Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 20 april 2021, nr. 1612005 tot wijziging van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Holland

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluiten:

ARTIKEL I

A

 

De Beleidsregel natuurbescherming Noord-Holland wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

  • 2.

    Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

     

    • 2.

      Aanvragen om ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet waaraan een soortenmanagementplan ten grondslag ligt, worden aangevraagd overeenkomstig Bijlage II.

B

 

Er wordt een Bijlage II aan de regeling toegevoegd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Haarlem, 20 april 2021

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.Th.H. van Dijk, voorzitter.

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris.

Bijlage II

 

1 Inleiding

Woningtekorten, het Klimaatakkoord, de noodzaak voor verduurzaming en klimaatbestendig bouwen hebben geresulteerd in een toename van ruimtelijke ontwikkelingen in de bouw- en woonsector. De projecten zijn vandaag de dag veelal niet meer kleinschalig, maar beslaan grote delen van gemeenten. Deze ontwikkelingen vragen in het kader van de Wet natuurbescherming om een meer gebiedsgerichte aanpak voor zowel de aanwezige beschermde soorten als voor de ontwikkelaars.

 

Met een soortenmanagementplan (hierna: SMP) kan voorzien worden in de vraag naar een gebiedsgerichte aanpak voor activiteiten over een langere periode, die de huidige projectgerichte aanpak kan vervangen. Met een SMP wordt gewerkt met grotere ruimtelijke eenheden waarbinnen diverse werkzaamheden plaatsvinden en complexe netwerken van beschermde soorten en functies aanwezig zijn en behouden blijven. Een goed SMP biedt vanwege de gebiedsbrede aanpak tevens kansen voor een betere soortenbescherming dan in de huidige situatie.

 

Echter, de huidige onderzoeks- en toetsingsmethodiek met betrekking tot soortbescherming sluit (nog) niet aan bij de gewenste gebiedsgerichte/generieke aanpak, wat problemen oplevert bij de beoordeling van desbetreffende ontheffingsaanvragen. Dit staat in de weg van een effectieve bescherming van de soorten en de voordelen van een SMP voor aanvragers. Zonder heldere kaders blijft ongewild sprake van casuïstiek maatwerk.

 

Dit document dient voor initiatiefnemers en adviesbureaus duidelijkheid te verschaffen over de aspecten waaraan ontheffingsaanvragen Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) op basis van een SMP in de provincie Noord-Holland moeten voldoen.

 

Dit document is opgesteld op grond van het huidige recht (de huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie).

 

Hieronder worden de verschillende componenten waaruit een SMP moet bestaan verder toegelicht.

 

REIKWIJDTE DOCUMENT

 

Specifieke soorten

 

Dit document heeft betrekking op de meest voorkomende soorten in ontheffingsaanvragen voor het stedelijk gebied: gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.

 

Afwijken van dit document is mogelijk, mits alle keuzes en methodieken te allen tijde gedegen ecologisch onderbouwd worden. De verschillende stappen moeten navolgbaar en (systematisch/ ecologisch) onderbouwd zijn met kennis en documenten op basis van wetenschappelijke literatuur, best beschikbare kennis of aantoonbare ervaringen.

 

Onderzoek naar de aanwezigheid van overige vleermuissoorten zoals laatvlieger, meervleermuis, kleine dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis blijft ten alle tijden noodzakelijk. Bij aanwezigheid van beschermde functies van deze vleermuissoorten kan een regulier ontheffingstraject noodzakelijk zijn. Het streven is voor bovengenoemde soorten om op termijn ontheffing met behulp van een SMP mogelijk te maken. Hiervoor is meer kennis benodigd op het gebied van efficiënte onderzoeksmethodieken en effectieve mitigerende en compenserende maatregelen.

 

Indien in het plangebied beschermde soorten (potentieel) aanwezig zijn die niet vallen onder de reikwijdte van een ontheffing op basis van een SMP, terwijl er ten aanzien van deze soorten wel overtredingen van de Wnb te verwachten zijn, dan dient voor deze beschermde soorten separaat een reguliere ontheffing aangevraagd te worden.

 

Specifiek gebied

 

Het SMP-gebied ziet op grotere ruimtelijke eenheden waarbinnen diverse werkzaamheden plaatsvinden en complexe netwerken van beschermde soorten en functies aanwezig zijn en behouden blijven. Dit betekent dat een SMP-gebied niet uit alleen woningen of een woningvoorraad bestaat. Om een duidelijk beeld van de netwerken van beschermde soorten te hebben is het noodzakelijk om alle bebouwing én de bestaande groene en blauwe structuren, zoals tuinen, lanen, plantsoenen en waterpartijen in het SMP gebied op te nemen en te onderzoeken.

 

Een afbakening van een SMP-gebied vindt plaats op basis van logische grenzen. Wenselijk is een afbakening op gemeente-, wijk- of buurtgrens. Een andere wijze van afbakening is mogelijk mits de keuze hierover op ecologische gronden voldoende is gemotiveerd. Bij het vaststellen van de begrenzing van het SMP-gebied dient een extra randzone van minimaal 50 meter rondom het SMP-gebied te worden toegevoegd.

 

De begrippenlijst wordt weergegeven aan het einde van het document. Hier worden (inhoudelijke) termen die worden gebruikt in het rapport nader toegelicht.

 

2 Opbouw soortenmanagementplan

Voor de toetsing van een SMP in de provincie Noord-Holland moeten de onderstaande zes componenten in het SMP behandeld zijn. Hieronder vindt u per component de basis vereisten aan elk SMP.

 

2.1 De vaste componenten in elk SMP

  • 1)

    Inleidende documentatie

  • 2)

    Basisonderzoek

  • 3)

    Effectbepaling

  • 4)

    Mitigatie- en compensatieplan

  • 5)

    Monitoringsplan

  • 6)

    Procesbeschrijving, administratie- en managementplan.

Bij het aanleveren accepteren wij alleen aanvragen met SMP waarin:

 

  • Componenten 1 t/m 3 definitief en compleet zijn.

  • Componenten 4 t/m 6 in concept toegevoegd zijn.

De conceptversies van de plannen van aanpak en rapportages onder componenten 4 tot en met 6 moeten ruim voldoende inzicht bieden in de te nemen stappen en de gemaakte keuzes in relatie tot de staat van instandhouding (hierna: SvI) van de aanwezige soorten en functies.

 

2.2 Waarborging van de SvI

Vanuit het wettelijk kader van de Wnb dient er op voorhand voldoende zekerheid te zijn dat de staat van instandhouding SvI van de aanwezige beschermde soorten gegarandeerd kan worden. Hierbij moeten in ieder geval de volgende vragen in het plan van aanpak onderbouwd worden:

 

  • Geeft het plan van aanpak voldoende inzicht in de te nemen stappen met betrekking tot de gehele uitvoering?

  • Welke op ecologische / wetenschappelijke grondslag gemotiveerde keuzen en werkwijzen liggen ten grondslag aan het plan van aanpak?

  • Wordt uit het plan van aanpak duidelijk welke opties voor maatregelen mogelijk zijn en wanneer welke optie toegepast wordt (prioritering)?

  • Is duidelijk op welke wijze de uitvoering en (indien van toepassing) het onderhoud van de maatregelen is geborgd?

  • Is uit het plan van aanpak duidelijk op te maken hoe de verschillende processen en verantwoordelijkheden tussen de diverse uitvoerende partijen verdeelt zijn gedurende de gehele periode van uitvoering?

  • Zijn gedurende de termijn van de ontheffing de verschillende communicatielijnen duidelijk op basis van de voorgenomen plannen?

  • Is duidelijk wanneer, waarom en hoe actie wordt ondernomen m.b.t. het veranderen van de plan van aanpak, nieuwe maatregelen of extra maatregelen en wie hier verantwoordelijk voor is?

  • Is er een plan van aanpak aanwezig m.b.t. hoe een plus gecreëerd wordt om aanwezige populaties en netwerken te versterken?

2.3 De soorten waarvoor het SMP toepasbaar is

Voor wat betreft de gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis zijn bewezen effectieve mitigerende en compenserende maatregelen bekend. Hiernaast is voldoende kennis beschikbaar over het voorkomen en de verspreiding van deze soorten in Noord-Holland (SvI). Het ligt daarom in de rede dat een meer generieke en programmatische aanpak van een SMP (onder voorwaarden) toepasbaar is op deze soorten. Deze vier beschermde soorten hebben baat bij een gebiedsbrede aanpak, waarbij aandacht is voor het duurzaam in stand houden en verbeteren van het functionele leefgebied.

 

Met betrekking tot de SvI dienen in ieder geval de volgende onderdelen in het SMP voldoende in kaart gebracht te zijn of ecologisch te worden gemotiveerd indien recente gegevens hierover ontbreken:

 

  • Huidige voorkomen en verspreiding (waar komt de soort wel en niet voor);

  • Waar komen welke functies van welke soort (soort-functie combinaties) voor en samenhang van het netwerk van de voorkomende soorten;

  • Huidige SvI van de betreffende soorten in en in de nabije omgeving van het SMP-gebied.

  • Huidige verspreiding van de betreffende soorten in de regio/provincie1.

  • De kwaliteit van de verschillende habitats, functionele leefomgeving, samenhang en potentie van het SMP-gebied voor de aangetroffen soorten (soort*functie matrix).

  • Onderbouwing van de risico’s en de effecten van de geplande activiteiten op de SvI van de betreffende soorten.

Let op: voor het vernietigen of aantasten van nesten van vogelsoorten buiten het broedseizoen welke zijn opgenomen in categorie 5 van de richtlijnen van RVO (welke thans door diverse provincies worden aangepast) geldt voor Noord-Holland het volgende:

 

Voor soorten van Categorie 5, waarbij sprake is van een provinciale negatieve broedvogeltrend 2 welke (1) afhankelijk zijn van nestplaatsen in gebouwen of (2) waar het kritische koloniebroeders betreft die hoge eisen stellen aan hun nestlocatie en waarvoor geen direct geschikte alternatieven beschikbaar zijn gelijk in aard, omvang en kwaliteit achten wij dat er sprake is van zwaarwegende feiten en omstandigheden om jaarrond bescherming te rechtvaardigen.

 

2.4 Soorten die zich niet lenen voor een SMP

Een aantal soorten van de Europese Habitatrichtlijn en de vogels met jaarrond beschermde rust- en/of verblijfplaatsen anders dan gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis lenen zich (nog) niet voor een SMP. Het betreft soorten:

 

  • waar tot op heden géén bewezen effectieve maatregelen voor bekend zijn en/of,

  • die vanwege de zeldzaamheid of de benodigde hoge inspanning die geleverd moet worden bij onderzoek een te hoog risico lopen gemist of onderschat te worden binnen een SMP gebied.

Beschermde soorten die zich op dit moment niet lenen voor de generieke aanpak zijn: de laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis, baardvleermuis, kleine dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis en de gewone grootoorvleermuis. Wij merken daarbij op dat deze opsomming niet uitputtend is. Een opeenstapeling van verschillende onzekerheden in het onderzoek en in de maatregelen met betrekking tot deze soorten vormen geen solide basis voor een juridisch besluit op basis van een SMP.

 

Voor bovengenoemde beschermde soorten kan in Noord-Holland om deze reden niet standaard ontheffing verleend worden middels een SMP. Ontheffingverlening voor deze soorten blijft te allen tijde maatwerk. Indien in het plangebied beschermde soorten (potentieel) aanwezig zijn die niet vallen onder de reikwijdte van een ontheffing op basis van een SMP, terwijl er ten aanzien van deze soorten wel overtredingen van de Wnb te verwachten zijn, dan dient voor deze soorten alsnog separaat onderzoek uitgevoerd te worden en, indien nodig, een ontheffing in het kader van de Wnb te worden aangevraagd.

 

3 Procedure SMP

In onderstaande afbeelding vindt u een overzicht van de mogelijkheden en stappen die doorlopen worden bij het aanvragen van een ontheffing middels een SMP. Na afronding van de benodigde veldonderzoeken voor het SMP en vóór het indienen van de aanvraag is vooroverleg met het bevoegd gezag (OD NHN is namens Gedeputeerde Staten gemandateerd) raadzaam. Tijdens het vooroverleg moeten de volgende aspecten (in concept) bekend en met OD NHN gedeeld zijn:

 

  • welke soorten en functies aanwezig zijn binnen het totale SMP-gebied;

  • welke werkzaamheden vinden waar en op welke schaal plaats;

  • welke effecten deze werkzaamheden tot gevolg hebben;

  • concept SMP inclusief een onderbouwd mitigatie- en compensatieplan.

 

Afbeelding 1: Stappen procedure aanvragen ontheffing Wnb middels een SMP.

 

4 Component 1: Inleidende documentatie

In dit hoofdstuk vindt u de basisgegevens voor de ontheffingsaanvraag op basis van een SMP. Deze basisgegevens houden in:

 

  • de algemene informatie over het SMP-gebied,

  • omschrijving van alle geplande activiteiten,

  • een samenvatting van de aanwezige soorten en functies en interpretatie naar netwerk(en),

  • de concrete verbodsbepalingen waar ontheffing voor aangevraagd wordt,

  • een onderbouwing van het wettelijk belang en

  • een onderbouwing van de alternatievenafweging.

U dient hierbij de in tabel 1 genoemde punten te beschrijven. Zij zijn noodzakelijk voor een SMP-beoordeling.

 

Tabel 1. Noodzakelijke punten inleidende documentatie

 

Nr.

Check

Beschrijving

1.1

Beschrijving SMP/ plangebied met hierin opgenomen:

Begrenzing van het SMP-gebied:

  • Overzichtskaart van het gehele SMP-gebied, weergegeven op een topografische kaart met een legenda en schaal. 

  • detailkaarten van de verschillende deelgebieden, weergegeven op een topografische kaart met een legenda en schaal.

Beschrijving van de verschillende woning- en wijktypen (landschapstypen);

Het adressenbestand3 van de verschillende deelprojecten.

1.2

Een volledige beschrijving van alle activiteiten die uitgevoerd worden binnen het SMP-gebied en voor welke activiteiten een ontheffing noodzakelijk is.

1.3

Benoeming gebruikers en actoren van de ontheffing SMP en inzicht in registratie en verslaglegging (primaire verantwoordelijkheid) zodat dit ook voor de provinciale toezicht- en handhavers inzichtelijk is.

1.4

Aangevraagde ontheffingstermijn.

1.5

Benoem de beschermde soorten waar de ontheffing in het kader van de Wnb voor aangevraagd wordt.

1.6

Benoem de verbodsbepalingen waar de ontheffing in het kader van de Wnb voor aangevraagd wordt.

1.7

Een onderbouwing van het wettelijk belang met daarin opgenomen de verwijzingen naar achterliggende documenten waaruit dit belang duidelijk blijkt. Achterliggende documenten zoals gebouwinspecties of beleidsstukken van gemeente, provincie of het Rijk waaruit het belang blijkt, dienen te worden bijgevoegd, tenzij deze openbaar beschikbaar zijn.

1.8

Alternatievenafweging waarin wordt gemotiveerd dat er vanuit de soort bezien geen andere bevredigende oplossing bestaat die minder negatieve effecten op de soort veroorzaakt op de van te voren bekende activiteiten en de nog onbekende activiteiten.

1.9

Een duidelijk overzicht van de aanwezigheid van de soorten en functies in tabelvorm.

 

 

5 Component 2: Basisonderzoek

Het basisonderzoek vormt de basis van het SMP. Aan de hand van de gegevens die in dit onderzoek verzameld worden, kan worden ingeschat welke maatregelen nodig zijn om de SvI van de betreffende soorten te kunnen waarborgen.

 

Het basisonderzoek bestaat uit drie onderdelen:

 

  • 1)

    literatuuronderzoek / bronnenonderzoek;

  • 2)

    gebiedsdekkende quickscan;

  • 3)

    uitgebreid nader onderzoek naar beschermde soorten.

Alle benodigde onderzoeksrapportages naar de aanwezigheid van beschermde soorten, die ten grondslag liggen aan het SMP, dienen aanwezig te zijn bij de ontheffingsaanvraag.

 

5.1 Literatuuronderzoek

De literatuurstudie naar het voorkomen van beschermde soorten, in en nabij het plangebied, en naar soort specifieke voorkeuren en trends moet voldoende robuust zijn. Bij het raadplegen van databanken om de aanwezigheid van beschermde soorten na te gaan, dient gelet te worden op de (ecologische) onderbouwing van de actualiteit, relevantie, betrouwbaarheid en accuraatheid van de bronnen. Onderzoeksgegevens kunnen over een langere periode verzameld worden om inzichten te delen over hoe de beschermde soorten het plangebied gebruiken. Verouderde data dient te allen tijde aangevuld te worden met recent onderzoek waaruit de functionaliteit van het hele plangebied duidelijk te herleiden is. Verouderde data kan inzicht geven in het gebruik van het SMP gebied door beschermde soorten. Toepassingen van oude data moeten overzichtelijk weergegeven worden in tabelvorm.

 

Indien de informatie uit de literatuurstudie gebaseerd is op expert judgement dient navolgbaar te zijn waarop deze expert judgement is gebaseerd. Als bijvoorbeeld op basis van expert judgement bepaalde soorten op voorhand worden uitgesloten, dan dient dit altijd beschreven en in verband te worden gebracht met de fysieke kenmerken van het plangebied en de daarin aanwezige gebouwen en/of beplantingen enerzijds en de eisen die de beschermde soort stelt anderzijds. In tabel 2a is opgenomen waaraan de literatuurstudie moet voldoen.

 

Tabel 2a. Literatuurstudie SMP s Noord-Holland

Nr.

Check

Beschrijving

2.1

Bronvermeldingen van de gebruikte bronnen (incl. specificaties) in een overzichtelijke lijst.

2.2

Een overzicht van relevante betrokken partijen die geraadpleegd zijn. Denk aan lokale werkgroepen zoals de KNNV of natuurwerkgroepen, stadsecologen, Vogelbescherming en de Zoogdiervereniging. Maar in sommige gevallen ook de gemeente (bv. Natuurwaardenkaart Amsterdam), de lokale vleermuizenwerkgroep of dierenopvang.

2.3

Indien een expert geraadpleegd is, dient aangegeven te zijn hoe de informatie verkregen is en dit dient bevestigd te worden per brief of per mail.

2.4

Relevante literatuurstudies die voor het SMP gebruikt zijn dienen te worden bijgevoegd. Indien de studies integraal beschikbaar zijn op internet, kan volstaan worden met een link naar de betreffende studie.

2.5

Bij het gebruik van meerdere onderzoeksrapporten of resultaten en waarnemingen van eerder uitgevoerde onderzoeken, dient de bron van de data en informatie duidelijk herleidbaar te zijn. Hierbij dient verwijzing naar het paginanummer / nummer paragraaf toegevoegd te worden aanvullend met een verhelderend overzicht van de verschillende gebruikte data en bronnen.

 

5.2 Potentie-analyse/ gebiedsdekkende quickscan

Om een eerste inschatting te kunnen maken van de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de aanwezige beschermde soorten in het plangebied, dient de potentie voor de aanwezigheid van beschermde soorten in kaart te worden gebracht. Een gebiedsdekkende quickscan (verkennend onderzoek) heeft als doel de (potentieel) belangrijke structuren, leefgebieden en potentiële samenhang van leefgebieden van verschillende (beschermde) soorten afzonderlijk in kaart te brengen. In tabel 2b is opgenomen waaraan een gebiedsdekkende quickscan moet voldoen.

 

De gebiedsdekkende quickscan dient altijd te voldoen aan de volgende basiselementen:

  • literatuurstudie;

  • gebiedsanalyse: het identificeren van de voor beschermde soorten mogelijk kansrijke structuren en objecten in het SMP-gebied;

  • verkennende veldbezoeken.

Met behulp van een gebiedsdekkende quickscan wordt bepaald welke soortgerichte onderzoeken noodzakelijk zijn. Hiernaast kan de verkregen informatie uit de gebiedsdekkende quickscan input leveren bij het vaststellen van de methodiek, de onderzoeksinspanning en de verdeling van onderzoeksintensiteit bij soortonderzoeken. Bijvoorbeeld middels een zogenaamde soorten*functiematrix (of soort-functiecombinaties). Hoe de gebiedsdekkende quickscan uitgevoerd wordt, is volledig afhankelijk van de situatie (zgn. ‘lokale feiten en omstandigheden’), de kenmerken van het gebied en de beschikbare informatie. Dit vereist maatwerk.

 

Alle aannames, gemaakte keuzen en conclusies op basis van een gebiedsdekkende quickscan moeten te allen tijde gedegen ecologisch onderbouwd worden. De verschillende stappen moeten navolgbaar zijn en onderbouwd met kennis en documenten op basis van wetenschappelijke literatuur, best beschikbare kennis of aantoonbare ervaringen of fotomateriaal.

 

Tabel 2b. Gebiedsdekkende quickscan SMP’s

Nr.

Check

Beschrijving

2.6

Beschrijving van de uitvoering van de quickscan met hierin:

Beschrijving van de toegepaste methodiek met een duidelijke ecologische onderbouwing;

Data en start- en eindtijden van de veldonderzoeken;

Specificaties van de veldbezoeken.

2.7

Topografische kaart met onderzochte gebieden per veldbezoek.

2.8

Beschrijving van potenties voor beschermde soorten van het plangebied op basis van habitat/fysieke kenmerken (soort-functie-combinaties).

2.9

Een kaart met daarop aangegeven de potenties/ resultaten van de quickscan.

2.10

Een duidelijk overzicht of tabel (zgn. ‘soorten*functiematrix’ of kansenkaart) waarin voorgenoemde punten zijn verbeeld.

2.11

Een beschrijving van de conclusies die getrokken kunnen worden uit de potentie-analyse voor de bepaling van de benodigde soortgerichte onderzoeken, methodiek en onderzoeksinspanning.

2.12

Indien delen van het plangebied niet zijn bezocht, moet worden aangegeven waarom hier op voorhand geen functionaliteiten verwacht werden of waarom deze gebieden niet zijn geïnspecteerd.

 

5.3 Onderzoek beschermde soorten

De basis van een SMP is altijd een recent soortgericht veldonderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en functies. Bij een SMP ligt de nadruk van het onderzoek op het in kaart brengen van aanwezige netwerken en de belangrijke functies, omdat deze bepalend zijn voor het voorkomen van de populatie. In tegenstelling tot reguliere aanvragen, staan in beginsel populatie-effecten centraal.

 

Voor de periodisering van de verschillende onderzoeken en het minimale aantal bezoeken zijn het meest recente Vleermuisprotocol (NGB) en de Kennisdocumenten (BIJ12) uitsluitend indicatief van aard. Omdat de onderzoeken naar beschermde soorten voor een SMP niet op objectniveau, maar op gebiedsniveau uitgevoerd worden is het namelijk noodzakelijk om de onderzoeksinspanning hierop aan te passen. Dit vereist maatwerk. Momenteel zijn er geen breed gedragen onderzoeksprotocollen beschikbaar voor het in kaart brengen van verblijfplaatsen en functies van vleermuizen, huismus en gierzwaluwen in grote stedelijke gebieden.

 

Zo is het in de praktijk vaak niet mogelijk om op gebiedsniveau de 75% regel, uit het Vleermuisprotocol 2021 (NGB), te hanteren. Indien nieuwe, toepasbare, protocollen worden vastgesteld, die tevens getoetst zijn door het bevoegd gezag, dient hier gebruik van gemaakt te worden. Tot die tijd, en voor zover er wordt afgeweken van de vastgestelde protocollen, is een goede navolgbare motivatie (of validatie) van onderzoeksmethodieken noodzakelijk, die toetsbaar is voor het bevoegd gezag.

 

De onderzoeksinspanning en -methodiek voor het onderzoek naar beschermde soorten dient systematisch vastgesteld en onderbouwd te worden op basis van verschillende factoren als:

  • soorten*functiematrix;

  • kansen-/ potentiekaart;

  • omgevingskenmerken (aanwezige landschapstypen);

  • toegankelijkheid en overzichtelijkheid van het onderzoeksgebied;

  • relevante reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het SMP-gebied waarin de aanwezigheid van belangrijke functies reeds is aangetoond of is verwacht. 

 

De resultaten van het onderzoek bestaan uit waarnemingen, kaartmateriaal en uitgebreide beschrijving van de aangetroffen soorten en functies. Maak hierbij onderscheid in hotspots, functioneel leefgebied, belangrijk foerageergebied, belangrijke vliegroutes, bijzondere locaties waar meerdere bijzondere functies samen komen, kraam- en massawinterverblijfplaatsen, grote of geïsoleerde kolonies, etc. Aan de hand van deze gegevens kunnen bij de effectbeoordeling (zie volgende hoofdstuk) de effecten in de context van de schaal en intensiteit van de activiteiten en werkzaamheden in beeld gebracht worden.

 

De gebruikte methodiek van het soort dekkend onderzoek dient logisch te volgen uit het verkennend onderzoek (literatuuronderzoek en gebiedsgerichte quickscan, zie hiervoor de tabellen 2a en 2b). Het soortgerichte onderzoek is gebiedsdekkend, tenzij op voorhand onderbouwd is, waarom bepaalde deelgebieden geen potenties hebben voor aanwezigheid van beschermde soorten.

 

In de rapportage van het soort dekkend onderzoek zijn minimaal korte beschrijvingen opgenomen van de potenties van het gebied voor de te verwachten soorten, de kenmerken van het gebied en een logische vertaling hiervan naar de onderzoeksinspanning en -intensiteit (zie tabel 2c). Hierin is bijvoorbeeld opgenomen of op bepaalde plekken meer inzet is geweest, omdat naar verwachting belangrijke functies aanwezig kunnen zijn. Indien delen van het plangebied niet zijn bezocht, moet worden aangegeven waarom hier op voorhand geen functionaliteiten verwacht werden of waarom dit niet is geïnventariseerd. Nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen en belangrijke en kwetsbare verblijfplaatsen van vleermuizen dienen tot op huisnummer-niveau in kaart gebracht te zijn.

 

Idealiter wordt een potentiekaart verstrekt op basis van de gebiedsanalyse in de quickscan, welke in lijn is met het uitgevoerde onderzoek. Voor iedere soort(groep) moet bij het SMP een overzichtelijk en navolgbare verslaglegging van de onderzoeksresultaten en de onderzoeksopzet aangeleverd worden.

 

De rapportage van het soort dekkend onderzoek heeft ten minste de volgende verplichte onderdelen: 

 

  • specificatie van en toelichting op de onderzoekinspanning en –intensiteit;

  • de gebruikte methodieken, middelen en werkwijze;

  • een heldere beschrijving van de onderzoeksresultaten inclusief een overzichtelijke tabel;

  • conclusies en discussies, een overzicht van gebruikte bronnen en onderzoeksrapporten conform tabel 2a. 

 

Tabel 2c. Onderzoek beschermde soorten

Nr.

Check

Beschrijving

2.13

Beschrijving en onderbouwing van de onderzochte soorten en functies.

2.14

Beschrijving en onderbouwing van de toegepaste onderzoeksmethodiek.

2.15

Toegepaste kennisdocumenten en protocollen voor het onderzoek dan wel het maatwerk dat in aanvulling of afwijking hiervan is uitgevoerd.

2.16

Onderbouwing van de bepaling van de onderzoeksinspanning en -intensiteit van het uitgevoerde onderzoek.

2.17

Specificaties van de uitgevoerde veldonderzoeken:

Indeling, begrenzing en omvang van de onderzoeksgebieden (incl. topografische kaart met een doelmatige schaal) per veldbezoek;

Data waarop de veldbezoeken hebben plaatsgevonden;

Start- en eindtijd van de veldbezoeken;

Weersomstandigheden tijdens de veldbezoeken;

Het aantal onderzoekers in relatie tot de grootte van het onderzoeksgebied. Dit is mede afhankelijk van de ervaring van de onderzoekers;

Gevolgde route, strategische posten, transecten of andere wijze waaruit de onderzoeksinspanning in ruimtelijke zin blijkt.

2.18

De resultaten van het onderzoek. Beschrijf de aanwezige soorten, functies en netwerken in en rondom het SMP-gebied. Benoem hierbij essentiële onderdelen en samenhang van het leefgebied.

2.19

Een overzicht (geografisch) van de kwetsbare functies/ leefgebieden van beschermde soorten in het plangebied in relatie tot geplande activiteiten.

 

6 Component 3: Effectbepaling

In de effectbepaling wordt, aan de hand van de resultaten van de literatuurstudie, de gebiedsdekkende quickscan en het uitgebreid soort dekkend onderzoek, de effecten van de geplande ingrepen op de aanwezige soorten en belangrijke functies bepaald.

 

In de effectbepaling moet minimaal worden weergegeven :

  • Een overzicht van de meest kwetsbare gebieden en functies van beschermde soorten gelegen in en grenzend aan het SMP-gebied, indien dit zich binnen de invloedssfeer van de activiteiten bevindt;

  • Een overzicht van de activiteiten (en intensiteit van de activiteiten) met negatieve effecten op beschermde soorten, functies en netwerken (functioneel leefgebied).

 

Bij de effectbepaling moet een overzichtelijke tabel aanwezig zijn met daarin concreet aangegeven de soorten, effecten en de verbodsbepalingen die van toepassing zijn. Dit overzicht is aangevuld met een duidelijke analyse van wat dit concreet betekent voor de SvI van de betreffende soorten / het lokaal voorkomen van de soorten in het plangebied.

 

Als leidraad bij de effectbepaling kunt u de volgende vragen gebruiken:

  • 1.

    Welke soorten en functies zijn aangetroffen in het SMP-gebied of grenzend hieraan?

  • 2.

    Hoe verhouden de verschillende functies en leefgebieden zich tot elkaar (vliegroutes, verblijfplaatsen, functioneel leefgebied, foerageergebieden)? Oftewel: is het netwerk van de verschillende soorten en functies in kaart gebracht?

  • 3.

    Hoe verhouden de locaties en intensiteit van de geplande activiteiten en werkzaamheden zich tot de aangetroffen functies en netwerken?

  • 4.

    Wat zijn de meest kwetsbare functies van de betreffende beschermde soorten waarop de ontheffingsaanvraag ziet en is het plangebied hierin onderscheidend ten opzichte van de omgeving? Met andere woorden: zijn er geschikte alternatieven gelijk in kwaliteit, aard en omvang in de directe omgeving beschikbaar?

  • 5.

    Welke cumulatieve effecten kunnen optreden in het gebied? Welke activiteiten heeft de opdrachtgever de afgelopen 10 jaar uitgevoerd of zijn er in de omgeving reeds andere vergelijkbare werkzaamheden uitgevoerd die een negatief effect kunnen hebben op de soorten en/of functies welke ook door de activiteiten in het plangebied worden beïnvloed? Beschrijf hierbij welke ontwikkelingen en ingrepen van invloed kunnen zijn op de aanwezige soorten in het SMP-gebied. 4

 

De aandachtspunten van de beschrijving van de effecten van de ingrepen versus de aangetroffen soorten en functies zijn beschreven in tabel 3.

 

Tabel 3: Aandachtspunten beschrijving van de effecten van de ingrepen op de aangetroffen soorten en functies.

Nr.

Check

Beschrijving

3.1

Welke activiteiten/werkzaamheden zijn gepland en hoe verhouden deze zich in tijd en ruimte binnen het SMP gebied.

3.2

Beschrijving van de negatieve effecten van de geplande activiteiten en werkzaamheden op de aangetroffen functies, netwerken en het functionele leefgebied van alle aanwezige beschermde soorten in het plangebied. Waarbij rekening gehouden wordt met de intensiteit van de activiteiten in verhouding tot de dichtheid en gevoeligheid van de soort-functie-combinaties (SFC)

[Effect werkzaamheden] = [intensiteit activiteit] X [dichtheid en gevoeligheid SFC].

3.3

Hoe verhouden de mogelijke effecten zich tot het duurzaam behouden (en mogelijk versterken) van de kwaliteit en kwantiteit van de aanwezige benodigde functies en netwerken voor de lokale populaties van de aangetroffen beschermde soorten.

3.4

Beschrijving hoe de mogelijke effecten zich verhouden tot de lokale SvI van de betreffende soorten. Beschrijf hierbij tevens welke indicatoren gebruikt worden voor de lokale SvI.

3.5

Concrete lijst en korte motivering van de verbodsbepalingen die (mogelijk) overtreden worden (matrixtabel).

3.6

Afweging van de cumulatieve effecten door bijvoorbeeld andere geplande ingrepen.

 

7 Component 4: Mitigatie en compensatie

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de mitigatie en compensatie op de korte en lange termijn, die benoemd en beschreven moeten worden in het SMP. Het doel van de mitigatie- en compensatieplan betreft minimaal het kwalitatief en kwantitatief duurzaam behouden van alle benodigde functies en bijbehorende functionele leefomgeving (het netwerk) voor de aanwezige lokale populaties. Hierin wordt een proactieve benadering verwacht en aangevuld met een heldere onderbouwing van de resultaten.

 

Bij de aanvraag dient een duidelijke toelichting op de mitigerende en compenserende maatregelen bijgevoegd te zijn. Dit is altijd maatwerk en afhankelijk van de soorten, omgeving en aanwezige of potentiële functies. Voor een overzicht van de aandachtspunten aangaande mitigatie en compensatie zie tabel 4.

 

Bij SMP’s gaat het om aanwezige netwerken, de belangrijkste functies en populatie-effecten. Om echter aansluiting te zoeken bij het wettelijk kader van verbodsbepalingen waarbij alle individuele verblijfplaatsen van beschermde soorten zijn beschermd, is het noodzakelijk om de maatregelen te overdimensioneren. Dit houdt in dat gewerkt moet worden aan het versterken (kwalitatief en/of kwantitatief) van een netwerk van verblijfplaatsen, voedsel en verbindend habitat binnen het SMP-gebied, los van de concrete aanwezigheid van die functies in het bestaande landschap.

 

Bij de compensatie en mitigatie van leefgebied moet voldoende variatie aangeboden worden. Dat kan zijn, variatie in type alternatieve verblijfplaats, oriëntatie, spreiding, clustering etc. waarbij ook de functionele leefomgeving die bepalend is voor de kwaliteit van de verblijfplaats (functioneel groen, afwezigheid van storingsfactoren, geleiding etc.) optimaal wordt betrokken. In de aanvragen dienen de voorgestelde maatregelen vanuit bovenstaande invalshoek, gebruikmakend van de gebiedsspecifieke kenmerken, soortspecifieke eisen en de resultaten van het soortgerichte onderzoek nader te worden toegelicht.

 

Met betrekking tot de compensatie en mitigatie van verblijfplaatsen en functies die beïnvloed worden door de geplande activiteiten dient vermeld te worden welke maatregelen tijdelijk, permanent, experimenteel en bewezen effectief zijn. Vermeld een prioritering van de maatregelen met hierin opgenomen welke maatregelen de voorkeur genieten in bepaalde situaties en onder welke voorwaarden deze worden ingezet. Wordt tijdelijke mitigatie toegepast? En zo ja hoe wordt omgegaan met de gewenningsperiode en de fasering van de activiteiten.

 

Bij mitigatie en compensatie van verblijfplaatsen van beschermde soorten dient altijd de volgende prioritering doorlopen:

  • 1.

    In eerste instantie wordt getracht de oorspronkelijke verblijfplaats te behouden;

  • 2.

    Indien dat niet mogelijk is wordt de huidige verblijfplaats in de nieuwe situatie zoveel mogelijk gereconstrueerd. Dit houdt onder andere in dat (indien van toepassing) de soorten dezelfde bewegingsvrijheid behouden (i.c. de afmetingen van de verblijfplaats zijn gelijk of groter), de abiotische kenmerken zoveel mogelijk behouden blijven en dezelfde of vergelijkbare materialen gebruikt worden;

  • 3.

    Als laatste alternatief kunnen alternatieve voorzieningen ter compensatie toegepast worden. Bijvoorbeeld het inbouwen van kasten.

 

In de indieningsfase van het SMP is het niet altijd mogelijk om op voorhand een gedetailleerd plan van aanpak op te stellen. In dat geval is het van belang dat in het SMP beschreven wordt waarop de uiteindelijke werkwijze en methodiek is gebaseerd.

 

Let op: In het geval dat niet bewezen effectieve maatregelen ingezet worden, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

“Niet bewezen effectieve maatregelen tellen voor 50% mee als alternatieve maatregel, maar alleen wanneer de overige 50% aan maatregelen bestaan uit bewezen effectieve maatregelen waarbij ook voldoende aandacht is voor de variatie in de maatregelen. In generieke zin is het namelijk zo dat hoe groter de variatie, hoe groter de kans op ingebruikname. Een (bron)verwijzing naar referentiesituaties waaruit de effectiviteit van de voorgenomen maatregelen volgt, dient ter onderbouwing bijgevoegd te worden. Geschiktheid hiervan is veelal afhankelijk van lokale feiten en omstandigheden.”

 

Tabel 4. In onderstaande tabel staan aandachtspunten die gebruikt moeten worden bij het beschrijven van de mitigerende en compenserende maatregelen:

 

Nr.

Check

Beschrijving

4.1

Vastlegging van de maatregelen in een (concept) uitvoeringsdocument / mitigatie- en compensatieplan.

4.2

Opstellen van een (concept) ecologische werkprotocol incl. logboek die bijgehouden wordt en op locatie aanwezig zijn.

4.3

Beschrijving over hoe de communicatielijnen lopen en wie verantwoordelijk zijn in de verschillende fasen van de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.

4.4

Beschrijving van de planning en fasering van de geplande activiteiten met hierin opgenomen:

Hoe wordt omgegaan met kwetsbare perioden van aanwezige soorten en functies en welke perioden (data) worden gehanteerd.

Hoe wordt omgegaan met gewenningsperioden van verschillende functies en soorten die aanwezig zijn.

Hoe wordt omgegaan met fasering van activiteiten ten opzichte van belangrijke en kwetsbare (potentiële) functies.

4.5

Beschrijving van de tijdelijke mitigatie van verblijfplaatsen, belangrijke functies en leefgebied met hierin:

De tijdelijke maatregelen en voor welke soorten en functies deze ingezet worden.

Ecologische motivatie over het aantal, de plaatsing en locaties (geografisch) van tijdelijke alternatieven.

Ecologische motivatie over de fasering van tijdelijke alternatieven.

4.6

Beschrijving van de maatregelen voor de start van de geplande activiteiten met hierin:

De werkwijzen voor het uitvoeren van controles voorafgaand aan de start van werkzaamheden en/of activiteiten.

De werkwijzen van ongeschikt maken en een eventueel keuzemodel van de in te zetten werkwijzen.

In welke perioden panden ongeschikt gemaakt worden en hoe dit zich verhoudt tot de (potentieel) aanwezige verblijfplaatsen en soorten, in de vorm van een planning.

Wie het ongeschikt maken van de verblijfplaatsen begeleidt en wie verantwoordelijk is voor de naleving van het SMP.

4.7

Beschrijving van de permanente compensatie van verblijfplaatsen, belangrijke functies en leefgebied met hierin:

Een beschrijving of en in hoeverre de compenserende maatregelen conform geldende richtlijnen en kennisdocumenten zijn, of experimenteel.

De in te zetten permanente compenserende maatregelen per soort en functie. Bij voorkeur met overzicht en/of keuzemodel.

Randvoorwaarden waar de permanente maatregelen aan voldoen per soort en functie en in relatie tot aanwezige (potentiële) natuurwaarden en netwerken van de betreffende populaties binnen het SMP gebied.

Een korte toelichting hoe het duurzaam behoud en onderhoud van de tijdelijke en alternatieve voorzieningen is geregeld. Ook dient duidelijk te zijn dat alternatieve verblijfplaatsen in de permanente situatie niet in functionaliteit worden beperkt vanwege een aangepaste inrichting van de buitenruimte. Met name het functioneel groen en verstoringsbronnen zoals gevel- en straatverlichting.

4.8

Hoe wordt een plus gecreëerd? Op welke wijze wordt het huidige netwerk van de verschillende soorten binnen het SMP-gebied op proactieve wijze versterkt door middel van het creëren van nieuwe of verbeteren van bestaande verblijfplaatsen en functioneel leefgebied.

 

8 Component 5: Monitoring

Het werken met SMP’s staat op dit moment (2021) nog in de kinderschoenen. Van gebouwbewonende vogelsoorten zoals de huismus en gierzwaluw, is actuele kennis beschikbaar. Daarentegen is een groot deel van de huidige kennis over vleermuizen gebaseerd op ervaringen uit het veld, expert judgement en empirisch bewijs wat niet altijd één-op-één generiek van toepassing is. Ondanks het aanwezige gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing moet in een SMP, op basis van de Wnb, onderbouwd worden dat de SvI van de betreffende soorten op voorhand voldoende verzekerd is (zie hiervoor onder ‘Opbouw Soortenmanagementplan provincie Noord-Holland’ aan het begin van dit document).

 

Monitoring geeft inzichten hoe de desbetreffende populaties zich ontwikkelen binnen het SMP gebied en of de uitvoerde maatregelen effectief zijn. Dit is van belang om te kunnen schakelen indien onverwachte negatieve effecten op beschermde soorten optreden. Monitoring moet in beeld brengen of het SMP succesvol voorziet in permanente voorzieningen en of de lokale SvI niet verslechterd. Eventueel wordt het SMP naar aanleiding van de monitoring (resultaten) aangepast qua werkwijze en de uit te voeren maatregelen. Zie tabel 5 voor de vereisten voor het opstellen van een monitoringsplan.

 

Er zijn verschillende aspecten binnen een SMP die gemonitord moeten worden. Dit betreffen:

  • populatie ontwikkeling in het plangebied (SvI);

  • belangrijke en kwetsbare functies en meest kwetsbare verblijfplaatsen;

  • effectiviteit van uitgevoerde maatregelen en werkwijze.

 

Sleutelfactoren bij het monitoren van de populatie ontwikkeling binnen een SMP gebied betreffen:

  • Voorafgaand aan de monitoring moet vastgesteld worden op basis van welke indicatoren de SvI bepaald wordt;

  • Monitoring van de populatie vindt plaats door middel van het lopen of fietsen van vaste transecten, meetpunten of punt-transecten;

  • Alle landschapstypen (typen bebouwing, groen, water) moeten vertegenwoordigd zijn binnen de transecten;

  • De transecten zijn bij voorkeur zo gekozen dat er geen kraamkolonies in of nabij de routes of meetpunten aanwezig zijn;

  • Er dient voldoende spreiding te zijn van de verschillende transecten/meetpunten in tijd en ruimte. Hoe groter het aantal meetpunten, des te betrouwbaarder trendbepalingen zijn;

  • De monitoring dient zoveel mogelijk gestandaardiseerd te zijn.

  • Vooraf moet duidelijk vastgesteld en gecommuniceerd zijn welke waarnemingen de onderzoekers tijdens de monitoring wel en niet noteren en op welke wijze. Idem voor de ingezette middelen bij de monitoring.

  • De transecten moeten meerdere malen binnen het juiste seizoen uitgevoerd worden, bij weersomstandigheden zoals opgenomen in de desbetreffende richtlijnen en kennisdocumenten.

 

Aanbevolen wordt om gestandaardiseerde methodieken als VleerMUS in te zetten voor de monitoring van de populatietrend.

 

Vanwege de leefwijze is monitoring van de gierzwaluw via gestandaardiseerde transecten en/of telpunten minder effectief. Voor deze beschermde soort zijn trendbepalingen op basis van transecten minder geschikt (ervaringen bSR bij NatuurMeetnet Leiden5 ).

 

Bij een steekproefsgewijze monitoring van uitgevoerde maatregelen en werkwijze moet een duidelijke beschrijving toegevoegd worden van de methodiek. Op basis van welke aspecten worden steekproeven uitgevoerd, wordt ieder type maatregel voldoende vertegenwoordigd in de monitoring en vooral: wat maakt de steekproef representatief?

 

Tabel 5. In het monitoringsplan moeten per soort de volgende aspecten beschreven zijn:

Nr.

Check

Beschrijving

5.1

Doel(en) van het monitoringsplan. Maak hierin bijvoorbeeld onderscheid tussen inzichtelijk maken van populatietrends of bescherming van kwetsbare functies.

5.2

Welke indicatoren worden gebruikt bij de monitoring?

5.3

Methodiek van de monitoring

Welke aspecten gemonitord worden (populatietrend, belangrijke functies, etc.)

Welke variabelen worden gebruikt om deze aspecten te meten.

Wijze van uitvoering en onderzoeksinspanning

5.4

Periodisering/frequentie van de uitvoering van de monitoring (per functie/ doel)

5.5

Wie is (eind) verantwoordelijk voor het uitvoeren en rapporteren van de monitoring?

5.6

Wijze van verslaglegging.

5.7

Op welke wijze en hoe vaak de communicatie met betrekking tot de monitoring, evaluatie en de resultaten met bevoegd gezag en andere belanghebbenden plaatsvindt.

 

De verslaglegging dient de resultaten van de monitoring te bevatten, welke afhankelijk zijn van het doel van het monitoringsplan.

 

9 Component 6: Procesbeschrijving, administratie- en managementplan

Bij een SMP moet altijd een gedegen management- en administratieplan aanwezig zijn. Binnen het managementplan worden de processen, communicatielijnen en verantwoordelijkheden beschreven. De administratie dient gecoördineerd te worden om het overzicht en de balans te bewaren binnen het project, voor communicatie met bevoegd gezag, maar ook om te kunnen ingrijpen wanneer nodig. Zie ook de volgende pagina en de afbeeldingen 6a en 6b voor een overzicht van de minimaal aan te leveren documenten en tijdspad voor aanvang van projecten, start werkzaamheden en na afronding projecten.

 

De administratie is van belang om de planning en fasering van de geplande ingrepen in relatie tot de aanwezige of potentiële functies van beschermde soorten in goede banen te kunnen leiden. Hiernaast speelt de administratie een rol bij de monitoring van belangrijke functies en uitgevoerde maatregelen en eventuele handhaving door bevoegd gezag. Zie tabel 6 voor het opstellen van een administratieplan.

 

Tabel 6. Het opstellen van het management- en administratieplan

 

Nr.

Check

Beschrijving

6.1

Breng de verschillende interne processen in beeld die van toepassing zijn bij de uitvoering van het SMP.

6.2

Hoe wordt de administratie bijgehouden?

6.3

Wie is verantwoordelijk voor de administratie van (deel)projecten en het SMP als geheel?

6.4

Wie interpreteert, evalueert en neemt beslissingen of en wanneer bijsturen van maatregelen, werkwijze of onderzoek noodzakelijk is?

6.5

Wie is (eind-) verantwoordelijk voor de evaluatie van de werking en efficiëntie van het SMP?

6.6

Wie is/ zijn bij de uitvoering van de voorgenomen ingrepen verantwoordelijk, wie is het aanspreekpunt en hoe wordt dit geborgd als er een wisseling plaats vindt?

6.7

Hoe wordt overzicht behouden in de planning van de voorgenomen ingrepen in relatie tot gewenningsperioden en uitgevoerde maatregelen als alternatieve verblijfplaatsen?

6.8

Hoe wordt het totale overzicht behouden tussen verschillende maatregelen, planning en ingrepen/ activiteiten binnen een SMP gebied?

6.9

Hoe vindt de communicatie onderling en met betrekking tot de monitoring, evaluatie en de resultaten plaats?

6.10

Op welke momenten (tussenevaluaties) en met wie worden de resultaten van de monitoring gerapporteerd?

 

De middelen voor administratie bestaan minimaal uit:

  • Actuele digitale GIS database/ of een (analoog) kaartenbestand met

    • o

      de locatie van de aanwezige alternatieven per soort, functie en project.

    • o

      de reeds uitgevoerde tijdelijke en permanente maatregelen.

    • o

      de uitgevoerde acties ten bate van het versterken van het netwerk van de aanwezige populaties (gecreëerde en geplande plus).

    • o

      de locaties en globale planning projecten.

  • Voortgangsrapportages en meldingen aan handhaving en bevoegd gezag, zie ook afbeelding 6a en 6b.

10 Aan te leveren documenten gedurende een SMP

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven met de te volgen stappen en aan te leveren documenten voor de aanvang van projecten en de start van werkzaamheden. Gedurende de looptijd van een ontheffing op basis van een SMP dienen er op verschillende momenten per deelproject documenten naar het bevoegd gezag te worden gestuurd. Zie Afbeelding 6a voor een overzicht van de acties en momenten ten opzichte van de projectplanning.

 

Tevens is er een stappenplan met tijdsindicatie vastgesteld met betrekking tot het ongeschikt of natuurvrij maken van panden voor de start van werkzaamheden (zie Afbeelding 6b). Dit stappenplan dient opgenomen te worden in het ecologisch werkprotocol en het logboek dat bij de startmelding aangeleverd wordt.

 

Startmelding

  • Overzicht van de aanwezige soorten, functies en verblijfplaatsen in en in de directe omgeving van de deelprojecten;

  • Overzicht aanwezige beschikbare alternatief leefgebied (t.o.v. de aanwezige functies die door de geplande activiteit mogelijk aangetast kunnen worden);

  • Ecologisch werkprotocol;

  • Overzicht van de contactpersoon per deelproject en diens (tijdelijk) plaatsvervanger welke als (eind)verantwoordelijk zijn aangewezen door de ontheffinghouder;

  • Totaaloverzicht van de planning en de planning per deelproject (rekening houdend met de uitvoering van werkzaamheden nabij hotspots);

  • Een bijgehouden logboek.

Een startmelding dient minimaal 5 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden te worden ingediend bij de OD NHN. Zie tevens tabel 6a. Onder start werkzaamheden verstaan wij ook de bouwvoorbereidende werkzaamheden zoals het plaatsen van steigers, het ongeschikt maken van verblijfplaatsen of het weren van diersoorten. Dus de voorbereidende werkzaamheden in de meest brede zin.

 

Tussentijdse melding (bij deelprojecten van > 1 jaar)

  • Doorsturen van het(deels) ingevulde logboek;

  • Indien uitgevoerde maatregelen vanaf de buitenzijde niet (goed) zichtbaar zijn:

  • Aanvullend met fotomateriaal van de reeds uitgevoerde (ecologische) maatregelen;

  • Actualisatie van de gehele planning en de deelplanningen.

Melding van calamiteiten en incidenten

  • Bij het onvoorzien aantreffen van beschermde soorten tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient hiervan melding te worden gemaakt. Dit geldt voor zowel soorten waarop de ontheffing ziet maar welke onverhoopt worden aangetroffen als beschermde soorten waarop de ontheffing niet ziet;

  • Indien werkzaamheden wezenlijk worden aangepast (i.c. leiden tot andere effecten dan beoordeeld) dan dient dit te worden gemeld;

  • Ook aanpassingen aan voorgestelde maatregelen dienen te worden gemeld.

Eindmelding

  • Volledig ingevuld logboek;

  • Overzicht aanwezige beschikbare alternatieve verblijfplaatsen en functionele leefgebied in relatie tot verloren/aangetaste verblijfplaatsen en functioneel leefgebied;

  • Indien uitgevoerde maatregelen vanaf de buitenzijde niet (goed) zichtbaar zijn:

  • Aanvullend met fotomateriaal van uitgevoerde maatregelen.

Een eindmelding dient minimaal 5 dagen voorafgaand aan het einde van de werkzaamheden te worden ingediend bij de OD NHN. Zie tevens tabel 6a.

 

Jaarlijkse voortgangsrapportage SMP

(In de voorschriften van de ontheffing kan dit nog nader worden uitgewerkt).

  • Verslaglegging uitgevoerde deelprojecten,

  • Voortgang planning deelprojecten;

  • Overzicht van alle aangetroffen verblijfplaatsen en functies;

  • Verslag en overzicht uitgevoerde maatregelen in relatie tot de aangetaste aangetroffen verblijfplaatsen en functies;

  • Verslag en inzicht in de gecreëerde plus in het kader van overdimensionering door het creëren van nieuwe of verbeteren van bestaande verblijfplaatsen en functioneel leefgebied;

  • Monitoringsresultaten.

Logboek

  • Uitgevoerde acties met data en specificaties;

  • Fotomateriaal van uitgevoerde maatregelen;

  • Het logboek is (net als ecologisch werkprotocol) altijd op locatie aanwezig.

 

Afbeelding 6a. Overzicht acties en momenten voor ontheffinghouder voor start van projecten

 

Afbeelding 6b. Te nemen stappen voor uitvoer werkzaamheden ten aanzien van ecologische controles en ongeschikt dan wel natuurvrij maken. Het tijdstip van controle op aanwezigheid van beschermde soorten is afhankelijk van de planning en specifieke omstandigheden van het deelproject, soort en functie, maar nooit binnen 5 werkdagen na het ongeschikt maken van de locatie.

 

11 Begrippenlijst

 

Begrip in het SMP

Definitie in relatie tot het SMP stedelijk gebied Noord-Holland

Administratie

Het verkrijgen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van de voortgang werkzaamheden en beheersen conform het SMP

Alternatievenafweging

Een andere beweegreden dat afwijkt van wat gebruikelijk is, maar daar niet onder voor doet.

Anekdotische ervaringen

Een bewijs dat gebaseerd is uit onderzoek, waar nog geen wetenschappelijk methode voor is ontwikkeld.

Basisonderzoek

Het onderzoek waar een SMP op gebaseerd is. Het basisonderzoek is het uitgangspunt voor het verdere proces, werkwijze, bepalen methodiek en maatregelenpakket.

Belangrijke en kwetsbare functies en verblijfplaatsen

Kraamverblijfplaatsen, winterverblijfplaatsen van > 10 vleermuizen, massawinterverblijfplaatsen, vliegroutes, essentiële foerageergebieden en clusters van meerdere paarverblijfplaatsen (hotspots). Verblijfplaatsen en leefgebied van kwetsbare en bijzondere vleermuissoorten als laatvlieger, meervleermuis, gewone grootoorvleermuis, kleine dwergvleermuis en tweekleurige vleermuis.

Bewezen effectieve maatregel

Een maatregel is bewezen effectief als uit gedegen onderzoek en wetenschappelijke informatie blijkt dat de maatregel in gebruik wordt genomen door de soort voor de betreffende functie. Bij alternatieve verblijfplaatsvoorzieningen dient te zijn bewezen dat hierbij geen negatief effect op het voortplantingssucces optreedt

Cumulatieve effecten

Effecten van verschillende vormen van invloeden tezamen, waarbij de gevolgen van de vormen afzonderlijk niet ernstig behoeven te zijn, maar van de verschillende vormen tezamen mogelijk wel tot gevolg hebben dat soorten lokaal onder druk komen te staan.

Compensatie- en mitigatieplan

Plan waarin de compenserende en mitigerende maatregelen staan van een SMP. Dit kan een onderdeel (hoofdstuk) van een SMP zijn of een los document. In dit plan worden keuzemodellen van maatregelen opgenomen incl. prioritering van maatregelen. Op basis van het compensatie en mitigatieplan kan een ecologisch werkprotocol opgesteld worden.

Doel

Met zorgvuldige, verifieerbare en systematische onderzoeksactiviteit de gewenste situatie bereiken.

Ecologische onderbouwing

Een onderbouwing op basis van wetenschappelijke literatuur, aantoonbare ervaringen of kennis uit geaccepteerde en actuele Kennisdocumenten (Bij12) of vleermuisprotocollen (NGB)

Ecologisch werkprotocol

Een praktisch uitvoeringsdocument waarin de maatregelen, waaraan conform de (verleende) ontheffing Wet natuurbescherming moet worden voldaan, staan. In het ecologisch werkprotocol staat de praktische uitvoering van deze maatregelen beschreven en toegelicht. Een ecologisch werkprotocol is altijd op locatie aanwezig.

Ervaren (project-)ecoloog/deskundige

Minimaal 3 jaar aantoonbare veldervaring op het gebied van de betreffende soorten. Onder een deskundige wordt tevens verstaan:

  • Hij/zij heeft een afgeronde hbo- of universitaire opleiding, met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie;

  • Hij/zij heeft een afgeronde mbo-opleiding, met als zwaartepunt de flora en fauna, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten;

  • Hij/zij is werkzaam voor een ecologisch adviesbureau, zoals een bureau dat is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus;

  • Hij/zij is als ecoloog of adviseur/specialist ecologie werkzaam voor een (semi)overheidsinstantie zoals het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Defensie, Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, provincies, waterschappen, hoogheemraadschappen, gemeenten, omgevingsdiensten en drinkwaterbedrijven;

  • Hij/zij zet zich aantoonbaar actief in op het gebied van de soortenbescherming en is werkzaam of aangesloten bij de volgende Nederlandse organisaties: Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied;

  • Hij/zij zet zich aantoonbaar actief in op het gebied van de monitoring en/of bescherming van desbetreffende beschermde soorten.

Expert judgement

Onderbouwde inschatting van één of meerdere deskundige(n) op grond van opleidingen, kennis en ervaring.

Functionele leefomgeving

Een voldoende robuust gebied met de minimale kenmerken, variatie en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor het duurzaam functioneren en behoud van de betreffende populatie.

Gebiedsdekkende quickscan

Een verkennend onderzoek bestaande uit literatuurstudie, veldbezoeken en gebiedsanalyse. Een gebiedsdekkende quickscan heeft als doel de (potentieel) belangrijke structuren en leefgebieden van verschillende

(beschermde) soorten afzonderlijk in kaart te brengen.

Hotspots

Op het moment dat in een buurt of straat een grote dichtheid (hotspot) aan bijvoorbeeld paarverblijfplaatsen of baltsende individuen van vleermuizen aanwezig zijn, dient deze buurt of straat aangemerkt te worden als belangrijke functie. Belang van een gebied is tevens afhankelijk van totale lokale populatie omvang, omgeving en verspreiding van de lokale populatie.

Indicatoren

Een maatstaf om de monitoring te kunnen bepalen/ aan te tonen.

Kwetsbare en bijzondere vleermuissoorten

Kwetsbare en bijzondere vleermuissoorten betreffen soorten:

  • waar tot op heden geen bewezen effectieve maatregelen voor bekend

  • zijn;

  • die vanwege hun leefwijze moeilijk waarneembaar zijn en aldus minder worden waargenomen en/of;

  • waarbij wetenschappelijke kennis over verspreiding, leefwijze en aantalsontwikkeling (trends) goeddeels tekort schiet en/of;

  • waarbij de bestaande onderzoeksprotocollen in de praktijk nog onvoldoende uitsluitsel geven om de aan- of afwezigheid van de soort te kunnen vaststellen;

  • die specifieke eisen stellen aan hun leefomgeving.

In Noord-Holland betreffen dit onder andere beschermde soorten zoals de laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis, baardvleermuis, kleine dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis en de gewone grootoorvleermuis.

Logboek

Onderdeel van een ecologisch werkprotocol waarin de uitgevoerde acties betreffende de verleende ontheffing Wnb bijgehouden worden. Een logboek is, net als het ecologisch werkprotocol, altijd op locatie aanwezig.

Massawinterverblijfplaats

Overwinteringslocatie van een groep vleermuizen, waarbij tijdens het zwermen mogelijk enkele tientallen (20 dieren of meer) aanwezig zijn of waarvan verwacht wordt (niet uitgesloten kan worden) dat er een groep van > 20 dieren potentieel gebruik maken van de locatie6 .

 

In deze context wordt met potentieel bedoeld: op het moment dat een groep van enkele tientallen zwermende vleermuizen moeilijk te tellen is of als het exacte aantal vleermuizen in een winterverblijfplaats onzeker is, maar het is niet uit te sluiten dat meer dan 20 dieren gebruik maken van de verblijfplaats moet deze gerekend worden als massawinterverblijfplaats.

Monitoring

Een onderzoek dat periodiek en conform dezelfde werkwijze wordt uitgevoerd om verandering te meten.

Netwerken

Zeer verschillende functionele deelleefgebieden in het landschap die vleermuizen gedurende het jaar gebruiken om te foerageren, vliegen en te verblijven.

OD NHN

Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Overdimensionering

Het treffen van een veiligheidsmarge door een ruimere opzet aan maatregelen te treffen zodat er geen risico bestaat dat een verblijfplaats door de voorgenomen werkzaamheden wordt aangetast.

Ontheffinghouder

De hoofdbetrokkene

Populatie

Een groep van dezelfde soort in een ruimtelijk begrensde eenheid (habitat/ leefgebied) die zich potentieel onderling kunnen voortplanten.

SMP

Soorten Management Plan (verder: SMP) is een instrument dat dient als ecologische onderbouwing bij een te verlenen gebiedsgerichte / generieke ontheffing in het kader van de Wnb. SMP’s zijn een voorwaarde voor het aanvragen van een gebiedsgerichte en/of een generieke ontheffing. Het SMP is in beginsel gebaseerd op uitgebreid veldonderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en de functies van het plangebied. In het SMP zijn vervolgens robuuste voorwaarden en maatregelen opgenomen waarmee de staat van instandhouding van beschermde soorten wordt geborgd tijdens de uitvoering van de betreffende activiteiten gedurende een lagere periode.

SMP-gebied

Het SMP-gebied ziet op grotere ruimtelijke eenheden waarbinnen diverse werkzaamheden plaatsvinden en complexe netwerken van beschermde soorten en functies aanwezig zijn en behouden blijven. Dit betekent dat een SMP-gebied niet uit alleen woningen of een woningvoorraad bestaat. Om een duidelijk beeld van de netwerken van beschermde soorten te hebben is het noodzakelijk om alle bebouwing én de bestaande groene en blauwe structuren, zoals tuinen, lanen, plantsoenen en waterpartijen in het SMP gebied op te nemen en te onderzoeken.

 

Een afbakening van een SMP-gebied vindt plaats op basis van logische grenzen. Wenselijk is een afbakening op gemeente-, wijk- of buurtgrens. Een andere wijze van afbakening is mogelijk mits de keuze hierover op ecologische gronden voldoende is gemotiveerd. Bij het vaststellen van de begrenzing van het SMP-gebied dient een extra randzone van minimaal 50 meter rondom het SMP-gebied te worden toegevoegd.

Soortgericht veldonderzoek

Nader onderzoek specifiek gericht op het aantonen van aanwezigheid van soorten, het gebruik van een gebied door de betreffende soorten (aanwezige functies en netwerken) en het belang van structuren, kenmerken en objecten door de betreffende soort.

Staat van Instandhouding

Het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied, bedoeld in artikel 2 van de Habitatrichtlijn (Art. 1.1 van de Wnb).

Transecten

Een strook grond langs welke ecologische metingen (van het aantal vleermuizen) zijn gemaakt met regelmatige tussenpozen.

Verouderde data

Oudere onderzoeksgegevens zijn gegevens na 1994. Deze kunnen naast de gegevens uit recente onderzoeken meegenomen worden.

   

 

 

  

 

Naar boven