Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden (Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden)

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken bekend dat Provinciale Staten van Flevoland op

15 september 2021 onder nummer 2819092 hebben besloten de Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden (Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden) vast te stellen.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

 

De verordening is te bekijken op flevoland.nl/wat-doen-we/omgeving/omgevingsverordening-flevoland en op ruimtelijkeplannen.nl (Plan-ID: NL.IMRO.9924.OVbodemverstoring-VA01) en luidt als volgt:

 

Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden

 

Provinciale Staten van Flevoland

 

Overwegende dat in de Omgevingsverordening Flevoland regels zijn opgenomen als bedoeld in paragraaf 1.2 van de Wet milieubeheer;

 

Dat het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden daar onderdeel van is;

 

Dat in verband met het voorzorgsbeginsel voor het beschermen van het voor drinkwater bestemde grondwater van dit verbod is uitgezonderd het toepassen van zogenaamde prefab betonnen heipalen;

 

Dat recent is gebleken dat:

  • -

    het verbod op bodemverstoring niet geldt voor vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning onderdeel milieu);

  • -

    de redactie van de uitzondering voor heipalen verschillend kan worden geïnterpreteerd;

Dat het noodzakelijk is om in deze leemte in de regelgeving te voorzien en het verbod op bodemverstoring inclusief de uitzonderingen daarop te verbeteren, zodat voor meldingsplichtige en vergunningplichtige inrichtingen gelijke regels gelden;

 

Dat niet gewacht kan worden op de Omgevingswet en de Omgevingsverordening provincie Flevoland die naar verwachting per 1 juli 2022 inwerking treden;

 

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 31 augustus 2021, kenmerk 2819092;

 

Gelet op artikel 1.2 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening Flevoland;

 

Besluiten:

 

Vast te stellen de navolgende verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland:

 

Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden (Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden).

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Provinciale Staten van Flevoland van

15 september 2021,

 

de griffier, de voorzitter,

 

Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden (Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden)

Artikel I (wijziging verordening)

De Omgevingsverordening Flevoland wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    Toevoegen begripsbepaling

    Aan artikel 5.2 wordt op alfabetische volgorde toegevoegd de volgende begripsomschrijving:

    prefab betonnen heipalen: geprefabriceerde betonpaal met constante dwarsafmeting die middels heien is geïnstalleerd;

  • B.

    Aanvullen verbod tot oprichten en in werking hebben inrichting in een beschermingsgebied

    Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In aanhef en onderdeel b wordt de zinsnede ‘een inrichting op te richten of in werking te hebben’ vervangen door: een inrichting op te richten, in werking te hebben, te veranderen of de werking daarvan te veranderen.

    • 2.

      Voor de tekst wordt de aanduiding 1. geplaatst.

    • 3.

      Er wordt een tweede en derde lid toegevoegd, luidende:

      • 2.

        Het is verboden in een beschermingsgebied een inrichting op te richten, in werking te hebben, te veranderen of de werking daarvan te veranderen, die vergunningplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het onderdeel milieu, waarbinnen dieper dan de op de kaart Grondwaterbeschermingsgebied Bremerberg en de kaart Grondwaterbeschermingsgebied Harderbroek aangegeven diepte de bodem wordt geroerd, wordt doorboord of anderszins wordt doordrongen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten.

      • 3.

        Het in het tweede lid opgenomen verbod geldt niet voor:

        • a.

          een inrichting waarbij de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 5.6 tweede en derde lid is verleend en waarin binnen de inrichting na die datum geen andere heipalen zijn toegepast dan als bedoeld onder sub f;

        • b.

          het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;

        • c.

          het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;

        • d.

          het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;

        • e.

          het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende ontgrondingenvergunning;

        • f.

          het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits geen palen met verbrede voet en geen palen voor de uitwisseling van energie worden gebruikt;

        • g.

          het uitvoeren van sonderingen, waarbij na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de “Naprikmethode”;

        • h.

          onderhoudsbaggerwerkzaamheden.

  • C.

    Verbeteren redactie uitzondering voor betonnen heipalen in beschermingsgebieden, waterwingebieden en de boringsvrije zone

    • 1.

      In artikel 5.8 eerste lid onderdeel e wordt het zinsdeel ‘het slaan of hebben van betonnen heipalen’ vervangen door: het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen.

    • 2.

      In artikel 5.12 eerste lid onderdeel e wordt het zinsdeel ‘het slaan of hebben van betonnen heipalen’ vervangen door: het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen.

    • 3.

      In artikel 5.15 aanhef en onderdeel e wordt het zinsdeel ‘het slaan of hebben van betonnen heipalen’ vervangen door: het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen.

  • D.

    Toevoegen verbod tot oprichten en in werking hebben inrichting in de boringsvrije zone

    Na artikel 5.13 wordt een nieuw artikel 5.13a toegevoegd dat luidt als volgt:

     

    Artikel 5.13a (verbod tot oprichten en in werking hebben bodemverstorende vergunningplichtige inrichting in de boringsvrije zone)

    • 1.

      Het is verboden in de boringsvrije zone een inrichting op te richten, in werking te hebben, te veranderen of de werking daarvan te veranderen, die vergunningplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het onderdeel milieu, waarbinnen dieper dan de op de kaart Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland aangegeven diepte de bodem wordt geroerd, wordt doorboord of anderszins wordt doordrongen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten.

    • 2.

      Het in het eerste lid opgenomen verbod geldt niet voor:

      • a.

        een inrichting waarbij de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel is verleend en waarin binnen de inrichting na die datum geen andere heipalen zijn toegepast dan als bedoeld onder sub f;

      • b.

        het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen, met het oog op de openbare drinkwaterproductie, waaronder inbegrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten voor de grondwatermonitoring;

      • c.

        het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van dijkgraaf en heemraden of gedeputeerde staten;

      • d.

        het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;

      • e.

        het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door gedeputeerde staten verleende ontgrondingenvergunning;

      • f.

        het slaan of hebben van prefab betonnen heipalen, mits geen palen met verbrede voet en geen palen voor de uitwisseling van energie worden gebruikt;

      • g.

        het uitvoeren van sonderingen, waarbij na het trekken van de sondeerstangen het gehele sondeergat volledig wordt opgevuld met zwelklei met behulp van de “Naprikmethode”;

      • h.

        onderhoudsbaggerwerkzaamheden.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel III (citeertitel)

De verordening wordt aangehaald als “Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden (Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden)”.

 

Algemene toelichting

Verbod op bodemverstoring in de Omgevingsverordening Flevoland

De Omgevingsverordening Flevoland bevat in hoofdstuk 5 de juridische vertaling van het voorzorgprincipe voor de bescherming van het voor drinkwater bestemde grondwater van het in het Omgevingsprogramma Flevoland neergelegde beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden. Onderdeel hiervan is het verbod op bodemverstoring in de grondwaterbeschermingsgebieden (waterwingebieden, beschermingsgebieden en boringsvrije zone). Dit houdt in dat alle werken of handelingen waarbij de bodem vanaf maaiveld wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen verboden zijn voorzover deze dieper gaan dan de op de kaarten aangegeven diepte. Hierdoor wordt voorkomen dat eventuele van nature aanwezige barrières worden aangetast, waardoor verontreinigingen in het voor de drinkwatervoorziening bestemde grondwater terecht kunnen komen.

 

Absoluut verbod voor bodemverstoringen

Uit een oogpunt van een heldere en doelmatige regelgeving is in 2009 een absoluut verbod ingevoerd voor grondwateronttrekkingen/bodemverstoringen beneden bepaalde dieptes (met uitzondering van onttrekkingen voor openbare drinkwatervoorziening) in een deel van Zuidelijk Flevoland (artikelen 5.7 eerste lid, 5.11 eerste lid en 5.14). Dit ter bescherming van het grondwater dat exclusief is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening.

 

Het absoluut verbod is beleidsmatig vastgelegd in het Omgevingsprogramma Flevoland en diens voorgangers. Het absoluut verbod sluit aan bij het beleid van de provincie zoals dat al vanaf 1992 in Zuidelijk Flevoland wordt gevoerd. Sinds 1992 is veel kennis opgebouwd van de ondergrond waardoor het in 2009 mogelijk was om met grote nauwkeurigheid de bovenkant van de weerstandbiedende laag te bepalen die het grondwater beschermt dat exclusief is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Hierdoor werd het mogelijk een absoluut verbod voor bodemverstorende activiteiten in te voeren. Met het absoluut verbod wordt voorkomen dat vergunningaanvragen moeten worden beoordeeld en telkens, omwille van gevoerd beleid, moeten worden afgewezen.

 

Ten behoeve van de invoering van het absoluut verbod zijn in 2009 de bestaande dieptegrenzen herijkt. Hierdoor wordt waar mogelijk ruimte geboden voor bodemverstoringen in hoger gelegen watervoerende pakketten. De herijkte beleidsmatige grenzen zijn neergelegd in de kaarten ‘Boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland’, ‘Grondwaterbeschermingsgebied Bremerberg’, ‘Grondwaterbeschermingsgebied Fledite’, ‘Grondwaterbeschermingsgebied Harderbroek’ en ‘Grondwaterbeschermingsgebied Spiekzand’.

 

Uitzondering voor toepassen heipalen

In de artikelen 5.8 eerste lid, 5.12 eerste lid en 5.15 is een limitatieve lijst opgenomen van werken en handelingen die wel zijn toegestaan. Het slaan of hebben van betonnen heipalen is vrijgesteld (onderdeel e), mits deze palen in de bodem worden geslagen en niet geboord en het geen palen met verbrede voet betreft. Daarnaast mogen de palen niet worden gebruikt voor ondergrondse energie-uitwisseling. Met ondergrondse energie-uitwisseling wordt bedoeld het uitwisselen van energie door gebruikmaking van een transportmedium in de heipaal meestal met als doel een ruimte te verwarmen of te koelen.

 

Op deze wijze is een afweging gemaakt tussen enerzijds zo goed mogelijk beschermen van de drinkwatervoorraad en anderzijds het gebruik van het gebied voor wonen en bedrijvigheid. Voor nagenoeg ieder pand in Zuidelijk Flevoland zijn heipalen nodig. Voor een enkel bedrijfspand kan het reeds gaan om honderden heipalen.

 

Relatie met omgevingsvergunning onderdeel milieu

Van oudsher hadden bijna alle inrichtingen een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer nodig. Strijd met een verbod uit de provinciale milieuverordening (Omgevingsverordening Flevoland en diens voorgangers) leverde een verplichting op om een aanvraag om milieuvergunning te weigeren.

 

In 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inwerking getreden en is de milieuvergunning vervangen door de omgevingsvergunning onderdeel milieu. Daarnaast is landelijk de ontwikkeling voortgezet om steeds meer inrichtingen onder de werking van rechtstreeks werkende rijksregels -zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer- te brengen. Gevolg is dat nog slechts een klein deel van alle bedrijven vanwege hun bijzondere of complexe activiteiten vergunningplichtig is, waardoor een individuele beoordeling noodzakelijk is. Steeds meer inrichtingen kunnen hierdoor volstaan met een melding.

 

Sinds de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt voor vergunningplichtige inrichtingen strijd met de provinciale milieuverordening niet meer als verplichte weigeringsgrond. Bepaald is dat bij de beslissing op de aanvraag betrokken moeten worden de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan. Op grond hiervan moet het bevoegd gezag, veelal de gemeente, bij de vergunningverlening de effecten op de grondwaterbeschermingsgebieden betrekken. Door de invoering van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is dit onduidelijk in de wet vastgelegd. In de praktijk blijkt daarom de vertaling naar de vergunning niet goed te verlopen.

 

Verbeteren verbod op bodemverstoring

 

Verbod op bodemverstoring voor meldingsplichtige inrichtingen en buiten inrichtingen

Recent werd bekend dat bij het funderen van windturbines in de boringsvrije zone vibropalen zijn gebruikt. In eerste instantie werd aangenomen dat dit in strijd was met het hierboven beschreven verbod op bodemverstoring.

 

Dit verbod geldt gelet op de Wet milieubeheer echter niet voor inrichtingen die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Dit betekent dat het huidige verbod wel van toepassing is op heipalen en andere bodemverstorende activiteiten buiten een inrichting en alle AMvB-bedrijven - dit zijn inrichtingen waarvoor de regels in een AMvB zijn vastgelegd, zoals agrarische bedrijven -, maar niet voor vergunningplichtige inrichtingen. Dit vloeit voort uit keuzes die gemaakt zijn in de Wet milieubeheer. Het gevolg is dat het huidige verbod nagenoeg voor iedereen geldt, behalve voor de (veelal grotere) vergunningplichtige inrichtingen.

 

Het is noodzakelijk om in deze leemte in de regelgeving te voorzien en het verbod op bodemverstoring, inclusief de uitzonderingen daarop, te verbeteren, zodat voor meldingsplichtige en vergunningplichtige inrichtingen gelijke regels gelden.

 

Gelijke regels voor alle inrichtingen – verbod op bodemverstoring ook voor vergunningplichtige inrichtingen

De provincie mag op grond van de Wet milieubeheer geen direct werkende regels opnemen voor vergunningplichtige inrichtingen. Wel mag de provincie indien nodig een algeheel verbod voor een categorie van inrichtingen instellen. Van deze mogelijkheid wordt in deze verordening gebruik gemaakt.

 

Gekozen is om voor de formulering van een nieuwe categorie van verboden inrichtingen in beschermingsgebieden en de boringsvrije zone aan te haken op de formulering van het verbod op bodemverstoring in de artikelen 5.7, 5.11 en 5.14. Dit wordt bereikt door expliciet te maken dat het verboden is om een nieuwe vergunningplichtige inrichting op te richten en in werking te hebben waarbinnen beneden de aangegeven diepte de bodem wordt geroerd, wordt doorboord of anderszins wordt doordrongen door werken te maken of te behouden of handelingen te verrichten (zie onderdeel B en D van artikel I).

 

Met deze verordening worden de bestaande regels voor bodemverstoringen die reeds gelden voor de meldingsplichtige AMvB-inrichtingen, zoals vastgelegd in artikel 5.7 en 5.8 voor beschermingsgebieden, artikel 5.11 en 5.12 voor waterwingebieden en artikel 5.14 en 5.15 voor de boringsvrije zone, ook van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het verbod geldt alleen voor nieuwe inrichtingen en niet voor reeds bestaande vergunningplichtige inrichtingen en voor toekomstige veranderingen van (de werking) van inrichtingen. Dit om te voorkomen dat bestaande inrichtingen alsnog verboden zouden worden. Eventuele verkeerde heipalen voor deze inrichtingen zijn immers al geslagen, waren voor de inwerkingtreding van de Verordening inzake verbetering verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden niet verboden en verwijdering daarvan levert veel economische schade op. Het verbod geldt wel voor nieuw aan te brengen heipalen binnen een bestaande inrichting, voor bijvoorbeeld een nieuwe bedrijfshal.

 

Uitzondering voor (prefab) betonnen heipalen

Daarnaast bleek dat de uitzondering op het verbod op bodemverstoring voor betonnen heipalen voor meerdere uitleg vatbaar is. Het zinsdeel ‘het slaan of hebben van betonnen heipalen’ is niet afdoende voor de beoogde interpretatie dat alleen prefab betonnen heipalen zijn toegestaan. Vanuit de techniek bezien vallen ook vibropalen onder de geheide systemen en zijn ze eveneens grondverdringend.

 

Vanuit het voorzorgsbeginsel voor de bescherming van het voor drinkwater bestemde grondwater staat de provincie echter alleen die heipalen toe die de risico’s voor het drinkwater maximaal beperken. Dit zijn de prefab betonnen heipalen, omdat deze een minder groot risico op lekstromen langs de paal kennen. Het is noodzakelijk de uitzondering eenduidig te formuleren. Met deze verordening wordt de redactie van deze uitzondering verbeterd (zie onderdeel C van artikel I) en wordt een begripsomschrijving voor het begrip ‘prefab betonnen heipalen’ toegevoegd (zie onderdeel A van artikel I).

 

Omgevingswet

In verband met de introductie van de Omgevingswet is de provincie bezig met het opstellen van een nieuwe omgevingsverordening, de Omgevingsverordening provincie Flevoland. Dit is een beleidsarme exercitie. Deze nieuwe omgevingsverordening wordt naar verwachting vastgesteld in januari 2022 en treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is inmiddels uitgesteld tot naar verwachting 1 juli 2022.

 

De Verordening tot wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland inzake verbetering van het verbod op bodemverstoring in grondwaterbeschermingsgebieden is al verwerkt in de nieuwe omgevingsverordening. Dit geldt een op een voor de verbeterde redactie van de uitzondering voor heipalen.

 

Met betrekking tot de reikwijdte van het verbod op bodemverstoring onder de Omgevingswet is het volgende van belang. De Omgevingswet laat het inrichtingenbegrip los en introduceert het begrip activiteit als nieuwe centrale begrip voor de vergunningplicht. Het onderscheid tussen meldingsplichtige en vergunningplichtige inrichtingen komt hiermee te vervallen. Daarnaast geldt onder de Omgevingswet niet langer de beperking dat de regelgevende bevoegdheid van de provincie geen betrekking mag hebben op vergunningplichtige inrichtingen.

 

In het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening provincie Flevoland, zoals vastgesteld op

22 april 2020, is de redactie van de regels hierop aangepast. Dit heeft tot gevolg dat de reikwijdte van de regels (verboden, meldingsplicht en vergunningplicht) in de nieuwe Omgevingsverordening provincie Flevoland ruimer is en geldt voor iedereen -burgers en bedrijven- die de betreffende activiteit uitvoeren.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel I

Dit artikel omvat met de onderdelen A tot en met D de inhoudelijke wijziging van de Omgevingsverordening Flevoland.

 

Onderdeel A

Artikel A neemt als begripsomschrijving voor het begrip ‘prefab betonnen heipalen’ op dat het gaat om een geprefabriceerde betonpaal met constante dwarsafmeting die middels heien is geïnstalleerd. Hiermee wordt aangesloten op de beschrijving in tabel 7.c van de geotechnische norm NEN 9997-1+C2:2017.

 

Onderdeel C

Met artikel C wordt de redactie van artikel 5.8 eerste lid onderdeel e, artikel 5.12 eerste lid onderdeel e en artikel 5.15 aanhef en onderdeel e zodanig verbeterd dat duidelijk is dat alleen het toepassen van prefab betonnen heipalen is toegestaan. Dit is conform het voorzorgsbeginsel voor de bescherming van het voor drinkwater bestemde grondwater dat ertoe dwingt om alleen die heipalen toe te staan die de risico’s voor het drinkwater maximaal beperken. De prefab betonnen heipalen hebben een minder groot risico op lekstromen langs de paal dan vibropalen.

 

Het slaan van heipalen in de grond de facto een onomkeerbare handeling is die grotendeels buiten het zichtveld plaatsvindt. Het gebruik van vibropalen is niet toegestaan, omdat deze ter plaatse ‘in het werk’ worden gefabriceerd. Door lokale omstandigheden, voorvallen of de mate van deskundigheid van het aanbrengen is de afsluitende werking van dergelijke palen onzeker én niet goed controleerbaar.

 

Deze omstandigheden brengen met zich mee dat het slaan van heipalen vooraf gemeld moeten worden en dat gewerkt moet worden met vooraf gefabriceerde heipalen (prefab betonnen heipalen). De combinatie met de begripsomschrijving als bedoeld in onderdeel A zorgt ervoor dat de bedoeling van de provincie expliciet duidelijk is. Toegestaan is het heien met een heistelling door middel van het aanhoudend slaan met een heiblok of hydraulische-impacthamer op de kop van de paal of in de paal laten vallen van een valblok. Dit verkleint het risico op lekkage en biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid deugdelijk toezicht uit te oefenen.

 

In de formulering is bewust gekozen voor ‘slaan of hebben’. Dit maakt duidelijk dat het op andere wijze inbrengen van de heipaal, bijvoorbeeld door boren, trillen of drukken op zichzelf reeds niet toegestaan is. Ook het hebben van een eenmaal aangebrachte te diepe heipaal is niet toegestaan. Op deze wijze kunnen bedrijven die de heipalen plaatsen én de eigenaren van de heipalen worden aangesproken.

 

Onderdeel B en D

De Wet milieubeheer bepaalt dat de provincie in de milieuverordening rechtstreeks werkende regels kan opnemen die gelden buiten inrichtingen en voor inrichtingen waarvoor de vergunningplicht milieu niet geldt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt bij het formuleren van het verbod op bodemverstoring in de grondwaterbeschermingsgebieden en de daarbij behorende uitzonderingen (oa. heipalen).

 

Daarnaast maakt de Wet milieubeheer het mogelijk om bij provinciale milieuverordening een verbod in te stellen voor het in grondwaterbeschermingsgebieden oprichten, in werking hebben, of veranderen van de werking van inrichtingen waarvoor de vergunningplicht milieu geldt. Deze mogelijkheid is gebruikt om te regelen dat het oprichten, in werking hebben of veranderen van bepaalde categorieën van inrichtingen verboden is.

 

Voor beschermingsgebieden zijn de verboden categorieën van inrichtingen vastgelegd in artikel 5.6 en voor waterwingebieden in artikel 5.10. Voor waterwingebieden regelt artikel 5.10 dat alle inrichtingen verboden zijn, behalve inrichtingen voor de openbare drinkwaterproductie. Een expliciet verbod voor bodemverstoring binnen vergunningplichtige inrichtingen is daardoor niet nodig.

 

Dit is anders voor beschermingsgebieden (Bremerberg en Harderbroek) en de boringsvrije zone Zuidelijk Flevoland. Voor deze gebieden worden de verboden categorieën van inrichtingen uitgebreid met de categorie van inrichtingen waarbinnen dieper dan de op de kaarten aangegeven diepte de bodem wordt geroerd, verstoord of doordrongen. Voor de beschermingsgebieden betekent het dat artikel 5.6 wordt aangevuld (onderdeel B). Met betrekking tot de boringsvrije zone is tot nu toe niet geregeld dat bepaalde categorieën van inrichtingen verboden zijn. Onderdeel D brengt hierin verandering door voor de boringsvrije zone een nieuw artikel 5.13a toe te voegen. De formulering in onderdeel B en D van de verboden categorie van inrichtingen is vergelijkbaar is met de formulering van de rechtstreeks werkende verboden voor meldingsplichtige inrichtingen in de artikelen artikel 5.7 en 5.8, 5.11 en 5.12, 5.14 en 5.15.

 

De onderdelen B en D zorgen ervoor dat in grondwaterbeschermingsgebieden het verbod gaat gelden voor het oprichten van nieuwe vergunningplichtige inrichtingen waarbinnen bodemverstoring plaatsvindt en voor het veranderen van bestaande vergunningplichtige inrichtingen en binnen die verandering bodemverstoring plaatsvindt. Hiermee geldt het verbod op bodemverstoring voor alle inrichtingen, meldingsplichtig en vergunningplichtig. Door deze wijziging geldt, zoals altijd was beoogd, zowel binnen als buiten inrichtingen overal hetzelfde regime.

Door het systeem van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen is dit verbod geen verplichte weigeringsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning onderdeel milieu (zie de algemene toelichting). Wel zal het bevoegd gezag de aanvrager in kennis moeten stellen van het provinciale verbod op het oprichten en in werking hebben van bodemverstorende vergunningplichtige inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden (artikel 3:20 Algemene wet bestuursrecht).

 

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

 

Artikel III

Dit artikel bevat de citeertitel van deze verordening.

 

Naar boven