Regeling Nadeelcompensatie Kabels en Leidingen Limburg 2009 (RNKL 2009)

Gedeputeerde Staten van Limburg

 

Overwegende dat het wenselijk is een regeling vast te stellen inzake het toekennen van nadeelcompensatie in situaties waarin kabels en leidingen, welke aanwezig zijn in of nabij bestaande of nieuw aan te leggen provinciale wegen welke tengevolge van werkzaamheden aan provinciale wegen moeten worden verwijderd of verlegd;

 

gelet op de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wegenverordening provincie Limburg 2008

BESLUITEN

 

de volgende beleidsregel volgens artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vast te stellen:

 

REGELING NADEELCOMPENSATIE KABELS EN LEIDINGEN LIMBURG 2009 (RNKL 2009)

 

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • 2.

    Aanvrager: de indiener van een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 2;

  • 3.

    Deskundige: onafhankelijk ter zake kundig adviseur van Gedeputeerde Staten;

  • 4.

    Droge infrastructuur: weg(en) als bedoeld in artikel 1.1 onder g van de Wegenverordening provincie Limburg;

  • 5.

    Kabel: een sterke, buigzame verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen of optische signalen, met uitzondering van de kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet;

  • 6.

    Leiding: een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • 7.

    Langsleiding: een leiding of kabel die krachtens een vergunning, dan wel rechtsgeldige melding op grond van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 parallel is gelegd aan, boven, onder, op of in provinciale weginfrastructuur;

  • 8.

    Kruisende leiding: een leiding of kabel die krachtens een vergunning, dan wel rechtsgeldige melding op grond van de Wegenverordening provincie Limburg 2008 kruisend door, op, boven, onder of in provinciale infrastructuur is gelegd;

  • 9.

    Buitenleiding: een leiding of kabel die buiten het beheergebied van de provincie is gelegd en valt onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (wet van 13 mei 1927, Stb.159).

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2 Recht op vergoeding voor het verleggen van kabels en leidingen

Voor zover blijkt dat een aanvrager ten gevolge van de rechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, leidende tot een verlegging van kabels en leidingen, nadeel lijdt waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze plaatsvindt, kennen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van de hierna volgende bepalingen, een vergoeding toe.

Artikel 3 Wijze van nadeelberekening kruisende leidingen of langsleidingen

Gedeputeerde Staten berekenen de omvang van het nadeel op de in bijlage 1 van deze regeling beschreven wijze.

Artikel 4 Vergoedingspercentages

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 6, bestaat de vergoeding bij een langsleiding uit een percentage van het berekende nadeel. Dit percentage is lineair gerelateerd aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de datum van inwerkingtreding van de laatst ter zake verleende (gewijzigde) vergunning dan wel de laatste rechtsgeldige melding tot en met de datum van toezending van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning dan wel, in het geval de kabel of leiding op grond van een rechtsgeldige melding is gelegd, de datum van een ambtshalve verleende vergunning strekkende tot verlegging van de kabel of leiding.

  • 2.

    Berekening van het nadeel bij een langsleiding geschiedt overeenkomstig het gestelde in bijlage 2 van deze regeling.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 6 bestaat de vergoeding bij een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten overeenkomstig het gestelde in bijlage 3 van deze regeling.

Artikel 5 Wijze van nadeelberekening buitenleidingen

De vergoeding bij een buitenleiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten, overeenkomstig het gestelde in bijlage 4 juncto bijlage 1 van deze regeling.

Artikel 6 Actieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding vindt plaats in geval van actieve risicoaanvaarding. Hiervan is sprake als binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van de laatst verleende (gewijzigde) vergunning dan wel de laatste rechtsgeldige melding, een wijziging te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur.

HOOFDSTUK 3 PROCEDURE

Artikel 7 Termijn voor indiening van de aanvraag

Een aanvraag wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 3 jaar na het rechtmatig uitoefenen door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak waardoor een leiding verlegd diende te worden, bij Gedeputeerde Staten ingediend.

Artikel 8 Aanvraag om nadeelcompensatie

  • 1.

    De aanvraag bevat, onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 Awb, ten minste:

    • a.

      een afschrift van de (oorspronkelijk) voor het leggen of hebben van kabels en leidingen in het beheergebied van de provincie Limburg verleende vergunning of ontheffing op basis van de Wegenverordening provincie Limburg of een afschrift van de acceptatie van de melding dan wel, indien geen acceptatie vereist was, een kopie van de melding;

    • b.

      een aanduiding van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning of van het rechtmatig uitoefenen door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid leidende tot een verlegging van een kabel of leiding;

    • c.

      een aanduiding van de aard en omvang van het nadeel, alsmede een specificatie van het bedrag van het nadeel berekend conform de artikelen 3 tot en met 5.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag om vergoeding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken en stellen de aanvrager op de hoogte van de te volgen procedure en eventueel nog toe te zenden stukken. De termijn voor het aanvullen van de stukken bedraagt vier weken.

Artikel 9 Deskundige

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen de aanvraag in handen stellen van een onafhankelijk deskundige.

  • 2.

    De deskundige heeft tot taak Gedeputeerde Staten van advies te dienen over het op de aanvraag voor vergoeding te nemen besluit.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten toepassing geven aan het gestelde onder het eerste lid, stellen zij de aanvrager hiervan per ommegaande schriftelijk in kennis.

Artikel 10 Inhoud van het te verrichten onderzoek

De deskundige geeft Gedeputeerde Staten advies over de te nemen beslissing op de aanvraag. Hij stelt daartoe, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar onder andere:

  • a.

    de vraag of het door de aanvrager gestelde nadeel aangemerkt kan worden als nadeel dat het gevolg is van een activiteit, bevoegdheid of taak zoals bedoeld in artikel 2;

  • b.

    de omvang van het nadeel als bedoeld onder a. en het gedeelte daarvan dat voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking behoort te komen;

  • c.

    de vraag of vergoeding van het nadeel anderszins plaatsvindt;

  • d.

    de vraag of er aanleiding bestaat om op aanvraag een bijdrage in de door de aanvrager gemaakte deskundigenkosten toe te kennen voor zoverre het inroepen van deskundigenbijstand door de aanvrager en de kosten daarvan redelijk zijn te achten.

Artikel 11 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de deskundige de gegevens ter beschikking die hij nodig heeft voor een goede vervulling van zijn adviestaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanvrager stelt de deskundige alle relevante gegevens ter beschikking die hij voor de advisering nodig heeft. Hieronder kan worden verstaan een schriftelijk bericht van een onafhankelijk accountant waarin deze verklaart dat de in de aanvraag opgenomen kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt.

  • 3.

    De deskundige kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. De deskundige doet dat na overleg met Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    De deskundige kan desgewenst ter plaatse de situatie onderzoeken.

Artikel 12 Procedure van het te verrichten onderzoek

  • 1.

    De deskundige stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de te volgen procedure.

  • 2.

    De deskundige stelt de aanvrager en Gedeputeerde Staten in de gelegenheid tot het geven van een (mondelinge) toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Andere door partijen ingeschakelde deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 3.

    De deskundige maakt van de toelichtingen zoals bedoeld onder het tweede lid een verslag. De deskundige stuurt het verslag naar de aanvrager en Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Alvorens de deskundige zijn definitieve advies opstelt, maakt hij een conceptadvies op. De deskundige stuurt het conceptadvies uiterlijk twaalf weken nadat Gedeputeerde Staten hem om advies hebben gevraagd naar de aanvrager en Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    De aanvrager en Gedeputeerde Staten kunnen, indien gewenst, uiterlijk binnen vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van het conceptadvies, schriftelijk reageren op het conceptadvies.

  • 6.

    De deskundige stuurt zijn definitieve advies binnen vier weken na ontvangst van de eventuele reacties dan wel na afloop van de in het vijfde lid gestelde termijn naar de aanvrager en naar Gedeputeerde Staten.

Artikel 13 Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten besluiten:

    • a.

      de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 Awb buiten behandeling te laten indien deze na afloop van de in artikel 7 genoemde termijn is ingediend dan wel niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 is ingediend dan wel niet binnen de in artikel 8, lid 2 gestelde termijn is aangevuld; of

    • b.

      de aanvraag af te wijzen indien het verleggen van de kabel of leiding waarvoor vergoeding wordt gevraagd niet door of namens Gedeputeerde Staten is veroorzaakt (geen causaal verband); of

    • c.

      de aanvraag af te wijzen indien sprake is van het verleggen van langsleidingen die liggen in droge infrastructuur, waarvan de liggingsduur langer is dan 10 jaar. Deze termijn wordt berekend conform het gestelde in artikel 4, eerste lid; of

    • d.

      de aanvraag geheel of gedeeltelijk toe te kennen.

  • 2.

    Indien Gedeputeerde Staten de aanvraag in handen hebben gesteld van een deskundige, zoals bedoeld in artikel 9, beslissen zij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de dag van ontvangst van het definitieve advies.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten de aanvraag in handen hebben gesteld van een deskundige, zoals bedoeld in artikel 9, zenden zij een kopie van het besluit naar de deskundige.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van het advies. Alvorens hiertoe over te gaan, wordt aanvrager in kennis gesteld van dit voornemen en in de gelegenheid gesteld binnen vier weken schriftelijk diens zienswijze(n) kenbaar te maken.

Artikel 14 Wettelijke rente

In een besluit, zoals bedoeld in artikel 13, kan het bedrag van de toegekende vergoeding worden verhoogd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, berekend vanaf de dag dat de aanvraag om vergoeding is ontvangen dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van de aanvraag.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 16 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Regeling nadeelcompensatie kabels en leidingen Limburg 2009” (RNKL 2009).

Gedeputeerde Staten voornoemd,

L.J.P.M. Frissen,

voorzitter

drs. W.L.J. Weijnen,

secretaris

 

Uitgegeven, 18 december 2008

De secretaris

drs. W.L.J. Weijnen

Bijlage 1, zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling nadeelcompensatie

Wijze van nadeelberekening

Inleiding

Voor de wijze van nadeelberekening bestaat het volgende onderscheid in kabels en leidingen:

  • 1.

    langsleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2 van deze regeling;

  • 2.

    kruisende leidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3 van deze regeling;

  • 3.

    buitenleidingen, de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4 van deze regeling.

Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging bepaald moeten worden. Van deze kosten worden de voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is het nadeel dat een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van nadeelberekening is in deze bijlage vastgelegd.

1. Wijze waarop de omvang van het nadeel wordt bepaald

Bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd:

  • Nadeel wordt gedefinieerd als: de kosten die gemaakt moeten worden om de verlegging uit te voeren.

  • Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van het nadeel bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten.

  • Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

    • Bij het bepalen van het nadeel bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht;

    • Verleggingen dienen te worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden.

  • Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.

2. Nadeelberekening

Artikel 1 Verleggingskosten

  • 1.

    De hoogte van verleggingkosten van een kabel of leiding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingkosten, deze bestaan uit:

    • materiaalkosten;

    • kosten van het uit en in bedrijf stellen;

    • kosten van ontwerp en begeleiding;

    • uitvoeringskosten.

  • 2.

    De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.

Artikel 2 Materaalkosten

Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan:

  • kosten van kabel- of leidingcomponenten;

  • kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen;

  • kosten van bouwmaterialen;

  • alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht;

  • de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats.

Artikel 3 Kosten van het uit en in bedrijf stellen

Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan:

  • kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding;

  • kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering, zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

Artikel 4 Kosten van ontwerp en begeleiding

Onder de kosten van ontwerp en begeleiding wordt verstaan:

  • onderzoek;

  • voorontwerp;

  • definitief ontwerp;

  • bestek;

  • aanbesteding en gunning;

  • detaillering ten behoeve van de uitvoering;

  • directievoering;

  • oplevering;

  • onderhoud- en garantietermijn.

Artikel 5 Uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan:

  • kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen);

  • kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels en leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn c.q. worden het eigendom van de leidingbeheerder;

  • kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen);

  • kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, zoals tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door Gedeputeerde Staten gevraagde verlegging;

  • de kosten van een CAR-verzekering;

  • de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.

Artikel 6 Aftrek nieuw voor oud, voordeeltoerekening

Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels en leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels en leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. De aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels en leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen, wordt naar redelijkheid bepaald.

 

Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet, doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen. Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

 

Een aftrek nieuw voor oud bij leidingen is gecompliceerd, omdat in bijna alle aanpassings- en verleggingssituaties een zelfstandige eenheid (een onderdeel van de technische werken in het leidingencomplex, dat bij vervanging van een (deel van) dit leidingen-complex, zowel uit technisch als uit bedrijfseconomisch oogpunt naar redelijke verwachting in stand zal blijven) ontbreekt. Bij een verlegging van een deel van een zelfstandige eenheid is het pas zinvol om een correctie nieuw voor oud toe te passen, indien die partiële verlegging dicht tegen het moment aan zit, waarop de technische levensduur van de gehele leiding verstreken is. Van dat laatste is sprake indien de periode tussen partiële verlegging en een verstrijken van de technische levensduur 5 jaar of korter is.

Overzicht technische levensduur

Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Transportleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

> 300

> 100

Beton

> 300

> 100

Asbestcement

> 300

70

Nodulair GIJ

> 300

> 100

Laminair GIJ

> 300

> 100

PVC vóór 1975

> 315

40

PVC van en na 1975

> 315

70

PE

> 300

70

GVK

> 300

> 100

Distributieleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

Aansluitleidingen

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Elektriciteitskabels

Hoogspanningsmasten

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Oliedruk kabel < 1970

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

GPLK

100

PVC

100

Aardgas Kl, K2 en K3 transportleidingen (> 8 bar)

Materiaal

Diameter [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

>100

> 100

Bijlage 2, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de regeling nadeelcompensatie met betrekking tot langsleidingen

Vergoedingspercentage

Het nadeel bij een verlegging van een langsleiding wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de oorspronkelijk voor het leggen of hebben van kabels en leidingen in het beheergebied van de provincie Limburg verleende vergunning of ontheffing op basis van de Wegenverordening provincie Limburg dan wel bij latere wijziging aan de hand van de laatst gewijzigde vergunning of rechtsgeldige melding aan de hand van bijgaande tabellen de vergoeding wordt bepaald. De tabellen concretiseren een aftrek “maatschappelijk risico”: bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog infrastructuurwerk is de vergoeding bij een oorspronkelijk verleende vergunning of ontheffing dan wel een rechtsgeldige melding die ouder is dan 10 jaar nihil.

 

Vergoedingspercentage droge infrastructuur:

 

Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100 (voorzienbaarheidsperiode). Gedurende het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0 (80/5 = 16% per jaar, 8% per half jaar, 4% per 3 maanden en 1,33% per maand), conform onderstaande tabel. Voor zover noodzakelijk wordt de vergoeding tot maximaal detailniveau per maand berekend.

 

Jaren

Droge infrastructuur

1e

100,00 %

2e

100,00 %

3e

100,00 %

4e

100,00 %

5e

100,00 %

6e

van 80,00 % tot 64,00 %

7e

van 64,00 % tot 48,00 %

8e

van 48,00 % tot 32,00 %

9e

van 32,00 % tot 16,00 %

10e

van 16,00 % tot 1,33 %

11e

0 %

12e

0 %

13e

0 %

14e

0 %

15e

0 %

16e

0 %

17e

0 %

18e

0 %

19e

0 %

20e

0 %

21e en verder

0 %

Bijlage 3, zoals bedoeld in artikel 4, derde lid, van de regeling nadeelcompensatie met betrekking tot kruisende leidingen

Vergoeding kruisende leiding

Het nadeel bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1.

 

De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Bijlage 4, zoals bedoeld in artikel 5 van de regeling nadeelcompensatie

Juridische grondslag aanwezigheid

Ten aanzien van de vergoeding voor de verlegging van buitenleidingen is in de eerste plaats de juridische grondslag van de aanwezigheid van de kabels en leidingen van belang:

  • Ligt een leiding op basis van het eigendoms- of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging op basis van de Onteigeningswet bepaald;

  • Is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien, omdat de leiding ligt op basis van een vergunning van een ander bestuursorgaan dan Gedeputeerde Staten, dan wel op basis van een overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, dan wordt de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding. Daarvoor is wel vereist dat de te verleggen leiding valt onder het begrip “openbaar werk”, zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht.

De vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding wordt op grond van deze bijlage bepaald aan de hand van bijlage 1.

Toelichting op de Regeling Nadeelcompensatie Kabels en Leidingen Limburg 2009 (RNKL 2009)

1 Inleiding

Bij de uitvoering van werkzaamheden of reconstructies aan provinciale wegen komt het herhaaldelijk voor dat aanwezige elektriciteitskabels, aardgasleidingen, watertransportleidingen en dergelijke verwijderd of verlegd moeten worden. Het verwijderen of verleggen kan kosten met zich meebrengen. Het is in zulke gevallen voor de beheerders van de kabels en leidingen van belang te weten of en zo ja, in welke mate zij in aanmerking kunnen komen voor nadeelcompensatie.

2 Achtergronden

Sinds het begin van de jaren negentig hebben de provincies geprobeerd overeenstemming te bereiken met de koepelorganisaties van nutsbedrijven (Energiened, Velin en Vewin) over een nadeelcompensatieregeling.

Het interprovinciaal overleg (IPO) heeft tussentijds een modelregeling uitgewerkt. Daarbij heeft het IPO de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwerken 1999 (NKL 1999) als uitgangspunt genomen. De modelregeling kent de volgende uitgangspunten:

  • a.

    er is onderscheid tussen natte en droge infrastructuur;

  • b.

    er is onderscheid tussen langs- en kruisende leidingen;

  • c.

    voor langsleidingen is de maximale vergoedingsperiode voor droge infrastructuur 10 jaar en voor natte infrastructuur 20 jaar;

  • d.

    voor kruisende leidingen worden de kosten van ontwerp en begeleiding alsmede de uitvoeringskosten vergoed. De kosten van uit en in bedrijf stellen en de materiaalkosten blijven voor rekening van het nutsbedrijf;

  • e.

    bij verlegging van leidingen buiten het provinciale beheergebied (zogenaamde ‘buitenleidingen’) geldt, voor zover deze niet vallen onder het regiem van de Onteigeningswet, dezelfde regeling als voor kruisende leidingen.

Het IPO heeft op basis van een vergelijking in de dynamiek van de gemeentelijke infrastructuur en de rijksinfrastructuur gekozen de voorzienbaarheidsperiode vast te stellen op 5 jaar en de vergoedingsperiodes vast te stellen op 10 jaar voor droge en 20 jaar voor natte infrastructuur. De motivatie van deze keuzes is gebaseerd op het volgende:

  • Het onderzoeksrapport Nadeelcompensatie verleggen van kabels en leidingen uit augustus 1996 van de Universiteit Twente over nadeelcompensatie kabels en leidingen stelt een voorzienbaarheidsperiode voor provincies op 5 jaar waardoor de vergoedingsperiodes van 10 jaar, respectievelijk 20 jaar daarmee dus niet onredelijk zijn; en

  • De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de maximale vergoedingsperiode van het Rijk van 15 jaar voor droge infrastructuur als niet onredelijk bestempeld. Deze periode is in de tussentijd opnieuw ter discussie gesteld, echter bij uitspraak van de rechtbank van Den Haag van 10 mei 2005 (AWB 04/1898 BESLU) is deze termijn opnieuw als niet onredelijk aangemerkt; en

  • Diverse gemeenten kiezen een vergoedingstermijn van 15 jaar. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. De gemeenten hanteren veelal het principe “de veroorzaker betaalt”, de gemeente als wegbeheerder betaalt dus vaak de verleggingkosten. Het mag echter uitgesloten worden geacht dat deze termijn gerelateerd is aan de dynamiek en voorzienbaarheid bij gemeentelijke infrastructuur omdat deze juist groter is dan bij provincies (er verandert vaker iets in de infrastructuur bij de gemeente dan bij de provincie).

De adviescommissie Mobiliteit van het IPO heeft in september 2004 en nogmaals in oktober 2005 positief geadviseerd over de modelregeling. De Provincie Limburg heeft tot op heden de compensatieregeling van artikel 19 van de Wegenverordening provincie Limburg 1993 gehanteerd bij de afhandeling van aanvragen om nadeelcompensatie voor het (ver)leggen van kabels en leidingen. Met deze regeling sluit de Provincie Limburg aan bij de IPO-modelregeling, waarbij tevens gebruik gemaakt is van de ervaringen die de Provincie Noord-Brabant inmiddels heeft opgedaan. In de regeling is de natte infrastructuur niet opgenomen, omdat de provincie Limburg geen natte infrastructuur beheert.

3 De juridische grondslag voor nadeelcompensatie

Aan de juridische grondslag voor nadeelcompensatie zijn in de jurisprudentie en literatuur vele beschouwingen gewijd. Daarin wordt bij het formuleren van die grondslag aan verschillende beginselen gerefereerd: het aan het Frans recht ontleende principe van égalité devant les charges publiques, het redelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het materiële zorgvuldigheidsbeginsel. Al deze beginselen verwijzen naar een verplichting van de overheid om in de gevallen waarin zij handelt in het kader van de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak, de betrokken belangen af te wegen (artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht, verder: Awb). De besluitvorming van de overheid moet berusten op een rechtmatige belangenafweging. Wanneer besluitvorming van de overheid voor bepaalde belanghebbenden onevenredig nadeel met zich brengt, moet het bestuursorgaan voldoende gewicht aan het door het besluit getroffen belang toekennen door het toekennen van nadeelcompensatie. Anders wordt het optreden van de overheid als onvoldoende zorgvuldig aangemerkt. De belangenafweging moet resulteren in een dusdanige uitkomst dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 3:4, tweede lid Awb bevat de rechtsplicht tot het “wegnemen” van de nadelen die door een besluit jegens een derde worden veroorzaakt en die als onevenredig moeten worden beschouwd. Van belang is of door een bepaalde overheidshandeling of besluit een belanghebbende zwaarder wordt getroffen dan met het normaal te achten maatschappelijk risico dat iedere burger loopt, strookt. Alleen in dat geval is er reden tot vergoeding van toegebracht nadeel. Bij het bepalen of in een concrete situatie gesproken kan worden van als onevenredig aan te merken schade en derhalve van nadeel dat redelijkerwijs niet (geheel) ten laste van de benadeelde behoort te blijven, speelt tevens een rol of de schade voorzienbaar was.

4 Bezwaar- en beroepsmogelijkheden

Besluiten van Gedeputeerde Staten over het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie houden een publiekrechtelijke rechtshandeling in, waardoor ze als besluit in de zin van de Awb aan te merken zijn. Consequentie is dat tegen een op grond van deze regeling genomen besluit van Gedeputeerde Staten een bezwaarschrift bij Gedeputeerde Staten kan worden ingediend. Vervolgens is beroep mogelijk bij de bestuursrechter en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5 Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen ‘kabel’ en ‘leiding’ moeten ruim worden geïnterpreteerd. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen daaronder ook kabel- en leidingwerken vallen. Te denken valt daarbij aan onder andere trafo's, gasregelstations en dergelijke.

 

Deze regeling is niet van toepassing op kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet. De Telecommunicatiewet gaat uit van het adagium ‘liggen om niet, verleggen om niet’ (artikel 5.8 Telecommunicatiewet). Consequentie hiervan is dat als er verlegd moet worden, dit ook om niet moet. Als telecomaanbieders toch om nadeelcompensatie zouden kunnen aanvragen, wordt geweld aangedaan aan dit principe uit de Telecommunicatiewet. Het verleggen van kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet behoort tot het maatschappelijk risico van de telecomaanbieder.

 

Als er sprake is van een langsleiding dan ligt de leiding langs een weg en binnen het beheergebied van de provincie. De kabel- en leidingbeheerder zou ook kunnen kiezen om buiten het beheergebied van de provincie te liggen. Bij kruisende leidingen is dit niet zo. De provincie en de kabel- en leidingbeheerder zijn dan dus op elkaar aangewezen. Mede daarom wordt er bij een kruisende leiding anders vergoed dan bij een langsleiding. Er kan een situatie ontstaan dat een langsleiding fysiek een kruisende leiding wordt, bijvoorbeeld bij de aanleg van een rotonde of een kruising. Voor het toepassen van deze regeling blijft sprake van een langsleiding. De in het verleden voor de langsleiding verleende vergunning of ontheffing dan wel rechtsgeldige melding is dus maatgevend, tenzij voor het kruisende deel opnieuw vergunning is verleend dan wel een rechtsgeldige melding is gedaan.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2 Recht op vergoeding voor het verleggen van kabels en leidingen

Dit artikel vormt de kern van de regeling. Hierin is de grondslag voor het recht op schadevergoeding vastgelegd. Binnen het beheersgebied van de Provincie is dat bijvoorbeeld een besluit van Gedeputeerde Staten, inhoudende de wijziging of intrekking van een vergunning of een besluit tot het ambtshalve verlenen van een vergunning indien de kabel of leiding is gelegen op basis van een rechtsgeldige melding. Buiten het beheersgebied is dat de rechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak leidende tot een verlegging van een buitenleiding.

Artikel 3 Wijze van nadeelberekening kruisende leidingen of langsleidingen

De methodiek om het schadebedrag te bepalen is vastgelegd in de bij de regeling behorende bijlage 1.

Artikel 4 Vergoedingspercentages

Lid 1 bepaalt dat de vergoeding bij langsleidingen lineair is gerelateerd aan de leeftijd van de vergunning of ontheffing dan wel rechtsgeldige melding. Bijlage 2 bevat de vergoedingspercentages. Dit lineaire systeem doet recht aan de achterliggende grondgedachte dat het normaal maatschappelijke risico toeneemt naarmate de ligging van de vergunning of ontheffing dan wel rechtsgeldige melding vordert. De termijn waarna een ongestoorde ligging van een langsleiding niet meer kan worden gegarandeerd en er geen vergoeding meer wordt toegekend, is op 10 jaren vastgelegd.

 

In de IPO-modelregeling wordt de startdatum voor de berekening van het lineaire vergoedingspercentage bij langsleidingen gekoppeld aan de datum van de oorspronkelijke vergunning. In deze modelregeling wordt echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat de kabels en leidingen later al eens rechtmatig verlegd kunnen zijn, bijvoorbeeld op basis van een wijziging van de oorspronkelijke vergunning of ontheffing, een ambtshalve verleende vergunning of ontheffing dan wel een rechtsgeldige melding. Als de kabelbeheerder (kort) na die verlegging opnieuw door de provincie gevraagd wordt om een aanpassing uit te voeren, is het niet redelijk om vast te houden aan de datum van de oorspronkelijke vergunning omdat de vergoedingstermijn van 10 jaar dan al verstreken kan zijn. Om dit hiaat in de IPO-modelregeling te ondervangen is artikel 4, lid 1 in die zin aangepast.

Voorbeeld:

In 2000 wordt tussen Maastricht en Vaals een kabel op basis van een vergunning aangelegd. Op het traject Margraten-Gulpen wordt in 2008 de kabel op verzoek van de provincie verlegd. De kabelexploitant kan voor die wijziging in 2008 nadeelcompensatie claimen. In 2012 wordt op dat traject op verzoek van de provincie wederom een wijziging doorgevoerd. Indien de kabelexploitant voor de wijziging in 2012 nadeelcompensatie claimt, zou dat verzoek bij letterlijke interpretatie niet worden gehonoreerd, aangezien de maximale termijn van 10 jaar reeds is verstreken. In de IPO-modelregeling wordt namelijk telkens de datum van de oorspronkelijk verleende vergunning aangehouden.

 

Aangezien een melding niet kan worden gewijzigd of ingetrokken, wordt, voor de situatie dat een kabel of leiding oorspronkelijk op grond van een rechtsgeldige melding is gelegd of verlegd, ambtshalve een vergunning verleend indien zich nadien wederom wijzigingen op initiatief van de provincie voordoen. Op grond van artikel 3.1, lid 1 van de Wegenverordening kunnen Gedeputeerde Staten ambtshalve een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 verlenen. In artikel 4, lid 1 van de regeling wordt bepaald dat het percentage van het berekende nadeel lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de laatste rechtsgeldige melding tot en met de datum van de ambtshalve verleende vergunning.

 

Indien een bepaald gedeelte van het traject is gewijzigd, wordt de datum van de laatste wijziging van de vergunning, dan wel de datum van de nadien ambtshalve verleende vergunning of de laatste rechtsgeldige melding voor dat gedeelte van het traject als startdatum genomen. Voor dat gedeelte van het traject dat niet wordt gewijzigd, wordt de datum van de oorspronkelijk verleende vergunning dan wel rechtsgeldige melding aangehouden. Om dit onderscheid te verduidelijken, zijn in lid 1 de woorden “ter zake” opgenomen.

Voorbeeld:

In 2000 wordt tussen Maastricht en Vaals een kabel op basis van een vergunning aangelegd. Op het traject Margraten-Gulpen wordt in 2008 de kabel op verzoek van de provincie verlegd. In 2012 worden op verzoek van de provincie op de trajecten Margraten-Gulpen en Lemiers-Vaals wijzigingen doorgevoerd. Aangezien er op het traject Lemiers-Vaals sinds 2000 nooit een wijziging heeft voorgedaan, wordt voor de wijziging op dit traject geen nadeelcompensatie uitgekeerd. Voor het traject Margraten-Gulpen kan wel succesvol een claim worden ingediend op grond van artikel 4, lid 1.

 

Lid 3 bepaalt dat de hoogte van de vergoeding bij kruisende leidingen berekend wordt aan de hand van de werkelijke verleggingkosten waarvan de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoering wél voor vergoeding in aanmerking komen en de materiaalkosten en de kosten van in en uit bedrijf stellen níet. De vergoedingssystematiek voor kruisende leidingen is nader uitgewerkt in bijlage 3.

 

Bij één en dezelfde verlegging kan zich de situatie voordoen dat een enkele te verleggen leiding bestaat uit zowel een kruisend-, een langsliggend als een buitenliggend gedeelte. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor het kruisende en het langsliggende gedeelte binnen het beheergebied van de provincie moet gekeken worden naar het doel van de ligging van de kabel of leiding in het gehele waterstaatswerk. Is de leiding gelegd met het oog om langs te liggen of juist met het oog om te kruisen? Is er sprake van een leiding die gedeeltelijk kruist en gedeeltelijk langsligt met het doel om langs te liggen, dan moet de vergoeding voor de verlegging van de gehele leiding bepaald worden aan de hand van de systematiek voor het langsliggen. Mutatis mutandis geldt dit ook voor kruisende leidingen. Is het doel van de ligging van de leiding niet eenduidig te bepalen, dan dient in het kader van een dergelijke combi-verlegging de vergoeding bepaald te worden aan de hand van de vergoedingssystematiek die voor het desbetreffende stuk leiding geldt. Dit leidt ertoe dat in de praktijk voor wat betreft de nadeelvergoeding een dergelijke combi-verlegging als het ware opgeknipt wordt in stukken langsliggende of kruisende leidingen. De hoogte van de vergoeding wordt dan voor het stuk of de stukken langsleiding of kruisende leiding bepaald aan de hand van bijlagen 2 en 3. Wanneer sprake is van een verlegging van een kabel of leiding die zowel binnen het beheergebied van de provincie ligt (kruisende leiding of langsleiding) als daarbuiten (buitenleiding), dan moet de vergoeding voor een dergelijke verlegging opgeknipt worden in een gedeelte voor binnen het beheergebied van de provincie en een gedeelte voor buiten het beheergebied van de provincie.

Artikel 5 Wijze van nadeelberekening buitenleidingen

In gevallen waarin de vergoeding voor een verlegging van een buitenleiding niet anderszins plaatsvindt, bepalen Gedeputeerde Staten de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier als de vergoeding voor een kruisende leiding.

Artikel 6 Actieve risicoaanvaarding

Het kan voorkomen dat Gedeputeerde Staten binnen 5 jaar na de meest recente verlening of wijziging van de vergunning dan wel rechtsgeldige melding een wijziging van kabels en leidingen voorzien in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden. Mochten Gedeputeerde Staten dit voorzien, dan overleggen zij dit met de aanvrager of de melder. Indien de aanvrager of de melder toch een vergunning van Gedeputeerde Staten verlangt dan wel een melding doet en de aanvrager of de melder hiervan daadwerkelijk gebruikmaakt, dan komen de verleggingskosten voortvloeiend uit de voorziene wijziging voor rekening van de vergunninghouder of de melder.

 

Het feit dat bij buitenleidingen de vergunning niet door Gedeputeerde Staten wordt verleend of gewijzigd, wil niet zeggen dat er niet toch sprake kan zijn van voorzienbaarheid bij de netbeheerder. Een wijziging aan een leiding die buiten het beheersgebied van de provincie ligt, kan immers ook voorzienbaar zijn voor de netbeheerder (door een passage in de vergunning die door een gemeente of de minister is verleend dan wel anderszins door bijvoorbeeld bepaalde planologische documenten of publicaties in de media).

Afwijkingsbevoegdheid

Op grond van artikel 4:84 Awb kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen afwijken van deze beleidsregels (inherente afwijkingsbevoegdheid). Dit betekent dat indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van het nadeel ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van het gestelde in de artikelen 3 tot en met 5 voortvloeit, van het gestelde in die artikelen kan worden afgeweken. Opname van een artikel dat deze bevoegdheid nader vastlegt (hardheidsclausule) is niet noodzakelijk en niet wenselijk (zie aanwijzing 131 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, Circulaire van de Minister-President van 18 november 1992).

HOOFDSTUK 3 PROCEDURE

Artikel 7 Termijn voor indiening van de aanvraag

Het rechtmatig uitoefenen door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid waardoor een kabel of leiding verlegd moet worden, is het schriftelijke verzoek van of namens Gedeputeerde Staten aan de betrokken kabel- of leidingbeheerder om de verlegging uit te voeren.

Artikel 8 Verzoek om nadeelcompensatie

Artikel 4:2 Awb bevat de eisen waaraan een verzoek ten minste moet voldoen. In aanvulling hierop bevat lid 1 van artikel 8, mede gezien de aard van de materie, de gegevens die noodzakelijk zijn om tot een beslissing op een verzoek te kunnen komen. Zo moet de aanvrager, indien het werkelijke nadeel nog niet exact bekend is, een gemotiveerde en controleerbare raming indienen.

 

Lid 2 bepaalt dat Gedeputeerde Staten de ontvangst bevestigen en aanvullende stukken kunnen verlangen, zoals een accountantsverklaring. Op het moment dat de aanvrager in gebreke blijft, wordt hem eenmalig de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen. Hierin ligt aansluiting met artikel 4:5 Awb.

De termijn voor het aanvullen van de stukken bedraagt vier weken.

Artikel 9 tot en met artikel 12

In het kader van de in artikel 3:2 Awb genoemde verplichting om een beslissing op verzoek zorgvuldig voor te bereiden, kunnen Gedeputeerde Staten advies van een externe deskundige inwinnen. Hoewel het de vraag is of in veel gevallen een beroep op de expertise van een externe deskundige zal moeten worden gedaan, laat dit onverlet dat zich in voorkomende gevallen de noodzaak daartoe wel kan voordoen.

 

Om goed in kaart te kunnen brengen welke feiten, omstandigheden en belangen voor de behandeling van de aanvraag relevant zijn, is het allereerst noodzakelijk dat de deskundige de beschikking krijgt over de gegevens die in het bezit zijn van Gedeputeerde Staten (artikel 11, eerste lid). Daarnaast kan het van belang zijn dat de aanvrager nog nadere informatie verschaft, zoals een accountantsverklaring (artikel 11, tweede lid). Een accountant dient van alle opgevoerde kosten uit te zoeken of hier in de administratie van de kabel- en leidingbeheerder registraties terug te vinden zijn in de vorm van een juiste urenregistratie, inkoopbonnen en dergelijke. Het betreft een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verschillende opgevoerde kosten. Indien bij de adviseur twijfel ontstaat over de kosten biedt artikel 11, tweede lid, hem de mogelijkheid een accountantsverklaring op te vragen.

Artikel 13 Beslissing op de aanvraag

Lid 1 bevat een limitatieve opsomming van de mogelijke beslissingen van Gedeputeerde Staten op een verzoek. Lid 4 bepaalt dat Gedeputeerde Staten gemotiveerd kunnen afwijken van het advies van de deskundige. Conform het gestelde in artikel 4:7 en verder Awb stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager in kennis van hun voornemen af te wijken van het advies. De aanvrager kan hiertegen een zienswijze kenbaar maken.

Artikel 14 Wettelijke rente

Bij de berekening van de wettelijke rente sluiten Gedeputeerde Staten aan bij artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. Vanaf het moment van de aanvraag om nadeelcompensatie kan de wettelijke rente worden berekend. Mede omdat Gedeputeerde Staten pas een besluit kunnen nemen over de vergoeding indien de schade kenbaar wordt gemaakt en daartoe de aanvraag wordt ingediend, brengt een redelijke toepassing van deze regeling met zich mee dat het tijdstip waarop de rente ingaat, wordt gesteld op de datum van ontvangst van de aanvraag. Ingeval de schade later is ontstaan dan de aanvraag is ingediend, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de datum waarop de schade ontstond.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Inwerkingtreding

Gedeputeerde Staten maken het besluit deze regeling vast te stellen en de datum van inwerkingtreding bekend in het Provinciaal Blad.

Artikel 16 Citeertitel

De regeling kan worden aangehaald als vermeld.

Overgangsregeling

Een overgangsregeling voor lopende aanvragen om nadeelcompensatie is in deze regeling niet noodzakelijk. Alle aanvragen om nadeelcompensatie die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze regeling worden behandeld op grond van de compensatieregeling van artikel 19 van de Wegenverordening provincie Limburg 1993. Aanvragen om nadeelcompensatie die worden ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, worden op grond van deze regeling behandeld.

6 Toelichting op de bijlagen 1 tot met 4 van de RNKL 2009

Bijlage 1, zoals bedoeld in artikel 3 van de regeling nadeelcompensatie

1. Wijze waarop de omvang van het nadeel wordt bepaald

Hier wordt uiteengezet welke uitgangspunten en berekeningsmethoden Gedeputeerde Staten hanteren bij het vaststellen van de omvang van het nadeel als gevolg van een verlegging van een kabel of leiding. Kabels en leidingen zijn incourante objecten. Ze kunnen nadat ze zijn gelegd niet meer op de “markt verhandeld” worden. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten bij de berekening van de vergoeding de werkelijke verleggingkosten als uitgangspunt nemen. Dat zijn alle directe kosten die de verlegger moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Verleggingen moeten plaatsvinden op basis van technisch adequate alternatieven. Verleggingen moeten tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd worden; er moet gestreefd worden naar optimalisatie. Dit betekent dat bij een verlegging gekozen moet worden voor het meest aantrekkelijke alternatief, zonder dat dit nadelen oplevert voor de verlegger en de provincie ten opzichte van de meest voor de hand liggende variant. Met de meest voor de hand liggende variant wordt een verlegging ter plaatse van de oorspronkelijke ligging van de te verleggen kabel of leiding bedoeld.

2. Nadeelberekening

Artikelen 1 tot en met 5

De werkelijke verleggingkosten bestaan uit materiaalkosten, kosten van uit en in bedrijf stellen, kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd wanneer zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. Artikel 6 somt op wanneer daarvan sprake is.

Artikel 6

Alleen wanneer sprake is van kenbaar technisch versleten kabels en leidingen wordt een aftrek “nieuw voor oud” toegepast. Onder ‘technisch versleten’ wordt verstaan: kabels en leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van vijf jaar verstreken zal zijn. De technische levensduur wordt bepaald aan de hand van het overzicht van artikel 6. Voor kabels en leidingen met een levensduur van 100 jaar en meer wordt geen aftrek “nieuw voor oud” toegepast; deze kabels en leidingen worden geacht niet aan veroudering onderhevig te zijn. De technische levensduur van een kabel of leiding die niet in het overzicht is opgenomen, wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald.

Bijlage 4, zoals bedoeld in artikel 5 van de regeling nadeelcompensatie

Een buitenleiding moet, om als buitenleiding in de zin van deze regeling te kunnen worden beschouwd, onder de werking van artikel 1 van de Belemmeringwet Privaatrecht vallen. De kabel of leiding dient dus een zeker publiek belang te hebben; ze dient te vallen onder het begrip “openbaar werk” als bedoeld in artikel 1 van de genoemde Belemmeringenwet. In die gevallen waarin niet is voorzien in een wettelijke nadeelvergoedingsregeling (lees: Onteigeningswet) bepalen Gedeputeerde Staten de vergoeding op dezelfde manier als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding.

Bijlage 2: Paragraaf 2.2.3.3 van de Beleidsnota Wegenverordening provincie Limburg 2008

2.2.3.3 Kabels en leidingen

Het is verboden om zonder vergunning op grond van artikel 2.2 onder c kabels en leidingen aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het betreft onder meer kabels en leidingen voor telecommunicatie, elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen en rioleringen. Van dit verbod kan vrijstelling worden verleend door algemene regels (acceptatie melding) of door een vergunning. Indien voldaan wordt aan de algemene regels zoals deze zijn opgenomen in bijlage 1B is het niet nodig een vergunning aan te vragen. Een melding is voldoende. Indien aan de algemene regels wordt voldaan wordt de melding schriftelijk geaccepteerd en kunnen de werkzaamheden worden gestart. In de gevallen waarin niet mogelijk is het werk volgens de algemene regels te verrichten, moet een vergunning worden aangevraagd. Een uitzondering geldt voor werkzaamheden in verband met storingen en andere voorvallen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Deze werkzaamheden moeten via e-mail (provincialewegen@prvlimburg.nl) worden gemeld en mogen starten zonder dat de melding schriftelijk wordt geaccepteerd.

 

Indien kabels en leidingen in opdracht van Gedeputeerde Staten gewijzigd moeten worden, kan in sommige gevallen voor het geleden nadeel een compensatie worden geboden. Dit heeft te maken met de verplichting van de overheid om in de gevallen waarin zij handelt in het kader van de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak de betrokken belangen af te wegen. Wanneer besluitvorming van de overheid onevenredig nadeel met zich meebrengt, moet de overheid het geleden nadeel, indien dit het maatschappelijk risico te boven gaat, compenseren.

 

Op 1 januari 2009 treedt de Regeling Nadeelcompensatie Kabels en Leidingen Limburg 2009 in werking. Deze regeling beantwoordt de vraag hoe de provincie met verzoeken om nadeelcompensatie bij het (ver)leggen van kabels en leidingen procedureel omgaat. Tevens is beschreven hoe de provincie het geleden nadeel bepaalt en welk percentage daarvan voor vergoeding in aanmerking komt. Alle aanvragen om nadeelcompensatie die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze regeling worden behandeld op grond van de compensatieregeling van artikel 19 van de Wegenverordening provincie Limburg 1993.

Naar boven