Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 15 juni 2021, nr. 8226A93D, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties in het kader van het Europees Partnerschap voor Innovatie (EIP) uit de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht; geconsolideerde versie 29-04-2021 (Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2021)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 1.3, 1.4 en paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht;

 

Overwegende dat:

  • -

    Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;

  • -

    Voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties in de landbouw projectmatige samenwerkingsverbanden meerwaarde kunnen bieden;

  • -

    Onder een innovatie hier verstaan wordt, een idee met succes in de praktijk brengen, waarbij het gaat om een nieuw of significant verbeterd product, dienst, methode of procedé;

  • -

    Het ontwikkelen en praktijkrijp maken van een product, dienst, methode of procedé gericht op de doelen uit de Landbouwvisie 2018 en de Samenwerkingsagenda Landbouw 2019, te weten nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw, kringlooplandbouw of klimaatneutrale landbouw.

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen: De regeling Samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2021 als bedoeld in paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (geconsolideerde versie 29-04-2021) - verder te noemen de Verordening;

  • II.

    Dat aanvragen kunnen worden ingediend van 5 juli 2021 09.00 uur tot en met 24 september 2021 17.00 uur;

  • III.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 600.000,-, waarvan € 300.000,- uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 300.000,- uit het AVP;

  • IV.

    De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.8.2 van de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      Partners die een operationele groep, zoals bedoeld in artikel 1.6 en 2.8.1 onderdeel b van de Verordening, willen oprichten voor het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve, klimaatneutrale landbouw of kringlooplandbouw of voor;

    • b.

      De uitvoering van een concreet innovatieproject in dit kader in de provincie Utrecht.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde subsidiabele activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie en sluiten aan bij één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      Maatregelen die leiden tot een geringer grondstofgebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen.

    • c.

      Klimaatmitigatie;

    • d.

      Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • 3.

    De subsidie wordt niet opengesteld voor activiteiten samenhangend met de thema’s vermeld in onderdeel b, e en f uit artikel 2.8.2 lid 2 van de Verordening.

Artikel 2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.8.6 van de Verordening kunnen subsidiabele kosten slechts bestaan uit de volgende kostentypen, als bedoeld in artikel 1.12 van de Verordening:

    • a.

      personeelskosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.9 of artikel 1.9a van de Verordening;

    • b.

      kosten derden: kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd;

    • c.

      bijdragen in natura voor zover zij voldoen aan het bepaalde in artikel 1.11 van de Verordening;

    • d.

      onbetaalde eigen arbeid;

    • e.

      afschrijvingskosten.

  • 2.

    Bij de berekening van alle overige totale kosten (totale kosten minus personeelskosten) kan gekozen worden voor de vereenvoudigde kostenoptie zoals bepaald in artikel 1.12b van de Verordening.

Artikel 3 Hoogte subsidie

  • 1.

    Artikel 2.8.8 lid 2 en 3 van de Verordening is niet van toepassing op de in artikel 2.8.2 van de Verordening en artikel 1 van dit besluit bedoelde activiteiten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 2.8.8 dient de subsidie op het moment van de subsidieverlening per project minimaal € 50.000,- te bedragen. Maximaal kan € 300.000,- subsidie worden verstrekt.

Artikel 4 Rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen op basis van selectiecriteria zoals bedoeld in artikel 1.15, eerste lid, onderdeel a en artikel 1.15a van de Verordening.

  • 2.

    De weging van de in artikel 2.8.9 van de Verordening opgenomen selectiecriteria vindt als volgt plaats:

     

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    3

    0-5

    15

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    4

    0-5

    20

    c.

    lnnovativiteit

    3

    0-5

    15

    d.

    Efficiëntie

    2

    0-5

    10

    Maximumaantal te behalen punten

    60

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 1.15a, vijfde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 36 punten heeft behaald.

Artikel 5 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten stellen voor de rangschikking van de subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 3 een adviescommissie in als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening.

Artikel 6 Bevoorschotting

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening subsidies POP3 wordt maximaal 1 keer per jaar een voorschot verleend op basis van realisatie;

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verlenen geen voorschotten vooruitlopend op de realisatie.

Artikel 7 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties EIP provincie Utrecht 2021.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 15 juni 2021.

Gedeputeerde Staten van Utrecht

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Toelichting

Inleiding

POP3 maatregel Samenwerking voor innovaties

Uit de sterkte- en zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector — het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen — zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten voor milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren vragen om vele inspanningen.

 

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

 

De POP3 maatregel ‘Samenwerking voor innovaties’ ondersteunt samenwerkingsverbanden, gericht op het uitvoeren van innovatieprojecten. Met een innovatie wordt een proces bedoeld waarbij een idee met succes in de praktijk wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de toepassing van een nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé. Ook het proces om te komen tot samenwerking en om samen een keuze te maken welke innovatie leidt tot de realisatie van doelen, valt binnen deze maatregel.

Natuurinclusieve landbouw

De notie groeit, zowel binnen als buiten de agrarische sector, dat een natuurinclusieve landbouw nodig is. In de Landbouwvisie 2018, Landbouw met Perspectief, van de Provincie Utrecht is het streven naar een natuurinclusieve grondgebonden landbouw één van de speerpunten. De doelen van de Provincie Utrecht zijn:

  • De Utrechtse boeren produceren op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens toeneemt en de Utrechtse biodiversiteit wordt versterkt;

  • Natuurinclusieve landbouw is een gangbaar verdienmodel voor de agrarische ondernemer.

De opgave voor 2030 is dat ten minste de helft van de agrarische bedrijven in Utrecht natuurinclusief werkt: bij deze bedrijven staat het streven naar een zorgvuldig gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het duurzaam beheren van de bodem en het minimaliseren van emissies centraal. Het accent ligt daarbij op een verantwoord gebruik van natuur en natuurlijke processen (Samenwerkingsagenda Landbouw, 2019).

 

Bij natuurinclusieve landbouw draait de bedrijfsvoering om boeren met biodiversiteit, het is daarbij breder dan het agrarisch natuurbeheer. In essentie is bij een natuurinclusief bedrijf de ecologie de basis en daarbij is biodiversiteit een sleutelkenmerk: in ras en gewas, in soorten en ecosystemen. Natuurinclusieve landbouw betekent dat de natuur een deel van het werk voor voedselproductie verzet. Dat begint bij de functionele biodiversiteit: een gezonde biodiverse bodem is de basis onder een natuurinclusief bedrijf, door het rijke bodemleven is de grond vruchtbaar en productief. Ook bovengronds is diversiteit belangrijk, bijvoorbeeld in de vorm van randen met waardplanten voor natuurlijke plaagbestrijders en bestuivers. Niet alleen in de perceelranden maar ook volvelds is er plek voor biodiversiteit, bijvoorbeeld in de vorm van kruidenrijk grasland of strokenteelten in de akkerbouw, door slimme combinaties van gewassen worden teelten van nature robuuster. Doordat bij natuurinclusieve landbouw de natuur een deel van het werk doet, bijvoorbeeld doordat het bodemleven de grond vruchtbaar houdt, omdat natuurlijke vijanden plagen aanpakken en door kringlopen te sluiten, is er minder gebruik nodig van externe inputs, zoals kunstmest en bestrijdingsmiddelen en daardoor zijn er ook minder emissies naar de omgeving.

 

Hier ligt de relatie met kringlooplandbouw. Natuurinclusieve landbouw kun je zien als een vorm van kringlooplandbouw, maar waar bij kringlooplandbouw het accent ligt op het sluiten van de stofkringlopen door bijvoorbeeld het verwaarden van reststromen, ligt bij natuurinclusieve landbouw meer de nadruk op de ecosystemen: versterken van biodiversiteit en zorg voor natuur en landschap.

 

Met natuurinclusieve landbouw moet natuurlijk ook geld verdiend kunnen worden en het moet economisch rendabel zijn. Er zijn drie categorieën verdienmodellen te onderscheiden:

  • 1.

    Door meer natuurgericht te produceren kan het bedrijfsresultaat worden verbeterd o.a. doordat minder externe inputs nodig zijn (krachtvoer, kunstmest, bestrijdingsmiddelen en dierenartskosten).

  • 2.

    Via de markt kunnen hogere prijzen behaald worden voor producten die natuurinclusief zijn geproduceerd, zowel binnen de bestaande ketens of door nieuwe (korte) ketens op te zetten.

  • 3.

    Door naast voedsel ook de positieve effecten van natuurinclusieve landbouw (ecosysteemdiensten) te verwaarden,

Onze doelstelling voor natuurinclusieve landbouw in 2030 is ambitieus. Daarom hebben we de afgelopen jaren via diverse POP3 openstellingen ingezet op de ontwikkeling van nieuwe concepten over kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw. Dat heeft er onder andere toe geleid dat veel boeren in Utrecht aan de slag zijn gegaan met kringlooplandbouw, duurzaam bodembeheer, ontwikkeling van prestatie-indicatoren voor biodiversiteit, klimaat en kringloop, toepassing van functionele agrobiodiversiteit (o.a. bestuivers, kruidenrijk grasland, agroforestry), inpassing natuurbeheer etc.

 

Tal van boeren in Nederland en Utrecht werken inmiddels natuurinclusief. Het verdienmodel waarmee zij dat doen willen we uitdragen aan andere boeren in de provincie en waar nodig willen we dit verdienmodel verbeteren. In veel gevallen zal het verdienmodel bestaan uit een kostenreductiestrategie. Een ander bestaand verdienmodel is de realisatie van een meerwaarde in de keten. Een goed voorbeeld daarvan is On the way to Planet Proof, of boeren werken regionaal samen aan een nieuwe korte keten (Boeren van Amstel). Daarom zetten we in 2021 zowel de openstelling Kennisoverdracht als Samenwerking voor Innovatie in op de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw en de (kennis)verspreiding daarvan.

 

Er leeft in de Utrechtse grondgebonden sectoren (melkveehouderij, vleesvee, fruitteelt) de behoefte om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen. Binnen de bestaande ketens, door nieuwe (korte) ketens te ontwikkelen, door ecosysteemdiensten te ontwikkelen en te vergoeden of door anders naar de productiefactor grond te kijken. De Utrechtse grondgebonden sectoren hebben een sterke kennisbasis daar waar het gaat om o.a. kringlooplandbouw, duurzaam bodembeheer, gebruik van agrobiodiversiteit, agrarisch natuurbeheer en verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit biedt een goed vertrekpunt voor het versterken van het verdienmodel.

 

Er zijn reeds meerdere, zeer diverse, initiatieven in de provincie aan de slag met de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen. Van de ontwikkeling van producten met meerwaarde in de afzetketens tot de ontwikkeling van nieuwe ecosysteemdiensten (bijvoorbeeld koolstof credits). Van grondinstrumenten (afwaardering, pacht, grondbanken) tot korte ketens. Ook experimenteren boeren met nieuwe teelten en agroforestry en wordt op meerdere plekken de samenwerking tussen boeren en terreinbeheerders verbeterd waardoor ook het verdienmodel van de boer vergroot wordt. Utrechtse collectieven zijn aan de slag gegaan met GLB-pilots om maatregelen voor bodem, klimaat en biodiversiteit te verbinden met de Europese inkomenssteun en plattelandsontwikkeling.

 

Met deze openstelling erkent de provincie deze ontwikkeling in de grondgebonden sectoren en wil de provincie bestaande samenwerkingsverbanden ondersteunen en nieuwe samenwerkingen bevorderen gericht op de ontwikkeling van verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw.

 

Samenwerking voor Innovatie-projecten passen binnen de volgende POP3-thema’s met de nadruk op de genoemde onderdelen uit de Landbouwvisie 2018:

  • 1.

    Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • 2.

    Maatregelen die leiden tot een geringer grondstofgebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • 3.

    Klimaatmitigatie;

  • 4.

    Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Leeswijzer

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening subsidies POP3 2014-2020, geconsolideerde versie 29-04-2021: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/Utrecht/379487/CVDR379487_7.html.

 

Met het openstellingsbesluit wordt paragraaf 8 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.8.1 tot en met 2.8.10 van paragraaf 8 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

In de inleiding zijn de POP3-thema’s toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn en zijn de thema’s aangegeven die van belang zijn vanuit de Landbouwvisie 2018. Het soort activiteit dat bij deze openstelling subsidiabel is, reikt van het oprichten van een projectmatig samenwerkingsverband en/of het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie tot aan de uitvoering van een innovatieproject. De regeling is bedoeld om innovaties van bepaalde producten, diensten, methodes of procedés te helpen opwerken én te realiseren. De activiteiten moeten wel betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Met voortbrenging van landbouwproducten zijn ook de kapitaalgoederen (o.a. landbouwgrond, machines en installaties) van een landbouwbedrijf inbegrepen.

 

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband. Conform artikel 1.6 van de Verordening subsidies POP3 geldt voor een samenwerkingsverband het volgende:

“Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

  • 1.

    Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en;

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) Nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2.

    Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

    • c.

      gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

  • 3.

    Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, aanhef en onder f, te voeren en de administratie en daartoe behorende bescheiden te bewaren tot de datum als bepaald in artikel 1.17, aanhef en onder g;

    • c.

      kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken”.

Artikel 2 Subsidiabele kosten

In artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten van de Verordening subsidies POP3 is opgenomen welke kosten subsidiabel zijn. Hierna wordt dit nader toegelicht.

 

In het artikel 2.8.6 staan de subsidiabele kostensoorten die in een begroting opgenomen kunnen worden. Het gaat deels om verschillende vormen van arbeidskosten: inhuur of inzet van eigen personeel. Deels gaat het om materiaal en investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de activiteiten. Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening subsidies POP3 gevolgd.

 

Algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening subsidies POP3:

  • a.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten voor de inhuur van technische expertise of juridisch advies die voor het opstellen van een bestek of andere voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk zijn.

  • b.

    de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    Het kan hier gaan om een studie naar de gevolgen van de investering op het milieu.

  • c.

    de kosten van haalbaarheidsstudies.

    Haalbaarheidsstudies naar het draagvlak in de omgeving voor de niet-productieve investeringen en naar de uitvoerbaarheid in technisch of financiële zin behoren tot de subsidiabele kosten.

Niet verrekenbare of niet compensabele BTW

BTW die vanuit een fonds van gemeente of provincie aan de aanvrager kan worden gecompenseerd is niet subsidiabel. Ook BTW die als voorbelasting kan worden afgetrokken bij de belastingdienst of die via een regeling van de belastingdienst geen last vormt voor de aanvrager, is niet subsidiabel. Als u BTW vergoed wilt krijgen, moet u in uw aanvraag aangeven dat BTW niet verrekenbaar en compensabel is voor uzelf en medeaanvragers. U dient in dat geval ook aan te tonen dat u/uw medeaanvragers geen BTW kunt of kunnen verrekenen of compenseren. U dient dit aan te tonen door hierover een recente verklaring(en) van de belastingdienst te overleggen.

 

Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

Waar subsidiabele kosten een weerspiegeling zijn van de activiteiten en onderdeel vormen van de begroting bestaan de kostentypen uit verschillende berekeningswijzen die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing. In het geval de activiteiten door externen wordt uitgevoerd dan is het van belang daarvoor de offertes, gunningsbrieven, facturen en betaalbewijzen bij te houden.

1. Personeelskosten

Als de projectactiviteiten voor een deel worden uitgevoerd door eigen personeel dan geldt de berekeningswijze van artikel 1.9 of van artikel 1.9a van de Verordening POP3. Hierin kan een keuze gemaakt worden, zie verder onder ‘Vereenvoudigde kostenopties’.

 

Personeelskosten worden berekend op basis van een brutoloon. Met het brutoloon wordt bedoeld het aan een werknemer betaalde jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering/dertiende maand (vast bedrag of %, mits niet prestatieafhankelijk en volgens CAO), exclusief vakantiegeld en overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen, aanvullende werkgeverslasten. De berekening van de personeelskosten vindt plaats op basis van de bepalingen in artikel 1.9 van de Verordening POP3.

 

Het alternatief is dat gekozen kan worden voor een vereenvoudigde manier van berekenen van de personeelskosten, zie hierna optie 1 onder ‘Vereenvoudigde kostenopties’.

2. Kosten derden

Kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd, met betaalbewijs, conform de regels van de Belastingdienst. U moet kunnen aantonen dat de door u ingediende kosten redelijk (marktconform) en passend zijn.

3. Bijdragen in natura

Bijdragen in natura kunnen bestaan uit diensten, werken, goederen, grond en onroerende zaken waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht. Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

  • -

    Voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

  • -

    Indien de bijdrage in natura bestaat uit diensten dan is de bijdrage slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden. De waarde van onbetaalde arbeid wordt gezien als inzet van vrijwilligers en wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

  • -

    Indien het gaat om werken, goederen, grond en onroerende zaken dan is de bijdrage slechts subsidiabel indien de kosten zijn onderbouwd met een specificatie. U moet kunnen aantonen dat de door u ingediende kosten redelijk (marktconform) en passend zijn.

Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project.

4. Onbetaalde eigen arbeid

Onbetaalde eigen arbeid betreft het werk dat de begunstigde zelf verricht in het project. Het inkomen van de ondernemer is afhankelijk van de arbeid die hij in de onderneming steekt, maar hij ontvangt daarvoor geen loon, maar bijvoorbeeld een winstuitkering. Het gaat daarbij om alle werkzaamheden, inclusief diensten die nodig zijn voor het realiseren van het project. Dit is vaak het geval bij agrarische ondernemers en vissers. Een aantal voorbeelden waarin er sprake is van eigen arbeid: n

  • -

    Uren gemaakt door zelfstandigen (eenmanszaken, ZZP) die geen brutoloon ontvangen, waarbij voor de aangifte inkomstenbelasting sprake is van “winst uit onderneming”;

  • -

    Uren gemaakt door maten (vennoten) van een Maatschap of VOF;

  • -

    Uren gemaakt door een eigenaar van een Commanditaire Vennootschap (CV);

  • -

    Een DGA die niet verloond wordt (komt weinig voor en moet worden aangetoond middels een verklaring van bijv. de Belastingdienst);

  • -

    Als de begunstigde van een project een vereniging of stichting is kan in bepaalde gevallen de inzet van bestuurders die niet op de loonlijst staan als eigen arbeid worden gezien.

De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur. Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project.

5. Afschrijvingskosten

Afschrijvingskosten worden gebruikt voor het aan het project toerekenen van de kosten van het gebruik van bijvoorbeeld een machine die reeds in bezit is van de begunstigde; met andere woorden: de machine is al vóór de projectperiode aangeschaft. Deze bedrijfsmiddelen zijn ook meestal niet ten behoeve van het project aangeschaft.

Afschrijven - bedrijfseconomisch

Afschrijven is in bedrijfseconomische termen het verminderen van de waarde van een bedrijfsmiddel met een bedrag om de aanschafkosten te verdelen over de gebruiksduur. De afschrijving is de boekhoudkundige waardevermindering. Er wordt in dit kader onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmiddelen die reeds in bezit zijn van aanvrager (afschrijvingskosten) en bedrijfsmiddelen die worden aangeschaft tijdens de looptijd van het project en waarbij kosten naar rato worden toegerekend aan het project (afschrijvingen).

Gebruik voor meerdere doelen

In bovenstaande definitie van afschrijvingen wordt gesproken over het naar rato toerekenen van kosten naar het project op basis van de periode (tijd) waarin het bedrijfsmiddel worden ingezet in het project. Daarnaast kan een investering tijdens de projectperiode ook voor een ander doel worden gebruikt dan het doel van het project. In dit geval worden de investeringskosten (afschrijvingskosten of afschrijvingen) tevens naar rato van het gebruik toegerekend aan de subsidiabele activiteit. Indien bijvoorbeeld een machine tijdens de uitvoering van een project wordt gebruikt voor het testen van een nieuw procedé maar ook voor de reguliere bedrijfsvoering/ander doel, dan is er én sprake van afschrijvingskosten én worden deze kosten naar rato van het gebruik toegerekend naar het project.

Vereenvoudigde kostenopties

Het is mogelijk een vereenvoudigde methodiek toe te passen voor de berekening van personeelskosten enerzijds (zie artikel 1.9a van de Verordening POP3) en het totaal aan overige kosten zoals kosten derden, bijdragen in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten anderzijds (zie artikel 1.12b).

 

Aanvragers kunnen in hun aanvraag aangeven welke systematiek op hun aanvraag moet worden toegepast. Daarbij geldt wel dat de eenmaal gekozen systematiek zowel betrekking heeft op de subsidieverlening als op de subsidievaststelling. Nadat de subsidie is verleend, kan de daarbij gekozen kostensystematiek niet meer worden gewijzigd.

 

Als wordt gekozen voor de vereenvoudigde kostensystematiek, dan betekent dit ook dat die keuze wordt gemaakt op projectniveau en geldt voor alle partners. Indien een van de partners de IKS-berekening gebruikt, is de vereenvoudigde kostensystematiek op projectniveau in het geheel niet mogelijk.

1. Optie 1 – Berekening personeelskosten

Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is de mogelijkheid ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor wat betreft personeelskosten. Zie artikel 1.9a van de Verordening POP3.

 

Voor de vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag, een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.

 

Bijvoorbeeld:

Subsidiepercentage is 70%

Totale subsidiabele overige directe kosten: € 300.000,-

Opslag personeelskosten: € 300.000,- * 20% * 1.15 = € 69.000,-

Subsidiebedrag: (€ 300.000,- + € 69.000,-) * 70% = € 258.300,-

2. Optie 2 – Berekening overige kosten

Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is dit artikel ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de totale overige kosten binnen het project (alle kosten los van de directe personeelskosten). Zie artikel 1.12b van de Verordening POP3.

 

Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen.

 

Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.

 

De berekening wordt dus als volgt:

Subsidiepercentage is 70%

Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 300.000,-

Overige kosten: € 300.000,- * 40% = € 120.000,-

Subsidiebedrag: (€ 300.000,- + € 120.000,-) * 70% subsidiepercentage = € 294.000,-

Artikel 2 Hoogte van de subsidie

Naast de beperking, uitgedrukt in verschillende percentages van de subsidiabele kosten wordt bij deze openstelling een minimum en een maximum subsidiebedrag bepaald. Het minimumbedrag is € 50.000,-aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000,- toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn. Het maximumbedrag is € 300.000,-.

Wat wordt onder productief of niet-productief verstaan?

De definitie van Productieve investeringen ontbreekt in de plattelandsverordening 1305/2013. In de Verordening subsidies POP3 worden niet-productieve investeringen gedefinieerd als investeringen die niet leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. In de context van deze maatregel geeft de richtlijn van de Europese Commissie, met betrekking tot artikel 35 van verordening 1305/2013, een aantal handreikingen die als volgt vertaald zijn:

  • -

    Investeringskosten zoals bij de bouw, verbetering en verwerving van onroerende goederen en bij de aanschaf van machines en installaties zijn alleen voor 100% subsidiabel voor zover zij worden gemaakt in het kader van en gedurende de looptijd van de projectactiviteiten. Het gaat daarbij om kosten voor het gebruik van het onroerend goed, installaties of machines (bijvoorbeeld door afschrijvingskosten in rekening te brengen). De onderliggende argumentatie is dat bij experimentele projecten er onzekerheden bestaan over de resultaten en effecten van de toegepaste investeringen. De output is in ieder geval nieuwe kennis.

  • -

    Het verspreiden van alle onderzoeksresultaten is een voorwaarde.

  • -

    Investeringskosten die blijvend onderdeel vormen van de bedrijfsactiva, en daarmee (direct/of indirect) bijdragen aan het productieproces van het landbouwbedrijf worden aangemerkt als productieve investeringen. Bij verbeteringen van onroerende goederen is de kans groot dat de investering blijvend onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiva waarbij een steunpercentage van 40% van toepassing is.

Investeringen waarbij een deel van de activa wordt ingezet voor maatschappelijke doelen (bijvoorbeeld natuur en waterdoelen) worden ook gezien als niet-productieve investeringen. Dit is volgens de richtlijn van de Europese Commissie met betrekking tot artikel 17 van verordening 1305/2013 van toepassing op maatregelen op landbouwgrond met het oog op agro-milieu-klimaatdoelen.

Artikel 3 Rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.8.9 van de Verordening. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

    De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: voorbereiding en uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw. Projecten die tevens bijdragen aan kringlooplandbouw (bijvoorbeeld stikstofreductie) en klimaat (bijvoorbeeld afremmen bodemdaling of verhogen bodem organisch stofgehalte) dragen in belangrijke mate bij aan het doel van de openstelling. De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de volgende aspecten:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;

      Hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

      Bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

    • iii.

      De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is;

      Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

    • iv.

      Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie https://projecten.netwerkplatteland.nl) en in de EU (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/find-connect/projects) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/focus-groups) en de gerelateerde Horizon 2020 projecten, waaronder vooral de Thematic Networks (zie https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/about/thematic-networks-%E2%80%93-closing-research-and).

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

    • i.

      Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

      De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

    • ii.

      Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

    • iii.

      Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

      Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

    • iv.

      Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau;

      De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

    • v.

      Bereidheid tot kennisdeling;

      In hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

    Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld.

    Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie Utrecht. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.

    • i.

      Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie;

      Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

    • ii.

      Transitiekarakter van de innovatie;

      Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    • iii.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband;

      Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

    • iv.

      Toepassingsgerichtheid van de innovatie;

      Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

    • v.

      Innovatie-infrastructuur

      Hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

    Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject.

    • i.

      De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

      Hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

    • ii.

      Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

      Dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

    • iii.

      Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;

      Dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020. Op basis van de in artikel 2.8.9 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

3

0-5

15

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

4

0-5

20

c.

lnnovativiteit

3

0-5

15

d.

Efficiëntie

2

0-5

10

 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Haalbaarheid/kans op succes krijgt de hoogste wegingsfactor (4) in vergelijking met de andere drie criteria, effectiviteit en innovativiteit krijgen een wegingsfactor 3 en efficiëntie krijgt een wegingsfactor van 2. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. haalbaarheid/ kans op succes, 2. effectiviteit, 3 innovativiteit en 4. Efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een toetsingscommissie zoals bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening.

 

Voor de provincie Utrecht is het vooral belangrijk dat projecten haalbaar zijn, dat de kans op succes groot is, dat samenwerkingsverbanden succesvol nieuwe verdienmodellen weten te ontwikkelen tot de praktijk en hierin een voorbeeld zijn voor anderen.

Artikel 4 Bevoorschotting

De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies P0P3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen, is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

Aanvraagprocedure

Onverminderd het gestelde onder artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 geldt dat:

  • -

    aanvragen kunnen worden ingediend via het webportal POP3 (https://www.pop3-webportal.nl/mijn/). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/landbouw/plattelandsontwikkelingsprogramma-pop3.

  • -

    aanvragen worden ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door de provincie Utrecht verstrekte vaste formats te worden gebruikt. Welke formats gebruikt moeten worden en welke bijlagen van toepassing zijn, vindt u tevens terug op onze website.

U kunt tot en met 5 juli 2021 vragen stellen over de openstelling via het e-mailadres subsidies@provincie-utrecht.nl. De antwoorden op de geanonimiseerde vragen zijn uiterlijk 12 juli 2021 beschikbaar via de website van de provincie Utrecht. Daarnaast kunt u gebruik maken van onze POP3-makelaar voor voorlichting en advies voor uw aanvraag. U kunt de POP3-makelaar bereiken via https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/landbouw/plattelandsontwikkelingsprogramma-pop3.

 

Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode een beschikkingsbrief.

Naar boven