Provinciaal blad van Utrecht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2021, 4297 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2021, 4297 | Verordeningen |
Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 18 mei 2021, nr. 8223686B. houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht)
Gedeputeerde Staten van Utrecht;
Gelet op de artikelen 4, 6 en 35a, onder d, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;
Overwegende dat Provinciale Staten op 12 december 2016 de “Natuurvisie” en het bijbehorende “Supplement biodiversiteit” hebben vastgesteld, waarin de doelstellingen van het beleid voor biodiversiteit zijn opgenomen;
Overwegende dat Provinciale Staten op 12 december 2016 het Beleidskader wet natuurbescherming hebben vastgesteld, waarin beleidsafspraak 5 (pagina 32) is opgenomen om gemeenten te stimuleren om in te zetten op soorten managementplannen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 8 januari 2019 het Programma Invasieve exoten provincie Utrecht hebben vastgesteld, waarin de doelstellingen van het beleid ter bestrijding en beheersing van invasieve exoten zijn opgenomen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze doelstellingen willen bereiken door onder andere subsidie te verlenen aan activiteiten die aan realisering daarvan bijdragen;
Overwegende dat de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit: besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 23 juni 2020, nr.81FF23B1, niet meer voldoet en wordt ingetrokken;
Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
De subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan voor maximaal 10% worden besteed aan communicatie en draagvlakvergroting gericht op de inwoners van de provincie Utrecht, ter bevordering van hun betrokkenheid bij de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten en de mogelijkheid tot beleving van natuur in dat kader.
De activiteiten, bedoeld in artikel 1.2, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:
Artikel 1.9 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen, met in achtneming van de bepalingen in de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht, de redelijk gemaakte kosten door de aanvrager in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit. Het bestuursorgaan keurt kosten af die niet voldoen aan het redelijkheidsbeginsel.
Ingeval personeelskosten onderdeel uitmaken van de kosten als bedoeld in het voorgaande lid, worden deze kosten berekend als vast uurloon van € 50,- exclusief btw. Dit kan in sommige gevallen lager zijn dan marktconforme tarieven uurtarieven. De bijdrage is bedoeld als een vergoeding of tegemoetkoming in de gemaakte kosten en niet als een volledig marktconform uurtarief inclusief eventuele winstpercentages.
Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking, kosten:
Artikel 1.11 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:
na afloop van uitvoeringsactiviteiten dienen de resultaten van de ingreep middels een monitoringsverslag gedeeld te worden met de provincie Utrecht. Het monitoringsverslag dient gemaild te worden naar subsidiebiodiversiteit@provincie-utrecht.nl en minimaal de volgende componenten te bevatten:
Paragraaf 2 Soortenmanagementplan
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming voor verschillende activiteiten binnen een plangebied, zijnde een substantieel deel van een gemeente, waarbij maatregelen worden genomen die het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 35a, onder d, van de Asv, voor het opstellen van een soortenmanagementplan ten behoeve van het kunnen aanvragen van een gebiedsgerichte ontheffing.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.2 kan slechts worden verstrekt als de maatregelen in het soortenmanagementplan tot doel hebben de staat van instandhouding van de beschermde soorten die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de gebiedsgerichte ontheffing, te verbeteren.
Artikel 2.4 Subsidieontvangers
Subsidie kan worden verstrekt aan gemeenten gelegen in de provincie Utrecht.
Artikel 2.8 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,-.
Artikel 2.9 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie en met inachtneming van artikel 12, derde lid van de Asv, komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.10 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 2.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking, kosten:
Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Biodiversiteit: Natura 2000-doelen, beschermde soorten Wnb, ecologische kwaliteitselementen in KRW-oppervlaktewaterlichamen, wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour, locaties waar natuurlijke bosverjonging optreedt of potentieel zou kunnen optreden, de Utrechtse aandachtsoorten en alle inheemse soorten amfibieën, libellen, vlinders en jonge vis voor zover die voorkomen in kleine landschapselementen aangewezen door de provincie;
Ganzenrustgebieden: de gebieden binnen de provincie Utrecht die door Gedeputeerde Staten als ganzenrustgebieden zijn aangewezen. Zij zijn bedoeld om overwinterende ganzen rust te bieden in perioden dat buiten deze gebieden ganzen opzettelijk verstoord dan wel verjaagd mogen worden met ondersteunend afschot;
Groene contour: Binnen de 'Groene contour' liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN, maar die (nog) niet onder het NNN zelf vallen en waar op vrijwillige basis nieuwe natuur gerealiseerd kan worden. Na realisatie van deze nieuwe natuur wordt die opgenomen in het NNN;
Kleine landschapselementen: qua oppervlakte of volume beperkte groene component in het landschap, die bijdraagt aan de opbouw, structuur, invulling, identiteit en belevingswaarde van dat landschap, die niet onder hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming valt en die als zodanig zijn aangewezen door de provincie. Bijvoorbeeld bepaalde kleine bosjes en houtwallen, meidoornhagen in uiterwaarden, statige lanen, rijen knotwilgen, beeldbepalende bomen, bloemrijke akkerranden, alsmede bepaalde natuurvriendelijke slootkanten en poelen.
Oude boskern: actuele groeiplaats van autochtone bomen en struiken die afstammelingen zijn van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft bereikt. De groeiplaats kan zowel een bos betreffen als een houtwal of een enkele boom of struik die als relict van het oorspronkelijk bos te beschouwen is;
Waterparels: 25 ecologisch waardevolle wateren die op basis van het voorkomen van bijzondere soorten binnen de provincie Utrecht zijn geïdentificeerd. Deze gebieden met hoge potenties op het gebied van waternatuur en – kwaliteit, liggen deels binnen en deels buiten de begrenzing van het NNN en Natura 2000;
Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene contour: de natuurwaarden van de NNN zoals die zijn vastgelegd in het vigerende Natuurbeheerplan van de provincie (natuurbeheertypen), bijbehorende kaart met de natuurbeheertypen en de Index Natuur en landschap van BIJ12 (natuurtypen inclusief karakteristieke soorten);
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 35a, onder d, van de Asv, gericht op het bestrijden of beheersen van invasieve exoten dan wel herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, in de vorm van:
De activiteiten, bedoeld in artikel 3.2, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:
aannemelijk kan worden gemaakt dat de activiteit of het gebiedsplan (bij uitvoering) in hoge mate zal bijdragen aan het blijvend terugdringen van desbetreffende invasieve exoot op de beoogde locatie, tenzij de activiteit onderzoek naar één of meer bestrijdingsmethoden betreft waarvan de effectiviteit juist onderzocht zal worden.
In afwijking van het eerste lid onder c en artikel 3.2 onder a, komen onderzoeksprojecten ook voor subsidie in aanmerking indien ze niet op locaties plaatsvinden genoemd in artikel 3.2 onder a en artikel 3.3. eerste lid onder c, mits ze aantoonbaar een nieuwe of gecombineerde methode betreffen die bedoeld is om bij succes (mede) toe te passen op locaties waar de biodiversiteit wel negatief wordt beïnvloed door één van de invasieve exoten genoemd in het eerste lid.
Een activiteit als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a, gericht op herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien benodigd plant- en zaaigoed dat wordt gebruikt om het ecosysteem weerbaarder te maken tegen exoten, inheems, autochtoon en van regionale afkomst is.
Onverminderd artikel 7 van de Asv worden bij de aanvraag om subsidie gevoegd:
een projectplan dat in ieder geval beschrijft waar het project of programma wordt uitgevoerd, welke invasieve exoten worden bestreden, welke inheemse biodiversiteit daar van zal profiteren en hoe, welke maatregelen daarvoor worden uitgevoerd, welke planning is voorzien, op welke wijze de gerealiseerde vermindering van aantallen invasieve exoten in stand worden gehouden en of, en zo ja, hoe de effecten van de maatregelen worden gemonitord.
Artikel 3.7. Aanvragen USB 2020
Aanvragen die zijn ingediend onder de USB 2020 die enkel zouden zijn afgewezen op grond van het overschrijden van het subsidieplafond worden ambtshalve beschikt onder de USB 2021. Voor deze aanvragen is een eigen budget beschikbaar gesteld (zie paragraaf 3.8 onder a). Op aanvragers zoals bedoeld in dit artikel zijn de navolgende bepalingen in niet van toepassing:
Artikel 3.9 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2:
onder a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 40.000,- voor de bestrijding van de Unielijstsoorten reuzenberenklauw, reuzen- of springbalsemien, grote waternavel, ongelijkbladig vederkruid, waterwaaier of cabomba en de uitheemse rivierkreeftsoorten en tot een maximum van € 60.000,- voor de bestrijding van Aziatische duizendknopen en de watercrassula.
Artikel 3.10 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen, met in achtneming van de bepalingen in de Algemene subsidie-verordening provincie Utrecht, de redelijk gemaakte kosten door de aanvrager in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit als genoemd in artikel 3.2. Het bestuursorgaan keurt kosten af die niet voldoen aan het redelijkheidsbeginsel.
Artikel 3.11 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 3.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 3.12 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:
Na afloop van uitvoeringsactiviteiten dienen de resultaten van de ingreep middels een monitoringsverslag gedeeld te worden met de provincie Utrecht. Het monitoringsverslag dient gemaild te worden naar subsidiebiodiversiteit@provincie-utrecht.nl en minimaal de volgende componenten te bevatten:
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van hun aanvraag.
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Voorzitter,
mr. J.H. Oosters
Secretaris,
mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen
Bijlage 1 Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 18 mei 2021, nr. 8223686B.
Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten
Bijlage 2 Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 18 mei 2021, nr. 8223686B.
Paragraaf 2 Soortenmanagementplan
Het soortenmanagementplan bevat in elk geval de volgende informatie:
Beschrijving per soort. Daaronder vallen in elk geval:
Een beschrijving per soort van de nul-situatie, verspreiding, ecologische functies (in tekst en verspreidingskaarten) in het projectgebied van de soorten die deel uitmaken van het Soortenmanagementplan ten tijde van de aanvraag. De nul-situatie dient ook inzicht te geven over de projectgrens heen, zodat inzicht ontstaat in de samenhang met populaties buiten het plangebied;
Een concrete uitwerking van maatregelen die tot de beoogde verbetering voor de soorten moeten leiden, zo veel mogelijk onderverdeeld naar generieke maatregelen en meer specifieke maatregelen die tot de beoogde plus moeten leiden. Hieronder vallen ook kaarten met de potentiële locaties voor maatregelen;
Een beschrijving van de wijze waarop de maatregelen in stand gehouden worden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Afspraken waaraan de toekomstige gebruikers van het Soortenmanagementplan en de gebiedsgerichte ontheffing zich moeten houden. In ieder geval is dit uitgewerkt voor particulieren als toekomstige gebruikers;
Omschrijving van de voorgenomen monitoring en evaluatie voor een periode van 10 jaar (monitoringplan). Gezien de relatieve onbekendheid met de effectiviteit van sommige maatregelen dient het Soortenmanagementplan te voorzien in een tussentijdse evaluatie na 5 jaar. Voor zover hieruit zou blijken dat maatregelen tekortschieten worden de aanvullende maatregelen toegepast en zo nodig verder uitgewerkt. Zodat het doel van het Soortenmanagementplan (de beoogde plus voor soorten) alsnog gehaald wordt.
Toelichting behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 18 mei 2021, nr. 8223686B.
Deze uitvoeringsverordening is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht ( Asv ). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze uitvoeringsverordening zijn vastgelegd, maar in de Asv . In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en staan algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.
Voor een goed begrip van deze uitvoeringsverordening is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze uitvoeringsverordening.
Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming ( Wnb ) van kracht. Artikel 1.12 van de Wnb vraagt van provincies een actief soortenbeleid. Provincie Utrecht heeft haar actief soortenbeleid vastgelegd en uitgewerkt in de Natuurvisie en het daarbij behorende Supplement Biodiversiteit. Deze beleidsnotities zijn op 12 december 2016 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. Het doel van het actieve soortenbeleid is het duurzaam in stand houden van alle in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten planten en dieren. Het beleid richt zich daarbij op het behoud en herstel van de voor die soorten benodigde levensomstandigheden. Speciaal wordt daarbij gericht op een selectie van in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn en een selectie van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende van nature in de provincie Utrecht in het wild voorkomende dier- en plantensoorten.
In het supplement Biodiversiteit heeft de provincie haar ambities voor het actieve soortenbeleid benoemd. Dit beleid loopt in de provincie Utrecht via vier sporen:
Voor de analyse en aansturing is het Supplement Biodiversiteit gemaakt. Voor de definiëring van de leefgebieden waarin de aandachtsoorten geconcentreerd voorkomen (de natuurparels) is zoveel mogelijk aangesloten bij de leefgebieden uit de leefgebiedenbenadering.
De Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap ziet op spoor 1, het Subsidiestelsel Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer ziet op spoor 2.
Als aanvulling van spoor 1, kunnen terreineigenaren voor actief soortenbeleid, voor soortgerichte ( inrichtings )maatregelen in NNN vanaf 2018 gebruik maken van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht.
Deze uitvoeringsverordening ziet op de sporen 3 en 4 en deels spoor 1 waar projecten buiten de reikwijdte van de SKNL blijven. Met deze uitvoeringsverordening wordt beoogd om doelstellingen uit het Supplement Biodiversiteit te realiseren door gebruik te maken van het instrument subsidie.
Paragraaf 2 Soortenmanagementplan
Vanaf 1 januari 2017 is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van soortenbescherming in de Wet Natuurbescherming ( Wnb ). De wet biedt de mogelijkheid om behalve ontheffingen voor individuele gevallen ook gebiedsontheffingen te verlenen, waarmee alle initiatieven binnen een specifiek thema en begrensd gebied onder de werking van de gebiedsontheffing vallen. Een gebiedsontheffing in het belang van flora en fauna, kan verleend worden als er een plan aan ten grondslag ligt waaruit blijkt dat de staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het geding zijn, verbetert: een soortenmanagementplan (SMP).
Zonder gebiedsontheffing zal een initiatiefnemer, bijvoorbeeld een woningcorporatie die op grootschalige wijze haar woningbezit wil verduurzamen, vooraf per project zich moeten vergewissen of er bij de uitvoering van geplande werkzaamheden beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Op grond van een quick -scan, een gedetailleerd vervolgonderzoek en de uitwerking van mitigerende en compenserende maatregelen kan vervolgens een Wnb -ontheffing worden aangevraagd. Dit proces is tijdrovend en onzeker voor de initiatiefnemer, waardoor het tot vertraging en extra kosten in het project kunnen leiden.
In een SMP organiseert een gemeente – al dan niet samen met woningcorporaties – het benodigde onderzoek op de schaal van een substantieel deel van een gemeente. Het onderzoek aan de voorkant richt zich niet zozeer op individuele gevallen maar meer op de kwetsbare verblijfplaatsen, de instandhouding van het leefgebied, de omvang van een populatie van een soort en de trend daarin. Er wordt meer dan ruimschoots (en tijdig) gemitigeerd en gecompenseerd. De gemeente krijgt een gebiedsontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen en kan deze doorschrijven naar de woningcorporaties en andere initiatiefnemers die daar gebruik van willen maken. De corporaties zijn hierbij gebaat omdat er een veel grotere planningszekerheid ontstaat: op voorhand is ruim van te voren bekend waar kwetsbare locaties zijn en er wordt op veel ruimere schaal gemitigeerd en gecompenseerd zodat de beschermde soorten er uiteindelijk op vooruit gaan. Om dit te onderbouwen zal aan initiatiefnemers gevraagd worden de positieve trend te onderbouwen door monitoringonderzoek.
Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten
Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) per 1 januari 17 is de provincie verantwoordelijk geworden voor behoud en herstel van de biodiversiteit. Centraal in de Wnb staat het behouden en versterken van de biodiversiteit. Provincies moeten hun natuurbeleid gaan inzetten voor het in stand houden en eventueel verbeteren van soortenpopulaties en hun habitats, biotopen en leefgebieden, voor zover die zijn opgenomen in internationale verdragen (Bonn en Bern), de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nederlandse Rode Lijsten.
Aan bovenstaande taken, uitgewerkt in de door ons vastgestelde Realisatiestrategie natuurvisie 2018-2027, is nu de nieuwe taak de bestrijding van invasieve exoten toegevoegd. Het is een verplichting die rechtstreeks volgt uit de Exotenverordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014. Het Rijk heeft bij ministeriële aanwijzing in de Regeling natuurbescherming de provincies op 7 maart jl., met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018, verantwoordelijk gemaakt voor de uitroeiing en het beheer van (inmiddels) 61 invasieve uitheemse dier- en plantensoorten op de zogenaamde ‘Unielijst’, de EU-lijst van invasieve soorten waarvoor de Exotenverordening geldt. Voor onderhavige uitvoeringsverordening zijn uit die invasieve uitheemse dier- en plantensoorten, acht soorten geselecteerd waarvan de beheersing of bestrijding het meest urgent is en waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.
Naast de door de EU en van Rijkswege aangewezen invasieve soorten, kunnen provincies ook soorten aanwijzen binnen hun grondgebied die de biodiversiteit bedreigen, mits op grond van een wetenschappelijke risicobeoordeling aangetoond is of wordt dat ze de biodiversiteit bedreigen en de wettelijke zorgplicht in acht wordt genomen. Op advies van het Platform Invasieve Exoten Provincie Utrecht zijn (vooralsnog) de drie soorten Aziatische Duizendknopen, gestreepte Amerikaanse rivierkreeft en de watercrassula op de ‘Utrechtse lijst’ gezet. Deze soorten dienen op vergelijkbare wijze te worden bestreden of ‘beheerst’ als de Unielijstsoorten. Zodoende zijn ze ook meegenomen in onderhavige uitvoeringsverordening.
Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Het gaat om eenmalige maatregelen die niet gesubsidieerd kunnen worden uit andere regelingen: SKNL, Anlb, platform kleine landschapselementen, NNN, N2000. Denk bijvoorbeeld aan kunstmatige nest en voorplantingsgelegenheid.
Als subsidievereiste is hier bepaald dat de activiteiten een aantoonbare verbetering dienen op te leveren voor de plant- of diersoorten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd. Hiermee wordt bedoeld dat in het leefgebied van de betreffende soorten maatregelen worden uitgevoerd, waarvan op basis van literatuur, kennis en inschatting van experts bekend is dat die maatregelen positieve effecten hebben voor die soorten.
Tweede lid, Plant-, en zaaigoed
Met planten en inzaaien willen wij terughoudend omgaan. Dat wil zeggen dat we vooral natuurlijke processen van vestiging willen stimuleren. Inheems betekent dat Nederland tot het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de plant hoort. Autochtoon zijn soorten die afstammelingen zijn
van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft
bereikt. Veel plantmateriaal wordt bijvoorbeeld opgekweekt uit zaad dat geïmporteerd is uit Zuid- en Oost-Europa. Daarbij gaat het weliswaar om soorten waarvoor Nederland tot het natuurlijke verspreidingsgebied hoort (inheems), maar het importmateriaal heeft andere erfelijke eigenschappen (niet autochtoon). Alleen in of nabij het stedelijk gebied, kan inzaai van cultuurplanten of – gewassen plaatsvinden.
Derde lid, onder b, ondersteunend kaartmateriaal
Als subsidievereiste is hier bepaald dat bij de aanvraag ondersteunend kaartmateriaal moet worden meegezonden. Hiermee wordt bedoeld dat aangegeven wordt op welk gebied het project gericht is en welke maatregelen op welke plek in het gebied uitgevoerd gaan worden
Artikel 1.8 Hoogte van de subsidie
De 10% genoemd in artikel 1.2 onder 2, zit in het totaalbedrag van de maximale subsidie en komt hier niet als extra bedrag bovenop.
Artikel 1.9 Subsidiabele kosten
Onder uitvoeringskosten worden activiteiten verstaan zoals: grondwerk, kunstwerken water, groenwerk, onvoorzien (niet benoemd, nader te detailleren). In ieder geval niet tot uitvoeringskosten behoren: planvorming, engineeringskosten, inzet eigen personeel (valt onder engineerkosten).
Artikel 1.11 Verplichtingen subsidieontvanger
De Asv gaat uit van het principe dat gewerkt wordt vanuit het vertrouwen in plaats van wantrouwen. Het aantal informatieverplichtingen is hierdoor verminderd. De eigen verantwoordelijkheid ligt bij de subsidieontvanger. Deze moet op grond van artikel 18 van de Asv onverwijld melden wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten ambtshalve de subsidieverlening wijzigen of intrekken, de subsidie lager of op nihil vaststellen, voorschotten opschorten of verplichtingen aanpassen. Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente. In geval van misbruik wordt dit geregistreerd. Onder de meldingsplicht van artikel 18 van de Asv valt eveneens het melden van het wijzigen van gebruikte materialen. In dat geval wordt immers de activiteit niet geheel verricht als de activiteit waarvoor subsidie is verleend.
Onder c, opnemen verspreidingsgegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna
Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), kunnen de verspreidingsgegevens van de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via www.waarneming.nl , www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’.
Paragraaf 2 soortenmanagementplan
Onder c Gebiedsgerichte ontheffing
Bij de inzet van een gebiedsgerichte ontheffing wordt beoogd om zowel een soort duurzaam te beschermen als ruimte te verschaffen voor ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet precies duidelijk is hoe, waar en wanneer deze zullen worden uitgevoerd. De gebiedsgerichte ontheffing behelst als het ware overcompensatie: ook al weet de aanvrager vooraf nog niet precies wat hij tijdens het uitvoeren van activiteiten allemaal zal aantreffen, vast staat dat hij vooraf duidelijk heeft kunnen maken dat de situatie van de soorten na het uitvoeren van activiteiten niet gelijk zal blijven, maar beter zal worden. Het is daarbij belangrijk om de meest wezenlijke functionaliteiten van een gebied voor het voortbestaan van de soort in beeld te hebben. Als een soort, afhankelijk van de tijd van het jaar, verschillende gebieden gebruikt dan moeten de verschillende functies afzonderlijk in beeld zijn. Het gaat hierbij dus nadrukkelijk om het behoud van de soort, niet het individu. De inventarisatie die aan het soortenmanagementplan vooraf gaat hoeft derhalve niet tot op grote zekerheid ook het laatste individu in beeld te hebben gebracht. Belangrijke verblijfplaatsen moeten wel in beeld zijn.
Artikel 2.10 Verplichtingen subsidieontvanger
De inhoudelijke eisen waaraan een SMP dient te voldoen zijn opgenomen als bijlage 2 van deze verordening. Een ander criterium is dat de staat van instandhouding van de soorten waarover het SMP handelt, moet verbeteren. Dat betekent dat de gebiedsgerichte ontheffing (mede) verleend kan worden op grond van het in de wet genoemde belang ‘flora en fauna’. Een SMP dient gebaseerd te zijn op deugdelijk ecologisch onderzoek dat voldoende recent is, zodat aannemelijk is dat het overtreden van verbodsbepalingen van de Wnb tot een minimum wordt beperkt.
Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten
Onder schade van invasieve exoten wordt verstaan: verlies van biodiversiteit en/of economische, sociale of milieugevolgen. Invasieve exoten kunnen inheemse soorten wegconcurreren, opeten, infecteren of zich ermee vermengen en ecosystemen veranderen.
Externe werking van de Natura 2000-doelen buiten Natura 2000-gebieden: kan aan de orde zijn indien zich daar cruciaal foerageergebied bevindt van doelsoorten; foerageergebied waarop deze doelsoorten ‘pendelen’ vanuit een Natura 2000-gebied (bijvoorbeeld purperreigers, zwarte sterns of meervleermuizen).
Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten
Alle subsidiabele activiteiten die genoemd worden in dit artikel kunnen ook in één aanvraag gecombineerd worden. Geadviseerd wordt meerdere locaties waar een invasieve exoot wordt ‘aangepakt’ alleen te combineren als de locaties relatief dicht bij elkaar liggen en als de werkwijze per locatie sterk overeenkomt. Zo niet, dan kan het lastig zijn het aanvraagformulier in te vullen voor meerdere locaties tegelijk.
Onder a, uitvoering van bestrijdings-, beheers- herstel- en onderzoeksprojecten
Ook bestrijdings- en beheersprojecten met een experimenteel karakter worden tot ‘onderzoek’ gerekend. De leefgebieden van veel aandachtsoorten zijn terug te vinden op www.verspreidingsatlas.nl, www.vogelatlas.nl of www.waarneming.nl . De KRW-oppervlaktelichamen van de provincie Utrecht zijn terug te vinden in het document ‘Factsheets oppervlaktewaterlichamen KRW behorend bij Deelplan KRW 2010-2015’ op www.provincie-utrecht.nl. Natura 2000-gebieden en bijbehorende doelen zijn te vinden op www.synbiosys.alterra.nl . De ligging van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) plus bijbehorende natuurtypen, weidevogelkerngebieden, ganzenrustgebieden,
de Groene contour, waterparels, kleine landschapselementen en waardevolle houtopstanden zijn te vinden op webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app. Te zijner tijd zal hierop een kaart worden geplaatst waarin al deze categorieën van bescherming van biodiversiteit worden gecombineerd in één kaart.
Eerste lid, onder a, bestrijding en beheersing gericht op bepaalde invasieve exoten
Alleen deze geprioriteerde, wijd verspreide invasieve soorten van de Unielijst of op de ‘Utrechtse lijst van invasieve soorten’, komen in aanmerking voor subsidiëring van de bestrijding en beheersing. De prioritering heeft plaatsgevonden binnen het Platform Invasieve exoten van de Provincie Utrecht (in 2018). In de toekomst wordt deze lijst van soorten mogelijk uitgebreid. Niet wijd verspreide soorten ontbreken omdat de provincie bij vestiging van die soorten direct verantwoordelijk is voor de bestrijding.
Eerste lid, onder b, (invasieve) soorten die de biodiversiteit negatief kunnen (gaan) beïnvloeden of hebben beïnvloed
Hieronder wordt verstaan: predatie, het ‘wegconcurreren’, overdracht van ziektes of het wijzigen van (a)biotische omstandigheden door invasieve exoten waardoor bepaalde beschermde soorten en hun leefgebied, ecosystemen, habitat- of vegetatietypen (als omschreven in artikel 3.1. lid d) in ieder geval plaatselijk kunnen verdwijnen of in aantal of omvang achteruit gaan. Achtergrondinformatie hierover is te vinden in factsheets van invasieve exoten opgesteld door de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit van het Ministerie van LNV, zie https://www.nvwa.nl/onderwerpen/invasieve-exoten/documenten.
Tweede lid, onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden’ in het geval van uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten
In het geval van uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten komt alleen onderzoek naar bestrijding en beheersmethoden in aanmerking voor subsidie omdat:
Het Ministerie van LNV verantwoordelijk is voor de bestrijding en beheersing van uitheemse rivierkreeftsoorten op de Unielijst en niet de provincie. Anders dan bij andere invasieve exoten, is deze taak voor de rivierkreeftsoorten niet overgedragen aan de provincies, omdat het vangen van deze dieren rechtstreeks onder de Visserijwet 1963 valt.
Tweede lid, onder b, ondersteunend kaartmateriaal
Als subsidievereiste is hier bepaald dat tevens ondersteunend kaartmateriaal moet worden meegezonden. Hiermee wordt bedoeld dat op kaart aangegeven wordt op welke locatie(s) het project betrekking heeft en waar de voorgenomen maatregelen uitgevoerd gaan worden.
Als er een subsidie wordt aangevraagd voor een programma waarin meerdere projecten zijn gebundeld dan wordt de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van de activiteiten die worden aangevraagd. Ziet een programma op gebundelde projecten als bedoeld in artikel 3.2, onder a, dan geldt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.8, onder a. Per aanvraag en per invasieve soort kan geen hoger bedrag dan de maximum bedragen uit artikel 3.8 worden aangevraagd, ook niet als meerdere locaties met betrekking tot één invasieve soort worden gecombineerd. Overstijgt het bedrag voor één soort met meerdere locaties het maximum uit artikel 3.8 onder a., dan dient de aanvraag te worden gesplitst in meerdere aanvragen.
Artikel 3.9 Hoogte van de subsidie
De totaalsom van meerdere aanvragen kan per aanvrager voor niet meer dan €100.000 cumulatief worden beschikt. Overschrijdt de totaalsom van één aanvrager dit plafond dan worden aanvragen die toezien op bedragen boven dit plafond (deels) afgewezen.
Artikel 3.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Onder a, termijn van realisatie
De Asv gaat uit van het principe dat gewerkt wordt vanuit het vertrouwen in plaats van wantrouwen. Het aantal informatieverplichtingen is hierdoor verminderd. De eigen verantwoordelijkheid ligt bij de subsidieontvanger. Deze moet op grond van artikel 18 van de Asv onverwijld melden wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten ambtshalve de subsidieverlening wijzigen of intrekken, de subsidie lager of op nihil vaststellen, voorschotten opschorten of verplichtingen aanpassen. Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente. In geval van misbruik wordt dit geregistreerd. Onder de meldingsplicht van artikel 17 van de Asv valt eveneens het melden van het wijzigen van gebruikte materialen. In dat geval wordt immers de activiteit niet geheel verricht als de activiteit waarvoor subsidie is verleend. Nazorg in de vorm van het verwijderen van resterende uitlopers van invasieve plantensoorten (uitputting) valt niet onder de maximum-uitvoeringstermijn van vier jaar omdat het noodzakelijk kan zijn dit juist nog langer uit te voeren.
Onder b, opname van de bestreden invasieve soort(en) op de projectlocatie in de Nationale Databank Flora en Fauna
Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), dienen de verspreidingsgegevens op de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via www.waarneming.nl , www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’ of ‘snApp de exoot’.
Onder c, monitoringsverplichting
Om inzicht krijgen en te verschaffen in de verschillende bestrijdingsmethoden, de kosten en de effectiviteit vragen wij met ingang van de USB 2021 de resultaten van de gesubsidieerde bestrijdingsprojecten te monitoren en ons de bevindingen te doen toekomen. De rapportages zullen niet worden gepubliceerd, maar een grondslag vormen voor (interne) beleidsontwikkelingen en kennisdeling in het Platform Invasieve Exoten. Bovendien zijn lidstaten verplicht hun inzet ter bestrijding van invasieve exoten inzichtelijk te maken aan de EU, en rapporteren wij aan het ministerie van LNV over de financiële zijde van bestrijdingsprojecten. De bevindingen van rapportages die in het kader van subsidieverleningen opgesteld worden zullen onderdeel uitmaken van deze rapporteringen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-4297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.