdelen h tot en met p worden geletterd de onderdelen g tot en met m;

  • 4.

    onderdeel h (nieuw) wordt “een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer” vervangen door: het certificaat bedoeld in artikel 3.4, onder a;

  • 5.

    Er wordt een nieuw onderdeel n ingevoegd, luidende:

  • het in onderdeel b bedoelde systeem het relatienummer op van de deelnemer die ten tijde van het uitvoeren van de beheeractiviteit beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop die beheeractiviteit in het betreffende beheerjaar wordt uitgevoerd.

P.

 

Na artikel 3.11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 3.11a Verplichtingen van de deelnemer

 

  • 1.

    Een deelnemer verplicht zich ertoe zijn recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop de beheeractiviteit in het betreffende beheerjaar wordt uitgevoerd bij te houden in het daartoe door de minister voorgeschreven systeem.

  • 2.

    De deelnemer houdt de gegevens die ingevolge het eerste lid zijn ingediend gedurende het aanvraagjaar actueel, met dien verstande dat uiterlijk vier weken nadat zich een wijziging heeft voorgedaan, doch niet later dan 1 september, de gegevens door middel van een door de minister vastgesteld formulier kunnen worden gewijzigd.

Q.

 

In artikel 3.12, eerste lid, wordt “het ingediende betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g, en de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder h” vervangen door: “de verantwoording bedoeld in artikel 3.11, onder g”.

 

R.

 

Na artikel 3.12 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 3.12a Voorziening onmiddelijke liquiditeitsbehoefte subsidieontvanger

 

Om te voorzien in de onmiddelijke liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger verrichten Gedeputeerde Staten voorafgaande aan de in artikel 3.12 bedoelde voorschotbetaling voor het eerste kalenderjaar een betaling, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

 

  • a.

    de betaling vindt plaats tussen 1 januari en 1 juli 2023;

  • b.

    de betaling bedraagt 20% van de totale subsidie die aan de subsidieontvanger is verleend voor de periode 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023;

  • c.

    Gedeputeerde Staten bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.14, de betaling in mindering brengen op de te verstrekken subsidie.

S.

 

In artikel 3.14:

 

  • 1.

    eerste lid, wordt “op het door de subsidieontvanger in het zesde en laatste kalenderjaar ingediende betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g, en de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder h” vervangen door: op de door subsidieontvanger in het zesde en laatste kalenderjaar ingediende verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder g;

  • 2.

    vierde lid, wordt “het betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g” vervangen door:

  • de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder g.

T.

 

Artikel 3.15 komt te luiden:

 

Gedeputeerde Staten geven uitvoering aan de artikelen 59, vijfde lid en 84, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 2021/2116.

 

U.

 

Bijlage 5 wordt vervangen door bijlage 5 zoals gevoegd bij dit besluit.

 

V.

 

De toelichting behorende bij de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Utrecht 2016, komt te luiden:

 

Aanleiding

 

Per 1 januari 2016 is het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) 2016 ingegaan. Onder dit subsidiestelsel vallen de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 (SVNL) en de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap provincie Utrecht (SKNL).

 

De belangrijkste wijzigingen in de SVNL2016 ten opzichte van de voorgaande SNL hebben betrekking op het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016 gaat uit van een collectieve aanpak en de inzet van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op de meest kansrijke gebieden. Agrarische collectieven vragen de subsidie aan; boeren vragen dus niet meer individueel subsidie aan voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. De subsidie is gericht op de gebieden die het meest kansrijk zijn om meer biodiversiteit te realiseren.

 

Beleidskader

 

Het rijk zet zich in voor versterking van de natuur en een effectieve invulling van de internationale natuurdoelen. Uitgangspunt daarbij is het instandhouden en bevorderen van plant- en diersoorten, van natuurlijke habitats met internationale betekenis, van ecologisch gezonde watersystemen en een schoon milieu.

 

Provinciaal beleid natuur en landschap

 

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid. Zij treedt op als gebiedsregisseur in het landelijk gebied en brengt de partijen bij elkaar die zorgen voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer. De provincie bepaalt ook waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. Zij legt deze doelen en middelen onder andere vast in het provinciale Natuurbeheerplan. Hierin staat in welke gebieden natuur-, agromilieu- en klimaatdiensten ingezet kunnen worden.

 

De provincie houdt bij de uitvoering van het natuurbeleid rekening met beleidsdoelen van andere overheden en activiteiten in het landelijk gebied, zoals het waterbeleid, recreatiebeleid, economisch en milieubeleid, zodat synergie kan worden bereikt.

 

Via het SNL 2016 verleent de provincie subsidie voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen. De natuurkwaliteit staat hierbij centraal.

 

Algemene uitgangspunten SNL

 

In de Strategische Visie SNL die is vastgesteld tussen overheden en beheerders van gronden, zijn de volgende uitgangspunten bepaald:

 

  • Uniformiteit in twaalf provincies (het is een landelijk stelsel met provinciale specificaties).

  • De provincies stellen doelen en kaders en regisseren overleg (sturing op hoofdlijnen).

  • Alle partijen die landschap en (agrarische) natuurgebieden beheren en kunnen bijdragen aan natuurkwaliteitsdoelstellingen stemmen met elkaar af en werken met elkaar samen.

  • Uitgangspunt is een gebiedsgerichte benadering. Dat betekent dat rekening wordt gehouden met regionale verschillen in het landschap, wat leidt tot regionaal maatwerk.

  • Er wordt afgestemd met waterschappen over de realisatie en financiering van kwalitatieve en kwantitatieve waterdoelen.

  • De beheerders van gronden worden afgerekend op uitgevoerd beheer.

  • Het stelsel is robuust: beleidswijzigingen zijn eenvoudig in te passen.

  • Met het SNL krijgen beheerders van gronden meer verantwoordelijkheid voor en vertrouwen in de uitvoering.

  • Het SNL past binnen de regels van staatssteun en het ontvangen van GLB-middelen.

Index Natuur en Landschap

 

De Index Natuur en Landschap is een gemeenschappelijke, landelijk uniforme “natuurtaal” die de typen natuur, landschap en agrarische natuur in Nederland beschrijft. De Index onderscheidt twee niveaus: natuurtypen (voor de sturing en verantwoording op landelijk niveau), en beheertypen (voor de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau). Voor het natuurbeheer vormen de beheertypen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en natuurbeheerder. Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen zowel afspraken worden gemaakt op het niveau van natuurtypen als op het niveau van beheertypen.

 

Koppeltabel en Natuurbeheerplan

 

Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn de beheeractiviteiten samengevat in een koppeltabel die aangeeft welke beheeractiviteiten binnen een leefgebied of onderdeel daarvan kunnen worden vergoed met medefinanciering vanuit Europa. De koppeltabel is afkomstig uit het Nationaal Strategisch Plan en is te raadplegen in bijlage 3 van de SVNL2016.

 

Het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen en subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. De provincie geeft subsidie voor een aanzienlijk deel van de kosten voor ontwikkeling en beheer van natuur en landschap. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies; het geeft de kaders aan waaraan een aanvraag moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

 

Voor het agrarisch natuurbeheer zijn de beleidsdoelen biodiversiteit en water gekoppeld aan de agrarische leefgebieden. Begrenzing op de kaart in het Natuurbeheerplan gebeurt op basis van natuurtypen (=leefgebied) met daaronder een of meerdere beheertypen. In de tekst van het Natuurbeheerplan bepaalt de provincie welke doelsoorten waar beschermd moeten worden en welk beheer daarvoor ingezet kan worden. Ook kunnen er instapeisen worden geformuleerd per beheertype.

 

De beheertypenkaart en de ambitiekaart zijn de kern van het Natuurbeheerplan. De beheertypenkaart geeft alle bestaande, beheerwaardige (agrarische) natuur en landschap weer. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies. Voor een deel van de natuurgebieden en agrarische gebieden met specifieke natuurwaarden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of het beheer te veranderen. Dit ligt vast op de ambitiekaart.

 

Openstellingsbesluit: subsidiemogelijkheden en -budget

 

De provincie geeft de subsidiemogelijkheden jaarlijks aan op de kaarten in het Natuurbeheerplan. In het provinciale openstellingsbesluit staat of de subsidie wordt opengesteld en hoeveel subsidie beschikbaar is (in subsidieplafonds per natuurtype, leefgebied of onderdeel daarvan, al dan niet onderverdeeld naar regio’s).

 

Certificering

 

Natuurbeheerders en agrarische collectieven kunnen een verklaring van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer krijgen waarmee wordt ingestemd met de manier waarop deze beheerders de kwaliteitseisen voor het uitvoeren van beheer, de organisatie en de administratie garanderen. Dit wordt een (natuur)certificaat genoemd. Vertrouwen in de beheerder staat hierbij centraal. Om voor een certificaat in aanmerking te komen, stelt de natuurbeheerder respectievelijk het agrarisch collectief een Kwaliteitshandboek op dat gebaseerd is op een Programma van Eisen. De Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer verstrekt, namens de provincies, de certificaten na beoordeling van het kwaliteitshandboek en voert audits uit bij de gecertificeerden om de kwaliteitsbewaking in de praktijk te toetsen.

 

Monitoring Natuurkwaliteit

 

Er wordt jaarlijks veel geïnvesteerd in (agrarisch) natuurbeheer. Om vast te stellen of de afgesproken doelen voor in stand houden van soorten worden gehaald of dat de uitvoering bijgesteld moeten worden, hebben Rijk, provincies en beheerders van gronden een uniforme werkwijze ontwikkeld, de Werkwijze Monitoring Beoordeling Natuurnetwerk – Natura 2000/PAS. Hiermee kan worden gestuurd op de ambities voor het Natuurnetwerk Nederland en een vitaal platteland, op beheerprestaties en op een effectieve inzet van middelen. Voor het agrarisch natuurbeheer is deze werkwijze nog in ontwikkeling.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1.1 Definities

 

De definitie van regiokaarten is relevant voor artikel 3.4. Voor het ANLb wordt een aparte regiokaart gemaakt en worden er twee tarieven (zand/löss en klei/veen) berekend waarbij heel Nederland wordt verdeeld in regio’s. Een hele regio wordt dan aangeduid als zijde zand/löss of klein/veen (niet op perceelsniveau) wat betekent dat collectieven bij het berekenen van de prijs moeten kijken naar het beheer in regio X en Y. Dit heeft invloed op de gemiddelde prijs omdat in het ene gebied de tarieven hoger liggen dan in het andere. De regiokaart heeft ds geen invloed op de natuurbheerplannen maar wel voor de gemiddelde prijs. De regiokaart wordt ook gebruikt in het kader van de ecoregelingen door de minister van LNV.

 

Artikel 1.2 Openstelling

 

In de openstelling worden de subsidieplafonds vastgesteld en bekendgemaakt. Daarbij is het mogelijk om een deelplafond vast te stellen, specifiek voor bepaalde doelgroepen, onderdelen van het natuurbeheerplan of leefgebied.

 

Artikel 1.3 Natuurbeheerplan

 

Ter vereenvoudiging van het ANLb worden de leefgebieden natte dooradering en droge dooradering vanaf beheerjaar 2023 samengevoegd tot het gebied dooradering. Het ANLb gaat zich in de nieuwe GLB-NSP periode ook op klimaatdoelen richten, reden waarom er een categorie klimaat is toegevoegd in het natuurbeheerplan.

 

Artikel 1.6 Verplichtingen algemeen

 

De termijn van vijf jaar is overgenomen uit artikel 4:49 Awb, want zo lang kan een bestuursorgaan onder nationaal recht (onder voorwaarden) terugkomen op een reeds vastgestelde subsidie.

 

Artikel 1.8 en artikel 1.8a

 

Om voor een SVNL2016-subsidie in aanmerking te kunnen komen, dient de subsidieaanvrager gedurende de subsidieperiode te beschikken over een certificaat.

 

Voor subsidieaanvragen waarvan de subsidieperiode gaat lopen vanaf 2023 geldt als nieuwe eis dat de subsidieaanvrager beschikt over een certificaat 2023 (SVNL2016, artikel 2.4, eerste lid, onder d en e (natuurbeheer) of artikel 3.4, lid a. (agrarisch natuurbeheer)). Een certificaat 2023 is vereist, omdat er voor beheerders met een terrein van groter dan 200 hectare natuurterrein in 2022 een gewijzigd Programma van Eisen is vastgesteld op basis waarvan certificaten worden verstrekt en gecontroleerd. Voor lopende subsidieaanvragen geldt dat nog gebruik kan worden gemaakt van het bestaande certificaat. Onder een certificaat 2023 wordt ingevolge artikel 1.8, tweede lid, mede begrepen een bestaand certificaat voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

 

Artikel 1.8a voorziet in een overgangsregeling voor bestaande certificaathouders, dat wil zeggen aanvragers die voorheen al subsidie hebben ontvangen onder de SVNL2016 en daartoe beschikken over een certificaat. Deze overgangsregeling is niet bedoeld voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie aanvragen (zie artikel 1.8, tweede lid, SVNL2016). Er is in een termijn voorzien waarbinnen de aanvrager een nieuw certificaat dient aan te vragen bij de Stichting Certificering SNL (tweede lid, onder a) en in een termijn voorzien waarbinnen de aanvrager over een certificaat 2023 dient te beschikken (tweede lid, onder b).

 

Het vereiste van het hebben van een certificaat 2023 is van toepassing op de gehele aanvraag. Dit betekent dat zowel op de moederaanvraag als op de uitbreidingsaanvraag het gewijzigde Programma van Eisen van toepassing is. Voor zover men nog niet beschikt over een bestaand certificaat of een certificaat 2023, biedt artikel 2.5, vijfde lid, SVNL2016 een termijn om zo spoedig mogelijk tijdens de subsidieperiode over het vereiste certificaat te beschikken. Vereist is dan dat een afschrift van de certificaataanvraag wordt overlegd bij de subsidieaanvraag en de aanvrager binnen negen maanden na de openstelling over het vereiste certificaat beschikt.

 

Artikel 2.1 Doelgroep

 

Een eigenaar die de grond in erfpacht heeft gegeven, zal geen subsidie meer kunnen aanvragen omdat hij slechts het bloot eigendom heeft en geen zeggenschap meer heeft over het grondgebruik en het beheer. Wel kunnen de genoemde gerechtigden die hun grond in pacht uitgeven subsidie aanvragen en ontvangen zolang ze de pacht zo hebben vorm gegeven dat de zeggenschap over het beheer nog bij hen ligt. Pachters komen niet in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer.

 

Artikel 2.4 Subsidievereisten

 

Vierde lid (wijzigingen beheerjaar 2022)

Artikel 2.4, vierde lid, SVNL bevat de criteria om een voorzieningenbijdrage voor tijdelijk afgesloten gebieden te verstrekken. De provincies wensen een voorzieningenbijdrage te verstrekken voor gebieden die in de basis zijn opengesteld voor het publiek, maar die uitsluitend met het oog op natuurbescherming tijdelijk moeten worden gesloten.

 

Om voor de voorzieningenbijdrage van tijdelijk afgesloten gebieden in aanmerking te komen wordt vereist dat een vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid, onderdeel a (sluiting in verband met de Wet natuurbescherming) of onderdeel d (sluiting op basis van het beheerplan) van toepassing is en de afsluiting maximaal zes maanden duurt. Net als maaien of waterbeheer kan ook tijdelijke afsluiting een maatregel zijn ter behoud en ontwikkeling van soorten of een terrein. Het broedseizoen (vogels), bronsttijd (paartijd), rusttijd (overwintering), of een periode waarin de vegetatie extra kwetsbaar is zijn voorbeelden van wanneer een tijdelijke afsluiting als bedoeld in het vierde lid gewenst is.

 

Er is voor een maximale termijn van zes maanden gekozen, omdat binnen die termijn de meeste tijdelijke afsluitingen passen. Bij het vaststellen van de termijn is niet vereist dat sprake is van een aaneengesloten periode. Door het opnemen van “maximaal” in artikel 2.4, vierde lid, SVNL kan maatwerk worden verricht en toetsen de provincies in hoeverre de afsluiting noodzakelijk is.

 

Daarbij zijn dan steeds de ecologische omstandigheden in het gebied bepalend. Een enkele aanleiding zal wellicht niet snel leiden tot de maximumperiode van zes maanden. Een opeenstapeling van situaties mogelijk wel, aangezien alleen al een broedseizoen vier maanden duurt (15 maart-15 juli), de paartijd van reeën enkele weken duurt (vanaf half juli) en de paartijd van edelherten circa een maand in het najaar (half september tot half oktober).

 

De nieuwe criteria hebben geen invloed op de hoogte van de voorzieningenbijdrage, omdat het plaatsen van bankjes of het plegen van onderhoud nu eenmaal nodig is om een pad toegankelijk of veilig te houden. Het onderhoud of het treffen van voorzieningen op een natuurterrein wordt vanwege een tijdelijke afsluiting niet minder in vergelijking met een terrein die de volledige termijn van 358 dagen per jaar is opengesteld.

 

In het verlengde van de wijziging in de openstellingsbijdrage is in artikel 2.4, zesde lid, opgenomen dat Gedeputeerde Staten aan het verstrekken van de toezichtsbijdrage nadere regels kunnen stellen. De betreffende regels zijn gericht op het vooraf afstemmen voor welke gebieden toezicht noodzakelijk is en voor welke gebieden het beschikbaar stellen van de toezichtsbijdrage wenselijk is, zodat de middelen effectief worden aangewend. Voor een effectieve toepassing van de bijdrage dient het mogelijk te zijn de bijdrage uit te sluiten voor gebieden waarvoor – naar de aard van het gebied – geen toezicht nodig is en voor gebieden waarvoor het toezicht via een ‘ander instrumentarium’ geregeld is of wordt. Met ‘aard van het gebied’ worden gebieden bedoeld die ontoegankelijk zijn, zoals rietmoerassen en waarvoor om die reden geen behoefte is aan toezicht. Met ‘ander instrumentarium’ worden regionale toezicht- en handhavingsprogramma’s bedoeld waarin tussen de betrokken partijen afspraken zijn gemaakt over het toezicht in natuurgebieden en waarbij het toezicht in natuurgebieden in het kader van een dergelijk programma reeds is geregeld.

 

Doordat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen ten aanzien van het verstrekken van de toezichtsbijdrage, kunnen een Gedeputeerde Staten kenbaar maken dat een categorie gebieden is uitgesloten. Gedeputeerde Staten kunnen dit zo nodig concretiseren via een subsidiekaart en/of via het natuurbeheerplan. De nadere regels moeten er dus voor zorgen dat de toezichtsbijdrage effectief kan worden ingezet.

 

Vanaf beheerjaar 2023 is aan artikel 2.4, zesde lid, toegevoegd dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen aan de openstellingsplicht en de voorzieningenbijdrage. Vanwege de coronamaatregelen is gebleken van recreatiedruk in natuurgebieden met verstoring van natuurwaarden tot gevolg. In een dergelijke situatie kan het wenselijk zijn om een gebied tijdelijk te sluiten.

 

Omdat een algemene informatievoorziening voor deze situatie tot nu toe ontbreekt richting het publiek, hebben Gedeputeerde Staten er behoefte aan om de openstellingsplicht te omschrijven en eventueel in nadere regels zoals in het natuurbeheerplan te verduidelijken. Dit zodat voor het publiek duidelijker is dat in bijzondere gevallen de instandhoudingsplicht van artikel 2.9, eerste lid, onder a voor kan gaan op de openstellingsplicht van artikel 2.9, eerste lid, onder d voor zover adequaat en noodzakelijk gelet op het doel van de subsidie: biodiversiteit. Aanvullend kunnen de beheerders het publiek informeren over hoe zij hieraan invullen geven.

 

Met de openstellingsplicht is bedoeld dat het terrein te voet vrij toegankelijk is om te genieten van de aanwezige (natuur)waarden. Een en ander met in achtneming, behoud en bescherming van die waarden. In de meeste gevallen zijn paden aanwezig en zal toegang beperkt zijn tot die paden (veelal ter bescherming van de natuurwaarden). Waar geen paden aanwezig zijn bestaat soms wel de mogelijkheid voor ‘struinnatuur’. Waar ook die mogelijkheid niet bestaat kan vrijstelling verleend worden op grond van artikel 2.9, vierde lid.

 

De openstellingsplicht betekent dus niet dat het gebied overal vrij en onbeperkt toegankelijk moet zijn. De beheerder heeft de plicht op grond van artikel 2.9, eerste lid, onder a, geen gedrag te gedogen dat afbreuk doet aan de instandhouding van de natuur- en landschapsbeheertypen. Als schade dreigt te ontstaan vanwege de recreatiedruk kunnen beheerders vanwege overlast in het gebied (geluid, drukte, afval) voorzorgsmaatregelen treffen om het gebied te beschermen. Denk aan tijdelijke sluiting van het gebied, de inzet van een BOA of het beperken van groepen, organisaties of sporters.

 

Artikel 2.4a EU richtsnoeren voor staatssteun

 

In het eerste lid is een datum opgenomen die verband houdt met de einddatum van het Europese goedkeuringsbesluit behorende bij de model-SVNL’16 met kenmerk SA.56811. Dit goedkeuringsbesluit is te raadplegen via de website van de Europese Commissie.

 

Het vereiste van het tweede lid van artikel 6a is afkomstig uit het landbouwsteunkader. Het ‘contrafeitelijke scenario’ is de beschrijving van de situatie als géén subsidie zou worden verleend. Wanneer Gedeputeerde Staten een aanvraag ontvangen, wordt het contrafeitelijke scenario op zijn geloofwaardigheid getoetst en geverifieerd of de steun het vereiste stimulerende effect heeft.

 

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

 

Tweede lid, onderdeel a en c, Toegankelijkheid

Er wordt belang gehecht aan de recreatieve openstelling van natuurterreinen. Daarom bevat het tweede lid verplichtingen ten behoeve van landelijke wandelpaden, fietsroutes en knooppuntennetwerken.

Van subsidieontvangers wordt niet alleen gevraagd om het natuurterrein open te stellen voor publiek, maar ook om desgevraagd medewerking te verlenen aan bewegwijzering van wandel- en fietsroutes.

Als een natuurterrein om de in het vierde lid genoemde redenen niet kan worden opengesteld, dan is dat gedeelte vrijgesteld van openstelling.

Een terrein is toegankelijk (oftewel begaanbaar) als er in het terrein gelopen, gefietst of gevaren kan worden zonder dat er gevaarlijke situaties (bijvoorbeeld bij moerassen en trilvenen) ontstaan.

Een terrein is bereikbaar als het te bereiken is vanaf de openbare weg, of via een aangrenzend opengesteld terrein.

 

Artikel 2.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal

 

De aanleiding voor het nieuwe vierde lid is de recente wijziging van het beheertype voor moeras (beheerjaar 2021). De hoofdregel is dat de tarieven of normbedragen zoals gehanteerd in de moederbeschikking worden gevolgd (artikel 2.13, derde lid). Het nieuwe vierde lid maakt het mogelijk dat tarieven of normbedragen van nieuwe beheertypen, in geval van uitbreidingsaanvragen, als uitgangspunt worden genomen. In het vierde lid is nu bepaald dat het jaar wordt gehanteerd waarin het tarief of de opslag voor het eerst is vastgesteld. Het kan dus voorkomen dat voorgaande openstellingsbesluiten moeten worden geraadpleegd om te zien waar een nieuw tarief of opslag voor het eerst is geïntroduceerd tijdens de subsidieperiode waarvoor de beschikking is afgegeven.

 

Algemeen agrarisch natuur- en landschapsbeheer

 

De agrarische gebieden rondom de natuurgebieden vormen een belangrijke schakel in het realiseren van de natuurdoelen vanwege de bufferfunctie die zij vervullen. Daarnaast zijn er veel soorten die hun leefgebied in het agrarisch gebied hebben. Om dit beter op elkaar aan te sluiten, is een effectiever en efficiënter agrarisch natuur- en landschapsbeheer nodig.

 

Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is gericht op het creëren van positieve omstandigheden voor biodiversiteit, waterkwaliteit en –kwantiteit. Bovendien heeft het beheer een duidelijke meerwaarde voor natuur, landschap, water en agrarisch ondernemerschap. Het nieuwe agrarisch natuurbeheer is het resultaat van een integrale toepassing in de streek.

 

Het maatschappelijk draagvlak en de beleefbaarheid en leefbaarheid van het platteland wordt vergroot, mede door aan te sluiten bij praktijk, omstandigheden en ervaring van ondernemers.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 3.1 Doelgroep

 

Vanaf 2016 vragen gecertificeerde agrarische collectieven subsidie aan voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, zij zijn de begunstigde van de subsidie. Een agrarisch collectief is een samenwerkingsverband in een bepaald gebied dat bestaat uit agrariërs en andere grondgebruikers in dat gebied die zich vrijwillig hebben verenigd voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

 

Voor deze subsidie komen alleen agrarische collectieven in aanmerking, die een SNL-certificaat bezitten.

 

Bepaald is dat enkel een vereniging subsidie kan aanvragen. Een coöperatie is op grond van het Burgerlijk Wetboek een bijzondere vorm van een vereniging en wordt op grond van de verordening derhalve ook als een vereniging aangemerkt.

 

De keuze voor een vereniging vloeit voort uit de Brusselse eis dat subsidie alleen mogelijk is aan landbouwers en groepen van landbouwers of andere grondgebruikers. Uit die eis volgt dat er een directe relatie moet zijn tussen de “groep” die aanvraagt en landbouwers of grondgebruikers daarachter. De vereniging is de enige rechtsvorm die deze relatie zichtbaar maakt. Vanuit controleerbaarheid is volledige rechtsbevoegdheid nodig.

 

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

 

Uitgangspunt van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb2016) is een leefgebiedenbenadering: het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbare beheeractiviteiten vragen in een bepaald gebied.

 

Er zijn drie agrarische leefgebieden, een categorie voor water en een categorie voor klimaat. De drie leefgebieden zijn open grasland, open akkerland en dooradering. Voor 2023 was dooradering nog opgesplitst in natte en droge dooradering.

 

Artikel 3.3 (vervallen)

 

Artikel 3.4 Subsidievereisten

 

Vanaf 2016 is bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer sprake van een projectsubsidie voor het beheer gedurende zes jaar. Een gebiedsaanvraag moet voldoen aan alle opgesomde vereisten. Een agrarisch collectief kan bijvoorbeeld een gebiedsaanvraag doen voor drie verschillende leefgebieden of drie onderdelen van een leefgebied. De gebiedsaanvraag wordt dan voor ieder van die drie leefgebieden apart getoetst aan de subsidievereisten. Daarmee kan het voorkomen, dat de gebiedsaanvraag enkel voor twee leefgebieden of onderdelen voldoet en voor een leefgebied of onderdeel niet. Het onderdeel van de gebiedsaanvraag dat dan op dat ene leefgebied ziet wordt afgewezen en het agrarisch collectief ontvangt enkel voor de twee leefgebieden die wel voldoen aan de vereisten een subsidie.

 

De zesjarige subsidie wordt in de aanvraagperiode voor het SNL aangevraagd via een gebiedsaanvraag. Deze aanvraag is gebaseerd op een samenhangend ecologisch effectief en efficiënt beheerplan. In aanloop naar het insturen van de gebiedsaanvraag bespreekt het agrarisch collectief de concept-gebiedsaanvraag met de provincie om eventuele knelpunten of provinciale afwegingen af te stemmen.

 

Eerste lid, onder c, eerste onderdeel, Minimum en maximum aantal hectares per leefgebied.

Bij de gebiedsaanvraag is het noodzakelijk het minimum aantal hectares (bijv. per leefgebied) te benoemen, waaronder de uiteindelijke betaalaanvragen niet uit mogen komen. Het maximum aantal hectares mag 15% hoger zijn dan het minimum. De begroting van de subsidiabele kosten is voor het maximum aantal hectares, want bij de betaalaanvraag wordt getoetst hoeveel hectares daadwerkelijk zijn beheerd en of de vergoeding van het gevoerde beheer niet het maximum bedrag in de koppeltabel overschrijdt.

 

Artikel 3.5 Subsidiabele kosten

 

Onderdeel a en b zijn de kosten die rechtstreeks met het verrichten respectievelijk leveren van de dienst te maken hebben. Onderdeel c benoemt transactiekosten. Dit zijn kosten die niet direct met de uitvoering van de dienst te maken hebben, maar kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat de dienst daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor administratie, ureninzet om de aanvraag te kunnen doen etc. Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 20% transactiekosten en streefpercentage van 15%.

 

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

 

In dit artikel is geregeld hoe het beschikbare geld verdeeld wordt over de ingekomen aanvragen die volledig zijn en aan de vereisten van artikel 3.4 voldoen. Als er voor een gebied meerdere aanvragen binnenkomen, worden die aanvragen onderling gewogen.

 

In het tweede lid is beschreven hoe de aanvragen onderling worden gewogen. Alle aanvragen worden onderling gewogen op basis van de beoordelingscriteria en van punten voorzien. De aanvraag met de meeste punten gaat voor, totdat het geld verdeeld is.

 

Om te voorkomen dat verschillende aanvragers voor hetzelfde onderdeel van een leefgebied subsidie aanvragen is dit artikel met ingang van beheerjaar 2023 aangepast. De locatie wordt beschouwd als één (aaneengesloten) gebied (met meerdere leefgebieden) en kan verder worden gespecificeerd in het natuurbeheerplan. Indien er binnen dat gebied meerdere aanvragen worden ingediend, wordt de aanvraag geselecteerd die bij elkaar opgeteld (alle leefgebieden en de categorieën water en klimaat in beschouwing genomen) ecologisch gezien, voor dat gebied het meeste oplevert.

 

Artikel 3.11 Subsidieverplichtingen

 

Wijziging van activiteiten op perceelsniveau

Tijdens het beheerjaar kan blijken dat het beheerplan voor dat jaar niet helemaal uitvoerbaar blijkt of niet klopt. Bij het beheer dat gericht is op specifieke doelsoorten is het bijvoorbeeld van belang de beheeractiviteiten (zoals uitgesteld maaien) aan te passen aan de aanwezigheid van jonge dieren. Ook kunnen vogels op een ander perceel gaan zitten dan dat in het beheerplan is opgenomen, waardoor het beheer verlegd moet worden. Deze wijzigingen zijn toegestaan en moeten direct in het systeem vastgelegd worden. Tot het indienen van het jaarlijks betaalverzoek uiterlijk op 15 mei kan, als hiervoor een ecologische reden is, de locatie van het beheer verplaatst worden naar meer effectieve percelen. Nadat het betaalverzoek is ingediend, kunnen beheerlocaties niet meer wijzigen. Wel kan tot 30 september het beheer op een perceel wijzigen, bijvoorbeeld vanwege het uitvliegen van kuikens.

 

Vervallen betaalverzoek

Voor het indienen van het betaalverzoek werd tot nu toe op grond van de EU-regelgeving aangesloten bij de periode waarin de Gecombineerde Opgave (ook wel Gecombineerde Data Inwinning genoemd) gedaan moest worden. Als gevolg van wijzigingen in de EU-regelgeving hoeven collectieven vanaf 2023 geen betaalverzoek meer in te dienen. Evenmin zal de Gecombineerde Opgave dienen voor het aanvragen van steun uit de 1e pijler van het GLB 2023-2027 (onder andere basisinkomenssteun en de Eco-regeling). Hierdoor verandert de functie van de Gecombineerde Opgave, en bestaat er geen noodzaak en grondslag meer voor de zogenaamde kortingsperiode. Dit betekent dat de in artikel 3.11, onderdeel e, bedoelde wijzigingen uiterlijk op 15 mei doorgegeven moeten worden.

Tegenover het vervallen van het betaalverzoek staat een nieuwe verplichting voor het collectief. In het kader van de steunregelingen uit de 1e pijler legt de minister van LNV aan landbouwers de plicht op om hun bedrijfssituatie bij te houden. Omdat ook het agrarisch natuurbeheer uit de SVNL 2016 deel uitmaakt van het GLB én het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS), is het noodzakelijk dat deze plicht ook geldt voor deelnemers aan agrarisch natuurbeheer. Verwezen wordt naar artikel 3.11a. Hieraan gekoppeld dient het collectief in het daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen systeem (SCAN-GIS) het relatienummer te vermelden van de deelnemer die ten tijde van het uitvoeren van de subsidiabele activiteit beschikte over het recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop die activiteit wordt uitgevoerd. Deze voorwaarde dient er onder andere toe dat kortingen wegens het overtreden van de conditionaliteiten aan de juiste deelnemer worden opgelegd.

 

Verantwoording

Uiterlijk 1 oktober dient de subsidieontvanger jaarlijks de verantwoording in. In de verantwoording wordt op perceelsniveau vastgelegd welk beheer is uitgevoerd (de locatie en de beheeractiviteit per oppervlakte). Samen met de actuele veldgegevens wordt dit gebruikt als basis voor het jaarlijkse evaluatiegesprek met de provincie.

 

De verantwoording van het betaalverzoek is de basis voor de hoogte van de betaling die steeds na afloop van een beheerjaar wordt uitgekeerd. Bij het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016 hoeft dus niet jaarlijks een kostenoverzicht te worden ingediend. Bepaald wordt of de beheeractiviteiten in het beheerplan volgens de Catalogus Groenblauwe Dienstenkoppeltabel en de vastgestelde bijlage met maximum vergoedingen, eventueel na correcties en sancties, gelijk of hoger zijn dan het maximaal uit te betalen bedrag. De subsidieontvanger krijgt het bedrag dat vermeld is in de betaalaanvraag uitbetaald als aan de subsidiebeschikking wordt voldaan en het maximumbedrag dat volgt uit de eerdergenoemde berekening niet wordt overschreden.

 

Artikel 3.11a (Verplichtingen van de deelnemer)

 

Het door de minister aangewezen systeem is ‘mijn percelen’. Dit artikel is vanaf beheerjaar 2023 toegevoegd in overeenstemming met de Rijksregelgeving. Iedere deelnemer wordt verplicht de bedrijfssituatie bij te houden. Dit zodat de kortingen bij de juiste deelnemer worden opgelegd.

 

Artikel 3.12a (Voorziening onmiddellijke liquiditeitsbehoefte subsidieontvanger)

 

Dit artikel is toegevoegd omdat er de behoefte bestond bij de collectieven om voorafgaand aan de jaarvergoeding een voorschot te kunnen ontvangen. De EU regels die daarbij van toepassing zijn daarbij ingeregeld. Het is eenmalig mogelijk en de hoogte is 20% van de totale subsidie van het beheerjaar 2023. Dit komt feitelijk overeen met de transactiekosten.

 

Artikel 3.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal

 

Een uitbreidingsaanvraag is een verzoek tot uitbreiding van de zesjarige subsidiebeschikking. Als hiervoor budget wordt opengesteld, kan het agrarisch collectief jaarlijks een uitbreidingsaanvraag indienen voor de resterende looptijd van de oorspronkelijke zesjarige subsidiebeschikking. De uitbreidingsaanvraag moet de oorspronkelijke aanvraag versterken en passen binnen het natuurbeheerplan dat op het moment van het indienen van de uitbreidingsaanvraag geldt. Daarnaast gelden voor een uitbreidingsaanvraag de criteria zoals opgesomd in het derde lid. De uitbreidingsaanvraag doorloopt dezelfde beoordelingsprocedure als nieuwe aanvragen.

 

Artikel 3.14 Subsidievaststelling

 

Aan het einde van de zesjarige subsidieperiode wordt de afrondende subsidiebeschikking vastgesteld op basis van de jaarlijkse beschikkingen op de jaarlijkse verantwoordingop het betaalverzoek, uitgebreid met de laatste beoordeling van de verantwoordinghet betaalverzoek. De vaststelling wordt getoetst aan de subsidiebeschikking.

 

Artikel 3.15 Sancties

 

Artikel 35 van verordening (EU) nummer 640/14 bepaalt dat het bevoegd gezag een sanctiebeleid moet opstellen. Daarin wordt aangegeven hoe de provincie omgaat met de situatie dat de subsidieontvanger niet aan haar verplichtingen voldoet. Dit artikel is aangepast ter uitvoering van het sanctieregime waarop deze Europese verordening van toepassing is. Het sluit zo tevens aan bij de regeling van LNV.

 

Artikel II  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van het Provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

  • 2.

    Op subsidies als bedoeld in hoofdstuk 3 die verstrekt zijn vóór 1 januari 2022, blijft dat hoofdstuk van toepassing zoals dat luidde vóór onderhavige wijziging.

  • 3.

    Bijlage 5 van dit besluit treedt in afwijking van het eerste lid pas in werking op 1 januari 2023.

  • 4.

    Bijlage 5 van het vorige besluit blijft in werking voor reeds genomen subsidiebeschikkingen ANLB, die lopen tot en met 31 december 2022.

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 30 augustus 2022.

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Voorzitter,

Mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol- van Leeuwen

Provinciale Staten van Utrecht,

Toelichting bij het besluit tot wijziging van de SVNL2016

Er zijn een aantal tekstuele en een aantal inhoudelijke wijzigingen in de SVNL2016 doorgevoerd ten opzichte van de versie SVNL2016 voor beheerjaar 2022. Deze houden hoofdzakelijk verband met de wijzigingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Nationaal Strategisch Plan (GLB-NSP) dat daarop is gebaseerd.

De toelichting op deze wijzigingen is waar deze ook een blijvende inhoudelijke toelichting is op het gewijzigde artikel zelf, verwerkt in de “toelichting behorende bij de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Utrecht 2016” die onder V. van dit wijzigingsbesluit is opgenomen. Aanvullend hierop worden de wijzigingen in twee artikelen nog nader uiteengezet.

 

Artikel 1.1 (Gewijzigde terminologie)

 

De definitie van normbedrag vervalt, omdat deze term in de praktijk niet wordt gebezigd. Dit is te zien aan de tarievenlijsten die voorgaande jaren via het openstellingsbesluit zijn gepubliceerd. Daarin wordt alleen gesproken van tarieven, zowel bij de beheervergoedingen als bij de bijdragen.

 

De definitie van leefgebied is aangepast. Van belang hierbij is dat in bijlage 5 met ingang van beheerjaar 2023 de agrarische natuur is omschreven. Die omschrijving wordt door provincies benut bij het opstellen van het natuurbeheerplan.

 

Artikel 2.6, derde lid (vervallen berekeningswijze opslag voor de prijsstijging)

 

Het bestaande derde lid komt te vervallen, omdat de opslag voor de prijsstijging vanaf beheerjaar 2023 in de tarieven wordt verdisconteerd. Dit wordt gedaan om het beschikkingsproces van provincies te vereenvoudigen. Dit betekent dat de opslag voor de prijsstijging vanaf beheerjaar 2023 is verwerkt in het tarief zoals dat wordt gepubliceerd in het openstellingsbesluit en de tarieven niet meer bij de berekening van de subsidie worden verhoogd met de opslag voor de prijsstijging.

 

Naar boven