Provinciaal blad van Utrecht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2021, 5658 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2021, 5658 | ander besluit van algemene strekking |
Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 6 juli 2021 nr. 8227A9EB, tot openstelling van de regeling Niet-productieve investeringen water provincie Utrecht 2021 (Openstellingsbesluit POP3 Niet-productieve investeringen water provincie Utrecht 2021)
Gedeputeerde Staten van Utrecht;
Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (hierna: de Verordening);
Dat met deze subsidieregeling mede bijgedragen wordt aan het Bodem- water- en milieuplan 2016-2021, het Programma klimaatadaptatie 2020-2023 en het Uitvoeringsprogramma Bodemdaling provincie Utrecht 2020-2023, alsmede het Ontwerp Bodem- en waterprogramma 2022-2027 als uitwerking van de Omgevingsvisie voor het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’;
In aanvulling op de definities zoals genoemd in artikel 1.1 van de Verordening wordt in dit besluit verstaan onder:
Verordening subsidies POP3 Provincie Utrecht: besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 21 september 2015 (nr. 815F72D7) inclusief het wijzigingsbesluit van 6 april 2021 (nr. 8222AA8A) (hierna: de Verordening) houdende regels inzake de subsidieverstrekking ten behoeve van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020 provincie Utrecht, en alle bij besluit genomen en gepubliceerde wijzigingen hierop;
KRW-factsheet(s): de factsheets voor de waterlichamen zoals gepubliceerd op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl/.
In afwijking van artikel 2.6.2 van de Verordening wordt subsidie uitsluitend verstrekt aan waterschappen of aan samenwerkingsverbanden van een waterschap met een of meer van de volgende partijen: waterschappen, gemeenten, landbouwer(s), grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, natuurorganisaties of landschapsorganisaties.
Artikel 5 Minimale hoogte subsidie
In aanvulling op artikel 2.6.4 van de Verordening dient de subsidie op het moment van de subsidieverlening per project minimaal € 500.000 te bedragen.
Gedeputeerde Staten van Utrecht
Voorzitter,
mr. J.H. Oosters
Secretaris,
mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen
De waterkwaliteit voldoet in grote delen van de provincie nog niet aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), zoals deze zijn vastgelegd in het Bodem-, Water-, en Milieuplan 2016-2021. De KRW stelt doelen voor de ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen ten aanzien van een aantal biologische groepen (algen, vissen, waterplanten, macrofyten, macrofauna en fytoplankton). Daarnaast is het beperken van de hoeveelheid voedingsstoffen (nutriënten) en andere verontreinigende stoffen in het water van belang om deze doelen te halen.
Naast een waterkwaliteitsopgave is er ook een opgave om de hoeveelheid water en de watervoorziening op orde te houden. Klimaatverandering veroorzaakt drogere perioden en tegelijkertijd kunnen zware regenbuien het watersysteem belasten. Het watersysteem moet ‘robuust en klimaatbestendig’ blijven. Ook als het klimaat verder verandert. Vandaar dat waterkwaliteitsmaatregelen onderdeel zijn van de doelstelling van deze openstelling.
Verschillende soorten niet productieve maatregelen kunnen bijdragen aan het bereiken van de KRW-doelen. Dit kunnen maatregelen zijn in de waterlichamen zelf of in het gebied wat verbonden is met het waterlichaam, zoals een afwateringsgebied. Omdat de komende 6 jaar in principe de laatste planperiode voor de KRW is hechten we bij de beoordeling van de aanvragen veel waarde aan de haalbaarheid en de effectiviteit van de aangevraagde projecten.
Dit openstellingsbesluit richt zich primair op de uitvoering van projecten, activiteiten en maatregelen die bijdragen aan de realisatie van water- en klimaatdoelen, respectievelijk waterkwaliteit en -kwantiteit. Als de subsidiabele activiteiten bijdragen aan realisatie van de KRW-doelen, dan kunnen ze om die reden bij de selectie extra punten krijgen. Projecten moeten een bovenwettelijk karakter hebben dat inhoudt dat het in een project om meer moet gaan dan om activiteiten die een aanvrager toch al verplicht is uit te voeren op grond van geldende wet- of regelgeving. Het openstellingsbesluit is gericht op investeringen waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector. Activiteiten in kernen met meer dan 30.000 inwoners zijn uitgesloten (artikel 1.2 Verordening). Voor niet-stedelijke gebieden heeft Nederland aan de hand van een zestal fictieve voorbeeldprojecten de “bandbreedte” voor de relatie met de landbouw aangegeven. Hier is volgens Europa de relatie met de landbouw voldoende sterk. Van de zes voorbeeldprojecten zijn er vier genoemd in verband met de openstellingen niet-productief water, namelijk:
Waterevenwicht verbeteren ten behoeve van landbouw en natuurbehoud (bijvoorbeeld in gebied met zowel natuur en landbouw, verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit).
Vooral de projecten 3 en 4 zijn in het kader van het onderhavige openstellingsbesluit relevant. Na realisatie van een project is de kans op wateroverlast in natte periodes kleiner en is de waterbeschikbaarheid in droge periodes groter. Bovendien zal vaak de waterkwaliteit in het gebied ook verbeteren.
Binnen dit openstellingsbesluit is gekozen om de middelen in te zetten voor de wat grotere, meer kostbare en daarmee moeilijker te realiseren projecten. Vandaar dat een drempelbedrag is opgenomen van € 500.000 per aanvraag/project.
Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening subsidies POP3 2014-2020, geconsolideerde versie 29-04-2021: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/Utrecht/379487/CVDR379487_7.html.
Met het openstellingsbesluit wordt paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Niet productieve investeringen water – opengesteld. De artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.5 van paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening.
Artikelsgewijze toelichting van het openstellingsbesluit
Met deze openstelling worden, naast de hoogte van het subsidieplafond en de periode van indiening aanvullende vereisten gesteld ten opzichte van hoofdstuk 1 en paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening. De aanvullende of vervangende regels staan in de artikelen 1 tot en met 10 van dit openstellingsbesluit.
Artikel 2 Subsidiabele activiteiten
Onder “niet-productieve investeringen” worden investeringen verstaan die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg hebben.
Voor het verbeteren van de waterkwaliteit (waterdoelen) en voor doelstellingen op het gebied van waterkwantiteit (Klimaatdoelen), waaronder het voorkomen van uitspoeling van nutriënten in het oppervlaktewater, het voorkomen van andere ongewenste chemische bestanddelen (o.a. gewasbeschermingsmiddelen) en het verbeteren van de ecologische toestand van waterlichaam, hebben de volgende type investeringen een bewezen effect:
In het Bodem-, Water-, en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht zijn per waterlichaam doelen vastgesteld, zowel op het gebied van waterkwaliteit als kwantiteit, zie hiervoor de KRW-factsheets op https://www.waterkwaliteitsportaal.nl. De hierboven genoemde maatregelen kunnen bijdragen aan deze doelen. De lijst is niet uitputtend.
In artikel 2.6.3 van de Verordening is opgenomen welke kosten subsidiabel zijn. Hierna wordt dit nader toegelicht.
In het artikel 2.6.3 staan de subsidiabele kostensoorten die in een begroting opgenomen kunnen worden. Het gaat deels om verschillende vormen van arbeidskosten: inhuur of inzet van eigen personeel. Deels gaat het om materiaal en investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de activiteiten. Uitsluitend de volgende kosten zijn subsidiabel onder deze regeling:
Kosten van de bouw en verbetering van onroerende zaken
Niet-productieve investeringen worden gezien als een vorm van het verbeteren van onroerende zaken, waaronder grond en infrastructuur, vanuit milieuoogpunt of andere omgevingsaspecten. Voor bepaalde (her)inrichtingsmaatregelen of transformatie van oppervlaktewaterlichamen zijn ook bouwkosten voorzien in deze regeling.
Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa
Bedrijfsmiddelen komen alleen voor subsidie in aanmerking als deze uitsluitend en blijvend worden gebruikt door de eindbegunstigde als onderdeel van de project-investeringen. In dit geval is de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en bedrijfsuitrusting, met inbegrip van hardware subsidiabel tot ten hoogste de marktwaarde van het bedrijfsmiddel. Wanneer bedrijfsmiddelen uitsluitend gedurende de duur van het project worden ingezet (bijvoorbeeld bij een pilot), dan zijn de toe te rekenen kosten van de bedrijfsmiddelen voor de duur van het project subsidiabel.
Kosten van projectmanagement en projectadministratie
Dit zijn kosten voor de projectbeheersing. Het gaat om alle werkzaamheden die met de coördinatie van de uitvoering en afronding van het project te maken hebben. Ook de uren voor het bijhouden van de projectadministratie, het opstellen van voortgangsverslagen en declaraties vallen hier onder.
Voorbereidingskosten zijn kosten van handelingen ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit(en) waar subsidie voor wordt aangevraagd, waaronder het maken van het projectplan. Indien in het openstellingsbesluit voorbereidingskosten subsidiabel gesteld zijn, komen voorbereidingskosten gemaakt voor indiening van de aanvraag om subsidie slechts voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. De voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:
Kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;
Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten voor de inhuur van technische expertise of juridisch advies die voor het opstellen van een bestek of andere voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk zijn. Kosten van externe adviseurs: Hieronder vallen bijvoorbeeld kosten voor financiële of technische expertise en juridisch advies wanneer die plaats vinden tijdens de voorbereidingsfase. Kosten van architecten en ingenieurs: Als het doel van het project is om een gebouw te realiseren (investeringsproject) dan zijn de ontwerpkosten subsidiabel en worden die beschouwd als voorbereidingskosten. Het inhuren van architecten- of ingenieursbureaus is daarom subsidiabel.
Kosten van haalbaarheidsstudies.
Haalbaarheidsstudies zijn bijvoorbeeld studies naar het draagvlak in de omgeving voor de niet-productieve investeringen en naar de uitvoerbaarheid in technisch of financiële zin. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld de haalbaarheid van een investering te onderzoeken door bijvoorbeeld de terugverdientijd van een investering te bepalen of om de vraag of het rendeert om de investering uit te voeren.
Een project mag pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.
Niet verrekenbare of niet compensabele BTW.
BTW die vanuit een fonds van gemeente of provincie aan de aanvrager kan worden gecompenseerd is niet subsidiabel. Ook BTW die als voorbelasting kan worden afgetrokken bij de belastingdienst of die via een regeling van de belastingdienst geen last vormt voor de aanvrager, is niet subsidiabel. Als u BTW vergoed wilt krijgen, moet u in uw aanvraag aangeven dat BTW niet verrekenbaar en compensabel is voor uzelf en eventuele medeaanvrager(s). U dient in dat geval ook aan te tonen dat u/uw medeaanvragers geen BTW kunt of kunnen verrekenen of compenseren. Dat dient u aan te tonen door hierover een (recente) verklaring(en) van de belastingdienst te overleggen.
Bovengenoemde subsidiabele kostensoorten kunnen onderverdeeld worden in kostentypen:
Hier gaat het om kosten die rechtstreeks toe te schrijven zijn het de niet-productieve investeringen. Het gaat dan om kosten voor adviseurs, architecten en ingenieurs, adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied en haalbaarheidsstudies die door het eigen personeel van de aanvrager worden uitgevoerd. Hiervoor geldt de berekeningswijze zoals bedoeld in artikel 1.9 van Verordening subsidies POP3:
Een alternatief is om te kiezen voor een vereenvoudigde manier van berekenen van de personeelskosten, zie hiervoor optie 1 onder ‘Vereenvoudigde kostenopties’.
Kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd.
Bijdragen in natura kunnen bestaan uit diensten, werken, zaken, grond en onroerende zaken waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht. Bijdragen in natura zijn subsidiabel:
Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende zaken is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie;
Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project.
Onbetaalde eigen arbeid betreft het werk dat de begunstigde zelf verricht in het project. Het inkomen van de ondernemer is afhankelijk van de arbeid die hij in de onderneming steekt, maar hij ontvangt daarvoor geen loon, maar bijvoorbeeld een winstuitkering. Het gaat daarbij om alle werkzaamheden, inclusief diensten die nodig zijn voor het realiseren van het project, die controleerbaar zijn. Dit is vaak het geval bij agrarische ondernemers en vissers. Een aantal voorbeelden waarin er sprake is van eigen arbeid:
De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35 per uur. Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project.
Afschrijvingskosten – zoals bedoeld in art. 67, lid 1, onder a van Vo. 1303/2013 – worden gebruikt voor het aan het project toerekenen van de kosten van het gebruik van bedrijfsmiddelen, bijvoorbeeld een machine die reeds in bezit is van de begunstigde; met andere woorden: de machine is al vóór de projectperiode aangeschaft en voldoet aan de bepalingen van art. 69, lid 2 van Vo. 1303/2013. Deze bedrijfsmiddelen zijn ook meestal niet ten behoeve van het project aangeschaft.
Afschrijven - bedrijfseconomisch
Afschrijven is in bedrijfseconomische termen het verminderen van de waarde van een bedrijfsmiddel met een bedrag om de aanschafkosten te verdelen over de gebruiksduur. De afschrijving is de boekhoudkundige waardevermindering. Er wordt in dit kader onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmiddelen die reeds in bezit zijn van aanvrager (afschrijvingskosten) en bedrijfsmiddelen die worden aangeschaft tijdens de looptijd van het project en waarbij kosten naar rato worden toegerekend aan het project (afschrijvingen).
In bovenstaande definitie van afschrijvingen wordt gesproken over het naar rato toerekenen van kosten naar het project op basis van de periode (tijd) waarin het bedrijfsmiddel worden ingezet in het project. Daarnaast kan een investering tijdens de projectperiode ook voor een ander doel worden gebruikt dan het doel van het project. In dit geval worden de investeringskosten (afschrijvingskosten of afschrijvingen) tevens naar rato van het gebruik toegerekend aan de subsidiabele activiteit. Indien bijvoorbeeld een machine tijdens de uitvoering van een project wordt gebruikt voor het testen van een nieuw procedé maar ook voor de reguliere bedrijfsvoering/ander doel, dan is er én sprake van afschrijvingskosten én worden deze kosten naar rato van het gebruik toegerekend naar het project.
In artikel 3 is bepaald dat een vereenvoudigde methodiek mogelijk is voor de berekening van personeelskosten enerzijds (zie artikel 1.9a van de Verordening POP3) en het totaal aan overige kosten zoals kosten derden, bijdragen in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten anderzijds (zie artikel 1.12b).
Aanvragers kunnen in hun aanvraag aangeven welke systematiek op hun aanvraag moet worden toegepast. Daarbij geldt wel dat de eenmaal gekozen systematiek zowel betrekking heeft op de subsidieverlening als op de subsidievaststelling. Nadat de subsidie is verleend, kan de daarbij gekozen kostensystematiek niet meer worden gewijzigd.
Als wordt gekozen voor de vereenvoudigde kostensystematiek, dan betekent dit ook dat die keuze wordt gemaakt op projectniveau en geldt voor alle partners. Indien een van de partners de IKS-berekening gebruikt, is de vereenvoudigde kostensystematiek op projectniveau in het geheel niet mogelijk.
1. Optie 1 – Berekening personeelskosten
Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is de mogelijkheid ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor wat betreft personeelskosten. Zie artikel 1.9a van de Verordening POP3.
Voor de vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag, een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.
Totale subsidiabele overige directe kosten: € 400.000
Opslag personeelskosten: € 400.000 * 20% * 1.15 = € 92.000
Subsidiebedrag: (€ 400.000 + € 92.000) * 100% = € 492.000
2. Optie 2 – Berekening overige kosten
Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is dit artikel ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de totale overige kosten binnen het project (alle kosten los van de directe personeelskosten). Zie artikel 1.12b van de Verordening POP3.
Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen.
Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.
De berekening wordt dus als volgt:
Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 400.000
Overige kosten: € 400.000 * 40% = € 160.000
Subsidiebedrag: (€ 400.000 + € 160.000) * 100% subsidiepercentage = € 560.000
Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.6.5 derde lid van de Verordening. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:
1. Mate van effectiviteit van het project
Het project wordt beoordeeld in hoeverre het project beoogt bij te dragen aan provinciale klimaatdoelen, de doelen in de waterbeheerplannen en aan de doelen van de KRW. Hierbij wordt in samenhang gelet op de volgende aspecten:
De scores die behaald kunnen worden zijn:
2. Kans op succes en de haalbaarheid van het project
Het project wordt vervolgens beoordeeld in hoeverre de uitvoering ervan kansrijk en daarmee haalbaar is. Hierbij wordt in samenhang gelet op de volgende aspecten:
In het projectplan zijn voldoende eisen gesteld aan de kwaliteit van de nog aan te wijzen projectleider, dan wel is aangegeven dat de aangewezen projectleider met betrekking tot de subsidiabele activiteiten over voldoende kwaliteit beschikt. Kwaliteit houdt in voldoende aantoonbare expertise in de vorm van genoten opleiding en (meer dan vijf jaar) relevante ervaring in relatie tot de inhoud van het project;
De scores die behaald kunnen worden zijn:
3. Mate van urgentie van het project
De mate van urgentie van het project wordt beoordeeld door de mate waarin de uitvoering van de activiteiten op korte termijn nodig is voor het realiseren van de provinciale klimaatdoelen, de doelen in de waterbeheerplannen en de KRW-doelen. Hierbij gaat het erom binnen welke termijn het aanpakken van de opgave noodzakelijk is. De mate van urgentie van de activiteit wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering op korte termijn nodig is om de doelen tijdig te kunnen realiseren. Soms zijn termijnen genoemd bij de activiteiten (maatregelen) in de Waterbeheerplannen. Verder kan sprake zijn van een knelpunt in de waterhuishouding, waardoor pieken en dalen in de watertoevoer niet goed worden opgevangen en leiden tot schade bij gebruikers die van het watersysteem afhankelijk zijn. Om deze schade zoveel mogelijk te beperken kan het nodig zijn om de activiteit zo spoedig mogelijk uit te voeren. Bovendien kan het nodig zijn de activiteit op korte termijn uit te voeren als er (veel) partijen in het veld betrokken zijn. Uitstel kan in dat geval negatief uitwerken op de bereidheid van die partijen om mee te werken.
De scores die behaald kunnen worden zijn:
4. Mate van efficiëntie van het project
De mate van efficiëntie van een project wordt beoordeeld door in samenhang naar de volgende aspecten te kijken:
De scores die behaald kunnen worden zijn:
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening. Op basis van de in artikel 2.6.5 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.
De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:
Het maximumaantal te behalen punten is 50. Indien een aanvraag minder dan 30 (60%) punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. Effectiviteit, 2. Haalbaarheid/kans op succes, 3 Urgentie en 4. Efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.
De laatste planperiode voor het behalen van de KRW-doelen is aangebroken. Daarom is het belangrijk dat projecten zo effectief mogelijk bijdragen aan doelen. Het is van belang nog veel effect te behalen en maatregelen die daar direct aan bijdragen hebben de voorkeur. Kans op succes wordt het zwaarst gewogen. Voor wachten op lange procedures, uitstel of onzekerheden is geen ruimte meer. Het is belangrijk dat nu in deze laatste planperiode doorgepakt wordt. Urgentie is als derde criterium van belang. Hoe eerder het project uitgevoerd had moeten worden hoe beter. De verwachting is dat aanvragen dermate groot in omvang zijn dat professionele organisaties het initiatief gaan nemen en goed in staat zijn afwegingen op kostenefficiëntie te maken.
Het doelbereik is het belangrijkste aspect waarop getoetst wordt binnen dit openstellingsbesluit. Er is niet gekozen voor selectie op basis van één geografisch criterium omdat er ook oplossingen kunnen liggen voor een verbeterde waterkwaliteit buiten een probleemgebied. Er is ook niet gekozen voor een investeringslijst omdat dit te limitatief is en daarmee het risico bestaat dat maatwerk oplossingen onnodig worden uitgesloten.
De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden.
Onverminderd het gestelde onder artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 geldt dat:
Aanvragen kunnen worden ingediend via het POP3 Webportal (https://www.pop3-webportal.nl/mijn). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/landbouw/plattelandsontwikkelingsprogramma-pop3;
Aanvragen worden ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door de provincie Utrecht verstrekte vaste formats te worden gebruikt. Welke formats gebruikt moeten worden en welke bijlagen van toepassing zijn, vindt u tevens terug op onze website.
Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode een beschikkingsbrief.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-5658.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.