Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 mei 2021 nr. 8223D46C, tot openstelling van de regeling Kennisoverdracht provincie Utrecht 2021 (Openstellingsbesluit Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (Kennisoverdracht) provincie Utrecht 2021)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 1.3 en 1.4 van hoofdstuk 1 en paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (hierna: de Verordening);

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen: de regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (Kennisoverdracht 2021) voor de periode van 17 mei tot en met 13 augustus 2021;

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 600.000 waarvan € 300.000 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 300.000 uit provinciale middelen;

  • III.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers.

  • 2.

    De activiteiten hebben als doel het informeren over innovaties en modernisering en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      Maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • c.

      Klimaatmitigatie;

    • d.

      Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

Artikel 3 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

  • 2.

    Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs;

    • b.

      materiaalkosten;

    • c.

      kosten voor ruimten en bijbehorende faciliteiten;

    • d.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit.

    • e.

      kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

    • f.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • g.

      algemene kosten zoals bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie verstrekt voor:

    • a.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 3 en 4 van de Verordening;

    • b.

      kosten van koop van tweedehands machines en installaties noodzakelijk voor demonstratieactiviteiten, tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • 3.

    Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen, als bedoeld in artikel 1.12 van de Verordening:

    • a.

      personeelskosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.9 of artikel 1.9a van de Verordening;

    • b.

      kosten derden: kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd;

    • c.

      bijdragen in natura voor zover zij voldoen aan het bepaalde in artikel 1.11 van de Verordening;

    • d.

      onbetaalde eigen arbeid;

    • e.

      afschrijvingskosten.

  • 4.

    Voor de berekening van alle overige totale kosten (totale kosten minus personeelskosten) kan gekozen worden voor de vereenvoudigde kostenoptie zoals bepaald in artikel 1.12b van de Verordening.

Artikel 5 Niet subsidiabele kosten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

    • a.

      Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

    • b.

      Kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

    • c.

      Inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 6 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 350.000.

Artikel 7 Selectiecriteria

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      Effectiviteit;

    • b.

      Haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      Efficiëntie.

  • 2.

    De beoordeling van de selectiecriteria voor de mate van effectiviteit, haalbaarheid, innovatie en efficiëntie wordt als volgt bepaald:

    0 punten: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten zeer gering;

    1 punt: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten gering;

    2 punten: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten matig;

    3 punten: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten voldoende;

    4 punten: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten goed;

    5 punten: de effectiviteit/ haalbaarheid/ efficiëntie is gelet op genoemde aspecten zeer goed.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten minstens 33 punten behaald zijn.

  • 4.

    Op grond van artikel 1.15, vierde lid, van de Verordening bepalen Gedeputeerde Staten dat, indien het subsidieplafond wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen gelijk is, een selectie tussen de betreffende projecten gemaakt zal worden door te kijken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de hoogste weging is toegekend. Scoren projecten dan nog gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de op één na hoogste weging is toegekend. Zijn er ook na toepassing van deze regels gelijk scorende projecten, dan zal overgegaan worden tot loting. De loting zal worden uitgevoerd door een beëdigd notaris.

Artikel 8 Verplichtingen aanvrager

Indien een prijs moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken is de subsidieontvanger verplicht om bij de berekening van de prijs die aan bezoekers in rekening wordt gebracht rekening te houden met de te ontvangen subsidie.

Artikel 9 Bevoorschotting

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening wordt maximaal 1 keer per jaar een voorschot verleend op basis van realisatie;

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.

Artikel 10 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP3 kennisoverdracht provincie Utrecht 2021.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 11 mei 2021.

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris.

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Toelichting

Inleiding

POP3 maatregel Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties

Uit de sterkte- en zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de

Nederlandse agrosector — het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen — zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten voor milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren vragen om vele inspanningen.

 

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

 

De POP3 maatregel Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties(Kennisoverdracht)richt zich op kennisoverdracht aan grote groepen (c.q. het peloton) van ondernemers in de agrosector met als doel toepassing van gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk. Deze maatregel positioneert zich vooral aan het eind van de innovatiecyclus waar innovaties op grote schaal in de praktijk worden geïmplementeerd. Ondersteuning van voorlichting en andere kennisoverdrachtacties is nodig, omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft de grootschalige implementatie van de noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd.

Natuurinclusieve landbouw

De notie groeit, zowel binnen als buiten de agrarische sector, dat een natuurinclusieve landbouw nodig is. In de Landbouwvisie 2018, Landbouw met Perspectief, van de Provincie Utrecht is het streven naar een natuurinclusieve grondgebonden landbouw één van de speerpunten. De doelen van de Provincie Utrecht zijn:

  • De Utrechtse boeren produceren op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens toeneemt en de Utrechtse biodiversiteit wordt versterkt;

  • Natuurinclusieve landbouw is een gangbaar verdienmodel voor de agrarische ondernemer.

De opgave voor 2030 is dat ten minste de helft van de agrarische bedrijven in Utrecht natuurinclusief werkt: bij deze bedrijven staat het streven naar een zorgvuldig gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het duurzaam beheren van de bodem en het minimaliseren van emissies centraal. Het accent ligt daarbij op een verantwoord gebruik van natuur en natuurlijke processen (Samenwerkingsagenda Landbouw, 2019).

 

Bij natuurinclusieve landbouw draait de bedrijfsvoering om boeren met biodiversiteit, het is daarbij breder dan het agrarisch natuurbeheer. In essentie is bij een natuurinclusief bedrijf de ecologie de basis en daarbij is biodiversiteit een sleutelkenmerk: in ras en gewas, in soorten en ecosystemen. Natuurinclusieve landbouw betekent dat de natuur een deel van het werk voor voedselproductie verzet. Dat begint bij de functionele biodiversiteit: een gezonde biodiverse bodem is de basis onder een natuurinclusief bedrijf, door het rijke bodemleven is de grond vruchtbaar en productief. Ook bovengronds is diversiteit belangrijk, bijvoorbeeld in de vorm van randen met waardplanten voor natuurlijke plaagbestrijders en bestuivers. Niet alleen in de perceelranden maar ook volvelds is er plek voor biodiversiteit, bijvoorbeeld in de vorm van kruidenrijk grasland of strokenteelten in de akkerbouw, door slimme combinaties van gewassen worden teelten van nature robuuster. Doordat bij natuurinclusieve landbouw de natuur een deel van het werk doet, bijvoorbeeld doordat het bodemleven de grond vruchtbaar houdt, omdat natuurlijke vijanden plagen aanpakken en door kringlopen te sluiten, is er minder gebruik nodig van externe inputs, zoals kunstmest en bestrijdingsmiddelen en daardoor zijn er ook minder emissies naar de omgeving.

 

Hier ligt de relatie met kringlooplandbouw. Natuurinclusieve landbouw kun je zien als een vorm van kringlooplandbouw, maar waar bij kringlooplandbouw het accent ligt op het sluiten van de stofkringlopen door bijvoorbeeld het verwaarden van reststromen, ligt bij natuurinclusieve landbouw meer de nadruk op de ecosystemen: versterken van biodiversiteit en zorg voor natuur en landschap.

 

Met natuurinclusieve landbouw moet natuurlijk ook geld verdiend kunnen worden. Er zijn drie categorieën verdienmodellen te onderscheiden:

  • 1.

    Door meer natuurgericht te produceren kan het bedrijfsresultaat worden verbeterd o.a. doordat minder externe inputs nodig zijn (krachtvoer, kunstmest, bestrijdingsmiddelen en dierenartskosten).

  • 2.

    Via de markt kunnen hogere prijzen behaald worden voor producten die natuurinclusief zijn geproduceerd, zowel binnen de bestaande ketens of door nieuwe (korte) ketens op te zetten.

  • 3.

    Door naast voedsel ook de positieve effecten van natuurinclusieve landbouw (ecosysteemdiensten) te verwaarden,

Onze ambitie voor natuurinclusieve landbouw in 2030 is ambitieus. Daarom hebben we de afgelopen jaren via diverse POP3 openstellingen ingezet op de ontwikkeling en verspreiding van inhoudelijke kennis over kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw. Dat heeft er onder andere toe geleid dat veel boeren in Utrecht aan de slag zijn gegaan met duurzaam bodembeheer, ontwikkeling van prestatie-indicatoren voor biodiversiteit, klimaat en kringloop, toepassing van functionele agrobiodiversiteit (o.a. bestuivers, kruidenrijk grasland, agroforestry), inpassing natuurbeheer etc.

 

Tal van boeren in Nederland en Utrecht werken inmiddels natuurinclusief. Het verdienmodel waarmee zij dat doen willen we uitdragen aan andere boeren in de provincie en waar nodig willen we dit verdienmodel verbeteren. In veel gevallen zal het verdienmodel bestaan uit een kostenreductiestrategie. Een ander bestaand verdienmodel is de realisatie van een meerwaarde in de keten. Een goed voorbeeld daarvan is On the way to Planet Proof, of boeren werken regionaal samen aan een nieuwe korte keten (Boeren van Amstel). Daarom zetten we in 2021 zowel de openstelling Kennisoverdracht als Samenwerking voor Innovatie in op de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw en de (kennis)verspreiding daarvan.

 

Afgelopen jaren hebben de Utrechtse landbouw- en natuurorganisaties (LTO Noord, NMU (Natuur- en Milieufederatie Utrecht), Natuurmonumenten, LEU (Landschap Erfgoed Utrecht), Staatsbosbeheer, Utrechts Landschap, het UPG (Utrechts Particulier Grondbezit) en de agrarische collectieven de verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw verder ontwikkeld.

 

Kennisoverdrachtprojecten passen binnen de volgende POP3-thema’s met de nadruk op de genoemde onderdelen uit de Landbouwvisie 2018:

  • 1.

    Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • 2.

    Maatregelen die leiden tot een geringer grondstofgebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • 3.

    Klimaatmitigatie;

  • 4.

    Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Activiteiten binnen een project kunnen bestaan uit trainingsprogramma's met workshops of individuele coachingstrajecten van ondernemers waarin ook maatwerkadviezen worden geboden. Ook demonstratie-activiteiten op het boerenerf behoren tot de mogelijkheid om invulling te geven aan kennisdeling. Een combinatie van deze activiteiten binnen één projectaanvraag behoort ook tot de mogelijkheden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

De soort activiteit (Training, workshop, ondernemerscoaching en/of demonstratieactiviteit) is erop gericht om

voorlichting dan wel een opleiding te verstrekken aan een groep van landbouwondernemers. Het kan ook gaan om onderlinge kennisoverdracht waarbij de zogenoemde koplopers kennis en ervaringen delen met andere ondernemers. De activiteit moet centraal aansluiten bij het doel: het versterken van het concurrentievermogen van de Nederlandse landbouwsector en het verminderen van negatieve effecten van deze sector op het klimaat, de biodiversiteit en de bodem door het stimuleren van het toepassen van gevalideerde kennis en innovatie middels voorlichting en overdracht van kennis aan grote groepen.

Artikel 2 Aanvrager

De aanvrager moet gespecialiseerd zijn in het aanbieden van kennis of het organiseren van projectgestuurde kennis- en voorlichtingsacties. Als minimale eis wordt van de aanvrager verwacht dat het personeel beschikt over een relevante opleiding op MBO-niveau, relevante werkervaring van tenminste drie jaar en dat deze ervaring binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan de datum van deze aanvraag is toegepast. De ervaring en opleiding mag kennis gerelateerd zijn (kringlooplandbouw) of bestaan uit afgeronde opleidingen, competenties en ervaringen met het organiseren en aanbieden van kennis- en voorlichtingsacties binnen de doelgroep (landbouwondernemers). Het personeel wordt ook geacht zich regelmatig bij te scholen. Hiervoor geldt als eis dat er relevante trainingen of opleidingen binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan de datum van deze aanvraag zijn genoten. Iedere opleider dient in drie jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum ten minste één opleiding te hebben gevolgd.

 

De aanvraag mag door een samenwerkingsverband worden ingediend. Als er sprake is van een samenwerkingsverband dan geldt dat ten minste één van de aanvragers gespecialiseerd is in het aanbieden van kennis of het organiseren van projectgestuurde kennis- en voorlichtingsacties. Ten aanzien van de voorwaarden van samenwerkingsverbanden is artikel 1.6 van de Verordening subsidies POP3 leidend, zie kader hierna. Indien gebruik gemaakt wordt van inhuur, (dus dat de kennisoverdracht niet door de aanvragende partij zelf wordt verzorgd, of vanuit de organisatie van de aanvragende partij) dan dient ten minste één persoon als opleider bij de kennisoverdrachtactie betrokken te zijn.

 

Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

1. Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

a. waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en;

b. die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) Nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

a. een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

b. de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

c. gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

a. berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

b. is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, aanhef en onder f, te voeren en de administratie en daartoe behorende bescheiden te bewaren tot de datum als bepaald in artikel 1.17, aanhef en onder g;

c. kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

Artikel 3 Aanvraag

Aanvragers dienen ook de volgende stukken bij de aanvraag toe te voegen:

  • -

    Curriculum Vitae. De meegestuurde Cv’s dienen om te onderbouwen of de aanvrager voldoet aan de minimumeisen voor deze openstelling.

  • -

    Berekening deelnemersbijdrage. lndien een prijs moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken of aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen, dient hiervan melding te worden gemaakt in de subsidieaanvraag.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

Projecten omvatten verschillende kostenposten op de begroting, maar niet alle kosten binnen een project zijn subsidiabel. In dit artikel wordt beschreven welke kosten subsidiabel zijn. Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde kostensoorten in de regeling gevolgd:

  • -

    Kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs

    Dit zijn de kosten voor het aanbieden van kennis of het organiseren van project gestuurde kennis- en voorlichtingsacties.

  • -

    Materiaalkosten

    Dit zijn kosten voor materiaal dat nodig is bij de uitvoering van de kennisoverdracht, zoals schrijfmateriaal.

  • -

    Kosten voor ruimten en bijbehorende faciliteiten

    Deze kosten zijn uitsluitend bedoeld tijdens de projectactiviteiten (training of workshop). Huur van eigen kantoorruimte van het personeel valt hier niet onder. Ook afschrijvingskosten zijn niet subsidiabel.

  • -

    Kosten van drukwerk, mailingen en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit

    Deze kosten kunnen zowel door eigen personeel als door externe bureaus worden gemaakt.

  • -

    Kosten van huur of huurkoop voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit

  • -

    De aanvrager kan eigen bedrijfsmiddelen inzetten of bedrijfsmiddelen (o.a. machines) huren of leasen om de uitvoering van de demonstratieactiviteit mogelijk te maken. De voorwaarde is dat deze kosten aantoonbaar toe te rekenen zijn aan de demonstratieactiviteit tijdens de projectperiode. Het moet dan gaan om de bedrijfsmiddelen die ook daadwerkelijk gedemonstreerd worden. Afschrijvingskosten van de stal of ruimte waar een demonstratie gegeven wordt hoort hier niet bij.

  • -

    Algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening subsidies POP3:

    • i.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

      hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten voor de inhuur van technische expertise of juridisch advies die voor het opstellen van een bestek of andere voorbereidende werkzaamheden noodzakelijk zijn.

    • ii.

      de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied; Het kan hier gaan om een studie naar de gevolgen van de investering op het milieu.

    • iii.

      de kosten van haalbaarheidsstudies. Haalbaarheidsstudies naar het draagvlak in de omgeving voor de niet-productieve investeringen en naar de uitvoerbaarheid in technisch of financiële zin behoren tot de subsidiabele kosten.

  • -

    Voorbereidingskosten

    Voorbereidingskosten zijn kosten die gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. Het gaat uitsluitend om de bijdrage in natura: eigen arbeid, personeelskosten of kosten derden voor architecten, ingenieurs, adviseurs, haalbaarheidsstudies en kosten voor adviezen over duurzaamheid die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan.

  • -

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW

    BTW die vanuit een fonds van gemeente of provincie aan de aanvrager kan worden gecompenseerd is niet subsidiabel. Ook BTW die als voorbelasting kan worden afgetrokken bij de belastingdienst of die via een regeling van de belastingdienst geen last vormt voor de aanvrager, is niet subsidiabel. Als u BTW vergoed wilt krijgen, moet u in uw aanvraag aangeven dat BTW niet verrekenbaar en compensabel is voor uzelf en eventuele medeaanvrager(s). U dient in dat geval ook aan te tonen dat u/uw medeaanvragers geen BTW kunt of kunnen verrekenen of compenseren. U dient dit aan te tonen door hierover een recente verklaring(en) van de belastingdienst te overleggen.

Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

Waar subsidiabele kosten een weerspiegeling zijn van de activiteiten en onderdeel vormen van de begroting bestaan de kostentypen uit verschillende berekeningswijzen die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing. In het geval de activiteiten door externen wordt uitgevoerd dan is het van belang daarvoor de offertes, gunningsbrieven, facturen en betaalbewijzen bij te houden.

1. Personeelskosten

Als de projectactiviteiten voor een deel worden uitgevoerd door eigen personeel dan geldt de berekeningswijze van artikel 1.9 of van artikel 1.9a van de Verordening POP3. Hierin kan een keuze gemaakt worden, zie verder onder ‘Vereenvoudigde kostenopties’.

 

Personeelskosten worden berekend op basis van een brutoloon. Met het brutoloon wordt bedoeld het aan een werknemer betaalde jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering/dertiende maand (vast bedrag of %, mits niet prestatieafhankelijk en volgens CAO), exclusief vakantiegeld en overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen, aanvullende werkgeverslasten. De berekening van de personeelskosten vindt plaats op basis van de bepalingen in artikel 1.9 van de Verordening POP3.

 

Alternatief is om te kiezen voor een vereenvoudigde manier van berekenen van de personeelskosten, zie hiervoor optie 1 onder ‘Vereenvoudigde kostenopties’.

2. Kosten derden

Kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd, met betaalbewijs, conform de regels van de Belastingdienst. U moet kunnen aantonen dat de door u ingediende kosten redelijk (marktconform) en passend zijn.

3. Bijdragen in natura

Bijdragen in natura kunnen bestaan uit werken, zaken, diensten, grond en onroerende zaken waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht. Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

  • -

    Voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

  • -

    Indien de bijdrage in natura bestaat uit onbetaalde arbeid van vrijwilligers is de bijdrage slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden. De waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers wordt gewaardeerd op € 22 per uur.

4. Onbetaalde eigen arbeid

Onbetaalde eigen arbeid betreft het werk dat de begunstigde zelf verricht in het project. Het inkomen van de ondernemer is afhankelijk van de arbeid die hij in de onderneming steekt, maar hij ontvangt daarvoor geen loon, maar bijvoorbeeld een winstuitkering. Het gaat daarbij om alle werkzaamheden, inclusief diensten die nodig zijn voor het realiseren van het project. Dit is vaak het geval bij agrarische ondernemers en vissers. Een aantal voorbeelden waarin er sprake is van eigen arbeid:

  • -

    Uren gemaakt door zelfstandigen (eenmanszaken, ZZP) die geen brutoloon ontvangen, waarbij voor de aangifte inkomstenbelasting sprake is van “winst uit onderneming”;

  • -

    Uren gemaakt door maten (vennoten) van een Maatschap of VOF;

  • -

    Uren gemaakt door een eigenaar van een Commanditaire Vennootschap (CV);

  • -

    Een DGA die niet verloond wordt (komt weinig voor en moet worden aangetoond middels een verklaring van bijv. de Belastingdienst);

  • -

    Als de begunstigde van een project een vereniging of stichting is kan in bepaalde gevallen de inzet van bestuurders die niet op de loonlijst staan als eigen arbeid worden gezien.

De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35 per uur. Deze bedragen worden niet uitgekeerd, maar gelden als eigen bijdrage in de financiering van het project.

5. Afschrijvingskosten

Afschrijvingskosten worden gebruikt voor het aan het project toerekenen van de kosten van het gebruik van bijvoorbeeld een machine die reeds in bezit is van de begunstigde; met andere woorden: de machine is al vóór de projectperiode aangeschaft. Deze bedrijfsmiddelen zijn ook meestal niet ten behoeve van het project aangeschaft.

Afschrijven - bedrijfseconomisch

Afschrijven is in bedrijfseconomische termen het verminderen van de waarde van een bedrijfsmiddel met een bedrag om de aanschafkosten te verdelen over de gebruiksduur. De afschrijving is de boekhoudkundige waardevermindering. Er wordt in dit kader onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmiddelen die reeds in bezit zijn van aanvrager (afschrijvingskosten) en bedrijfsmiddelen die worden aangeschaft tijdens de looptijd van het project en waarbij kosten naar rato worden toegerekend aan het project (afschrijvingen).

Gebruik voor meerdere doelen

In bovenstaande definitie van afschrijvingen wordt gesproken over het naar rato toerekenen van kosten naar het project op basis van de periode (tijd) waarin het bedrijfsmiddel worden ingezet in het project. Daarnaast kan een investering tijdens de projectperiode ook voor een ander doel worden gebruikt dan het doel van het project. In dit geval worden de investeringskosten (afschrijvingskosten of afschrijvingen) tevens naar rato van het gebruik toegerekend aan de subsidiabele activiteit. Indien bijvoorbeeld een machine tijdens de uitvoering van een project wordt gebruikt voor het testen van een nieuw procedé maar ook voor de reguliere bedrijfsvoering/ander doel, dan is er én sprake van afschrijvingskosten én worden deze kosten naar rato van het gebruik toegerekend naar het project.

Vereenvoudigde kostenopties

In artikel 4 is bepaald dat een vereenvoudigde methodiek mogelijk is voor de berekening van personeelskosten enerzijds (zie artikel 1.9a van de Verordening POP3) en het totaal aan overige kosten zoals kosten derden, bijdragen in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten anderzijds (zie artikel 1.12b).

 

Aanvragers kunnen in hun aanvraag aangeven welke systematiek op hun aanvraag moet worden toegepast. Daarbij geldt wel dat de eenmaal gekozen systematiek zowel betrekking heeft op de subsidieverlening als op de subsidievaststelling. Nadat de subsidie is verleend, kan de daarbij gekozen kostensystematiek niet meer worden gewijzigd.

 

Als wordt gekozen voor de vereenvoudigde kostensystematiek, dan betekent dit ook dat die keuze wordt gemaakt op projectniveau en geldt voor alle partners. Indien een van de partners de IKS-berekening gebruikt, is de vereenvoudigde kostensystematiek op projectniveau in het geheel niet mogelijk.

1. Optie 1 – Berekening personeelskosten

Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is de mogelijkheid ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor wat betreft personeelskosten. Zie artikel 1.9a van de Verordening POP3.

 

Voor de vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag, een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.

 

Bijvoorbeeld:

Subsidiepercentage is 80%

Totale subsidiabele overige directe kosten: € 300.000

Opslag personeelskosten: € 300.000 * 20% * 1.15 = € 69.000

Subsidiebedrag: (€ 300.000 + € 69.000) * 80% = € 295.200

2. Optie 2 – Berekening overige kosten

Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is dit artikel ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de totale overige kosten binnen het project (alle kosten los van de directe personeelskosten). Zie artikel 1.12b van de Verordening POP3.

 

Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen.

 

Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.

 

De berekening wordt dus als volgt:

Subsidiepercentage is 80%

Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 300.000

Overige kosten: € 300.000 * 40% = € 120.000

Subsidiebedrag: (€ 300.000 + € 120.000) * 80% subsidiepercentage = € 336.000

Artikel 5 Niet subsidiabele kosten

In dit lid staan specifieke kosten omschreven die niet subsidiabel zijn en dus niet voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en het maximum subsidiebedrag bedraagt € 350.000. Het minimumbedrag aan subsidie is € 75.000. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van

€ 75.000 aan subsidie toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijkt te zijn. Deelnemers aan de trainingen, workshops, coaching en demonstraties mogen bijdragen aan de kosten van het project tot maximaal 20% van de subsidiabele kosten. U dient dit inzichtelijk te maken bij de subsidieaanvraag. Hiermee wordt voorkomen dat de financiële bijdrage van de deelnemers tot netto-inkomsten voor de aanvrager leidt en niet slechts als dekking voor de eigen bijdrage van 20% door de aanvrager. In geval er bij verlening meer bijdragen van deelnemers worden verwacht dan de hierboven genoemde 20%, wordt het surplus in mindering gebracht op de te verlenen subsidie. Indien bij vaststelling meer bijdragen van deelnemers worden ontvangen, dan bij de verlening rekening mee is gehouden, wordt het bedrag aan extra inkomsten in mindering gebracht op de subsidie.

Artikel 7 Selectiecriteria

Selectiecriteria

 

Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn drie selectiecriteria benoemd. Het project met de meeste punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie. Aan elk selectiecriterium worden maximaal 5 punten toegekend. Ten opzichte van elkaar vindt een weging van selectiecriteria plaats. In totaal zijn 55 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toekend. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 55 punten = minimaal 33 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren.

I. Effectiviteit van de activiteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

Bij dit selectiecriterium gaat het om de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de beleidsdoelstelling(en) van het openstellingsbesluit. Bij de beoordeling van de te bereiken doelstelling(en), wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dat bij het criterium "effectiviteit” ook naar het gevraagde subsidiebedrag wordt gekeken, betekent overigens niet dat het criterium rekenkundig (‘impact delen door subsidiebedrag') moet worden uitgelegd. De impact, dus het resultaat van de actie, blijft het leidende element. De effectiviteit wordt beoordeeld door in samenhang naar de volgende aspecten te kijken:

  • a.

    de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de openstelling: Het doel van deze openstelling is de toepassing van gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk over nieuwe verdienmodellen voor natuurinclusieve landbouw door kennisoverdracht aan groepen (c.q. het peloton) van ondernemers in de agrosector. Projecten die tevens bijdragen aan kringlooplandbouw (bijvoorbeeld stikstofreductie) en klimaat (bijvoorbeeld afremmen bodemdaling of verhogen bodem organisch stofgehalte) dragen in belangrijke mate bij aan het doel van de openstelling.

  • b.

    het bereik van de activiteit: Bij bereik gaat het om de omvang van de beoogde doelgroep die potentieel kan mee doen en welke acties ondernomen worden om deze groep te laten mee doen. Dit kan via mond-op-mond, e-mail, sociale media, vakbladen etc. Hierbij wordt gekeken naar het aantal bijeenkomsten, aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer, aantal deelnemers, breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties, aantal contacturen per deelnemer. Tevens wordt rekening gehouden met het type verdienmodel omdat niet alle verdienmodellen voor grote groepen toepasbaar zijn.

  • c.

    wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd; onder borging verstaan we dat trainingen en demonstraties die zich bewezen hebben niet vluchtig zijn, maar beklijven bij deelnemers. Dit kan door evaluatie en gesprekken met deelnemers.

II. Haalbaarheid/ kans op succes; de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

Haalbaarheid/ kans op succes wordt beoordeeld door in samenhang naar de volgende aspecten te kijken:

  • a.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis: onder de kwaliteit van de aanbieder wordt hier verstaan het curriculum vitae van de aanbieder, die bestaat uit opleiding en ervaring met name met soortgelijke projecten. Als minimale eis wordt van de aanvrager verwacht dat men beschikt over een relevante opleiding op MBO-niveau, relevante werkervaring van 3 jaar en dat deze ervaring binnen een periode van 3 jaar voorafgaand aan de datum van deze aanvraag is toegepast (zie toelichting bij artikel 3).

  • b.

    de kwaliteit van het projectplan: de kwaliteit van een projectplan wordt bepaald door een heldere beschrijving van het probleem en motivatie van de aanpak van activiteiten. Daarnaast bevat een projectplan ook de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico's. Hierbij wordt gekeken naar hoe realistisch het plan is en of relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken zijn.

  • c.

    mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven toepassen.

III. Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen), die bijvoorbeeld ontwikkeld zijn in eerdere POP3 projecten.

Puntentoekenning

Per selectiecriterium kan 0,1, 2, 3, 4 of 5 punten worden behaald. Deze scores worden op de volgende wijze uitgewerkt:

 

Bij de criteria Effectiviteit en Haalbaarheid/kans op succes worden de scores als volgt bezien:

0 punten

Zeer geringe bijdrage: Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium.

1 punt

Geringe bijdrage: Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium.

2 punten

Matige bijdrage: Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

3 punten

Voldoende bijdrage: Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium.

4 punten

Goede bijdrage: De bijdrage van het project aan het criterium is goed.

5 punten

Zeer goede bijdrage: Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden.

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores als volgt bezien:

0 punten

Zeer gering: Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt

Gering: De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. De opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten

Matig: Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

4 punten

Goed: De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd.

5 punten

Zeer goed: De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde.

Puntensystematiek

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020. Op basis van de onder artikel 8 van dit openstellingsbesluit bepaalde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

 

Het toekennen van punten op basis van de in artikel 8 bedoelde selectiecriteria vindt als volgt plaats:

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen

punten

Maximum per criterium

I

Effectiviteit

4

0-5

20

II

Haalbaarheid/ kans op succes

4

0-5

20

III

Efficiëntie

3

0-5

15

 

Het maximumaantal punten is 55. Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd.

 

Voor de provincie Utrecht is het vooral belangrijk dat projecten effectief zijn, dat ondernemers kennis op doen over het verdienmodel wanneer ze hun bedrijf meer willen enten op ecologische processen. Daarvoor is vaak intensief contact nodig tussen adviseur en ondernemers en tussen ondernemers onderling. Er is bijvoorbeeld samenwerking nodig tussen ondernemers in een bepaald gebied, binnen een keten of tussen pachter en verpachter om het verdienmodel te laten werken. Daarom wordt effectiviteit en haalbaarheid zwaarder gewogen dan efficiëntie.

Artikel 8 Verplichtingen aanvrager

In het voortgangsverslag moet de aanvrager, naast een aantal standaard rapportagevragen, het aantal deelnemers, het aantal gegeven workshops, trainingen, het aantal contacturen tijdens een coaching of het aantal demonstraties aangeven.

Artikel 9 Bevoorschotting

De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies P0P3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen, is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

Aanvraagprocedure

Onverminderd het gestelde onder artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 geldt dat:

U kunt tot en met 17 mei 2021 vragen stellen over de openstelling via het e-mailadres subsidies@provincie-utrecht.nl. De antwoorden op de geanonimiseerde vragen zijn uiterlijk 24 mei 2021 beschikbaar via de website van de provincie Utrecht. Daarnaast kunt u gebruik maken van onze POP3-makelaar voor voorlichting en advies voor uw aanvraag. U kunt de POP3-makelaar bereiken via https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/landbouw/plattelandsontwikkelingsprogramma-pop3.

 

Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode een beschikkingsbrief.

 

Naar boven