Openstellingsbesluit ‘Paragraaf 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021’ Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3)

Gedeputeerde Staten van Limburg stellen ter voldoening aan het bepaalde in artikel 4:27 juncto 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3) op 28 april 2021 het volgende besluit vast:

Openstellingsbesluit ‘Paragraaf 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021’ Subsidieverordening Plattelands-ontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3).

 

Gelet op artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3), hierna te noemen “Verordening”, besluiten Gedeputeerde Staten “Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021” Paragraaf 1 van Hoofdstuk 2 van deze Verordening als volgt open te stellen.

  • I.

    Het subsidieplafond bedraagt € 600.000 waarvan € 300.000 bestaat uit ELFPO-middelen en € 300.000 uit provinciale middelen.

  • II.

    Aanvragen om subsidie kunnen uitsluitend digitaal worden ingediend vanaf 17 mei 2021 09.00 uur tot en met 28 juni 2021 17:00 uur. Een subsidieaanvraag dient uiterlijk 28 juni 2021 om 17:00 uur te zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien deze buiten de openstellingsperiode wordt ingediend.

  • III.

    In de bijlage zijn de nadere regels opgenomen die voor dit openstellingsbesluit gelden.

  • IV.

    Dit openstellingsbesluit wordt in onderstaande nadere regels aangehaald als “Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021”.

  • V.

    Dit openstellingsbesluit treedt in werking op 17 mei 2021 en vervalt einde POP3-periode, met dien verstande dat het zijn werking behoudt op de aanvragen die gedaan zijn tijdens de openstellingsperiode.

Bijlage: Nadere regels ‘Paragraaf 1: Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021’

Artikel 1 Begripsomschrijving

Met “Verordening” wordt bedoeld: Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3).

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor demonstraties en/of het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers.

  • 2.

    Op grond van artikel 2.1.2, tweede lid van de Verordening hebben de activiteiten als doel het informeren over innovaties en modernisering en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema’s:

    • (a)

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • (b)

      beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • (c)

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • (d)

      klimaatmitigatie;

    • (f)

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • (g)

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • Thema (e) klimaatadaptatie’ in artikel 2.1.1, tweede lid van de Verordening wordt buiten beschouwing gelaten.Indien de aanvraag géén betrekking heeft op één of meerdere van bovenvermelde thema’s zal de aanvraag worden afgewezen.

Artikel 3 Aanvrager

Conform artikel 2.1.2 van de Verordening wordt subsidie verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. Op grond van artikel 1.6 van de Verordening kan ook een samenwerkingsverband een aanvraag doen.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 en conform artikel 2.1.3 van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

  • 2.

    Conform artikel 2.1.3 tweede lid van de Verordening moet indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dit inzichtelijk gemaakt worden bij de subsidieaanvraag.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Conform artikel 2.1.4 en in aanvulling op artikel 1.13 eerste lid onder h van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs;

    • b.

      materiaalkosten;

    • c.

      kosten voor ruimten en bijbehorende faciliteiten;

    • d.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • e.

      kosten van koop of huurkoop van fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

    • f.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • g.

      algemene kosten zoals bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening;

    • h.

      niet verrekenbare of niet compensabele btw.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt ook subsidie verleend voor:

    • a.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 derde en vierde lid van de Verordening;

    • b.

      kosten van koop van tweedehands machines en installaties noodzakelijk voor demonstratieactiviteiten, tot maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

Conform het bepaalde in artikel 2.1.5 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1.

    Conform artikel 2.1.6 van de Verordening bedraagt de subsidie 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Op grond van artikel 1.3, vierde lid, aanhef en onder g van de Verordening bedraagt de subsidie voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 2 minimaal € 50.000 en maximaal € 120.000 per aanvraag.

Artikel 8 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 2.1.7 eerste en tweede lid en artikel 1.15a van de Verordening de selectiecriteria:

    • a.

      effectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes;

    • c.

      innovativiteit;

    • d.

      efficiëntie.

  • 2.

    Per selectiecriterium kunnen nul tot en met vijf punten worden behaald.

  • 3.

    De selectiecriteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      effectiviteit heeft een wegingsfactor van 3;

    • b.

      haalbaarheid/kans op succes heeft een wegingsfactor van 2;

    • c.

      innovativiteit heeft een wegingsfactor van 1;

    • d.

      efficiëntie heeft een wegingsfactor van 2.

  • 4.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten minstens 24 punten behaald zijn.

  • 5.

    Op grond van artikel 1.15, vierde lid van de Verordening bepalen Gedeputeerde Staten dat, indien het subsidieplafond wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen gelijk is, een selectie tussen de betreffende projecten gemaakt zal worden door te kijken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de hoogste weging is toegekend. Scoren projecten dan nog gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de op één na hoogste weging is toegekend. Zijn er ook na toepassing van deze regels gelijk scorende projecten, dan zal overgegaan worden tot loting. De loting zal worden uitgevoerd door een beëdigd notaris.

Artikel 9 Bevoorschotting

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening wordt maximaal 1 keer per projectjaar een voorschot verleend op basis van realisatie;

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.

Artikel 10 Adviescommissie

Als uitwerking van artikel 1.14, tweede lid van de Verordening worden aanvragen, die voor subsidie in aanmerking komen, voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie.

TOELICHTING Nadere regels ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties (kennisoverdracht) 2021’

I ALGEMEEN DEEL

Kader

Op 31 december 2020 liep de oorspronkelijke programmaperiode van POP3 2014-2020 af. Vanwege vertraging in de Brusselse besluitvorming kon het nieuwe GLB nog niet van start gaan op 1 januari 2021. Om de continuïteit in de financiering en uitvoering van POP3 te waarborgen heeft de Europese Commissie de mogelijkheid geboden om het huidige Plattelandsontwikkelingsprogramma te verlengen. De Provincie Limburg heeft besloten om van deze mogelijkheid gebruik te maken ter overbrugging tussen het huidige POP3 en het nieuwe GLB. Deze overbruggings-/transitieperiode beslaat de jaren 2021 en 2022. De financiering van de transitiejaren komt uit het nieuwe GLB. Inhoudelijk wordt het principe van ‘oude regels, nieuw geld’ gehanteerd.

Nederland heeft ervoor gekozen om in deze transitieperiode een accentverschuiving aan te brengen, waarbij de inhoudelijke focus meer dan voorheen komt te liggen op de actuele maatschappelijke onderwerpen: kringlooplandbouw (inclusief stikstof), biodiversiteit/bodem en klimaat.

 

Uit de sterkte- en zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector — het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen — zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten voor milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren vragen om vele inspanningen.

 

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.

 

De POP3 paragraaf 1: Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties richt zich op kennisoverdracht aan grote groepen (c.q. het peloton) van ondernemers in de agrosector met als doel toepassing van gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk. Deze maatregel positioneert zich vooral aan het eind van de innovatiecyclus waar innovaties op grote schaal in de praktijk worden geïmplementeerd. Ondersteuning van voorlichting en andere kennisoverdrachtactiviteiten is nodig, omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft de grootschalige implementatie van de noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd.

Verordening

Dit openstellingbesluit betreft een nadere uitwerking van de Verordening. Voor zaken die niet specifiek benoemd zijn in dit openstellingsbesluit is de Verordening van toepassing. Het gaat daarbij met name om hoofdstuk 1 en paragraaf 1 van hoofdstuk 2.

 

Bijvoorbeeld artikel 1.7 (wijze van indienen van een aanvraag), artikel 1.17 (verplichtingen), artikel 2.1.3 (aanvraag) van de Verordening zijn onverkort van toepassing al worden ze in dit openstellingsbesluit niet herhaald.

Tendersystematiek

Subsidieaanvragen kunnen slechts in een beperkte periode worden ingediend. Op de sluitingsdatum van de tender moet alle inhoudelijke informatie (dus ook alle verplichte bijlagen en een duidelijke toelichting op de begroting) die bij een aanvraag hoort, ontvangen zijn. Deze sluitingsdatum wordt strikt gehanteerd. Als de aanvraag minimaal tien werkdagen voor de sluitingsdatum wordt ontvangen, wordt de aanvraag gecontroleerd op volledigheid van verplichte bijlagen. Na de sluitingsdatum is aanvullen van de aanvraag niet meer mogelijk. Een onafhankelijke adviescommissie gaat vervolgens de aanvragen beoordelen aan de hand van de beschikbare informatie. Met behulp van selectiecriteria worden de projecten gerangschikt. Het kan voorkomen dat vanwege het subsidieplafond niet alle projecten gehonoreerd kunnen worden. De projecten met de meeste punten worden als eerste gehonoreerd. De criteria waarop de aanvragen worden beoordeeld staan hieronder (in de artikelsgewijze toelichting) beschreven.

Beginnen met een project

Kosten zijn alleen subsidiabel als zij zijn gemaakt nadat de subsidieaanvraag is ingediend. Kosten die vóór de aanvraag zijn gemaakt, komen niet voor subsidie in aanmerking. Uitdrukkelijk zij vermeld dat het ondertekenen van een offerte - voor de datum van indiening van de aanvraag – zonder dat daarin een voorbehoud is gemaakt over het aanvragen of ontvangen van subsidie – uitgelegd wordt als start met de uitvoering van de activiteit.

 

Voorbereidingskosten die gemaakt zijn binnen een jaar voordat subsidie is aangevraagd, komen wel voor subsidie in aanmerking. De voorbereidingskosten kunnen alleen bestaan uit kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied of kosten van haalbaarheidsstudies, die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan ten aanzien van de subsidieaanvraag en ook geen reguliere werkzaamheden betreffen.

 

De ervaring wijst uit dat veel initiatiefnemers met de start van hun project wachten totdat de beschikking ontvangen is. Dat hoeft niet. Kosten zijn subsidiabel vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. De beschikking geeft zekerheid over de subsidiabiliteit van de kosten. Kosten maken na het indienen van de aanvraag en voor ontvangst van de beschikking betekent dus een zeker risico nemen.

 

In de subsidieverleningsbeschikking wordt de termijn vermeld waarbinnen het project uiterlijk afgerond dient te zijn en tevens het verzoek tot vaststelling ingediend moet zijn.

Meer informatie

Meer informatie over de subsidiemogelijkheden, de voorwaarden en relevante informatie en tips vindt u op de provinciale website: /www.limburg.nl, loket/subsidies, actuele-subsidies, subsidieregelingen/subsidieverordening/.

 

Ook dient u het Handboek voor POP3-subsidieaanvragers te raadplegen (te vinden op de provinciale website en de website van het Regiebureau POP3).

II ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting artikel 2 (subsidiabele activiteiten)

Deze openstelling verstrekt subsidie voor demonstraties en/of het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers.

De activiteiten moeten aansluiten bij het doel: het versterken van het concurrentievermogen van de landbouwsector en het verminderen van negatieve effecten van deze sector op het klimaat, de biodiversiteit en de bodem door het stimuleren van het toepassen van gevalideerde kennis en innovatie in de praktijk middels kennisoverdracht aan grote groepen.

Activiteiten

Deze paragraaf richt zich vooral op kennisoverdracht/uitrol (van bestaande/beschikbare kennis) aan groepen ondernemers in de land- en tuinbouw met als doel om kennis en innovaties in praktijk toe te passen. Hiermee positioneert deze openstelling zich vooral aan het einde van de innovatiecyclus waar bewezen innovaties op grotere schaal in praktijk kunnen worden toegepast. Het is van belang om middels voorlichting en kennisoverdracht reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties aan ondernemers bekend te maken en beschikbaar te stellen. Via deze openstelling kan derhalve subsidie worden verleend voor voorlichtingsacties, inzet van deskundigheid, studiegroepen, workshops, gezamenlijke coaching van ondernemers en demonstraties in de land- en tuinbouw. Vaak worden deze activiteiten in samenhang c.q. gecombineerd uitgevoerd.

Demonstraties (í)

Het betreft steun voor demonstratieactiviteiten waarbij ondernemers kennis kunnen nemen van innovaties en toepassing hiervan. Demonstraties kunnen plaatsvinden op agrarische bedrijven, proefstations of elke andere locaties waar voor deelnemers de toepassing van relevante nieuwe kennis wordt gedemonstreerd, onder het motto van ‘eerst zien, dan geloven’. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om demonstratie en proefvelden alsook gebruik van nieuwe apparatuur en of nieuwe stalconcepten.

Trainingen (ii), workshops (iii) en ondernemerscoaching (iv)

Het betreft steun gericht op groepen landbouwondernemers. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten als trainingen, workshops en (gezamenlijke) coaching. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond één of een aantal specifieke onderwerpen. Doel is om de ondernemers te informeren over voor hen relevante nieuwe kennis en innovaties die leiden tot (praktijk)toepassingen en verduurzaming van de sector. In aanmerking komen ook activiteiten die betrekking hebben op het opzetten van studiegroepen waarbij agrarische ondernemers onderling en/of met adviseurs en andere partijen kennis en ervaring uitwisselen rond een specifiek onderwerp of vakgebied.

Doelgroep

Het gaat om deelnemers (landbouwers) die beroepsmatig participeren en niet om bezoekers van grootschalige open dagen of andere vormen van brede kennisverspreiding. Indien van toepassing moet van het te verwachten aantal bezoekers een inschatting gemaakt worden.

De aanvraag dient (afhankelijk van de specifieke situatie) erop gericht te zijn zoveel mogelijk beroepsmatige deelnemers te realiseren en hier aantoonbare inspanningen voor te leveren.

 

Wanneer het dus gaat om het doelgericht communiceren c.q. kennis uitwisselen over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (beproefde) innovaties vallen ze onder deze paragraaf van de Verordening. Echter wanneer de activiteiten (nog) gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder paragraaf 7 Samenwerken voor innovaties van de Verordening.

 

De bij deze paragraaf dienen de onderscheiden activiteiten gericht te zijn op één of meerdere van de volgende thema’s:

  • (a)

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • (b)

    beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

  • (c)

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en/of minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • (d)

    klimaatmitigatie; (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door een zuiniger energiegebruik, reductie van het gebruik van fossiele energie door de omschakeling van hernieuwbare energie, productie van hernieuwbare energie);

  • (f)

    verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en/of verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

  • (g)

    behoud en versterking van de biodiversiteit en/of de omgevingskwaliteit.

NB thema (e) ‘klimaatadaptatie’ zoals vermeld in de Verordening (artikel 2.1.1, tweede lid) wordt buiten beschouwing gelaten in deze openstelling.

 

Bovenvermelde thema’s zijn sterk gerelateerd aan de vier investeringslijnen van het provinciaal Beleidskader Limburgse landbouw- en agrifoodsector 2020-2023 “Koers naar de Toekomst“.

 

De agrarische wereld is in transitie; de opgaven zijn heel groot, maar de kwaliteiten van de Limburgse agrifoodsector zijn dat ook. De Provincie Limburg ziet deze sector als een van de belangrijkste pijlers onder de gewenste duurzame toekomst van de provincie Limburg en stelt in haar beleid daarom de volgende krachtige agrifood-ambitie centraal:

 

Het verder versterken van de positie als toonaangevende agrarische regio die duurzame oplossingen voor maatschappelijke opgaven biedt.

 

Limburg draagt daarmee actief bij aan de nieuwe standaard voor duurzame, circulaire landbouw, in verbinding en samenwerking met andere kennisregio’s.

Met deze ambitie kiest Limburg, in lijn met het nationale beleid, voor een betekenisvolle transitie in de agrifoodsector. Niet langer staat de verlaging van de kostprijs per eenheidproduct centraal, maar de overgang naar een meer duurzame en circulaire productie. In het betreffende beleidskader geeft de Provincie Limburg aan hoe deze agrarische transitie te ondersteunen middels vier investeringslijnen:

  • 1.

    De eerste investeringslijn missiegedreven innoveren ondersteunt het inzetten van hoogstaande kennis en kunde voor de duurzame ontwikkeling van de Limburgse agrifoodsector. Een verschil met het verleden is de verbrede doelstelling: innovatie wordt niet langer ondersteund als economisch belang alleen, maar als middel om economische kracht én maatschappelijke opgaven in samenhang op te pakken. De doorontwikkeling en versterking van de Brightlands Campus Greenport Venlo (BCGV) en ondersteuning van innoverende ondernemers staan hierbij centraal.

  • 2.

    De tweede investeringslijn circulair produceren ondersteunt de transitie naar een kringlooplandbouw, waarin reststromen worden hergebruikt. Dat is een wezenlijk onderdeel van de maatschappelijke opgave, waarmee wordt bijgedragen aan terugdringen van de uitstoot van bijvoorbeeld stikstof en CO2 en in bredere zin aan klimaat- en energiebewust ondernemen. Concepten als kringloop-, natuurinclusieve en biologische landbouw staan hierbij centraal. Ook wordt de uitvoeringsagenda Vitale Veehouderij versterkt doorgezet.

  • 3.

    De Provincie Limburg ziet de zwakke marktpositie van de primaire sector als een van de belangrijkste obstakels voor het verder ontwikkelen en verduurzamen van de agrifoodsector. Via de derde investeringslijn sterker in de marktketen wil de Provincie steun geven aan initiatieven die deze positie versterken.

  • 4.

    De transitie in de agrifood is meer dan een technische exercitie. Het betreft ook een verandering van de wijze van samenwerking en van samenwerkingsverbanden, met een open houding voor de eigenheden van de ander. Met de vierde investeringslijn grensoverschrijdend verbinden wil de Provincie dit onderdeel van de transitie ondersteunen. Belangrijkste speerpunt is het versterken van de grensoverschrijdende samenwerking (nationaal en (EU)-regionaal.

Een POP3 aanvraag zal duidelijk in het voorgeschreven projectplan/format moeten beschrijven en beargumenteren hoe bij te dragen aan welk POP3-thema (a-b-c-d-f-g) en welke actielijn (1-2-3-4) van het provinciaal beleid “Koers naar de Toekomst”. Betreffend beleidsdocument is beschikbaar op www.limburg.nl.

 

Indien de aanvraag géén betrekking heeft op één of meerdere van bovenvermelde thema’s in samenhang met de investeringslijnen uit het provinciaal beleid zal de aanvraag worden afgewezen.

Toelichting artikel 3 (aanvrager)

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. In principe hoeft de aanvrager niet alle benodigde kennis zelf in huis te hebben, maar zijn/haar eigen kennisinbreng moet nadrukkelijk aangetoond en beschreven worden in de aanvraag. Aanvrager kan de overig benodigde deskundigheid, ervaring en expertise inhuren c.q. aantrekken. Het gaat om relevante kennis en ervaring. Het opleidingsniveau ‘sec’ is van minder belang. Met andere woorden een persoon met een MBO opleiding en jarenlange ervaring zou meer voor het project kunnen betekenen dan een persoon met een HBO opleiding en geen ervaring.

 

De aanvraag mag ook door een samenwerkingsverband worden ingediend. Als er sprake is van een samenwerkingsverband dan geldt dat ten minste één van de aanvragers gespecialiseerd is in het aanbieden van kennis of het organiseren van projectgestuurde kennisoverdracht- en voorlichtingsactiviteiten. Ten aanzien van de voorwaarden van samenwerkingsverbanden is artikel 1.6 van de Verordening leidend.

Toelichting artikel 4 (aanvraag)

Conform artikel 1.3, vierde lid, onder h, van de Verordening zal voor het projectplan zoals vermeld in artikel 1.7, tweede lid, onder f, van de Verordening het op de website https://www.limburg.nl/loket/subsidies/actuele-subsidies/subsidieregelingen-0/@1837/subsidieverordening/ beschikbaar gestelde format gehanteerd dienen te worden.

 

Bij de aanvraag dienen diverse van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd te worden:

  • Curriculum Vitae (verplicht);

  • berekening deelnemersbijdrage (indien van toepassing, zie ook toelichting artikel 7)

  • projectplan, zie format op website (verplicht);

  • onderbouwing/specificatie van de begroting (verplicht);

  • bewijsstukken begroting/offertes. Indien niet aanwezig aangeven waar de bedragen op gebaseerd zijn (verplicht);

  • toezegging overige financiers of aangeven dat financiering is aangevraagd en daar de stand van zaken van (indien van toepassing);

  • samenwerkingsovereenkomst (indien van toepassing). Zie hiervoor artikel 1.6 van de Verordening;

  • bewijsstukken machtiging (indien van toepassing);

  • vergunningen (indien van toepassing);

  • verklaring van de belastingdienst inzake niet-verrekenbare dan wel niet compensabele btw (indien van toepassing);

  • overzicht van de inkomsten en/of besparingen als gevolg van de uitvoering van uw project (indien van toepassing);

  • verkenning naar mogelijk omgevingseffecten of de aanvraag van de vergunning (indien van toepassing);

  • documenten aanbesteding (indien van toepassing).

Voor meer uitleg wordt verwezen naar het Handboek voor POP3-subsidieaanvragers (te vinden op de provinciale website en de website van het Regiebureau POP3: https://www.netwerkplatteland.nl/documenten/publicaties/2018/06/04/handboek-voor-pop3subsidieaanvragers).

Toelichting artikel 5 (subsidiabele kosten)

In dit lid staan specifieke kosten omschreven die subsidiabel zijn (zie ook verwijzing naar Verordening).

Toelichting artikel 6 (niet subsidiabele kosten)

In dit lid staan specifieke kosten omschreven die niet subsidiabel zijn en dus niet voor subsidie in aanmerking komen (zie ook verwijzing naar Verordening).

Toelichting artikel 7 (hoogte subsidie)

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en het maximum subsidiebedrag bedraagt € 120.000. Het minimumbedrag aan subsidie is € 50.000. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 aan subsidie toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijkt te zijn.

 

Deelnemers aan de trainingen, workshops, coaching en demonstraties mogen conform artikel 1.20 van de Verordening bijdragen aan de kosten van het project tot maximaal 20% van de subsidiabele kosten. U dient dit inzichtelijk te maken bij de subsidieaanvraag. Hiermee wordt voorkomen dat de financiële bijdrage van de deelnemers tot netto-inkomsten voor de aanvrager leidt en niet slechts als dekking voor de eigen bijdrage van 20% door de aanvrager. In geval er bij verlening meer bijdragen van deelnemers worden verwacht dan de hierboven genoemde 20%, wordt het surplus in mindering gebracht op de te verlenen subsidie. Indien er bij vaststelling meer bijdragen van deelnemers worden ontvangen, dan bij de verlening rekening mee is gehouden, wordt het bedrag aan extra inkomsten in mindering gebracht op de subsidie.

Toelichting artikel 8 (selectiecriteria, weging en selectie)

De subsidieaanvraag verloopt via een tendersysteem. Dat wil zeggen dat gedurende een beperkte periode subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. De beste voorstellen komen in aanmerking voor subsidie. De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van vier selectiecriteria:

  • i.

    effectiviteit;

  • ii.

    haalbaarheid/kans op succes;

  • iii.

    innovativiteit;

  • iv.

    efficiëntie.

Voor elk selectiecriterium kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald. Indien een aanvraag minder dan 24 punten (60%) behaalt, dan wordt de aanvraag afgewezen.

 

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee de nodige accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn ingesteld om een gelijke en transparante behandeling van de aanvragen mogelijk te maken. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de financiële middelen.

Alle aanvragen die tijdig binnen zijn worden eerst getoetst op ontvankelijk- en compleetheid. Vervolgens worden de aanvragen op basis van hun scores op de selectiecriteria gerangschikt door een door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie van hoog naar laag.

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximaal te behalen punten

Te behalen minimumscore

i

Effectiviteit

3

0-5

15

Minimaal 60% van het maximaal te behalen punten

ii

Haalbaarheid/Kans op succes

2

0-5

10

iii

Innovativiteit

1

0-5

5

iv

Efficiëntie

2

0-5

10

 

 

 

 

40

24

(i) Effectiviteit

Bij dit selectiecriterium gaat het om de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de beleidsdoelstelling(en) van het openstellingsbesluit. Bij de beoordeling van de te bereiken doelstelling(en) wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dat bij dit criterium ook naar het gevraagde subsidiebedrag wordt gekeken, betekent overigens niet dat het criterium rekenkundig (‘impact delen door subsidiebedrag') moet worden uitgelegd. De impact, dus het effect/resultaat van de activiteit blijft het leidende element.

 

De effectiviteit wordt beoordeeld door in samenhang naar de volgende aspecten te kijken:

  • mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de openstelling: het toepassen van gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk door kennisoverdracht aan grote groepen (c.q. het peloton) van ondernemers in de agrosector teneinde het provinciale beleid te realiseren. Met andere woorden: in hoeverre dragen de activiteiten (kennisoverdracht) via de onderscheiden POP3-thema’s bij aan de geformuleerde (sub-)doelen van de actielijnen van Koers naar de Toekomst (Beleidskader Limburgse landbouw-en agrifoodsector 2020-2023);

  • bereik van de activiteit: bij bereik gaat het om de omvang van de beoogde doelgroep die potentieel kan mee doen en welke acties ondernomen worden om deze groep te laten mee doen (mondeling, per e-mail, via sociale media, vakbladen etc.). Er wordt o.a. tevens gekeken naar het aantal bijeenkomsten, aantal vervolgbijeenkomsten (per individuele deelnemer), aantal deelnemers, breedte/samenstelling van de groep, specifieke actie(s), aantal contacturen per deelnemer;

  • wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd. Borging betekent dat de kennisoverdracht niet vluchtig is, maar beklijft bij de deelnemers.

Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

5 punten indien de effectiviteit zeer goed is;

4 punten indien de effectiviteit goed is;

3 punten indien de effectiviteit voldoende is;

2 punten indien de effectiviteit matig is;

1 punt indien de effectiviteit gering is;

0 punten indien de effectiviteit zeer gering is.

(ii) Haalbaarheid / Kans op succes

Haalbaarheid / Kans op succes wordt beoordeeld door in samenhang naar de volgende aspecten te kijken:

  • kwaliteit van de kennisaanbieder(s): curriculum vitae (relevante opleiding(-en) en ervaring met soortgelijke projecten);

  • kwaliteit van het projectplan: heldere beschrijving van het probleem en aanpak van activiteiten alsook aandacht voor beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico's. Hierbij wordt gekeken naar hoe realistisch het plan is en of alle relevante partijen bij de kennisoverdracht activiteit betrokken zijn;

  • mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven toepassen.

Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

5 punten indien haalbaarheid/kans op succes zeer goed is;

4 punten indien haalbaarheid/kans op succes goed is;

3 punten indien haalbaarheid/kans op succes voldoende is;

2 punten indien de haalbaarheid/kans op succes matig is;

1 punt indien de haalbaarheid/kans op succes gering is;

0 punten indien de haalbaarheid/kans op succes zeer gering is.

(iii) Innovativiteit

Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

  • de aard van de innovatieve kennis;

  • het vernieuwende karakter van de innovatieve kennis.

Het begrip ‘innovativiteit’ wordt relatief breed geïnterpreteerd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt hoeft niet specifiek gestimuleerd meer te worden. Innovatie of vernieuwing kan neerslaan in producten, processen, diensten en/of organisatievormen en kan onder andere betrekking hebben op technologie, samenwerking, management, logistiek en marketing. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd de mate aan te tonen van de beoogde vernieuwing ten opzichte van wat reeds gangbaar is en toegepast wordt.

 

Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

5 punten indien de innovativiteit zeer goed is;

4 punten indien de innovativiteit goed is;

3 punten indien de innovativiteit voldoende is;

2 punten indien de innovativiteit matig is;

1 punt indien de innovativiteit gering is;

0 punten indien de effectiviteit zeer gering is.

(iv) efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in onderlinge samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie, hoe is dit aannemelijk gemaakt?

  • relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Op dit criterium kan als volgt gescoord worden:

5 punten indien de efficiëntie zeer goed is;

4 punten indien de efficiëntie goed is;

3 punten indien de efficiëntie voldoende is;

2 punten indien de efficiëntie matig is;

1 punt indien de efficiëntie gering is;

0 punten indien de efficiëntie zeer gering is.

Toelichting artikel 9 (bevoorschotting)

De aanvrager mag maximaal 1 keer per projectjaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen, is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

dhr. J.W. Remkes

de secretaris,

dhr. drs. G.H.E. Derks

Naar boven