Provinciaal blad van Flevoland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2022, 10917 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2022, 10917 | beleidsregel |
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied
Gedeputeerde Staten van Flevoland;
Overwegende dat het wenselijk is om het locatiebeleid voor het stedelijk gebied, zoals geformuleerd in het Omgevingsprogramma Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en de Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland, nader in te vullen om zodoende inzicht te verschaffen in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigingsmogelijkheden van bedrijven, kantoren en voorzieningen;
Dat hierbij wordt uitgegaan van een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen;
Dat hiermee ook een bijdrage wordt geleverd aan het provinciale verstedelijkingsbeleid gericht op versterking van de bestaande steden en dorpen;
Dat het wenselijk is hiervoor een beleidsregel vast te stellen;
Dat Gedeputeerde Staten een dergelijke beleidsregel hebben uitgewerkt en daarmee nadere invulling geven aan de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsprogramma Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en de Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland staan opgenomen;
Dat deze beleidsregel aangeeft wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen zullen indienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet) en voorts wanneer Gedeputeerde Staten zullen overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:
Dat de uitgangspunten in deze beleidsregel mede een nadere concretisering bieden van onderdelen van gevallen van provinciaal belang waarin op grond van het bepaalde in artikel 16.15a onder d Omgevingswet en artikel 4.25 lid 3 van het Omgevingsbesluit gevallen worden aangewezen waarin Gedeputeerde Staten om:
Dat onder “ruimtelijk plan” in deze beleidsregel wordt verstaan de hierboven aangeduide omgevingsplannen, projectbesluiten en (buitenplanse) omgevingsplanactiviteiten als bedoeld in de Omgevingswet;
Dat deze beleidsregel een formeel juridische actualisering is en inhoudelijk een actualisering en voortzetting is van de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011;
Dat gelet op het feit, dat geen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd, is afgezien van het opnieuw ter inzage leggen van deze beleidsregel;
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 5.55, 16.15a, 16.21, 16.30, 16.71 en 22.1, alsmede gelet op het Omgevingsprogramma Flevoland;
Gelezen het voorstel van 22 augustus 2022, nummer 2855346;
In het Omgevingsprogramma Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en de Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied, zoals gedefinieerd in het Omgevingsprogramma Flevoland, gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. Daarbij wordt de ontwikkeling en identiteit in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuren. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte.
De vestigingsmogelijkheden worden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen:
De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV).
Artikel 2 (Doel van de beleidsregel)
Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en de Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland zijn geformuleerd met betrekking tot het locatiebeleid stedelijk gebied.
Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen om gebruik te maken van de bevoegdheid:
Voor zover deze beleidsregel een begrenzing van oppervlaktes van vestigingen bevat, geldt dit als een richtlijn voor de meest gewenste situatie, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
Artikel 3 (Begripsomschrijvingen)
Bedrijf: Onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
Bedrijfsvloeroppervlak (bvo): Het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
Detailhandel: het bedrijfsmatig ter verkoop uitstallen en aanbieden aan eindgebruikers/consumenten van artikelen die niet ter plaatse worden geconsumeerd.
Hoofdwegennet: de regionale stroomwegen en de gebiedsontsluitingswegen I in Flevoland. Deze categorisering is opgenomen in het Programma Mobiliteit en Ruimte (onderdeel van het Omgevingsprogramma Flevoland).
Kantoor: Een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – zonder een (publieksgerichte) baliefunctie.
Kantoorhoudendheidspercentage: het aandeel bvo dat ingesteld wordt voor kantoorgebonden activiteiten bij (productie-, handels- en transport-) bedrijven.
Locatieverzorgende voorzieningen: Voorzieningen die slechts een functie hebben voor de desbetreffende locatie.
Overige voorzieningen: Voorzieningen (niet zijnde detailhandel) met een (boven)regionale betekenis en een grote publieksaantrekkende werking die vanwege specifieke ruimtelijke eisen bij voorkeur worden gevestigd in het specifieke werkmilieu ‘voorzieningen’. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn scholengemeenschappen en ziekenhuizen, maar ook recreatieve voorzieningen en musea.
Stedelijke hoofdstructuur: Opgebouwd uit een noordelijke ontwikkelingsas (Schiphol – Groningen) en een West-Oost as (Alkmaar – Zwolle), waarvan de kernen Almere, Lelystad, Dronten en Emmeloord onderdeel uitmaken.
Artikel 4.1.1 (Uitgangspunten voor de indeling in provinciale locatietypen)
Er zijn 7 provinciale locatietypen, die in de volgende categorieën zijn te onderscheiden: centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. De locatietypen verschillen in kantorenomvang (zelfstandige kantoren en kantoorhoudendheid van bedrijven), ruimtelijke kwaliteit (functiemenging, ruimtegebruik en beeldkwaliteit), bereikbaarheid (auto, openbaar vervoer en parkeren) en leefbaarheid (tegengaan van onnodige milieuhinder). Bij de ontwikkeling van werklocaties is het belangrijk dat optimaal wordt ingespeeld op deze verschillende kenmerken zodat er voor ieder bedrijf een geschikte locatie gevonden kan worden.
In centrummilieus vindt een concentratie van arbeids- en bezoekersintensieve functies - zoals kantoren, winkels en andere consumentgerichte en maatschappelijke voorzieningen - in combinatie
met wonen plaats. Tot centrummilieu behoren de hoofdcentra van de kernen (de stationsomgeving en het gebied met het kernwinkelapparaat) en de wijkcentra van grotere kernen. De locaties zijn over het algemeen gelegen in de directe nabijheid van openbaarvervoersknooppunten. Centrummilieus zijn daarnaast goed bereikbaar per auto door een goede verbinding met het hoofdwegennet. Het parkeren vergt onder andere omwille van een zorgvuldig ruimtegebruik een integrale afstemming op de vraag vanuit de verschillende functies. Een restrictie van parkeren op maaiveldniveau draagt hier tevens aan bij.
Gemengde woonwerkmilieus worden gevormd door aaneengesloten stedelijke woonbebouwing. De woonfunctie is hier dominant, maar individuele of clusters bedrijven, kantoren en voorzieningen zijn tevens mogelijk. Deze milieus zijn geschikt voor kleinschalige werkfuncties met een lokale betekenis, zodat milieuhinder en mobiliteit voor de directe omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.
Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven, kantoren en voorzieningen die qua schaal en functioneren (bijvoorbeeld milieuhinder, externe veiligheid, omvangrijke goederenstromen, autosnelweg ontsluiting) niet passen in centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus. Specifieke werkmilieus zijn goed bereikbaar per (vracht)auto en veroorzaken daarbij zo min mogelijk overlast voor de directe omgeving . Een goede verbinding met het hoofdwegennet is daarom belangrijk. Het autoverkeer moet zo snel en veilig mogelijk op het hoofdwegennet kunnen komen.
Artikel 4.2 (Kader van het locatiebeleid en status van de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid)
De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied 1 van de gemeente.
In de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.
De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsprogramma Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en deze beleidsregel.
Door Gedeputeerde Staten zal aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid.
De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.
Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:
De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsprogramma Flevoland en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen het rapport Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland2 dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien;
Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan;
Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:
De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.
Naast de hiervoor genoemde kaders en criteria zijn er ontwikkelingen waar van de gemeenten in de nabije toekomst op moeten inspelen. In het rapport Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland 2030+ en in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 zijn deze ontwikkelingen aangegeven.
Daarom worden de gemeenten verzocht om in de GVV het volgende nadrukkelijk te overwegen:
De gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV’s beleid te verankeren ten aanzien van:
Artikel 4.3.1.1. (Grootstedelijke centrummilieus)
De grootstedelijke centrummilieus zijn gelegen in de hoofdcentra van Almere (Stad, Poort en Buiten) en Lelystad in de directe nabijheid van een sneltreinstation. Deze locaties zijn zeer geschikt voor grote kantoren, baliefuncties en (boven)regionale voorzieningen. Er is sprake van een intensieve functiemenging van kantoren, voorzieningen en wonen en een hoge bebouwingsdichtheid.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt:
dat het parkeren ruimtelijk efficiënt wordt opgelost door bij voorkeur het parkeren op maaiveld in deze milieus zoveel mogelijk tegen te gaan.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Ten aanzien van leefbaarheid geldt:
dat er sprake is van een zodanige kwalitatieve inrichting en architectonische vormgeving waardoor zowel gevoelsmatig als daadwerkelijk een veilige omgeving bereikt wordt.
Artikel 4.3.1.2. (Overige centrummilieus)
De overige centrummilieus zijn de centra van kernen met meer dan 15.000 inwoners3 , locaties bij een regionaal ontsloten openbaarvervoersknooppunt of locaties nabij haltes van de vrije busbaan in Almere. De locaties zijn geschikt voor kleine tot middelgrote kantoren (waarbij indicatief gedacht wordt aan maximaal 1.500 m2 bvo) en lokale of regionale (afhankelijk van de positie in de stedelijke hoofdstructuur) voorzieningen.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Ten aanzien van leefbaarheid geldt:
dat er sprake is van een zodanige kwalitatieve inrichting en architectonische vormgeving waardoor zowel gevoelsmatig als daadwerkelijk een veilige omgeving bereikt wordt.
Artikel 4.3.2.1 (Gemengde woonwerkmilieus)
Gemengde woonwerkmilieus zijn geschikt voor individuele of clusters van bedrijven, kantoren en voorzieningen in combinatie met de woonfunctie. Deze milieus zijn bedoeld voor kleinschalige werkfuncties met een lokale betekenis, zodat milieuhinder en mobiliteit voor de directe omgeving zoveel mogelijk worden beperkt.
Ten aanzien van de kantorenomvang geldt:
dat op kavelniveau4 100% kantoorhoudendheid is toegestaan, onder de voorwaarde dat hiervoor maximaal 25% van het bebouwde gebied binnen het aangewezen woonwerkmilieu wordt gebruikt;
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:
dat er door middel van milieuzonering sprake moet zijn van een goede milieuhygiënische inpassing van bedrijven. Bedrijven die vergelijkbaar zijn met de (milieu)categorieën 4 en 5 van de vroegere VNG- bedrijvenstaat, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied, zijn uitgesloten.
Artikel 4.3.3.1 (Kantorenmilieu)
Om flexibel in te spelen op trends en ontwikkelingen in de markt is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om buiten centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus werklocaties voor zelfstandige kantoren te ontwikkelen, in zogenaamde kantorenmilieus. Het kantorenmilieu betreft een apart hiervoor bestemde zone op een regulier bedrijventerrein dan wel een specifieke locatie in de directe nabijheid van de snelweg.
Ten aanzien van de kantorenomvang geldt:
dat kantoren op een kantorenzone van een regulier bedrijventerrein slechts zijn toegestaan indien aangetoond kan worden dat binnen de planperiode op de centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus geen of onvoldoende ruimte beschikbaar is (of kan komen), of dat er een functionele relatie met het bedrijventerrein bestaat. In de gemeente Dronten wordt het mogelijk te anticiperen op de aanleg van een treinstation (Hanzelijn) door in de directe nabijheid van deze stationslocatie een kantorenmilieu te ontwikkelen;
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt:
dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een kantorenlocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Artikel 4.3.3.2. (Het voorzieningenmilieu)
Het voorzieningenmilieu is een specifieke locatie dan wel een zone op een regulier bedrijventerrein, waarvoor geldt dat menging met voorzieningen (waaronder reguliere detailhandelsvestigingen) in centrummilieus vanwege de aard en/ of omvang ervan ongewenst wordt geacht. Binnen het voorzieningenmilieu wordt een onderscheid gemaakt in:
met een bovenlokale betekenis en een grote publieksaantrekkende werking. De kernen met een (boven)regionale verzorgingsfunctie zijn geschikt om dergelijke voorzieningen te ontwikkelen, mits hierover afstemming tussen gemeenten heeft plaatsgevonden. Vanwege de diversiteit van potentiële voorzieningen in dit milieu is bij de locatiekeuze maatwerk vereist.
die vanwege specifieke ruimtelijke eisen (omvang en milieuhinder) moeilijk inpasbaar zijn in bestaande winkelgebieden.
Het gaat hierbij om voorzieningen in de volgende branches:
met een (boven)regionale betekenis en een grote publieksaantrekkende werking die vanwege specifieke ruimtelijke eisen (mobiliteit, omvang, milieuhinder) moeilijk inpasbaar zijn in centrummilieus. De kernen met een (boven)regionale verzorgingsfunctie zijn geschikt om dergelijke voorzieningen te ontwikkelen. Voorbeelden zijn scholengemeenschappen of ziekenhuizen, maar ook recreatieve voorzieningen en musea.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt:
dat er bij concentraties van grootschalige detailhandel sprake is van een minimale omvang per winkelvestiging (gedacht wordt aan 1.500 m² bvo per winkelvestiging) waardoor een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de relatief kleinschalige winkelfuncties waarvoor het centrummilieu een geschikte locaties vormt en de meer grootschalige winkels die vanwege de omvang en functie vaak beter passen op een locatie buiten het centrummilieu;
dat grootschalige detailhandel met een bovenlokale functie/reikwijdte dient aan te sluiten bij bestaande detailhandelsconcentraties. Clusters van grootschalige detailhandelsvoorzieningen (eventueel in combinatie met leisure) kunnen alleen worden geconcentreerd in Almere en Lelystad. De concentratie van grootschalige detailhandel mag geen ontwrichting van de detailhandelsstructuur tot gevolg hebben. Dit zal op basis van een onderzoek aangetoond moeten worden;
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
dat bij grootschalige detailhandelsconcentraties en overige voorzieningen sprake is van een zodanige ontsluiting met het openbaar vervoer, dat de locaties in de directe nabijheid van een openbaar vervoer knooppunt zijn gelegen en dat er in de spits sprake is van minimaal 2 busverbindingen per uur per hoofdrichting;
Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:
dat er sprake moet zijn van een goede milieuhygiënische inpassing (zonering) van bedrijven.
Artikel 4.3.3.3. (Reguliere bedrijventerreinen)
Reguliere bedrijventerreinen zijn specifieke locaties bedoeld voor de vestiging van bedrijven.
Ten aanzien van de kantorenomvang geldt:
dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan, met uitzondering van een aan te geven (hoogwaardige) zone op het bedrijventerrein waarvoor een maximum kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau geldt, mits dit milieuhygiënisch kan worden ingepast.
Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt:
dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:
dat bedrijven toelaatbaar zijn vergelijkbaar met de categorie 1, 2 en 3 van de vroegere VNG- bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. Om onderscheid te maken met centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op categorie 3.
Artikel 4.3.3.4. (Industrieterreinen)
Industrieterreinen zijn specifieke locaties, dan wel gezoneerde locaties op een regulier bedrijventerrein, gericht op de vestiging van bedrijven uit de hoogste (milieu)categorieën zoals beschreven in de vroegere VNG-bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel.
Ten aanzien van de kantorenomvang geldt:
dat in principe maximaal 30% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan met het doel dat er zo min mogelijke beperkingen worden opgelegd aan milieuruimte behoevende bedrijven op aangrenzende kavels. Bij een inwaartse zonering van het industrieterrein (waarbij sprake is van een gedifferentieerd gebruik naar milieucategorieën) is 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau toegestaan, indien de vestiging van dergelijke bedrijven geen beperkingen oplegt aan de vestiging van bedrijven vergelijkbaar met de (milieu)categorieën 4 en 5 van de vroegere VNG- bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel.
Ten aanzien van het aspect ruimtelijke kwaliteit geldt:
dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:
dat slechts bedrijven toelaatbaar zijn die vergelijkbaar zijn met de categorie 3, 4 en 5 van de vroegere VNG- bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel. Om onderscheid te maken met reguliere bedrijventerreinen ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op bedrijven vergelijkbaar met categorie 4 en 5 van de vroegere VNG- bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel. Andere bedrijvigheid (met uitzondering van locatieverzorgende voorzieningen) is uitgesloten op een industrieterrein;
dat zowel in Noordelijk Flevoland (de gemeenten Noordoostpolder en Urk), Oostelijk Flevoland als in Zuidelijk Flevoland minimaal 1 bedrijventerrein (of een zone op een regulier bedrijventerrein) beschikbaar is voor de vestiging van bedrijven vergelijkbaar met de categorie 3, 4 en 5 van de vroegere VNG-bedrijvenstaat, zoals ook opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel.
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland op 6 september 2022.
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
de secretaris de voorzitter
Bijlage 1: Milieuzonering nieuwe stijl VNG 2009
1. Aanleiding voor de beleidsregel
In deze beleidsregel worden de criteria aangegeven wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen zullen indienen en voorts wanneer Gedeputeerde Staten voornemens zijn van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Indien niet voldaan is aan deze beleidsregel zullen Gedeputeerde Staten overwegen zienswijzen in te dienen met betrekking tot een omgevingsplan (artikel 16.30 Omgevingswet) of een gemeentelijk project van publiek belang (artikel 5.55 en 16.71 Omgevingswet). Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en de Ruimtelijke Visie Werklocaties Flevoland zijn opgenomen ten aanzien van werklocaties. In de Omgevingswet is aan gegeven dat aan het inzetten van de provinciale bevoegdheden
de vereiste is gekoppeld dat het inzetten daarvan een provinciaal belang moet zijn. Of een zaak van provinciaal belang is, is aangegeven in het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland en in de Lijst van gevallen van provinciaal belang. Het gaat daarbij om de bevoegdheid om ten aanzien van een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan een reactieve interventie te geven die ertoe strekt dat een onderdeel van het plan geen deel daarvan uitmaakt.
Ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit van provinciaal belang (artikel 16.15a Omgevingswet) brengen Gedeputeerde Staten advies uit over de aanvraag conform deze beleidsregel. Indien het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning dit advies niet opvolgt overwegen Gedeputeerde Staten conform artikel 4.38 Omgevingsbesluit instemming te onthouden.
2. Artikelsgewijze toelichting
De beleidsregel is als volgt opgebouwd:
Met deze beleidsregel verschaffen Gedeputeerde Staten inzicht in het locatiebeleid voor het stedelijk gebied. Voor de ontwikkelingen, die onder het bereik van deze beleidsregel vallen, is veelal een specifiek ruimtelijk besluit (bijv. afwijking, uitwerking of wijziging van het vigerende omgevingsplan) nodig. Doel van deze beleidsregel is helderheid te geven over de kaders die de provincie hanteert, zodat op voorhand duidelijk is bij welke ontwikkelingen verwacht mag worden dat de provincie ingrijpt. De in deze beleidsregel opgenomen criteria geven aan wanneer sprake is van provinciale belangen, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening ingrijpen door Gedeputeerde Staten noodzakelijk maken.
Toelichting begripsomschrijvingen (artikel 3)
Voorzover in deze beleidsregel geen aparte begripsomschrijvingen zijn opgenomen, geldt voor de betekenis van de gebruikte termen de gangbare betekenis uit het spraakgebruik.
Toelichting Inhoud (artikel 4)
Voorbeelden van deze voorzieningen zijn clusters van meubel- en woninginrichtingzaken, maar ook bijzondere concepten zoals Factory Outlet Centers en themacentra (bijvoorbeeld vrijetijdsvoorzieningen ‘leisure’)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-10917.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.