Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende wijziging van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL) Zeeland 2016

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 12 oktober 2021, nummer 96925, tot wijziging van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL) Zeeland 2016.

 

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • Gelezen het voorstel onder nummer 96925;

  • Gelet op artikel 143, 145 en 152 van de Provinciewet;

  • Gelet op het decentralisatieakkoord Natuur en het Natuurpact;

  • Gelet op het delegatiebesluit van provinciale staten voor regelgevende bevoegdheid van 13 december 2013 (PB 2014 nr. 17);

  • Overwegende dat met ingang van 15 april 2015 de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 van kracht is geworden;

  • Overwegende dat de genoemde verordening op enkele punten geactualiseerd dient te worden en nog enkele (technische) wijzigingen dienen te worden aangebracht;

Besluiten vast te stellen de navolgende wijzigingsregeling:

 

Artikel I

A

Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De opsommingstekens in de vorm van letters worden vervangen door streepjes.

  • 2.

    De benaming “monitoringstoeslag” wordt vervangen door: monitoringsbijdrage.

  • 3.

    In de definitie van normbedrag wordt “monitoringstoeslag, schapentoeslag, openstellingsbijdrage of de vaartoeslag” vervangen door: monitoringsbijdrage, schapenbijdrage, voorzieningenbijdrage, toezichtsbijdrage of de vaarbijdrage.

  • 4.

    De definitie van “openstellingsbijdrage” vervalt.

  • 5.

    De benaming “schapentoeslag” wordt vervangen door: schapenbijdrage.

  • 6.

    De volgende begripsbepaling wordt toegevoegd:

    • toezichtsbijdrage: extra vergoeding voor het houden van toezicht op een natuurterrein;

  • 7.

    De benaming “vaartoeslag” wordt vervangen door: vaarbijdrage.

  • 8.

    De volgende begripsbepaling wordt toegevoegd:

    • voorzieningenbijdrage: extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein.

B

In artikel 1.3 Natuurbeheerplan, tweede lid, onder a, derde onderdeel wordt “vaartoeslag- of schapentoeslag” vervangen door: vaar- of schapenbijdrage.

 

C

Artikel 2.1 Doelgroep wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

    • a.

      In de aanhef wordt na “de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland” ingevoegd: of de onderhavige regeling.

    • b.

      Onder a wordt “31 december 2015” vervangen door: 31 december 2017 en wordt aan het einde van de zin “en” vervangen door: of.

    • c.

      Onder vernummering van onderdeel b tot onderdeel c wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

      • b.

        de periode waarvoor de subsidie overeenkomstig de onderhavige regeling wordt verstrekt op of na 31 december 2022 eindigt; en

    • e.

      Onder c (nieuw) wordt “natuurbeheer” vervangen door: natuur- en landschapsbeheer en wordt “in onderdeel a” vervangen door: onder a of onder b.

  • 2.

    Er wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

    • 3.

      In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, onder b, kan Staatsbosbeheer subsidie aanvragen voor een natuurterrein waarvan het geen eigenaar of erfpachter is, indien dit natuurterrein op het moment van aanvragen in eigendom van het Rijk is en Staatsbosbeheer dit natuurterrein vóór 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.

D

2.4 Subsidievereisten wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In het tweede lid wordt “schapentoeslag, monitoringstoeslag of openstellingsbijdrage” vervangen door: schapenbijdrage, monitoringsbijdrage, voorzieningenbijdrage of toezichtsbijdrage.

  • 2.

    In het derde lid wordt “openstellingsbijdrage” vervangen door: voorzieningenbijdrage.

  • 3.

    Onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het vijfde tot en met achtste lid, wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      In afwijking van het derde lid kan in geval van een vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid, onderdelen a en d, een voorzieningenbijdrage worden verstrekt, indien de betreffende afsluiting in een jaar maximaal zes maanden duurt.

  • 4.

    In het vijfde lid wordt “vaartoeslag” vervangen door: vaarbijdrage.

  • 5.

    Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot het zevende tot en met negende lid, wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:

    • 6.

      Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot het verstrekken van de toezichtsbijdrage

E

In artikel 2.4a EU richtsnoeren voor staatssteun, eerste lid, wordt “1 oktober 2021” vervangen door: 1 oktober 2027.

 

F

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel d, wordt “ten behoeve van” vervangen door: voor, en vervalt “of het houden van toezicht op een natuurterrein”.

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel e tot f, een nieuw onderdeel e ingevoegd, luidende:

    • e.

      kosten voor het houden van toezicht op een natuurterrein;

  • 3.

    In het tweede lid wordt na “onder d” toegevoegd: en e.

G

Het tweede lid van artikel 2.6 Subsidiehoogte wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder b wordt “openstellingsbijdrage” vervangen door: voorzieningenbijdrage;

  • 2.

    Onder vernummering van de onderdelen c en d tot d en e, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

    • c.

      het normbedrag voor de toezichtsbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

  • 3.

    Onder d wordt “schapentoeslag” vervangen door: schapenbijdrage en wordt aan het einde van de zin een puntkomma toegevoegd.

  • 4.

    Onder e wordt “vaartoeslag” vervangen door: vaarbijdrage.

H

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de aanhef van het tweede lid wordt “die een toeslag ontvangt ten behoeve van het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onder d” vervangen door: die een voorzieningenbijdrage ontvangt.

  • 2.

    In de aanhef van het derde lid wordt “die een vergoeding ontvangt als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onder b” vervangen door: schapenbijdrage ontvangt.

  • 3.

    In het derde lid wordt onder b “toeslag” vervangen door: bijdrage.

I

Aan artikel 2.13 Wijziging subsidieverlening wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 6.

    Indien op het moment van de beschikking tot subsidieverlening nog geen tarief of normbedrag was vastgesteld voor het betreffende natuurbeheertype, landschapsbeheertype, toeslag of bijdrage, wordt in afwijking van het derde en vierde lid het tarief of normbedrag gehanteerd dat geldt in het jaar waarin voor het eerst het tarief of normbedrag is vastgesteld voor het betreffende natuurbeheertype, landschapsbeheertype, toeslag of bijdrage.

J

Na artikel 2.13 wordt een artikel 2.13a ingevoegd, luidende:

Artikel 2.13a Verhoging tarieven en normbedragen per 2021

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 2.6 en 2.13, derde tot en met zesde lid, kunnen Gedeputeerde Staten met ingang van 1 januari 2021 de tarieven en normbedragen die van toepassing zijn op beschikkingen tot subsidieverlening waarvan het subsidietijdvak is ingegaan vóór 1 januari 2021, alsmede de daarop ingediende vergrotingen, verhogen tot maximaal het percentage zoals genoemd in het Europese goedkeuringsbesluit.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid werkt dit besluit terug tot en met het moment van de beschikking tot subsidieverlening als genoemd in het eerste lid.

K

Na artikel 2.15 wordt een nieuw artikel 2.16 ingevoegd, luidende:

Artikel 2.16 Voortijdige vaststelling wegens wijziging natuurbeheertype

  • 1.

    Een ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2, onder a, kan een aanvraag indienen voor het geheel of gedeeltelijk voortijdig vaststellen van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Zeeland treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, voortijdig naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, als

    • a.

      de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;

    • b.

      de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte natuurkwaliteit; en

    • c.

      de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar of minder in geval van eenmalige gelijktrekking van beheerperiodes na afronding van de maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de provinciale Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt.

  • 3.

    De subsidieaanvraag voor het beheer van het gewijzigde natuurbeheertype wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 14c van de provinciale Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap.

  • 4.

    Indien een subsidie voor het beheer van het gewijzigde natuurbeheertype als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de instandhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid, onder c, weer van toepassing tot de termijn van zes jaar, of minder in geval van eenmalige gelijktrekking van beheerperiodes, na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.

L

Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het derde lid:

    • a.

      vervalt onder b na de puntkomma “en”;

    • b.

      komt onderdeel c als volgt te luiden:

      • c.

        de vergroting van de oppervlakte is aangevraagd in het eerste of het tweede beheerjaar; en

    • c.

      wordt een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

      • d.

        de vergroting in relatie tot de oorspronkelijke beschikking niet leidt tot een toename van de totale maximale oppervlakte van meer dan 20 procent.

  • 2.

    Het zevende lid vervalt.

Artikel II Inwerkingtreding

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 12 oktober 2021.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

A.W. Smit, secretaris

Toelichting

Met dit besluit zijn een aantal tekstuele en een aantal inhoudelijke wijzigingen in de SVNL 2016 doorgevoerd. Deze wijzigingen worden hieronder nader toegelicht.

 

Artikel 1.1 (gewijzigde terminologie toeslagen en openstellingsbijdrage)

De toezichtsbijdrage en de voorzieningenbijdrage vallen niet meer onder één noemer in artikel 1.1 (voorheen: de openstellingsbijdrage), maar worden in terminologie van elkaar losgekoppeld. Het was al eerder mogelijk om de component toezicht los van de component voorzieningen te verstrekken (zie punt 10 van goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie met kenmerk SA.48028). Anders is dat onder de goedkeuring van de gewijzigde modelverordening provincies ervoor kunnen kiezen om de component toezicht voor niet-opengestelde/afgesloten gebieden te verlenen als dat nodig is voor het beheer. In de praktijk is gebleken dat ook bij afgesloten terreinen een vorm van toezicht nodig kan zijn juist om te voorkomen dat bezoekers kwetsbare natuur betreden. De wijze waarop het tarief wordt berekend wijzigt niet, omdat het om dezelfde activiteiten als voorheen gaat (bijvoorbeeld de inzet van een boswachter). Deze wijziging verruimt mogelijk enkel de gebieden waarvoor de toezichtsbijdrage kan worden aangevraagd. In het verlengde van deze wijziging zijn in artikel 2.4 en artikel 2.5 wijzigingen doorgevoerd.

 

Verder is voor de leesbaarheid van de regeling van belang dat de namen van de zogenaamde toeslagen in de regeling zijn gewijzigd. De schapentoeslag wordt de schapenbijdrage, de monitoringstoeslag de monitoringsbijdrage en de vaartoeslag de vaarbijdrage.

 

Artikel 2.1, tweede lid (continueren subsidiemogelijkheid natuurbeheer gemeenten)

Deze wijziging beoogt de subsidiemogelijkheid voor (samenwerkingsverbanden van) gemeenten te verlengen, om het beheer in de betreffende gebieden te continueren. Het gaat dan om continuering van natuurbeheer voor gemeenten, die in de voorafgaande periode eveneens subsidie voor het beheer van het gebied hebben ontvangen.

 

Artikel 2.4a, eerste lid (nieuwe termijn i.v.m. Europese goedkeuring)

In dit artikel is een nieuwe termijn opgenomen die verband houdt met de einddatum van het Europese goedkeuringsbesluit behorende bij de modelverordening met kenmerk SA.56811. Dit goedkeuringsbesluit is te raadplegen via de website van de Europese Commissie.

 

Artikel 2.4, vierde lid, SVNL (criteria voorzieningenbijdrage tijdelijk afgesloten gebieden)

Artikel 2.4, vierde lid, SVNL bevat de criteria om een voorzieningenbijdrage voor tijdelijk afgesloten gebieden te verstrekken. Dit betreft gebieden die in de basis zijn opengesteld voor het publiek, maar die uitsluitend met het oog op natuurbescherming tijdelijk moeten worden gesloten.

 

Om voor de voorzieningenbijdrage van tijdelijk afgesloten gebieden in aanmerking te komen, wordt vereist dat een vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid, onderdeel a (sluiting in verband met de Wet natuurbescherming) of onderdeel d (sluiting op basis van het beheerplan) van toepassing is en de afsluiting maximaal zes maanden duurt. Net als maaien of waterbeheer kan ook tijdelijke afsluiting een maatregel zijn ter behoud en ontwikkeling van soorten of een terrein. Het broedseizoen (vogels), bronsttijd (paartijd), rusttijd (overwintering), of een periode waarin de vegetatie extra kwetsbaar is zijn voorbeelden van wanneer een tijdelijke afsluiting als bedoeld in het vierde lid gewenst is.

 

Er is voor een maximale termijn van zes maanden gekozen, omdat binnen die termijn de meeste tijdelijke afsluitingen passen. Bij het vaststellen van de termijn is niet vereist dat sprake is van een aaneengesloten periode. Door het opnemen van “maximaal” in artikel 2.4, vierde lid, SVNL kan maatwerk worden verricht en toetsen de provincies in hoeverre de afsluiting noodzakelijk is.

 

Daarbij zijn dan steeds de ecologische omstandigheden in het gebied bepalend. Een enkele aanleiding zal wellicht niet snel leiden tot de maximumperiode van zes maanden. Een opeenstapeling van situaties mogelijk wel, aangezien alleen al een broedseizoen vier maanden duurt (15 maart-15 juli), de paartijd van reeën enkele weken duurt (vanaf half juli) en de paartijd van edelherten circa een maand in het najaar (half september tot half oktober).

 

De nieuwe criteria hebben geen invloed op de hoogte van de voorzieningenbijdrage, omdat het plaatsen van bankjes of het plegen van onderhoud nu eenmaal nodig is om een pad toegankelijk of veilig te houden. Het onderhoud of het treffen van voorzieningen op een natuurterrein wordt vanwege een tijdelijke afsluiting niet minder in vergelijking met een terrein die de volledige termijn van 358 dagen per jaar is opengesteld.

 

Artikel 2.4, zesde lid, SVNL (nadere regels toezichtsbijdrage)

In het verlengde van de wijziging in de openstellingsbijdrage is in artikel 2.4, zesde lid, opgenomen dat Gedeputeerde Staten aan het verstrekken van de toezichtsbijdrage nadere regels kunnen stellen. De betreffende regels zijn gericht op het vooraf afstemmen voor welke gebieden toezicht noodzakelijk is en voor welke gebieden het beschikbaar stellen van de toezichtsbijdrage wenselijk is, zodat de middelen effectief worden aangewend. Voor een effectieve toepassing van de bijdrage dient het mogelijk te zijn de bijdrage uit te sluiten voor gebieden waarvoor – naar de aard van het gebied – geen toezicht nodig is en voor gebieden waarvoor het toezicht via een ‘ander instrumentarium’ geregeld is of wordt. Met ‘aard van het gebied’ worden gebieden bedoeld die ontoegankelijk zijn, zoals rietmoerassen en waarvoor om die reden geen behoefte is aan toezicht. Met ‘ander instrumentarium’ worden regionale toezicht- en handhavingsprogramma’s bedoeld waarin tussen de betrokken partijen afspraken zijn gemaakt over het toezicht in natuurgebieden en waarbij het toezicht in natuurgebieden in het kader van een dergelijk programma reeds is geregeld.

 

Doordat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen ten aanzien van het verstrekken van de toezichtsbijdrage, kan een provincie kenbaar maken dat een categorie gebieden is uitgesloten. Een provincie kan dit zo nodig concretiseren via een subsidiekaart en/of via het Natuurbeheerplan. De nadere regels moeten er dus voor zorgen dat de toezichtsbijdrage effectief kan worden ingezet.

 

Artikel 2.13, zesde lid (introductie tarief of normbedrag nieuw beheertype of bijdrage tijdens subsidieperiode)

De aanleiding voor deze toevoeging is de recente wijziging van het beheertype voor moeras (beheerjaar 2021). De hoofdregel is dat de tarieven of normbedragen zoals gehanteerd in de ‘moederbeschikking’ worden gevolgd (artikel 2.13, derde lid). Het nieuwe zesde lid maakt het mogelijk dat tarieven of normbedragen van nieuwe beheertypen, in geval van uitbreidingsaanvragen, als uitgangspunt worden genomen. In het zesde lid is nu bepaald dat het jaar wordt gehanteerd waarin het tarief of normbedrag voor het eerst is vastgesteld. Het kan dus voorkomen dat voorgaande openstellingsbesluiten moeten worden geraadpleegd om te zien waar een nieuw tarief of normbedrag voor het eerst is geïntroduceerd tijdens de subsidieperiode waarvoor de beschikking is afgegeven.

 

Artikel 2.13a (verhoging tarieven en normbedragen per 2021)

De berekeningswijze van de subsidie staat in de artikelen 2.6 en 2.13. Daaruit volgt het uitgangspunt dat voor de gehele subsidieperiode het tarief of normbedrag wordt gehanteerd zoals die van toepassing was ten tijde van de “moederbeschikking”/de eerste beschikking op basis waarvan de subsidieperiode is aangevangen. Daarop zijn uitzonderingen geformuleerd in het vierde tot en met zesde lid van artikel 2.13 en in artikel 2.13a.

 

Gelet op het Uitvoeringsprogramma Natuur (kamerstuk 8-12-2020) wensen de provincies per 1 januari 2021 de op reeds beschikt areaal van toepassing zijnde tarieven en normbedragen te verhogen tot en met het percentage zoals dat in het laatste Europese goedkeuringsbesluit is vermeld (SA.56811 (2020/N)).[1]

 

De keuze om de tarieven en normbedragen te verhogen vanaf 1 januari 2021 vergt voor bestaande beschikkingen, waarvan de subsidieperiode voor 2021 is ingegaan, een nieuwe afwijking van de regel dat de tarieven of normbedragen van de moederbeschikking worden gevolgd: de “moeder”-tarieven van de nieuwe aanvragen die zijn ingediend tussen 2015 en 2019 (beheerjaren 2016 t/m 2020) worden (pas) met ingang van 1 januari 2021 verhoogd naar het percentage zoals goedgekeurd in het Europese goedkeuringsbesluit. Vanaf die datum volgen ook de uitbreidingen het verhoogde “moeder”-tarief. Dit betekent dat de verhoging van toepassing is vanaf beheerjaar 2021. Doordat in artikel 2.13a een “kan”-bepaling is opgenomen, is er sprake van een discretionaire bevoegdheid en zullen provincies aan dit artikel nog toepassing moeten geven in het openstellingsbesluit 2022 om gevolg te geven aan de afspraken die landelijk zijn gemaakt.

 

Voor beschikkingen waarvan de subsidieperiode vanaf 1 januari 2021 is ingegaan of aanvragen waarop nog moet worden beschikt, geldt dat er geen wijziging in de verordening nodig is, maar dat de openstellingsbesluiten rechtstreeks de grondslag vormen voor de verhoging. Uit de artikel 1.2, tweede lid, onderdelen e en f, en artikel 2.6 volgt dat de tarieven en normbedragen in het openstellingsbesluit worden bepaald. Een verhoging van de tarieven of normbedragen voor die beschikkingen kan dan ook via (een wijziging van) het openstellingsbesluit worden gerealiseerd.

 

Opnemen van een aantal bepalingen vergelijkbaar met voorgaande versies van de regeling

Een aantal bepalingen die in eerdere versies van de SVNL(2010) waren opgenomen maar niet meer in de SVNL2016, zijn grotendeels gelijkluidend in de huidige subsidieverordening opgenomen:

In artikel 2.1, derde lid, is vergelijkbaar met de bepaling zoals vanaf 2014 in de SVNL(2010) opgenomen dat Staatsbosbeheer subsidie kan verkrijgen voor Rijksgronden die het al vóór 15 augustus 2009 beheert. Staatsbosbeheer beheert sinds jaar en dag die gronden voor het Rijk, omdat Staatsbosbeheer voorheen (vóór 1998) onderdeel was van het Rijk en sinds de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer als publiekrechtelijke rechtspersoon de wettelijke taak heeft gekregen om de bij Staatsbosbeheer berustende objecten te beheren. Daaronder vallen - naast objecten in eigendom en erfpacht - ook objecten die Staatsbosbeheer door middel van een persoonlijk recht beheert. Wijziging ten opzichte van de bepaling in de SVNL(2010) is dat Staatsbosbeheer de gronden niet in eigendom hoeft te verkrijgen, maar onder een persoonlijk recht dient te beheren. Het derde lid van artikel 2.1 biedt de mogelijkheid om de betreffende rijksgronden die bij Staatsbosbeheer in beheer zijn te subsidiëren, omdat het budget voor het beheer van deze gronden bij de decentralisatie van natuurbeheer van het ministerie van Economische Zaken naar de provincies is overgedragen. Het natuurbeheer in de betreffende gebieden draagt bij aan de doelstellingen van het SNL.

 

Artikel 2.16 is ingevoegd en is inhoudelijk gelijk aan wat was geregeld in artikel 7.7 van de SVNL(2010). Het artikel maakt het mogelijk dat een SVNL-subsidie op basis van paragraaf 2 tussentijds kan worden vastgesteld op het moment dat een aanvrager maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering op het betreffende natuurterrein treft. Deze maatregelen zijn subsidiabel op basis van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL). Door het mogelijk te maken dat de SVNL-subsidie tussentijds kan worden vastgesteld en daarmee kan worden afgeweken van de gesubsidieerde beheerperiode, kan de weg worden vrijgemaakt voor het uitvoeren van maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering en een ambitieuzer natuurbeheer. Dit is wenselijk om de kwaliteit van natuur te verbeteren, zodat in het vervolg weer kan worden beheerd onder de SVNL.

 

Fiscale vrijstelling

Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de Europese Commissie in het besluit met kenmerk SA.56811 (2020/N) de verlenging van de bestaande belastingvrijstelling zoals vermeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 heeft goedgekeurd. In de betreffende melding hebben de Nederlandse autoriteiten het volgende gecommuniceerd naar de Europese Commissie, waarover verder geen vragen zijn gesteld:

“Verder wordt hier volledigheidshalve benadrukt dat er geen wijziging wordt aangebracht in de belastingvrijstelling zoals eerder goedgekeurd en vermeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Die vrijstelling is onverkort op de onderhavige regeling van toepassing voor de periode vanaf 1 januari 2022 en verder.”

 

Dit wordt hier vermeld, omdat het betreffende goedkeuringsbesluit niet expliciet op dit punt ingaat, maar impliciet wel goedkeuring is verleend voor de verlenging van de fiscale vrijstelling.

 

 

Naar boven