Provinciaal blad van Flevoland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2022, 10946 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2022, 10946 | beleidsregel |
Beleidsregel ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
dat het landelijk gebied vitaal moet blijven;
dat de vitaliteit van het landelijk gebied vergroot kan worden door de gebruiksmogelijkheden ervan af te stemmen op de maatschappelijke behoeften;
dat in Flevoland sprake is van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw;
dat er als gevolg daarvan agrarische bouwpercelen en agrarische bebouwing vrijkomt;
dat het van belang is meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante en niet-agrarische activiteiten;
dat voor agrarisch aanverwante activiteiten de behoefte bestaat om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten;
dat verruiming van de gebruiksmogelijkheden in het landelijk gebied er niet toe mag leiden, dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige activiteiten en functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt;
dat dit er niet toe mag leiden dat het voortbestaan van basisvoorzieningen in de kleine kernen en de ontwikkeling van bestaande bedrijventerreinen wordt bemoeilijkt door daarmee te zeer concurrerende activiteiten;
dat het voorts van belang is, dat de activiteiten en de (voormalige) agrarische bouwpercelen landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast;
dat dit vraagt om een zorgvuldige regie, opdat de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw én de kwaliteit van het landelijk gebied behouden blijven of zelfs verder versterkt worden;
dat het derhalve wenselijk is om het kader voor de verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied op de (voormalige) agrarische bouwpercelen, zoals geformuleerd in het Omgevingsprogramma Flevoland, nader uit te werken in deze beleidsregel en zodoende inzicht te verschaffen in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten in het landelijk gebied;
dat Gedeputeerde Staten een dergelijke beleidsregel hebben uitgewerkt en daarmee nadere invulling geven aan de uitgangspunten zoals die in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en het Omgevingsprogramma Flevoland staan opgenomen;
dat naast deze beleidsregel op experimentele basis de mogelijkheid bestaat voor integrale ontwikkelingen, waarvoor het beleid in het Omgevingsprogramma Flevoland en deze beleidsregel te beperkend is, mits wordt voldaan aan de in het Omgevingsprogramma Flevoland gestelde voorwaarden;
dat de uitgangspunten in deze beleidsregel mede een nadere concretisering bieden van onderdelen van de Lijst van gevallen van provinciaal belang waarin op grond van het bepaalde in artikel 16.15a onder d Omgevingswet en artikel 4.25 lid 3 van het Omgevingsbesluit gevallen van provinciaal belang worden aangewezen waarin Gedeputeerde Staten om:
dat deze beleidsregel mede aangeeft wanneer Gedeputeerde Staten overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:
dat indien niet voldaan is aan deze beleidsregel Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet);
dat deze beleidsregel inhoudelijk een voortzetting is van de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008;
dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;
dat dit ook niet nodig is, omdat de ontwerp beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk Gebied 2008 met ingang van 30 oktober 2006 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage heeft gelegen, de ontvankelijke zienswijzen bij de vaststelling van de beleidsregel zijn afgewogen en de beleidsregel in aangepaste vorm door Gedeputeerde Staten conform de destijds opgestelde antwoordnota, waarin de zienswijzen in samengevatte vorm waren opgenomen en de aanpassingen ten opzichte van het ontwerp van de beleidsregel waren aangegeven, is vastgesteld op 24 april 2007;
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 5.55, 16.15a, 16.21, 16.30, 16.71 en 22.1, alsmede gelet op het Omgevingsprogramma Flevoland;
Gelezen het voorstel van 22 augustus 2022 met kenmerk 2855346.
Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan (kleinschalige) niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.
Artikel 2 (Doel van de beleidsregel)
Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en het Omgevingsprogramma Flevoland zijn geformuleerd met betrekking tot ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsprogramma Flevoland zijn geformuleerd met betrekking ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet). Voorts overwegen Gedeputeerde Staten om ten aanzien van een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan een reactieve interventie (artikel 16.21 Omgevingswet) te geven, die ertoe strekt dat een onderdeel van het plan geen deel daarvan uitmaakt. Ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang (artikel 16.15a Omgevingswet) brengen Gedeputeerde Staten advies uit over de aanvraag conform deze beleidsregel. Indien het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning dit advies niet opvolgt overwegen Gedeputeerde Staten conform artikel 4.38 Omgevingsbesluit instemming te onthouden.
De onderhavige beleidsregel heeft betrekking op het landelijke gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen het (te ontwikkelen) Natuur Netwerk Nederland (NNN). Ook landgoederen worden in deze beleidsregel buiten beschouwing gelaten, omdat hiervoor specifiek beleid ontwikkeld is. Hetzelfde geldt voor de in de Omgevingsvisie FlevolandStraks en Omgevingsprogramma Flevoland genoemde integrale ontwikkelingen die onder daar genoemde voorwaarden op experimentele basis kunnen worden uitgezet.
Artikel 3 (Begripsomschrijvingen)
Agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard onlosmakelijk verbonden zijn aan het functioneren van een agrarisch bedrijf.
Agrarisch aanverwante activiteiten: activiteiten die door hun aard (niet onlosmakelijk) verbonden zijn aan de agrarische activiteit(en) van een agrarisch bedrijf.
Agrarisch bouwperceel: Onder agrarisch bouwperceel wordt verstaan het vlak waarop de (agrarische en woon-) bebouwing mag worden gerealiseerd én de strook waarop de erfsingel gesitueerd is. Het bouwperceel wordt onderscheiden van de productiegronden waarop de gewassen staan en/of het vee wordt geweid.
Erfsingel : Strook van opgaande inheemse beplanting (struiken én bomen) aan ten minste drie zijden rondom een (voormalig) agrarisch bouwperceel. Deze strook van erfbeplanting is ten minste 6 meter breed met daarnaast een ruimte van 4 meter tot de bebouwing om de boomspiegel tot wasdom te laten komen.
Landelijk gebied: het gebied buiten de op de kaart Stedelijk gebied uit het Omgevingsprogramma Flevoland aangewezen stedelijke gebieden (steden en dorpen).
Niet-agrarische activiteiten: activiteiten die door hun aard per definitie niet verbonden zijn aan het agrarisch bedrijf.
Geen belemmering voor bestaande activiteiten en functies
Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een omgevingsvergunning.
Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied
voor niet-agrarische activiteiten in totaal maximaal 30 % van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:
detailhandel is toegestaan tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlak per (voormalig) agrarisch bouwperceel voor de verkoop van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten (opslag niet meegerekend) en/of voor de verkoop van producten met een directe binding aan op grond van deze beleidsregel toegestane toeristisch-recreatieve voorzieningen;
Niet toegestaan zijn niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Dit geldt in ieder geval maar niet uitsluitend voor activiteiten die vallen in zone 4 van milieuzonering conform bijlage 3 van de beleidsregel.
Vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:
bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen, waarbij mede de beste locatie wordt betrokken;
Artikel 5 (Intrekking en overgangsrecht)
De beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2008’ wordt ingetrokken. Deze beleidsregels blijven van toepassing op gevallen die onder het overgangsrecht van de Omgevingswet vallen.
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland op 6 september 2022.
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris
de voorzitter
Tabel 1. agrarisch aanverwante activiteiten (motivatie keuze activiteiten zie eindnoot)
Tabel 2. Lijst Niet-agrarische activiteiten (motivatie keuze activiteiten zie eindnoot) I
Tabel 3: Milieuzonering nieuwe stijl VNG 2009
Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben in 2008 de Beleidsregel ‘Kleinschalige ontwikkelingen in het Landelijk gebied 2008’ vastgesteld. Deze beleidsregels worden gehanteerd bij ruimtelijke planontwikkelingen in het landelijk gebied. De beleidsregel uit 2008 is opgesteld met als grondslag de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). De betreffende bepalingen van de Wro vervallen na inwerkingtreding van de Omgevingswet. De nu voorgelegde beleidsregel Ontwikkelingen landelijk gebied Flevoland vervangt de uit 2008 stammende beleidsregel.
Inhoudelijk zijn er opzichte van de voorganger van deze beleidsregel een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Met de wijzigingen in de beleidsregel is aansluiting gezocht bij de terminologie uit de Omgevingsvisie en provinciale programma’s en zijn de relevante passages ten aanzien van de bevoegdheden aangepast conform de bevoegdheden uit de Omgevingswet en de daarbij behorende wetsartikelen. Daarom is ervan afgezien opnieuw de volledige procedure met terinzagelegging en zienswijzen te doorlopen.
Toelichting inleiding (artikel 1)
Voor een vitaal en duurzaam landelijk gebied wil de provincie meer ruimte bieden aan nieuwe kleinschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante functies en aan de vergroting van agrarische bouwpercelen ten behoeve van de schaalvergroting in de landbouw. Verdere ontwikkeling van kleinschalige economische dragers in het landelijk gebied is van belang voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. Voor agrariërs biedt het een (aanvullende) inkomstenbron en voor (startende) ondernemers een zowel in financieel als in landschappelijk opzicht aantrekkelijke vestigingslocatie. Ook de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor ‘bezoekers’ wordt vergroot door de toename van kleinschalige (niet-agrarische) economische dragers: er is meer afwisseling, de belevingswaarde van het landelijk gebied neemt toe.
Deze ontwikkelingen vragen echter wel om een zorgvuldige regie, zodat de reeds aanwezige functies worden beschermd, het onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied niet vervaagt, de kleinschalige ontwikkelingen en de vergroting van de bouwpercelen landschappelijk goed worden ingepast, de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur niet wordt aangetast.
Ten opzichte van de ingetrokken beleidsregel voor het landelijk gebied wordt er meer ruimte geboden aan niet agrarische activiteiten door ook voor deze activiteiten vergroting van het bouwperceel mogelijk te maken.
In deze beleidsregel wordt aangegeven welke grenzen de provincie hanteert voor de toelaatbaarheid van verschillende niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten en voor de vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel. In tabel 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel geeft de provincie hiervoor een nadere indicatie. Boven deze grenzen vindt de provincie dat de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied niet meer zondermeer gewaarborgd is. GS zullen dan alleen in specifieke gevallen gefundeerd afwijken van deze regel of kunnen besluiten tot medewerking aan een integrale ontwikkeling op experimentele basis als wordt voldaan aan de in het Omgevingsprogramma Flevoland genoemde voorwaarden. Deze beleidsregel geeft randvoorwaarden ten aanzien van de mogelijkheden voor (her)gebruik van bestaande vrijkomende agrarische bebouwing op (voormalige) agrarische bouwpercelen. Hiermee draagt deze beleidsregel tevens bij aan de invulling van het locatiebeleid en het beleid.
Grootschalige activiteiten en ontwikkelingen, op of buiten de (voormalige) agrarische bouwpercelen, vallen buiten het kader van deze beleidsregel. Voor grootschalige agrarische activiteiten (zoals de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw: glastuinbouw, bollenteelt, intensieve veehouderij, agribusiness) én niet-agrarische activiteiten (attractieparken) in het landelijk gebied zijn in het Omgevingsprogramma Flevoland de vestigingsmogelijkheden voldoende bepaald.
Voor activiteiten in het stedelijk gebied is een aparte beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied opgesteld.
De beleidsregel is als volgt opgebouwd:
Met deze beleidsregel verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het beleid ten aanzien van activiteiten op agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied. Voor de activiteiten, die onder het bereik van deze beleidsregel vallen, is veelal een specifiek omgevingsbesluit (uitwerking, wijziging, herziening of vrijstelling/ontheffing van het vigerende omgevingsplan) nodig. Doel van deze beleidsregel is helderheid te geven over de kaders die de provincie hanteert, zodat op voorhand duidelijk is bij welke activiteiten verwacht mag worden dat de provincie ingrijpt. De in deze beleidsregel opgenomen criteria geven aan wanneer sprake is van provinciale belangen, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening ingrijpen in omgevingsplannen, (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten en projectbesluiten door Gedeputeerde Staten noodzakelijk maken.
Dit procesmatige doel is omschreven in de aanhef en in art. 2 van de beleidsregel. Hieruit volgt ook, dat het voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de activiteiten vereist is, dat aan alle voorwaarden is voldaan: de bestaande activiteiten en functies mogen niet gehinderd worden, het landelijk gebied mag niet verstedelijkt raken en de ontwikkelingen moeten landschappelijk en verkeerskundig inpasbaar zijn.
Met uitzondering van (te ontwikkelen) NNN-gebieden en landgoederen is deze beleidsregel voor het gehele landelijke gebied van Flevoland van toepassing.
Toelichting begripsomschrijvingen (artikel 3)
Voorzover in deze beleidsregel geen aparte begripsomschrijvingen zijn opgenomen, geldt voor de betekenis van de gebruikte termen de gangbare betekenis uit het spraakgebruik.
Toelichting Inhoud (artikel 4)
Gemeenten kunnen en mogen stringenter zijn dan hetgeen in de beleidsregel is aangegeven. Voorstellen en suggesties van gemeenten die juist verder gaan of activiteiten waarvan niet duidelijk is onder welke categorie van activiteiten ze vallen, zullen apart op hun merites beoordeeld moeten worden. Bij de beoordeling van deze voorstellen wordt aangesloten bij de voor de formulering van deze beleidsregel gehanteerde gedachtegang.
Vanzelfsprekend zullen plannen omtrent de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten, zoals genoemd in deze beleidsregel, ook worden getoetst aan de algemene wet- en regelgeving in de fysieke leefomgeving, met name de Omgevingswet.
Nieuwvestiging van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten kan de ontwikkeling van reeds gevestigde agrarische activiteiten in bepaalde situaties belemmeren of hinder veroorzaken voor andere reeds gevestigde activiteiten, zoals wonen en recreatie. De provincie staat op het standpunt dat de reeds aanwezige activiteiten en functies in principe prioriteit hebben. Dit wordt gewaarborgd door artikel 4.1. Hier is ook aangegeven, dat het noodzakelijk kan zijn dit via een omgevingsvergunning verder te garanderen.
Nieuwe niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten kunnen door hun aard, uiterlijk en omvang het karakter van het landelijk gebied aantasten. Omdat het landelijk gebied juist een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor bepaalde niet-agrarische activiteiten, met name de recreatieve voorzieningen, is het van belang dat het karakter van het landelijk gebied niet aangetast wordt. Om dit te waarborgen, worden door middel van artikel 4.2 van deze beleidsregel alleen niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten toegestaan, die kleinschalig zijn én blijven of door hun aard onlosmakelijk met het landelijk gebied verbonden zijn. De kleinschaligheid hangt af van de aard, de omvang, verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers per activiteit.
Het gaat hier niet alleen om activiteiten die op het moment van aanvraag kleinschalig zijn. In sommige gevallen is van tevoren al redelijkerwijs in te schatten dat een (startende) kleinschalige activiteit op kortere termijn zal uitgroeien tot een grootschalige activiteit. In dat geval is een dergelijke activiteit in het landelijk gebied niet gewenst. In de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel is voor een aantal activiteiten een indicatie gegeven van de bedoelde kleinschaligheid. Tevens is daar, indien nodig, een toelichting gegeven op de in dit artikel gehanteerde maxima.
De omvang van een activiteit wordt bepaald door het benodigd bebouwd oppervlak. Indien mogelijk worden niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten in bestaande bebouwing ondergebracht, om ‘verstening’ van het landelijk gebied te beperken. De aanvrager zal moeten aantonen dat de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische activiteiten niet in de bestaande bebouwing kan plaatsvinden.
Ook moet rekening worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van een activiteit, bijvoorbeeld de afstand van een voorziening tot het verzorgingsgebied of de afstand waarover goederentransporten plaatsvinden.
Wat onder een beperkt aantal werknemers wordt verstaan, is moeilijk in algemeen geldende getallen aan te geven. Ter indicatie wordt hier 5 werknemers aangehouden. Dit met het oog op het beperken van woon-werkverkeer in het landelijk gebied en het tegengaan van oneigenlijke concurrentie met werklocaties in de kernen.
Tevens waarborgt dit artikel de kleinschaligheid in bebouwing, door een generiek maximum bebouwingspercentage aan te geven voor niet-agrarische activiteiten. De maxima voor niet-agrarische activiteiten kunnen in principe bij elkaar opgeteld worden tot een maximum van 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel. Dus het maximum aantal vierkante meters dat mogelijk is voor nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische activiteiten is afhankelijk van de grootte van het erf én van het reeds voor niet-agrarische activiteiten bebouwde oppervlak.
Voor huisvesting van arbeidsmigranten geldt aanvullend hierop dat de tijdelijkheid van de huisvesting en de werknemers objectief moet worden begrensd. De tijdelijkheid van de huisvesting kan worden begrensd door in het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of het projectbesluit een maximale periode voor te schrijven dat werknemers mogen worden gehuisvest. De provincie maakt voor de tijdelijkheid onderscheid tussen de jaarrondarbeidssituatie in de glastuinbouw en de seizoensarbeid in de bollenteelt en de fruitteelt.
Opslag van agrarische producten valt onder het normale agrarische bedrijf en wordt niet meegerekend in de 200 m2 zoals vermeld onder artikel 4.2 c.1.
Ten aanzien van 5 niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten zijn (andere) maxima gesteld. De verantwoording van deze maxima is gegeven onder de betreffende activiteiten in de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij deze beleidsregel. Alleen in specifieke gevallen kan van deze maat worden afgeweken. Er moet dan wel een waarborg zijn of kunnen worden gegeven dat de kleinschaligheid niet in het geding komt.
Grootschalige niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten (waaronder alle activiteiten worden verstaan die niet als kleinschalig zijn aan te merken) zijn niet gewenst op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied. Dit geldt in ieder geval maar niet uitsluitend voor activiteiten die vallen in zone 4 uit de milieuzonering nieuwe stijl van de VNG. Deze activiteiten hebben een dusdanige impact op de omgeving, dat zij thuishoren op een industrieterrein of op gezoneerde locaties op een regulier bedrijventerrein. Omdat deze milieuzonering niet meer wordt geactualiseerd en bijgehouden door de VNG bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is deze tabel opgenomen als bijlage bij deze beleidsregel.
Artikel 4.4 sluit de bouw van nieuwe woningen op het (voormalig) agrarisch bouwperceel uit. Wel mogen bestaande woningen op het (voormalige) agrarische bouwperceel bewoond worden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de (voormalige) agrarische bouwpercelen waarop reeds een tweede (agrarische) dienstwoning is gerealiseerd. Een reeds bestaande tweede (dienst)woning mag worden gehandhaafd en mag - rekening houdend met de andere voorwaarden die aan niet-agrarische activiteiten worden gesteld - als woning worden gebruikt. De bouw van een nieuwe tweede (dienst-) woning wordt dus niet toegestaan.
In artikel 4.5 worden de voorwaarden voor de vergroting van het (voormalige) agrarisch bouwperceel aangegeven. Bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel zal ook het toekomstperspectief van het bedrijf in beschouwing worden genomen in relatie tot de fysieke randvoorwaarden voor de doorgroei op de bestaande locatie in het landelijk gebied. In de afweging hierover betrekt de provincie de activiteiten in samenhang en wordt bekeken of vergroting van het agrarisch bouwperceel de wijze is waarop doorgroei van het bedrijf gefaciliteerd dient te worden. Aspecten zoals de aard van de activiteiten, omgevingseffecten, vergelijkbare activiteiten in stedelijk gebied, landschappelijke inpasbaarheid worden in de afweging betrokken. Dit mede met het oog op de het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied.
In artikel 4.6 wordt aangegeven dat het ruimtelijk splitsen van (voormalige) agrarische bouwpercelen niet toegestaan is. Dit om te voorkomen dat een erf eerst wordt gesplitst, waarna vervolgens beide erven worden vergroot conform de hiervoor geldende regels.
Artikel 4.7 waarborgt de landschappelijke inpassing van de activiteiten, om zo het karakter van het landelijk gebied te behouden en verder te ontwikkelen. Zo mogen de activiteiten niet leiden tot aantasting van de erfsingel en zal bij vergroting van het agrarisch bouwperceel aangegeven worden waar de nieuwe erfsingel zal worden aangeplant en hoe deze erfsingel zal worden gerealiseerd. Het is hierbij wenselijk dat de erfsingel wordt samengesteld uit inheemse soorten. Tevens is het wenselijk dat eventuele nieuwbouw qua stijl en kleurgebruik past bij de in de betreffende polder gebruikelijke bouwstijl.
Voor het inpassen van de vorm van een (voormalig) agrarisch bouwperceel in het landschap kan op voorhand geen richtsnoeren gegeven worden. Hiervoor is deze regel te afhankelijk van de feitelijke situatie van het bestaande perceel, de bestaande gebouwen en de omgeving. Wel kan gesteld worden dat bij vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen bij voorkeur de lengte-breedte verhouding gehandhaafd blijft. Tevens is het niet gewenst dat lintbebouwing ten gevolge van het vergroten van meerdere agrarische bouwpercelen langs één weg ontstaat. Lintbebouwing kan ontstaan als enkele naast elkaar gelegen erven evenwijdig aan de weg worden vergroot. Ze groeien dan in feite aan elkaar vast. Dit is ongewenst, daar de bebouwing het zicht vanaf de openbare weg op het open achterland en op karakteristieke landschapselementen, zoals dijken en bosranden, ontneemt.
De wegen in het landelijk gebied zijn niet overal berekend op veel (zwaar) verkeer. Daarom is verkeersveiligheid een belangrijk criterium voor de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten. Ook kan bij de aanleg van een weg geen rekening gehouden zijn met veel en zwaar verkeer, hetgeen tot extra onderhoud kan leiden. In de afweging wordt meegenomen hoeveel verkeer (woon-werk én bezoekers) een nieuwe activiteit aantrekt in relatie tot de hoeveelheid (zwaar) verkeer die weg aankan. Daarbij kan ook meegewogen worden welke activiteiten zich al aan een weg bevinden. Activiteiten die veel en/of zwaar verkeer aantrekken, zijn niet gewenst in het landelijk gebied, maar horen primair thuis in een kern (bijvoorbeeld op een regulier bedrijventerrein of een industrieterrein).
Bij voorkeur is geen sprake van meer dan één erfuitrit. Maar er zijn omstandigheden denkbaar waarin meer dan één erfuitrit toegestaan is, bijvoorbeeld vanuit sanitaire overwegingen, verkeersveiligheid en brandweereisen. Zo kan een tweede uitrit wenselijk zijn als er op het erf onvoldoende ruimte is om te kunnen keren.
Artikel 4.9 voorziet in een streefbepaling voor bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets. Dit is een uitvloeisel van het mobiliteitsbeleid van de provincie.
Met dit artikel wordt beoogd een aansluitende overgang te creëren van de bestaande regeling naar de nie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-10946.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.