Provinciaal blad van Fryslân
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Fryslân | Provinciaal blad 2021, 5089 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Fryslân | Provinciaal blad 2021, 5089 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent de openstelling van de POP3 maatregel Samenwerking voor innovaties in 2021 (Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties 2021)
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
Gelet op artikel 1.3, vierde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013;
Gelet op artikel 1.3 van de Regeling POP 3 subsidies provincie Fryslân, hierna te noemen de Regeling;
De maatregel ‘Samenwerking voor innovaties’ als nadere invulling op de algemene bepalingen zoalsvastgesteld in hoofdstuk 2, paragraaf 7 van de Regeling open te stellen voor aanvragen; en
Het navolgende Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties 2021, vast te stellen:
Artikel 1 Openstellingsperiode
De openstelling voor het indienen van aanvragen voor de maatregel Samenwerking voor innovaties,als bepaald in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de Regeling POP 3 subsidies provincie Fryslân, in 2021, geldt voor het tijdvak van maandag 5 juli 2021 9.00 uur tot en met donderdag 7 oktober 2021 17.00 uur.
Het subsidieplafond dat beschikbaar is voor ontvangen aanvragen in de periode als bepaald in artikel 1 van dit openstellingsbesluit, bedraagt €1.000.000,00, en is samengesteld uit €500.000,00 Europese middelen (ELFPO) en €500.000,00 van de provincie Fryslân.
In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder:
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014 en Verordening EU 2017/1084 van de Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening EU Nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening EU Nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten, PbEU L 156/1 van 20 juni 2017;
Concept landbouwagenda: concept landbouwagenda zoals door de Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân mee ingestemd op 18 mei 2021, en gepubliceerd op de website https://www.fryslan.frl/beleidsthemas/landbouwagenda_44463/
Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband van minimaal twee actoren. In aanvulling op artikel 1.6 van de Regeling bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.
Artikel 6 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verleend voor een project dat als doel het praktijkrijp maken van kennis en innovatie heeft door het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot één of meer van de volgende thema’s:
Om voor een subsidiabele activiteit als bepaald in artikel 6 van dit openstellingsbesluit in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Het innovatieproject moet ten goede komen aan de provincie Fryslân. Hiertoe dient het innovatieproject overwegend plaats vinden in de provincie Fryslân, tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van de provincie Fryslân, of activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Fryslân dient of dienen.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het innovatieproject, indien het innovatieproject geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014).
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.7.6 van de Regeling gelden de onderstaande subsidiabele kosten:
Artikel 11 Selectiecriteria, weging en selectie
In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de innovatieprojecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.
Artikel 12 Bevoorschotting op basis van realisatie
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.23 van de Regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot worden ingediend, waarop een uitbetaling kan plaatsvinden.
Artikel 13 Realisatie van het project
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1.27 van de Regeling, mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2024 te zijn ontvangen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 15 juni 2021.
Voorzitter drs. A.A.M. Brok
Secretaris R.E. Bouius – Riemersma, MBA MCM
In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling, als bedoeld in artikel 2.7.9 van de Regeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:
0 punten: zeer geringe bijdrage
Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling
Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject.
Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden.
De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces?
Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.
Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.
Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.
Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.
Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.
Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.
Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.
Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.
Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.
Bijlage 3 Concept landbouwagenda
Middels deze openstelling willen Gedeputeerde Staten van Fryslân de transitie van de landbouw, zoals beschreven in de concept landbouwagenda, faciliteren door middel van innovatie. Uit de ontvangen subsidieaanvragen in het kader van deze openstelling, dient naar voren te komen hoe beoogd wordt aan te sluiten bij een of meer van de thema’s die zijn beschreven in de concept landbouwagenda (te vinden via deze link: https://www.fryslan.frl/beleidsthemas/landbouwagenda_44463/.
De landbouw is van grote betekenis voor Fryslân en staat op een kwalitatief hoog niveau. Om het belang en de positie van de Friese landbouw te behouden moet deze een transitie door maken. In het provinciale bestuursakkoord is deze transitie beschreven als de transitie van een vierde naar een vijfde groene ster. In de concept landbouwagenda is de transitie uiteengezet en op welke aspecten de komende jaren de focus ligt. De concept landbouwagenda richt zich op het wegnemen van de belemmeringen en daarmee de transitie te versnellen en het agrarisch ondernemerschap te versterken. De concept landbouwagenda is ontstaan uit intensieve samenwerking met de brede mienskip en consultatie van de vele stakeholders in de Friese agrofoodsector. Het beeld van de Friese landbouw in 2030 vormd de stip op de horizon waar we met zijn alle naar toe werken: “met een gezonde bodem, gezond eten, werken en leven in Fryslân. Vanuit diversiteit in landbouw, ondernemerschap en vakmanschap. Stap voor stap. Alle agrarisch ondernemers gaan naar natuurinclusieve kringlooplandbouw door te verduurzamen en kringlopen te sluiten.”
De concept landbouwagenda is opgesteld met een aantal overtuigingen. Allereest, diversiteit in de landbouw maakt sterk. In Fryslân blijft er, letterlijk en figuurlijk, ruimte voor verschillende soorten land- en tuinbouw met diverse concepten en verdienmodellen. De verschillende soorten landbouw zetten allemaal stappen in verduurzaming en bewegen naar een meer natuurinclusieve kringlooplandbouw. Wat wordt verstaan onder natuurinclusieve landbouw is beschreven in bijlage 4 van de deze openstelling.
De toekomst van de landbouwsector ligt met name in grondgebondenheid en biodiversiteit, het sluiten van kringlopen en het produceren van ecologische waarden. De mate waarin, hangt af van de afzetmogelijkheden van het gekozen bedrijfssysteem. Daarvoor dienen regionale opgaven verbonden te worden aan keteninitiatieven.
Tot slot, ondernemerschap is de hoeksteen van een agrarisch bedrijf. Agrarische ondernemers hebben een goed beeld van de bedrijfsvoering en (afzet)mogelijkheden, zowel qua productie als natuurbeheer. Daarbij krijgen ze een goede prijs voor hun producten en diensten. Dit zet agrarische ondernemers in hun kracht.
Bijlage 4 Natuurinclusieve landbouw
Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017 (bereikbaar via deze link: https://edepot.wur.nl/419247).
Binnen deze openstelling wordt voor natuurinclusieve innovatieprojecten een bijdrage gevraagd aan structurele bodemverbetering zoals beschreven in bijlage 5 en aan het verbeteren van biodiversiteit zoals hieronder beschreven.
Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.
Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze regeling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering), maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden.
Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017):
Aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt.
Door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap.
Ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Dooraanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.
Bijlage 5 Structurele bodemverbetering
De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:
Verschillende percepties rond bodem
De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:
De “scheikundige bril”: Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.
De “natuurkundige bril”: De bodem als “huis / medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc.).
De “biologie / biodiverse bril”. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.
Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten terug lopen alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien wordt de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.
Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.
De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De agrarische ondernemer, zijnde de subsidieaanvrager en subsidieontvanger, heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.
Gevraagd wordt om innovatieprojecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen innovatieprojecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):
Artikelsgewijze toelichting bij het Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties 2021
Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt om doelstellingen uit de concept landbouwagenda te behalen. De doelstellingen richten zich op verduurzaming van de landbouw in Fryslân.
Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten in Fryslân.
Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).
In deze openstelling gaan we uit van de Technology Readiness Levels om te bepalen in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Met deze openstelling wordt met name gericht op TRL niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet worden gesubsidieerd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel of onderzoekscomponent.
Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op:
https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em
Bij de beoordeling van de innovatieprojecten waarvoor aanvragen worden ingediend, wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.
De subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid van de Regeling. De samenwerkingsverbanden die voor subsidie in aanmerking komen staan omschreven in art. 1.6 van de Regeling. Deze bestaat tenminste uit twee actoren uit de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.
Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.
In de Regeling is bepaald dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.
Daarnaast is in artikel 7, tweede lid, van het openstellingsbesluit bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de innovatieprojecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat, indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000, er bij de vaststelling van de subsidie rekening moet worden gehouden met de netto inkomsten na afloop van het innovatieproject. Deze netto inkomsten dienen bij de vaststelling dan in mindering worden gebracht op de reeds (als voorschot) betaalde subsidie. In dergelijke gevallen worden onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd bij de subsidieontvangers. Omdat Gedeputeerde Staten wil voorkomen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.
In dit artikel wordt het kader aangegeven waaraan het innovatieproject moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.
Een innovatieproject moet als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties hebben met betrekking tot één of meer van de thema's van artikel 6 van dit openstellingsbesluit en de concept landbouwagenda. Hieromtrent zijn tevens toetsingscriteria opgenomen in artikel 8 van dit Openstellingsbesluit. Het betrekken van een van de genoemde thema’s zorgt ervoor dat een innovatieproject bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouwsector, zowel op economisch gebied (de meerwaardestrategie) als op het gebied van mens en milieu. De concept landbouwagenda omvat thema’s voor de hele landbouwsector en de uitdagingen die daarin spelen zo ook het veenweidegebied.
Ten aanzien van de subsidiabele kosten op grond van dit openstellingsbesluit wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 2.7.6 van de Regeling. De subsidiabele kosten voor projecten die op grond van dit openstellingsbesluit in aanmerking komen, worden omschreven in artikel 9 van dit het openstellingbesluit.
Met ‘personeelskosten’ worden personeelskosten bedoeld, zoals verwoord in artikel 1.9, van de Regeling. Zoals beschreven in artikel 9, vierde lid, van dit openstellingsbesluit kan gebruik worden gemaakt van vereenvoudigde kostenopties (VKO’s) ten aanzien van personeelskosten en totale kosten.
De VKO voor totale kosten worden gehanteerd zoals beschreven in artikel 1.12b van de Regeling. Dit houdt in dat totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten kunnen worden berekend:
De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld in het hierboven beschreven punt 2 worden berekend conform artikel 1.9 eerste lid onder a, en het tweede en derde lid van de Regeling. Als alternatief kunnen de personeelskosten worden berekend middels de VKO zoals beschreven in artikel 1.9a van de Regeling.
Indien een of meerdere projectpartners de BTW kosten van hun project niet kunnen verrekenen dan wel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief BTW opgevoerd worden en kunnen deze kosten subsidiabel worden gesteld. Echter wel op voorwaarde dat er een BTW verklaring van de Belastingdienst overhandigd wordt zodat getoetst kan worden dat de BTW kosten daadwerkelijk niet kunnen worden verrekend.
Op grond van (de afwijkingsbepaling in) artikel 2.7.7 van de Regeling, wordt in het onderhavige openstellingsbesluit afgeweken van artikel 1.12, derde lid van de Regeling. Hierdoor komen voorbereidingskosten van een project waarvoor subsidie is aangevraagd, zoals bedoeld in artikel 1.12, derde lid, van de Regeling, niet in aanmerking als subsidiabele kosten.
Daarnaast komen subsidiabele kosten, conform het bepaalde in artikel 1.12, tweede lid, van de Regeling, slechts in aanmerking voor subsidie indien zij zijn gemaakt of geleverd nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.
Innovatieprojecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld voor het kunnen verstrekken van een subsidie in het tweede lid van dit artikel zijnde € 150.000,00. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 1.000.000,00).
Er is onderscheid gemaakt tussen innovatieprojecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en innovatieprojecten die dat niet hebben. Een innovatieproject dat gericht is op biomassa maakt bijvoorbeeld gebruik van mest. Mest wordt echter niet gezien als landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is er voor gekozen om ook innovatieprojecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in het derde en vierde lid van dit artikel.
In het derde lid, onder b, punt 2°, van dit artikel wordt ‘niet-productieve investeringen’ genoemd. In artikel 1.1, aanhef en onder k, van de Regeling wordt dit gedefinieerd. Een niet-productieve investering heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu en klimaat. Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw bedrijf tot gevolg hebben. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft, zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.
Ten aanzien van een beoogde (project)investering binnen deze maatregel Samenwerking voor innovaties zal door een aanvrager in de aanvraag goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.
Voor innovatieprojecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidiepercentages:
Voor innovatieprojecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waar wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidiepercentages. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.
Artikel 11 Selectiecriteria, weging en selectie
De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.
De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden innovatieprojecten gerangschikt. Innovatieprojecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 8 van het openstellingsbesluit).
Of alle innovatieprojecten die 33 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).
De beoordeling van innovatieprojecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.
Nadat de adviescommissie de innovatieprojecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.
Artikel 12 Bevoorschotting op basis van realisatie
Het is mogelijk om eens per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-5089.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.