Besluit van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland

Bekendmaking van het besluit van 31 maart 2021 van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland inclusief amendement 2021A13 en 2021A20 (zaaknummer 2019-002466, PS nummer 2021-32) en het besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 13 april 2021 tot vaststelling van de toelichting op de Omgevingsverordening Gelderland.

 

Het besluit tot wijziging van Omgevingsverordening wordt met een kennisgeving in de Staatscourant en beschikbaarstelling op ruimtelijke plannen.nl bekendgemaakt. Daarmee wordt voldaan aan de publicatievereisten uit de ruimtelijke wetgeving. De Omgevingsverordening bevat naast regels op het gebied van de ruimtelijke ordening ook algemeen verbindende voorschriften op het gebied van milieu, natuur, water, verkeer en bodem. Wijzigingen daarin behoren bekendgemaakt te worden in het Provinciaal Blad. Met deze publicatie wordt hier aan voldaan.

 

De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is beschikbaar op ruimtelijkeplannen.nl planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningGC-gc08.

 

Ook de toelichting op de verordening is als bijlage bij dit besluit opgenomen. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben deze toelichting vastgesteld in hun vergadering van 13 april 2021.

 

 

Provinciale Staten van Gelderland

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten inzake het Actualisatieplan 7 met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa7-vst1;

 

Gelet op:

  • artikel 7, tweede lid, van de Ontgrondingenwet,

  • artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming,

  • artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening,

  • artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer,

  • artikel 57a van de Wegenwet,

  • artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994,

  • artikel 2.10.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en

  • artikel 7al van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet;

Besluiten

  • A.

    Het Actualisatieplan 7 tot wijziging van de Omgevingsverordening met planidentificatie- nummer NL.IMRO.9925.PVOVa7-vst1 vast te stellen.

 

  • B.

    De Omgevingsverordening Gelderland als volgt te wijzigen:

Artikel I

De Omgevingsverordening Gelderland wordt als volgt gewijzigd:

 

A. De bijlagen worden als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift van bijlage 1 Vaarwegen vervalt de aanduiding ‘1’.

  • 2.

    In het opschrift van bijlage 2 Weg en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen vervalt de aanduiding ‘2’.

  • 3.

    In het opschrift van bijlage 3 Beschermingsgebieden grondwater vervalt de aanduiding ‘3’.

  • 4.

    In het opschrift van bijlage 4 Grondwaterbescherming vervalt de aanduiding ‘4’.

  • 5.

    In het opschrift van bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone vervalt de aanduiding ‘5’.

  • 6.

    In het opschrift van bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen vervalt de aanduiding ‘6’.

  • 7.

    In het opschrift van bijlage 7 Ontwikkeltijden natuurbeheertypen vervalt de aanduiding ‘7’.

  • 8.

    In het opschrift van bijlage 8 Gelijkwaardige natuurbeheertypen vervalt de aanduiding ‘8’.

  • 9.

    In het opschrift van bijlage 9 Vrijstelling storen en doden diersoorten vervalt de aanduiding ‘9’.

  • 10.

    In het opschrift van bijlage 10 Vrijstelling vangen diersoorten vervalt de aanduiding ‘10’.

  • 11.

    In het opschrift van bijlage 11 Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe vervalt de aanduiding ‘11’.

B. De hoofdstukken 1, 2, 3, 4 en 8 worden als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de artikelen 1.2, 4.3 en 4.4 wordt ‘bijlage 1 Vaarwegen’ vervangen door: bijlage Vaarwegen.

  • 2.

    In artikel 5.1o wordt ‘bijlage 2 Weg en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen’ vervangen door: bijlage Weg en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen.

  • 3.

    In de artikelen 8.18 en 8.19 wordt ‘bijlage 3 Beschermingsgebieden grondwater’ (telkens) vervangen door: bijlage Beschermingsgebieden grondwater.

  • 4.

    In de artikelen 8.18 en 8.19 wordt ‘bijlage 3’ vervangen door: bijlage Beschermingsgebieden grondwater.

  • 5.

    In artikel 1.2, afdeling 3.2, artikel 3.65 en afdeling 8.2 wordt ‘bijlage 4 bijlage

    Grondwaterbescherming’ (telkens) vervangen door: bijlage Grondwaterbescherming.

  • 6.

    In de artikelen 3.15, 3.25, 3.28, 3.29, 8.18, 8.19 en 8.20 wordt ‘bijlage 4’ (telkens) vervangen door: bijlage Grondwaterbescherming.

  • 7.

    In artikel 1.2 wordt ‘bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene

  • 2.

    Ontwikkelingszone’ telkens vervangen door: bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.

  • 8.

    In artikel 2.56, eerste lid, wordt ‘bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen’ vervangen door: bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

  • 9.

    In artikel 2.56, tweede lid, wordt ‘bijlage 6’ vervangen door: bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

  • 10.

    In artikel 2.50 wordt ‘bijlage 7 Ontwikkeltijden natuurbeheertypen’ vervangen door: bijlage Ontwikkeltijden natuurbeheertypen.

  • 11.

    In de artikelen 3.66 en 3.67 wordt ‘bijlage 9 Vrijstelling storen en doden diersoorten’ vervangen door: bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten.

  • 12.

    In artikel 3.66 wordt ‘bijlage 9’ vervangen door: bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten.

  • 13.

    In artikel 3.68 wordt ‘bijlage 10 Vrijstelling vangen diersoorten’ vervangen door: bijlage Vrijstelling vangen diersoorten.

C. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de alfabetische rangschikking wordt een gebied ingevoegd, luidende:

    Ganzenrustgebied

    rustgebied voor overwinterende ganzen;.

  • 2.

    In de omschrijving van de Groene ontwikkelingszone vervalt “, waaronder weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen”.

  • 3.

    De volgende gebieden vervallen:

    Verkenningsgebied bijzondere voorwaarden kleinschalige recreatie Gelders natuurnetwerk; en

    Verkenningsgebied voorwaarden kleinschalige recreatie Gelders natuurnetwerk.

  • 4.

    Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, wordt een gebied toegevoegd, luidende:

    Weidevogelgebied

    broedgebied voor weidevogels.

D. Na Hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

 

Hoofdstuk 1a Beoordelingskader

 

§ 1a.1 Afweegkader

 

Artikel 1a.1 (oogmerken van de verordening)

  • 1.

    Deze verordening is gericht op het realiseren van de volgende oogmerken van de omgevingsvisie:

    • a.

      een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland; en

    • b.

      een goede kwaliteit van de Gelderse leefomgeving.

  • 2.

    De regels in deze verordening en de toepassing daarvan beogen een evenwichtige afweging van het gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van de maatschappelijke behoeften en het in stand houden of verbeteren van de volgende omgevingskwaliteiten:

    • a.

      de biodiversiteit en de natuur;

    • b.

      het landschap, inclusief erfgoed;

    • c.

      het water, met name het grond- en zwemwater;

    • d.

      het milieu;

    • e.

      het bereikbaarheidsnetwerk, met name de provinciale wegen; en

    • f.

      de inrichting van de leefomgeving.

§ 1a.2 Afwijkruimte

 

Artikel 1a.2 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op de afdelingen 2.5 en 3.2.

  • 2.

    Artikel 1a.3 is niet van toepassing op de artikelen 2.44, 2.46, 2.47 en 2.51a.

Artikel 1a.3 (afwijkruimte bij instructieregels)

  • 1.

    Van de instructieregels in hoofdstuk 2 kan in een bestemmingsplan worden afgeweken voor het benutten van de fysieke leefomgeving voor een nieuwe activiteit of ontwikkeling als:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieve locaties beschikbaar zijn; en

    • c.

      er tijdig effectieve compenserende maatregelen worden getroffen met het oog op de betrokken provinciale belangen.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt in ieder geval als een groot openbaar belang aangemerkt:

    • a.

      de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening;

    • b.

      de duurzame opwekking van energie, voor zover dit een significante bijdrage levert aan de regionale, provinciale of landelijke energiedoelstelling; en

    • c.

      de adaptatie van gevolgen of mogelijke gevolgen van klimaatverandering.

  • 3.

    Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot afdeling 2.6 vindt compensatie of versterking plaats in overeenstemming met die afdeling.

  • 4.

    Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot paragraaf 2.6.1 kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn.

Artikel 1a.4 (afwijkruimte bij algemene regels)

Van de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8 kan worden afgeweken, voor zover toepassing van een regel, gelet op het oogmerk daarvan:

  • a.

    onevenredig is in verhouding tot een zwaarwegend belang; of

  • b.

    een evenredige afweging van de betrokken belangen bij de optimale oplossing van een dilemma belemmert.

Artikel 1a.5 (experimenteerbepaling)

  • 1.

    Van de regels in de hoofdstukken 2 tot en met 6 kan worden afgeweken voor een experiment dat beoogt bij te dragen aan het nastreven van de oogmerken, genoemd in paragraaf 1a.1.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt bepaald:

    • a.

      welke afwijkingen van de betrokken regels zijn toegestaan;

    • b.

      de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijkingen; en

    • c.

      de wijze waarop wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt.

Artikel la.6 (wensen en bedenkingen Provinciale Staten)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten nemen geen besluit op grond van de artikelen la.3, la.4 of la.5 dan nadat Provinciale Staten het voornemen tot toepassing van de in deze artikelen bedoelde bevoegdheid is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten te brengen.

  • 2.

    Als een of meer leden van Provinciale Staten overleg vragen, wordt het voornemen geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van Provinciale Staten.

  • 3.

    Provinciale Staten delen binnen vijf dagen na toezending aan Gedeputeerde Staten mee of overleg gewenst is.

E. In Afdeling 2.1 wordt na artikel 2.2 een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.2a (monitoring woningbouw)

  • 1.

    Het gemeentebestuur beziet driejaarlijks of de in een bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie nog in een reële behoefte voorziet.

  • 2.

    Het gemeentebestuur beziet jaarlijks of activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de voor een ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie verleende onherroepelijke omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit.

  • 3.

    Het gemeentebestuur overweegt uiterlijk twee jaar nadat de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit onherroepelijk is geworden, of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van die omgevingsvergunning.

F. Artikel 2.8 komt te luiden:

 

Artikel 2.8 (inhoud Regionaal programma werklocaties)

  • 1.

    Het Regionaal programma werklocaties geeft voor de werklocaties in de regio inzicht in:

    • a.

      de toekomstbestendigheid van de bestaande voorraad;

    • b.

      het profiel van de bestaande werklocaties en de onderlinge complementariteit;

    • c.

      de toekomstige vraag, rekening houdend met trends en bestaande knelpunten bij bedrijven, zowel kwalitatief als kwantitatief; en

    • d.

      de verhouding tussen vraag en aanbod, zowel kwalitatief als kwantitatief.

  • 2.

    Het Regionaal programma werklocaties bevat een visie op:

    • a.

      het gewenste economisch profiel van de regio;

    • b.

      het juiste bedrijf op de juiste plek; en

    • c.

      het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad en nieuwe terreinen.

  • 3.

    Het Regionaal programma werklocaties bevat afspraken over:

    • a.

      het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad aan werklocaties;

    • b.

      de gewenste toevoegingen aan de bestaande voorraad aan werklocaties;

    • c.

      het in evenwicht houden van vraag naar en aanbod van werklocaties;

    • d.

      de randvoorwaarden waarbinnen nieuwe initiatieven kunnen worden ontwikkeld, met in ieder geval de volgende uitgangspunten:

      • 1°.

        de ladder voor duurzame verstedelijking, bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening;

      • 2°.

        het juiste bedrijf op de juiste plek; en

      • 3°.

        een, met name qua duurzaamheid, toekomstbestendige inrichting van het terrein;

    • e.

      de rolverdeling en procedure bij de besluitvorming over nieuwe initiatieven; en

    • f.

      monitoring.

G. Artikel 2.14, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Een bestemmingsplan maakt de vestiging van een supermarkt alleen mogelijk binnen of aansluitend aan een winkelcentrum of, als daaraan behoefte is, solitair in een woonwijk, tenzij vanwege bijzondere omstandigheden vestiging op zo’n locatie niet mogelijk is.

H. In artikel 2.24, tweede lid, aanhef, wordt na “om de glasopstand” ingevoegd “eenmalig”.

 

I. Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

  • 2.

    Er wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

    • 2.

      Het eerste lid, onderdelen c tot en met f, geldt niet voor op het eigen bedrijf geboren geitenlammeren tot een leeftijd van 60 dagen, mits het vergunde, dan wel gemelde aantal geiten van 61 dagen en ouder niet groeit ten opzichte van het aantal op 30 augustus 2017 legaal gehouden aantal geiten van 61 dagen en ouder, rekening houdend met het derde lid.

  • 3.

    In het vijfde lid wordt “2021” vervangen door: 2024.

J. De paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 komen te luiden:

 

§ 2.6.1 Instructieregels bestemmingsplan bescherming Gelders natuurnetwerk

 

Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)

  • 1.

    Voor zover een bestemmingplan betrekking heeft op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.

  • 2.

    Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:

    • a.

      buiten het Gelders natuurnetwerk; of

    • b.

      in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01.

Artikel 2.40 (afweegruimte bij groot openbaar belang)

In aanvulling op artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaten als:

  • a.

    sprake is van een groot openbaar belang;

  • b.

    er geen reële alternatieven zijn; en

  • c.

    de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met paragraaf 2.6.2.

Artikel 2.41 (afwijkruimte bij militaire terreinen)

In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of terreinverharding op omheinde militaire terreinen als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening alleen toe als de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met paragraaf 2.6.2.

 

Artikel 2.42 (afwijkruimte bij windturbines)

  • 3.

    In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan het bouwen van een windturbine toelaten:

    • a.

      voor een locatie in het Verkenningsgebied voorwaarden windturbines Gelders natuurnetwerk; en

    • b.

      als de compensatie voor de windturbine en omliggende verharding bestaat uit maatregelen waarbij:

      • 1°.

        de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen; en

      • 2°.

        de oppervlakte aan natuur die verloren gaat voor 200 procent wordt gecompenseerd.

  • 4.

    De initiatiefnemer legt de wijze van compensatie van de kernkwaliteiten en de wijze waarop aandacht aan voorkomende soorten wordt besteed vast in een natuurversterkingsplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

Artikel 2.43 (afwijkruimte bij uitbreiding bestaande activiteit)

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan een uitbreiding van een bestaande activiteit in het Gelders natuurnetnetwerk alleen toelaten als:

    • a.

      er voor die uitbreiding geen alternatieve locatie beschikbaar is;

    • b.

      de kernkwaliteiten van het gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo worden versterkt; en

    • c.

      deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan een uitbreiding van een in bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe bedoeld bedrijf alleen mogelijk maken als:

    • a.

      de uitbreiding plaatsvindt op een in bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe aangegeven uitbreidingslocatie;

    • b.

      het toegekend aantal hectares in bijlage Groeilocaties groei-krimpbeleid Veluwe niet wordt overschreden;

    • c.

      de uitbreiding op uiterlijk 1 januari 2027 is opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan; en

    • d.

      de initiatiefnemer per hectare aan natuur die verloren gaat door de uitbreiding een vergoeding van € 33.000 aan de provincie heeft betaald.

Artikel 2.44 (bescherming zeldzame natuurbeheertypen)

Een bestemmingsplan laat geen ontwikkeling of activiteit toe die nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbeheertypen bron, gemaaid rietland, hoogveen, trilveen of zwak gebufferd ven.

 

Artikel 2.45 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)

  • 1.

    Bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in het Gelders natuurnetwerk doet de initiatiefnemer onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk.

  • 2.

    Bij het onderzoek worden in ieder geval betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      actuele en potentiële natuurwaarden;

    • b.

      bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten; en

    • c.

      ecologische samenhang.

  • 3.

    Voor zover de nieuwe activiteit of ontwikkeling daar effect op kan hebben, worden bij het onderzoek betrokken de in het gebied aanwezige:

    • a.

      kwaliteit van lucht, water en bodem;

    • b.

      mate van stilte, rust en duisternis; en

    • c.

      landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en bodemkundige waarden, alsmede het reliëf.

Artikel 2.46 (afwijkruimte bij natuurbegraafplaats)

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan een natuurbegraafplaats in het Gelders natuurnetnetwerk alleen toe voor een locatie in het Verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk en als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het aantal graven bedraagt ten hoogste 500 per hectare;

    • b.

      er worden alleen menselijke stoffelijke resten en urnen begraven;

    • c.

      er wordt alleen in vergankelijke materialen begraven;

    • d.

      er vindt alleen grondverzet plaats als dit nodig is voor het delven van een graf of het begraven van een urn;

    • e.

      bij het dichten van een graf wordt de bodem in de oorspronkelijke volgorde teruggeplaatst;

    • f.

      de grafrust wordt eeuwigdurend gerespecteerd;

    • g.

      er vinden geen bijzettingen plaats;

    • h.

      er vindt geen as-verstrooiing plaats;

    • i.

      er worden geen grafmonumenten geplaatst;

    • j.

      er worden op de begraafplaats geen nieuwe gebouwen of bouwwerken opgericht; en

    • k.

      er worden op de begraafplaats geen verhardingen of half verhardingen aangebracht.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid bevat het bestemmingsplan regels zodat de kernkwaliteiten worden versterkt door naar rato per 250 graven per hectare:

    • a.

      één hectare nieuwe natuur te realiseren; of

    • b.

      vijf hectare bestaande natuur om te vormen naar een provinciaal doeltype zoals beschreven in het beheerplan Natura 2000; en

    • c.

      in het bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting een beheerplan is opgenomen dat inzicht geeft hoe met de ter plaatse voorkomende bijzondere soorten wordt omgegaan.

  • 3.

    De initiatiefnemer legt de wijze van versterking van de kernkwaliteiten, de wijze waarop aandacht aan voorkomende soorten wordt besteed en het dichten van graven vast in een natuurversterkingsplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

Artikel 2.47 (afwijkruimte bij natuurbegraafplaats bijzondere voorwaarden)

In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan een natuurbegraafplaats alleen toe voor een locatie in het Verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven en als:

  • a.

    is voldaan aan artikel 2.46; en

  • b.

    in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat op die locatie de bosbodem eerder is geroerd en niet meer ongestoord is.

§ 2.6.2 Compensatie natuur in Gelders natuurnetwerk

 

Artikel 2.48 (compensatieplan voor fysieke natuurcompensatie)

  • 1.

    De initiatiefnemer onderbouwt de wijze waarop fysieke natuurcompensatie plaatsvindt in een compensatieplan.

  • 2.

    Het compensatieplan geeft in ieder geval inzicht in:

    • a.

      hoe verzekerd is dat de fysieke natuurcompensatie wordt uitgevoerd;

    • b.

      hoe monitoring van en rapportage over de uitvoering van de fysieke natuurcompensatie plaatsvinden;

    • c.

      hoe de natuur wordt ingericht en beheerd gedurende de ontwikkeltijd;

    • d.

      de locatie waar de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk optreden; en

    • e.

      de locatie waar gecompenseerd wordt.

Artikel 2.49 (termijn uitvoering fysieke natuurcompensatie)

De initiatiefnemer voert de fysieke natuurcompensatie uit:

  • a.

    binnen vijf jaar na vaststelling van het bestemmingsplan waarin de activiteit is toegelaten; of

  • b.

    voor het begin van de activiteit als op de locatie van de fysieke ingreep een beschermde inheemse diersoort of een soort, genoemd in de nationale Rode Lijsten, voorkomt.

Artikel 2.50 (fysieke natuurcompensatie)

  • 1.

    De omvang van de fysieke natuurcompensatie is gelijk aan de oppervlakte van het aangetaste areaal, vermeerderd met de volgende toeslag:

    • a.

      geen toeslag bij natuur met een ontwikkeltijd van vijf jaar of minder;

    • b.

      1/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen vijf en 25 jaar;

    • c.

      2/3e deel van de oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd tussen 25 en 100 jaar; of

    • d.

      een door Gedeputeerde Staten te bepalen oppervlakte bij natuur met een ontwikkeltijd van meer dan 100 jaar.

  • 2.

    De compensatie wordt uitgevoerd in overeenstemming met bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen.

  • 3.

    Voor de ontwikkeltijd per natuurbeheertype geldt de periode genoemd in de bijlage Ontwikkeltijd natuurbeheertypen.

  • 4.

    Planologische verankering van fysieke natuurcompensatie vindt plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan als waarin de wijziging van de bestemming wordt geregeld, die de aanleiding vormt voor de compensatie.

  • 5.

    De uitvoering van de compensatie wordt verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of door het stellen van een voorschrift aan de omgevingsvergunning.

Artikel 2.51 (gebruik compensatiepool in plaats van fysieke compensatie)

  • 1.

    De nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk kunnen worden gecompenseerd door gebruik te maken van een compensatiepool als:

    • a.

      fysieke compensatie niet mogelijk is;

    • b.

      voldoende grond beschikbaar is in een compensatiepool;

    • c.

      een vergoeding aan de provincie wordt betaald; en

    • d.

      de oppervlakte van het te compenseren areaal kleiner is dan 0,5 hectare.

  • 2.

    De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bepaald aan de hand van de kosten voor de inrichting van een compensatiepool bestaande uit kosten voor:

    • a.

      de aanschaf en de verwerving van vervangende grond;

    • b.

      de inrichting van de natuur;

    • c.

      het beheer gedurende de ontwikkeltijd; en

    • d.

      de procedure en plannen.

§ 2.6.3 Instructieregel Weidevogelgebied

 

Artikel 2.51a (bescherming Weidevogelgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Weidevogelgebied laat het:

  • a.

    in ieder geval een nieuwe windturbine of nieuw zonneveld niet toe; en

  • b.

    een andere nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als deze geen nadelige gevolgen kunnen hebben voor de functie als broedgebied voor weidevogels.

§ 2.6.4 Instructieregel Ganzenrustgebied

 

Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)

Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:

  • a.

    uit onderzoek blijkt dat deze activiteit of ontwikkeling wordt uitgevoerd op een locatie waar de nadelige gevolgen voor de functie als rustgebied voor overwinterende ganzen zoveel mogelijk worden beperkt; en

  • b.

    na uitvoering minimaal 500 hectare in het betreffende Ganzenrustgebied overblijft.

K. In artikel 2.52, eerste lid, onder d, wordt “de artikelen 2.39, derde tot en met zesde lid, en paragraaf 2.6.3” vervangen door: paragraaf 2.6.2.

 

L. Na § 2.6.5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

§ 2.6.5a Wijzigingsbevoegdheid begrenzing

 

Artikel 2.54a (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)

Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone wijzigen:

  • a.

    voor een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, voor zover:

    • i.

      de kernkwaliteiten van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone behouden blijven; en

    • ii.

      de oppervlakte van het Gelders natuurnetwerk ten minste gelijk blijft;

  • b.

    voor de toepassing van paragraaf 2.6.1; of

  • c.

    voor zover er op 17 oktober 2014 sprake was van een onherroepelijk bestemmingsplan met daarin bestemmingen die strijdig zijn met de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.

M. Artikel 2.61 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onder c, wordt “paragraaf 2.6.3” vervangen door: paragraaf 2.6.2.

  • 2.

    In het tweede lid wordt “artikel 2.40” vervangen door: artikel 2.53.

N. Artikel 3.6 vervalt.

 

O. In artikel 3.10 worden, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot zesde tot en met negende lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4.

    Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, geldt voor poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) dat toepassing is toegestaan tot:

    • a.

      een maximale waarde van 0,1 microgram per kilogram; of

    • b.

      een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 0,5 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) en 0,1 microgram per kilogram voor de overige PFAS.

  • 5.

    Bij de toepassing van het vierde lid wordt grond of baggerspecie afkomstig van buiten het waterwingebied gecontroleerd op basis van een partijkeuring op de stoffen genoemd in bijlage 1 van het RIVM-briefrapport 2010-0100.

P. In artikel 3.11 vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.” voor het tweede lid.

 

Q. Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede tot en met zesde lid.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het eerste lid is niet van toepassing als voldaan wordt aan de voorschriften in bijlage Grondwaterbescherming, onderdeel E.

  • 3.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Van het voornemen tot het lozen van afstromend water als bedoeld in het tweede en derde lid doet degene die de activiteit wil ondernemen een melding.

R. Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

    • 5.

      Bij de toepassing van het tweede en derde lid geldt voor poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) dat toepassing is toegestaan tot:

      • a.

        een maximale waarde van 0,1 microgram per kilogram;

      • b.

        een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 1,9 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en 1,4 microgram per kilogram voor de overige PFAS als de grond of baggerspecie afkomstig is van binnen het grondwaterbeschermingsgebied; of

      • c.

        een vastgestelde gebiedswaarde met een maximum van 0,5 microgram per kilogram voor perfluoroctaanzuur (PFOA) en perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) en 0,1 microgram per kilogram voor de overige PFAS als de grond of baggerspecie afkomstig is van buiten het grondwaterbeschermingsgebied.

    • 6.

      Bij de toepassing van het vijfde lid wordt grond of baggerspecie afkomstig van buiten het grondwaterbeschermingsgebied gecontroleerd op basis van een partijkeuring op de stoffen genoemd in bijlage 1 van het RIVM-briefrapport 2020-0100.

S. Artikel 3.23, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het hebben, gebruiken of vervoeren van:

    • a.

      schadelijke stoffen als wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage Grondwaterbescherming, onderdeel D, of relevante beschermende voorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    • b.

      vloeibare brandstoffen in mobiele tanks als wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage Grondwaterbescherming, onderdeel G.

T. Artikel 3.48 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      in onderdeel a wordt “vierkante of” vervangen door: vierkante meter en.

    • b.

      in de onderdelen c en h wordt “tenzij” vervangen door: mits.

    • c.

      onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

      • l.

        het verrichten van ontgrondingswerkzaamheden door of namens de waterbeheerder ten behoeve van natuurbouwprojecten in het kader van de Kaderrichtlijn Water ter uitvoering van een maatregel uit een bestemmingsplan of een projectplan als bedoeld in de Waterwet.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onder l, geldt niet voor het ontgronden of winnen van meer bodemmateriaal dan nodig is voor het uitvoeren van de maatregel in het kader van de Kaderrichtlijn Water.

U. In artikel 3.49, eerste lid, wordt “onder a, b, e, g of h” vervangen door: onder a, b, e, g, h of l.

 

V. Na artikel 3.71 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 3.71a (vrijstelling soorten voor asbestsanering)

In afwijking van de artikelen 3.1, tweede lid, en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming gelden het verbod op het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen of wegnemen van nesten van de huismus, kerkuil en steenuil en het verbod op het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de steenmarter niet als:

  • a.

    dit gebeurt bij vervanging van asbesthoudende dakplaten door asbestvrije dakplaten van een ander bouwwerk dan een woning; en

  • b.

    dit gebeurt in overeenstemming met de voorwaarden in bijlage Vrijstelling asbestsanering.

W. Paragraaf 3.6.7 vervalt.

 

X. In artikel 4.3, derde lid, wordt ‘op lijst B bijlage Vaarwegen van’ vervangen door: op lijst B van bijlage Vaarwegen.

 

Y. Afdeling 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het opschrift van paragraaf 5.1.1 komt te luiden: § 5.1.1 Algemene bepalingen.

  • 2.

    Na artikel 5.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.1a (zorgplicht gebruik provinciale wegen)

  • 1.

    Degene die gebruik maakt van een weg of een activiteit op of nabij een weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik of die activiteit de weg kan verontreinigen of beschadigen of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze verplichting houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van de weg worden verzekerd;

    • b.

      het gebruik van de weg, in overeenstemming met haar bestemming, wordt verzekerd;

    • c.

      het vrije zicht op en vanaf de weg wordt verzekerd;

    • d.

      geen vaste stoffen, hinderlijke of schadelijke vloeistoffen of voorwerpen op de weg worden achtergelaten;

    • e.

      houtgewas, bomen of struiken zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer op de weg kunnen veroorzaken;

    • f.

      geen voertuig onbeheerd wordt achtergelaten op de weg; en

    • g.

      niet excessief op de weg wordt geparkeerd.

Z. Paragraaf 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden:

    § 6.1 Ontheffing hoofdstukken 1A Beoordelingskader en 2 Ruimte

     

  • 2.

    Na artikel 6.1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

     

  • Artikel 6.1a (aanvraag ontheffing college van burgemeester en wethouders wegens een groot openbaar belang)

    Bij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 1a.3 verstrekt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard en omvang van de activiteit of ontwikkeling waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      een aanduiding van de locatie van de activiteit of ontwikkeling met behulp van een situatietekening of kaart met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding;

    • c.

      een toelichting van het groot openbaar belang waardoor naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders afwijking van de in hoofdstuk 2 gestelde instructieregels gerechtvaardigd is;

    • d.

      een toelichting op de door het college overwogen alternatieve locaties; en

    • e.

      een beschrijving van de voorgenomen of getroffen compenserende maatregelen.

  •  

    Artikel 6.1b (aanvraag ontheffing college van burgemeester en wethouders voor een experiment)

    Bij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 1a.5 verstrekt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de aard, het doel, de duur en de omvang van het experiment waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      een aanduiding van de locatie van het experiment met behulp van een situatietekening of kaart met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding;

    • c.

      een toelichting waarom naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders afwijking van de in hoofdstuk 2 gestelde instructieregels voor het experiment noodzakelijk is; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop wordt vastgesteld of het experiment aan het doel daarvan beantwoordt.

AA. In artikel 7.1, eerste lid, wordt na ‘afdeling 3.7,’ ingevoegd: hoofdstuk.

 

BB. De bijlage Beschermingsgebieden grondwater wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Op de lijst van Beschermingsgebieden Grondwater vervalt de kaart met kaartnummer 56.

  • 2.

    Na kaart 47 wordt het volgende tabel ingevoegd:

     

    Omg. verord.

    Bijl. Besch.geb.

    Kaartnr.

    Naam beschermings gebied

    Gemeente

    Maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen in boringsvrije zone

    (in overige beschermingszones geldt verbod)

    Advies maximale voor boringen, anders dan voor bodemenergie- systemen, in grondwater- besch.geb., kwovrij zones en boringsvrije zones

    (in waterwin- gebieden geldt verbod)

    1

    t Loohuis

    Aalten

    Bodemenergie is verboden

    + 15 m NAP

    2

    Amersfoortseweg 

    Apeldoorn

    Bodemenergie is verboden

    + 10 m NAP

    3

    Hoenderloo 

    Apeldoorn

     + 30 NAP  

    + 30 NAP

    4

    Kerk-Avezaath

    Buren, Tiel

    - 28 m NAP

    - 28 m NAP

    5

    Schalterberg 

    Apeldoorn

    Bodemenergie is verboden

    0 m NAP

    6

    La Cabine 

    Arnhem

    - 18 m NAP

    - 18 m NAP

    7

    Dr. J.H. van

    Heek 

    Montferland

    Bodemenergie is verboden

    + 17 m NAP

    9

    Haarlo

    Berkelland

    + 10 m NAP

    + 10 m NAP

    10

    Eerbeek 

    Brummen

    - 70 m NAP

    - 70 m NAP

    11

    Zoelen 

    Buren

    - 35 m NAP

    - 35 m NAP

    12

    Dinxperlo 

    Aalten

    Bodemenergie is verboden

    +12 m NAP

    13

    De Pol 

    Doetinchem

    Bodemenergie is verboden

    + 5 m NAP

    14

    Druten 

    Druten

    Bodemenergie is verboden

    - 21 m NAP

    15

    Edese Bos 

    Ede

    Bodemenergie is verboden

    + 5 m NAP

    16

    Olden Eibergen

    Berkelland

    + 15 m NAP

    + 15 m NAP

    18

    De Haere 

    Elburg

    Bodemenergie is verboden

    -10 m NAP

    20

    Epe 

    Epe

    Bodemenergie is verboden

    0 m NAP

    24

    Muntberg

    Berg en Dal

    Bodemenergie is verboden

    + 28 m NAP

    25

    Harderwijk 

    Harderwijk

    Bodemenergie is verboden

    - 15 m NAP

    27

    t Klooster 

    Bronckhorst

    Bodemenergie is verboden

    - 10 m NAP

    29

    Fikkersdries 

    Overbetuwe

    Volgt

    Volgt

    31

    Lochem 

    Lochem

    Bodemenergie is verboden

    + 10 m NAP

    32

    Velddriel 

    Maasdriel

    Bodemenergie is verboden

    - 10 m NAP

    33

    Noordijkerveld 

    Berkelland

    + 9 m NAP

    + 9 m NAP

    34

    Kolff 

    West-Betuwe

    Bodemenergie is verboden

    - 10 m NAP

    35

    Holk 

    Nijkerk

    - 10 m NAP

    - 10 m NAP

    36

    Heumensoord

    Nijmegen, Heumen, Berg en Dal

    Bodemenergie is verboden

    + 5 m NAP

    37

    Wezep (Boele) 

    Oldebroek

    Bodemenergie is verboden

    - 10 m NAP

    38

    Putten 

    Putten

    Bodemenergie is verboden

    + 2 m NAP

    39

    Culemborg 

    Culemborg

    - 46 m NAP

    - 46 m NAP

    40

    Pinkenberg 

    Rozendaal

    - 6 m NAP

    - 6 m NAP

    41

    Ellecom 

    Rheden

    Bodemenergie is verboden

    + 10 m NAP

    43

    Twello 

    Voorst

    - 33 NAP

    - 33 NAP

    44

    Dennewater 

    Bronckhorst

    Bodemenergie is verboden

    + 5 m NAP

    45

    Wageningen 

    Wageningen

    - 6 m NAP

    - 6 m NAP

    47

    Corle 

    Winterswijk

    Bodemenergie is verboden

    + 23 NAP

    49

    Hettenheuvel

    Montferland

    - 8 m NAP

    - 8 m NAP

    50

    Hemmen 

    Overbetuwe /

    Nederbetuwe

    Bodemenergie is verboden

    - 2 m NAP

    51

    Herveldse Veld 

    Overbetuwe

    Bodemenergie is verboden

    - 2 m NAP

    52

    ir. H. Sijmons

    Arnhem, Lingewaard

    Bodemenergie is verboden

    - 18 m NAP

    53

    Oosterbeek

    Renkum

    - 13 m NAP

    - 13 m NAP

    54

    Woudenberg (Gelderland)

    Scherpenzeel

    - 3 m NAP

    - 3 m NAP

    57

    Engelse Werk (Gelderland)

    Hattem

    - 15 m NAP

    - 15 m NAP

    58

    Deventer-Zutphenseweg (Gelderland)

    Lochem

    - 38 m NAP

    - 38 m NAP

 

CC. Bijlage Grondwaterbescherming wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In onderdeel D, onder b ‘aanwijzing van categorieën van gevallen, beperkingen en voorschriften, afwijkingen en nadere eisen’, onder nummer 10 wordt ‘NEN 3399/2015’ vervangen door: NEN 13508-2.

  • 2.

    Onderdeel E komt te luiden:

     

    E. Algemene voorschriften voor lozen van afstromend water in grondwaterbeschermingsgebieden

     

    Algemene voorschriften voor lozen van afstromend water in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.18, derde lid, van de Omgevingsverordening en voorschrift 11 van onderdeel D van deze bijlage.

     

    Voorschriften:

     

    • 1.

      Het lozen van afstromend water op of in de bodem vindt alleen plaats als sprake is van specifieke omstandigheden of zodanige maatregelen of voorzieningen waardoor er geen nadelige gevolgen zijn voor de kwaliteit van het grondwater;

    • 2.

      Ten aanzien van het functioneren van maatregelen of voorzieningen, als bedoeld onder 1, wordt regelmatig controle uitgevoerd.

  • Aan voorschrift 1 wordt in ieder geval voldaan als:

    • a.

      het afstromend water afkomstig is van een busbaan, parallelweg, landbouwweg, buurtontsluitingsweg, straat in een woonwijk, woonerf, inrit, winkelerf, winkelplein, voetpad, fietspad of parkeerplaats voor minder dan 100 motorvoertuigen;

    • b.

      het afstromend water afkomstig is van het dak van een vrijstaand huis in het buitengebied waarbij koper, lood of zink alleen is verwerkt in de dakgoot, afvoerpijp of loodslab; of

    • c.

      het afstromend water afkomstig is van het terrein van een inrichting type A als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • Aan voorschrift 1 wordt in ieder geval voldaan als:

    • a.

      een weg, parkeerplaats of ander terrein voor gemotoriseerd verkeer gedurende beperkte tijd en in beperkte mate wordt gebruikt voor parkeren, geen handelingen plaatsvinden met schadelijke stoffen en de hieronder genoemde maatregelen en voorzieningen worden uitgevoerd;

      Soort parkeergelegenheid

      Maatregelen en voorzieningen

      Parkeercapaciteit meer dan 100 gemotoriseerde voertuigen

      absorptiemateriaal aanwezig; eventuele verontreiniging direct opruimen;

      Frequentie: maximaal 5 dagen per jaar

      na afloop verslag maken op basis van checklist van toezichthouder; en professionele begeleiding bij parkeren.

    • b.

      het afstromend hemelwater wordt geloosd op of in de bodem buiten het grondwaterbeschermingsgebied of in een oppervlaktewaterlichaam buiten het grondwaterbeschermingsgebied;

    • c.

      aantoonbaar geen verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verwacht vanwege de opbouw van de bodem waarop of waarin het afstromend hemelwater wordt geloosd, de kwaliteit van de bodem en het grondwater periodiek wordt gecontroleerd en gepaste maatregelen worden getroffen om ingeval van verontreiniging deze ongedaan te maken; of

    • d.

      een weg, parkeerplaats of ander terrein voor gemotoriseerd verkeer afwaterend ligt naar een afvoer aangesloten op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of het transport van afvalwater naar een doelmatig werkend zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening. Na een zuiveringsvoorziening voldoet de kwaliteit van het te lozen afstromend hemelwater aan de streefwaarden van ondiep grondwater zoals opgenomen in de Circulaire bodemsanering respectievelijk de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 36 en 37 van de Wet bodembescherming.

  • Aan voorschrift 2 wordt in ieder geval voldaan als:

    • a.

      een door het bevoegd gezag goedgekeurd meetplan wordt uitgevoerd voor het controleren van de kwaliteit van de bodem en het grondwater; of

    • b.

      een door het bevoegd gezag goedgekeurd meetplan wordt uitgevoerd voor de toetsing van het correct functioneren van de zuiveringsvoorziening, met informatie over het analyseprogramma.

  • 3.

    Na onderdeel F wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

     

    G. Algemene voorschriften voor mobiele tanks in grondwaterbeschermingsgebieden

     

    Algemene voorschriften voor het hebben, gebruiken of vervoeren van vloeibare brandstoffen in mobiele tanks in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23, derde lid, van de Omgevingsverordening.

     

    Voorschriften:

    • 1.

      Opslag van brandstof vindt plaats in dubbelwandige tanks, opgesteld boven ten minste een vloeistof kerende voorziening.

    • 2.

      Aflevering van brandstof vindt plaats onder toezicht van de aannemer of uitvoerder.

    • 3.

      Aftanken van brandstof vindt plaats zonder dat het vulpistool kan lekken op de ondergrond.

    • 4.

      Afvullen van klein materieel vindt plaats in een opvangbak of boven een vloeistof kerende voorziening.

    • 5.

      Absorptiematerialen zijn aanwezig op de locatie.

    • 6.

      Schadelijke stoffen zijn niet toegankelijk voor derden.

    • 7.

      Er is een milieu-logboek aanwezig met in ieder geval de volgende inhoud:

      • a.

        tank- en werkinstructie voor gebruikers;

      • b.

        registratie van verbruik brandstoffen of andere gevaarlijke stoffen;

      • c.

        calamiteiten instructie;

      • d.

        registratie van milieurelevante gebeurtenissen.

    • 8.

      Personeel is geïnstrueerd met betrekking tot het werken in een grondwaterbeschermingsgebied en de relevante regels.

DD. Bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

 

EE. Bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen komt te luiden:

 

bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen

 

  • -

    Natuurbeheertypen uit hetzelfde vak zijn gelijkwaardige natuur en kunnen elkaar compenseren.

  • -

    Natuurbeheertypen mogen ook vervangen worden door een beheertype uit een hogere categorie, waarbij geldt dat Water alleen vervangen kan worden door Water, Droog door Droog en Vochtig door Vochtig.

  • -

    Categorie 1 is de laagste en categorie 3 is de hoogste categorie.

  • -

    In categorie 3 staan natuurbeheertypen met een sterretje. Deze mogen wel als compensatie gerealiseerd worden, maar mogen niet aangetast worden.

Categorie 1:

algemene natuur

water

droog

niet bos

rivier beek (beek en bron)

kranswierwater

zoete plas

kruidenrijk, faunarijk grasland wintergastenweide droge heide glanshaverhooiland

bos

vochtig bos met productie zachthoutooibos (rivier en beekbegeleidend bos)

dennenbos

droog bos met productie

 

Categorie 2: bijzondere natuur 

vochtig

droog

niet bos

moeras vochtige heide vochtig hooiland zuur ven of hoogveenven nat schraalland vochtig weidevogelgrasland

kruidenrijke, faunarijke akker zandverstuiving droog schraalland bloemdijk ruigteveld

bos

haagbeuk-essenbos hoog- en laagveenbos vochtig hakhout en middenbos

eiken-beukenbos droog hakhout park-stinzebos

 

Categorie 3: top natuur

water

vochtig

niet bos

bron*

gemaaid rietland *

veenmosrietland en moerasheide

* trilveen * hoogveen * zwak gebufferd ven *

bos

niet van toepassing

hardhoutooibos (rivier- en beekbegeleidend bos)

beekbegeleidend bos (rivier en beekbegeleidend bos)

 

FF. Bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De tekst onder het kopje Toelichting komt te luiden:

    Op grond van artikel 3.15 van de Wet natuurbescherming wijzen Provinciale Staten in deze bijlage, behorend bij de artikelen 3.66 en 3.67 van de Omgevingsverordening, schadeveroorzakende soorten aan die in de aangegeven gebieden en periode met behulp van de aangegeven middelen opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden, of waarvan de vaste voortplantingsplaats of rustplaats opzettelijk beschadigd of vernield mag worden.

  • 2.

    In de tabel Brandgans wordt “branta leucopsis” vervangen door: Branta leucopsis.

  • 3.

    Na de eerste tabel wordt een nieuwe tabel ingevoegd, luidende:

     

    Soort

    Veldmuis (Microtus arvalis)

    Vergunningvrije activiteit

    Opzettelijk doden, opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voorplantingsplaats of rustplaats van de veldmuis

    Belang

    Voorkomen van belangrijke schade aan gewassen of eigendommen.

    Gebied

    Bedrijfsmatige graslandpercelen in heel Gelderland

    Periode

    Hele jaar

    Toegestane middelen:

    Inundatie

     

  • 4.

    In de tabel Woelrat wordt “Arvicola Amphibius” vervangen door: Arvicola amphibius.

GG. Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

 

bijlage Vrijstelling asbestsanering

 

Toelichting:

Op grond van artikel 3.3, tweede lid, en 3.8, tweede lid, in combinatie met 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming kunnen Provinciale Staten bij verordening vrijstelling verlenen van bepaalde verboden uit de Wet natuurbescherming. In artikel 3.71a hebben Provinciale Staten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, vanwege de belangen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder a, e, f en g, of artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van die wet. In deze bijlage worden voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan, naast de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.71a.

 

Algemene voorwaarden

Periode: 31 augustus tot 15 maart

Gebied: buiten de bebouwde kom

 

Bijzondere voorwaarden

 

bijzondere voorwaarde

soort

uitwerking voorwaarde

activiteit

huismus kerkuil steenuil steenmarter

activiteit wordt per dak binnen vijf aaneengesloten dagen uitgevoerd

tijdens vorst worden geen activiteiten uitgevoerd die kunnen leiden tot beschadigen of vernielen van nesten of verblijfplaatsen

de constructie van het bouwwerk inclusief betimmering en boeiboorden blijft ongemoeid

na afloop van de activiteit is de locatie waarop het nest of de vaste verblijfplaats was gemaakt weer geschikt en toegankelijk voor de soort.

activiteit vindt plaats in de periode 31 augustus tot en met 15 maart en op het moment dat jongen of eieren niet in het nest aanwezig zijn

inventarisatie

huismus kerkuil steenuil steenmarter

initiatiefnemer laat gelijktijdig met de asbestinventarisatie door een deskundige een inventarisatie van aanwezige soorten uitvoeren

de inventarisatie van aanwezige soorten wordt beschikbaar gesteld aan het bevoegd gezag door het toe te voegen als bijlage bij de melding van de asbestinventarisatie

de activiteit wordt binnen één jaar na de inventarisatie uitgevoerd

ecologische begeleiding

kerkuil steenuil

als blijkt dat een uilennest aanwezig is, wordt de uitvoering begeleid door een deskundig ecoloog of de plaatselijke uilenwerkgroep

vervangende nestgelegenheid

kerkuil steenuil

per aanwezig nest van de mus of uil dat wordt vernield, beschadigd of weggenomen, stelt de initiatiefnemer voor start van de uitvoering minstens twee vervangende nestgelegenheden beschikbaar in de vorm van een nestkasten

huismus

per aanwezig nest van de huismus dat wordt vernield, beschadigd of weggenomen, stelt de initiatiefnemer voor start van de uitvoering minstens één vervangende nestgelegenheid beschikbaar in de vorm van een nestkast en nestmateriaal.

steenmarter

per aanwezige vaste voortplantingsplaats of rustplaats van de steenmarter die beschadigd of vernield wordt, stelt de initiatiefnemer na afloop van de activiteit vergelijkbaar nestmateriaal beschikbaar

 

HH. De volgende kaarten worden gewijzigd:

 

  • 1.

    In kaart 1 Regels Windenergie wordt de begrenzing herzien op basis van nieuwe inzichten met betrekking tot weidevogelgebieden, ganzenrustgebieden en een correctie van de open schootsvelden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie binnen de gemeente Culemborg.

  • 2.

    In kaart 4 Regels Natuur worden de begrenzingen van de werkingsgebieden gewijzigd van de volgende aangewezen gebieden:

    • a.

      de Beschermingszone natte landnatuur;

    • b.

      het Gelders natuurnetwerk;

    • c.

      de Groene ontwikkelzone;

    • d.

      het Verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven en kleinschalige recreatie;

    • e.

      het Verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven en kleinschalige recreatie; en

    • f.

      het Verkenningsgebied voorwaarden windturbines Gelders natuurnetwerk.

Artikel II (inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad, met uitzondering van de onderdelen D en Z, die in werking treden op het tijdstip waarop de drie-en-twintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in werking treedt.

Provinciale Staten van Gelderland

voorzitter

griffier

TOELICHTING

Artikel I (wijziging artikelen)

 

Onderdelen A en B (nummeraanduiding van de bijlagen komt te vervallen)

De nummeraanduiding van de bijlagen wordt geschrapt, omdat dit bij (herhaalde) wijziging van de verordening bijdraagt aan een vermindering van administratieve lasten. Elke bijlage heeft een eigen, uniek opschrift, waardoor de juiste bijlage ook zonder nummering eenvoudig gevonden kan worden.

De onderdelen A en B vullen elkaar aan. In onderdeel A worden alle huidige bijlagen ‘ontnummerd’. In onderdeel B wordt die ‘ontnummering’ doorgevoerd in alle artikelen waarin naar een van deze bijlagen wordt verwezen.

 

Onderdeel C (wijzigingen gebiedsaanwijzing)

De Ganzenrustgebieden en Weidevogelgebieden worden ingevoegd in de alfabetische opsomming van gebiedsaanwijzingen in artikel 1.1. De bescherming via deze aanwijzing van gebieden maakte al deel uit van het provinciale beleid. De aangewezen gebieden waren aangegeven op een kaart(laag) behorende bij de omgevingsvisie en maakten onderdeel uit van de in deze verordening opgenomen Groene ontwikkelingszone. De aanwijzing van de gebieden is nu opgenomen in de omgevingsverordening met een bijbehorend specifiek beschermingsregiem voor elk gebied (zie onderdeel K, de paragrafen 2.6.3 en 2.6.4).

De zogenaamde Verkenningsgebieden (bijzondere) voorwaarden kleinschalige recreatie Gelders natuurnetwerk komen te vervallen. Aanwijzing van deze gebieden is overbodig omdat voor deze gebieden geen specifieke regels meer zijn opgenomen. Door wijziging van de hoofdregel voor bescherming van het Gelders natuurnetwerk is een afwijking van de regels voor kleinschalige recreatie niet meer nodig.

 

Onderdeel D (Hoofdstuk 1a: beoordelingskader)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt in (het nieuwe) hoofdstuk 1a een beoordelingskader opgenomen, zodat qua regeltoepassing handen en voeten kan worden gegeven aan de ambities en uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Kadernota Gaan voor Gaaf, waaronder een meer integrale, oplossingsgerichte afweging van provinciale belangen en regels. Het beoordelingskader voor (de toepassing van) de regels in deze verordening bestaat uit twee onderdelen: een afweegkader (§ 1a.1, artikel 1a.1) en een afwijkruimte (§ 1a.2, de artikelen 1a.2 tot en met 1a.5). Zoals de term ‘beoordelingskader’ al aangeeft, worden in hoofdstuk 1a geen nieuwe bevoegdheden gecreëerd. De toepassingsmogelijkheden van bestaande bevoegdheden bij de uitvoering van deze verordening worden verruimd.

 

Artikel 1a.1 (afweegkader: doorwerking omgevingsvisie bij regeltoepassing)

Het afweegkader voor de (toepassing van de) regels in de omgevingsverordening is een doorvertaling van de uitgangspunten en ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (eerste lid) en de Kadernota Gaan voor Gaaf (tweede lid).

 

Deze ambities en uitgangspunten kunnen de regeltoepassing inkleuren. De omgevingsvisie benoemt dit als «kijken met een brede blik». Dus geen starre regeltoepassing (zwart-wit, met een vernauwde blik), maar een toepassing van de regels die bijdraagt aan de oplossing van maatschappelijke problemen (via maatwerk) en aan het realiseren van de provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving.

 

Er zijn drie motieven waarom de afwijkruimte niet op bepaalde onderdelen van de verordening van toepassing is:

 

  • 1e)

    Sommige provinciale belangen vragen een strikte bescherming, zodat geen enkele afwijkruimte kan worden toegestaan. Dit geldt met name voor het belang van de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwaterwinning. Om die reden worden de grondwaterbeschermingsregels in de afdelingen 2.5 en 3.2 van de reikwijdte van deze paragraaf uitgezonderd

  • (zie lid 1).

  • Ook bepaalde, specifieke natuurbeheertypen (artikel 2.44) en weidevogelgebieden (artikel 2.51a) worden strikt beschermd tegen aantasting (zie lid 2).

  • Alleen dit eerste motief vergt een expliciete regeling.

  •  

  • 2e).

    Veel artikelen in deze verordening zijn al voorzien van eigen afweeg- en afwijkruimte. Dit geldt met name voor de regels over het Gelders natuurnetwerk, waarvoor de in artikel 1a.3 opgenomen ADC-toets (alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang, compensatie) geldt als instructieregel voor het bestemmingsplan ter uitvoering van artikel 2.10.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Varianten op deze ADC-toets zijn als instructieregel voor het bestemmingsplan opgenomen bij andere typen gebieden: de Groene ontwikkelingszone, het Nationaal landschap en natte landnatuur.

  • In onderstaand schema wordt het toepassingsbereik voor de verschillende typen gebieden en landschappen verduidelijkt.

 

  • Afwijkcriteria afdeling 2.6 Natuur en landschap

    Gelders

    § 2.6.1

    Barro-criterium als instructieregel met een specifieke invulling van de compensatieverplichting.

    natuurnetwerk

    § 2.6.2

     

    Weidevogelgebied

    § 2.6.3

    Geen afwijkruimte.

    Ganzenrustgebied

    § 2.6.4

    Geen instructieregel met het Barro-criterium. Afwijkcriterium hoofdstuk 1a.

    Groene ontwikkelingszone

    § 2.6.5

    Barro-criterium als instructieregel met een specifieke invulling van de compensatieverplichting.

     

     

    Waardevol open gebied

    § 2.6.6

    Geen instructieregel met het Barro-criterium. Afwijkcriterium hoofdstuk 1a.

    Nationaal landschap

    § 2.6.6

    Barro-criterium als instructieregel met een specifieke invulling van de compensatieverplichting.

     

     

    Werelderfgoed

    § 2.6.7

    Geen instructieregel met het Barro-criterium. Afwijkcriterium hoofdstuk 1a.

    § 2.6.8

    Natte landnatuur

    § 2.6.9

    Barro-criterium als instructieregel met een specifieke invulling van de compensatieverplichting.

  •  

  • Met de term ‘Barro-criterium’ wordt bedoeld de ‘ADC’-toets, waarbij de ‘D’ staat voor ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’. Artikel 2.10.4 van het Barro spreekt anders dan de Wet natuurbescherming evenwel van ‘groot openbaar belang’ (zonder ‘dwingende redenen’). Dus eigenlijk is sprake van een ‘A-G(OB)-C-toets.

 

  • Waar die toets al conform deze instructieregels geldt krachtens het bestemmingsplan of voor een afwijkomgevingsvergunning, heeft de afwijkingsregel in afdeling 1a.3 voor de uitvoeringspraktijk als toegevoegde waarde dat de alternatieventoets wordt beperkt tot alternatieve locaties (zie ook het nieuwe artikel 2.51b, tweede lid). Alleen bij nieuwe activiteiten of ontwikkelingen binnen het Gelders natuurnetwerk geldt onverkort de alternatieventoets conform artikel 2.10.4 van het Barro (zie artikel 1a.3, vierde lid).

  • 3e)

    Voor andere onderdelen van de verordening, bijvoorbeeld artikelen van procedurele aard, heeft deze afwijkruimte geen betekenis. Dit geldt bijvoorbeeld voor delen van hoofdstuk 3 en de complete hoofdstukken 4, 6 en 7. Dit derde motief vergt geen uitdrukkelijke regeling, maar volgt rechtstreeks uit de aard van de betrokken bepalingen. Afwijkruimte is vanzelfsprekend alleen aan de orde bij instructieregels (zonder ADC-toets) en bij gebods- en verbodsbepalingen.

Artikel 1a.3 (afwijkruimte bij instructieregels in hoofdstuk 2)

In dit beoordelingskader wordt ook afwijkruimte geboden om bij dilemma’s tussen botsende belangen en bij knellende regels in de omgevingsverordening tot een zo optimaal mogelijke oplossing te komen. Dit artikel biedt een afwijkbevoegdheid met betrekking tot de regels die in een bestemmingsplan zijn opgenomen ter uitvoering van instructieregels in hoofdstuk 2. De overige hoofdstukken van de omgevingsverordening bevatten geen instructieregels voor het bestemmingsplan en vallen dus automatisch buiten de reikwijdte van artikel 1a.3. Alleen voor een aantal instructieregels binnen hoofdstuk 2 is de toepassing expliciet uitgesloten (zie artikel 1a.2). Met dit beoordelingskader wordt de ontheffingsmogelijkheid, geboden in artikel 2.66 van deze verordening (in verbinding met artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening), verruimd. Om deze verruiming mogelijk te maken, wordt in (artikel 7PM van) het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een wettelijke grondslag geboden voor een ‘omgevingsverordening-met-verbrede-reikwijdte’.

Burgemeester en wethouders van een gemeente kunnen om toepassing van artikel 1a.3 verzoeken. Gedeputeerde Staten kunnen de gevraagde ontheffing verlenen en aan die ontheffing voorschriften verbinden met inachtneming van het verruimde beoordelingskader (artikel 7PM, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 1a.1 van deze verordening). Die voorschriften kunnen betrekking hebben op een adequate en tijdige uitvoering van de benodigde compenserende maatregelen, bedoeld in artikel 1a.3, eerste lid, onder c. Bij toepassing van artikel 1a.3 met betrekking tot de in afdeling 2.6 beschermde gebieden of landschappen, geldt dat de in afdeling 2.6 voorgeschreven wijze van compenseren van toepassing is (zie het derde lid). Bij toepassing met betrekking tot de overige beschermde gebieden of landschappen, voorziet deze verordening niet in een specifieke regeling.

Om te borgen dat deze afwijkmogelijkheid alleen kan worden gebruikt voor de gevallen die er echt toe doen, is het toepassingscriterium geconcretiseerd tot het aan het Barro ontleende criterium: «groot openbaar belang». De keuze voor dit criterium betekent niet dat alle jurisprudentie over de toepassing van dit Barro-criterium bij de natuurregelgeving automatisch van toepassing is op artikel 1a.3 en daarmee mogelijk de reikwijdte van deze afwijkruimte zou kunnen (gaan) beperken. Het toepassingsbereik wordt immers verruimd tot andere typen gebieden en landschappen en kan daarmee dus – mede in het licht van artikel 1a.1 – een eigen inkleuring e/o invulling krijgen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) gebruikt een nieuw criterium: ‘zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen’. Dit criterium is (bij nader inzien) niet overgenomen, omdat onduidelijk is hoe dit criterium zich verhoudt tot het huidige, gangbare criterium ‘groot openbaar belang’. Dat criterium komt in het Bkl namelijk ook terug (‘zwaarwegende redenen van groot openbaar belang’), waarbij wordt aangegeven dat daaronder verstaan worden ‘belangen van sociale of economische aard’. Of met dit verschil in bewoording dezelfde of juist andere belangen bedoeld worden, blijft ongewis.

Het Bkl schaart onder die ‘zwaarwegende redenen van groot openbaar belang’ overigens ‘belangen die verband houden met de bescherming van de gezondheid, de openbare veiligheid of bereikbaarheid of als sprake is van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’. Het criterium ‘groot openbaar belang’ wordt in het tweede lid van artikel 1a.3 ingevuld met een drietal andere voorbeelden. Het belang van een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in artikel 2 van de Drinkwaterwet ook genoemd als ‘een dwingende reden van groot openbaar belang’.

Uiteraard is die opsomming niet limitatief (‘in ieder geval’), maar het geeft wel een indruk van het type belangen dat naar het oordeel van Provinciale Staten een afwijking kan rechtvaardigen. Dit drietal kan zondermeer worden aangevuld met de hierboven genoemde belangen, waarmee het Bkl dit criterium ‘groot openbaar belang’ inkleurt.

Een tweede waarborg is de alternatieventoets. Deze toets is evenwel beperkter qua strekking dan de alternatieventoets uit het Barro. Het gaat immers alleen om alternatieve locaties, niet om andere alternatieven. Deze beperking is opgenomen omdat de ervaring leert dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen stranden over deze A-drempel uit de ADC-toets. Met een overtuigende onderbouwing van het D-criterium – er is klaarblijkelijk sprake van een dwingend of zwaarwegend groot openbaar belang (binnen de context van de betrokken gemeente e/o regio) –, is een heroverweging van alternatieven eigenlijk niet meer aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een reële, relevante maatschappelijke behoefte. Relevant blijft dan nog wel de keuze van de locatie.

Behalve een toepassingscriterium en een alternatieventoets is er ook een waarborg ingebouwd, zodat de provinciale belangen die mogelijk door toepassing van deze bevoegdheid kunnen worden aangepast, tijdig en effectief worden gecompenseerd. Deze voorwaarde betekent ook dat het gemeentebestuur van deze afwijk-mogelijkheid geen gebruik kan maken als het door instructieregels beschermde provinciale belang onevenredig zwaar wordt benadeeld. In dat geval is er immers geen sprake van een evenredige toedeling van functies aan locaties. Gedeputeerde Staten zullen dan geen ontheffing verlenen.

Evenmin zal een ontheffing verleend kunnen worden als dat provinciale belang niet tijdig of niet effectief kan worden gecompenseerd. Met effectieve compensatie wordt in beginsel fysieke compensatie en geen financiële compensatie. Voor de natuurgebieden en landschappen, beschermd in afdeling 2.6, gelden evenwel de in die afdeling specifiek genoemde compensatieregels. Bij gebruikmaking van een compensatiepool behoort in die gevallen financiële compensatie dus wel tot de mogelijkheden.

Tenslotte kan van deze afwijkbevoegdheid slechts gebruik worden gemaakt als het bestaande, gangbare instrumentarium, geen oplossing biedt. Zo zal van artikel 1a.3 geen gebruik gemaakt (hoeven te) worden als met toepassing van reguliere gemeentelijke bevoegdheden hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Gedacht kan worden aan een wijziging van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor een nieuwe activiteit of ontwikkeling, waarvoor Gedeputeerde Staten binnen de bestaande instructieregels voldoende ruimte zien, zodat er geen aanleiding is om gebruik te maken van haar sturingsinstrumenten (zienswijze, verklaring van geen bedenkingen, beroep, reactieve aanwijzing). Dit zal met name aan de orde zijn bij bestemmingsplannen waarin de ADC-toets al is verdisconteerd overeenkomstig de instructieregels in afdeling 2.6.

Verder kan gedacht worden aan het toepassen van de reguliere ontheffingsmogelijkheid in artikel 2.66 of het provinciale inpassingsplan.

Voor een toepassingsmogelijkheid van artikel 1a.3 kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het realiseren van woningbouw op een locatie van een glastuinbouwbedrijf binnen het Overig gebied glastuinbouw, terwijl dit glastuinbouwbedrijf om bedrijfseconomische redenen (te smalle winstmarge) niet verplaatst kan worden naar een Glastuinbouwontwikkelingsgebied.

Aan een optimale maatwerk-oplossing (win-win) door mee te werken aan een (geheel of deels) gewijzigde bedrijfslocatie en een levensvatbare uitbreiding voor dit glastuinbouwbedrijf binnen diezelfde gemeente, kan worden afgeweken van het strikte clusteringsbeleid voor glastuinbouw (artikel 2.24).

 

 

Artikel 1a.4 (afwijkruimte bij de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8)

Gedeputeerde Staten krijgen de mogelijkheid om als bevoegd gezag af te wijken van de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8. De hoofdstukken 4 (Water), 6 (Procedures) en 7 (Handhaving) vallen niet onder de reikwijdte van artikel 1a.4, omdat deze hoofdstukken geen algemene regels bevatten, waarvoor die toepassing aan de orde zou kunnen zijn. Deze afwijkruimte is wel van toepassing op de algemene regels in hoofdstuk 2 (Ruimte), hoofdstuk 3 (Milieu, ontgrondingen en natuur), hoofdstuk 5 (Wegen) en hoofdstuk 8 (Overgangsrecht). Overigens bevatten ook deze hoofdstukken algemene regels, waarvoor de toepassing van artikel 1a.4 vanzelfsprekend niet aan de orde is. Dit betreft bijvoorbeeld in hoofdstuk 3 voor procedureregels over het verstrekken van informatie zoals meldingen, regels over allerlei vrijstellingen, financiële bepalingen en regels over fauna- en wildbeheereenheden.

Zoals bij artikel 1a.2 al is opgemerkt, is afwijkruimte alleen van belang bij gebods- en verbodsbepalingen. De afwijkruimte in artikel 1a.4 werkt aanvullend op de beoordelings- en wegingsruimte die bij dergelijke bepalingen wordt gegeven via de mogelijkheid om een ontheffing of vergunning te verlenen, te weigeren, voorschriften aan een ontheffing of vergunning te verbinden en die voorschriften te wijzigen.

Voor het toepassingsbereik van deze afwijkruimte worden twee criteria genoemd. Met de keuze voor deze twee criteria is geborgd dat deze afwijkmogelijkheid alleen wordt geboden voor de gevallen die er écht toe doen.

Het eerste criterium (onder a) benoemt de situatie waarin een zwaarwegend belang in de knel komt bij een strikte regeltoepassing. Dit kan zowel een provinciaal belang zijn als het belang van een ander bestuursorgaan of een particulier belang van een persoon, bedrijf of organisatie. De afwijk-ruimte omvat ook de mogelijkheid om een algemene regel in een bepaalde situatie buiten toepassing te laten, omdat strikte toepassing in die situatie zou leiden tot een ‘onbillijkheid van overwegende aard’ (een zogenaamde hardheidsclausule). Een denkbare toepassing zou kunnen zijn casus waarin het overgangsrecht voor een verbodsbepaling knelt buiten eigen schuld van het betrokken bedrijf.

 

Het tweede criterium (onder b) beoogt te voorkomen dat door een strikte regeltoepassing een suboptimale oplossing moet worden gekozen als zich een dilemma voordoet bij de belangenafweging. Elke algemene regel in deze verordening is immers gesteld met een bepaald oogmerk. Bij met elkaar in een concrete casus in conflict rakende regels, kunnen Gedeputeerde Staten het knelpunt binnen het bredere oogmerk van artikel 1a.4 tot een oplossing proberen te brengen. Deze bijzondere afwijkruimte kunnen Gedeputeerde Staten overigens alleen toepassen als hetzelfde resultaat niet kan worden bereikt met een andere, reguliere bevoegdheid, zoals het wijzigen van voorschriften verbonden aan een ontheffing of vergunning binnen het oogmerk, waarvoor het verbod is gesteld. Een denkbare toepassing zou kunnen zijn het toestaan van een kortdurende activiteit met een lange lokale traditie in of nabij een stiltegebied, terwijl de activiteit qua geluidhinder eigenlijk onwenselijk is en geen ontheffing verleend kan worden.

 

Artikel 1a.5 (experimenteerbepaling)

Deze laatste afwijkmogelijkheid ziet op het mogelijk maken van experimenten (of pilots) in het verlengde van de Crisis- en herstelwet en de toekomstige afdeling 23.3 van de Omgevingswet. Een experiment wordt alleen mogelijk gemaakt, wanneer het bijdraagt aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland e/o de Kadernota Gaan voor Gaaf.

Het experiment krijgt – net als de toepassing van artikel 1a.3 – juridisch vorm door het op aanvraag van burgemeester en wethouders verlenen van een ontheffing van instructieregels voor het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten of door een provinciaal inpassingsplan. Voor deze verruimde toepassingsmogelijkheden voor beide reguliere instrumenten wordt een grondslag geboden in artikel 7PM van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Bij toepassing van artikel 1a.5 moet worden aangegeven van welke regels uit de omgevingsverordening wordt afgeweken, voor welke periode en hoe het nut van het experiment wordt geëvalueerd.

Van deze afwijkruimte hoeft alleen gebruik te worden gemaakt, wanneer een experiment of pilot niet gerealiseerd kan worden met toepassing van een andere bevoegdheid, zoals de gangbare ontheffings- of vergunningsmogelijkheden. Bovendien is dit artikel alleen bruikbaar, voor zover de benodigde afwijking ziet op regels in deze verordening of in het gemeentelijke omgevingsplan. Als voor een experiment ook afwijkingen van rijksregelgeving nodig zijn, zal nu nog gebruik moeten worden gemaakt van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en na inwerkingtreding van de Omgevingswet van afdeling 23.3 van die wet.

Als een experiment goed uitpakt, kan dit na evaluatie een doorvertaling krijgen in de regels in deze verordening. Een voorbeeld zou kunnen zijn het huidige experiment Solarpark te Eerbeek, waarbij een gesloten stortplaats wordt benut voor de opwekking van zonne-energie (zie artikel 7n van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Andere voorbeelden zijn experimenten met verschillende typen zonnepanelen in het kader van onderzoek naar de effecten op biodiversiteit of met tinyhouses of andere afwijkende woonlocaties voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders.

 

Onderdeel E (monitoring gebruik bouwvergunningen voor nieuwe woningen)

In het kader van het Actieplan Wonen worden gemeenten verplicht (nieuw artikel 2.2a) tot

  • 1°.

    het tweejaarlijkse monitoren of de bouwmogelijkheden in bestemmingsplannen nog in een reële behoefte voorzien;

  • 2°.

    het jaarlijks monitoren of feitelijk gebruik gemaakt wordt van verleende bouwvergunningen voor woningbouwlocaties en

  • 3°.

    het serieus in overweging nemen om onbenutte bouwvergunningen in te trekken bij twee jaar ‘stilzitten’ door de projectontwikkelaar e/o bouwonderneming.

Deze instructieregel vormt indirect een stevige prikkel voor projectontwikkelaars om hen tot bouwen aan te zetten. De ervaring wijst uit dat circa 30% van de bestaande woningbouwplannen niet tot uitvoering komt. De huidige, hoge druk op de woningmarkt maakt het wenselijk om dit percentage terug te dringen en qua daadwerkelijke uitvoering richting de 100% te komen. De Coronacrisis versterkt de wens tot invoering van deze monitoringsplicht, omdat de kans aanwezig is dat door deze crisis de woningbouw stagneert en bouwplannen weer op de lange baan worden geschoven. Dit artikel ziet op de monitoring van de uitvoering van zowel bestaande als nieuwe bestemmingsplannen en bouwvergunningen. Artikel 8.1 (doorwerking instructieregel in bestemmingsplan) is op deze instructieregel niet van toepassing, omdat deze instructieregel geen concrete doorvertaling vergt in het bestemmingsplan. Overigens staat het gemeenten uiteraard vrij om al eerder in overweging te nemen een niet benutte bouwvergunning in te trekken. De wettelijke mogelijkheid daarvoor ontstaat immers al na een half jaar (artikel 2.32, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

 

Onderdeel F (verduidelijking en aanvulling inhoud Regionaal programma werklocaties) In artikel 2.8 wordt aangegeven welke onderdelen in een regionaal programma in ieder geval aan de orde moeten komen. Het doel van deze regionale afstemming is om op basis van een goede analyse (eerste lid) en visie (tweede lid) tot heldere afspraken (derde lid) te komen over de gewenste toekomstbestendige, ruimtelijk-economische ontwikkeling van werklocaties, passend bij het economisch profiel, de ambities en omgevingskwaliteiten van de regio.

De wijzigingen in artikel 2.8 beogen de inhoud van deze drie onderdelen (analyse, visie en afspraken) te verduidelijken en te actualiseren. De beoogde actualisatie bij de programma’s ziet vooral op:

  • -

    duurzaamheid (een belangrijk aspect van toekomstbestendigheid) en

  • -

    de recente afspraken over vestigingslocaties specifiek voor de werklocaties XXL.

Duurzaamheid

Duurzaamheid is een relevant aspect van een toekomstbestendige inrichting van terreinen voor werklocaties. Nieuwe terreinen moeten klaar zijn voor de toekomst en inspelen op verwachte ontwikkelingen. De provinciale focus ligt daarbij onder meer op duurzaamheid, waarbij dit breed mag worden opgevat: duurzaamheid omvat aspecten als energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en circulariteit. Het volgen van de huidige beperkte landelijke normen voor de bouw van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen zijn onvoldoende om de provinciale ambities qua duurzaamheid, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland te halen. De provincie wil daarom aanvullende regionale afspraken maken met gemeenten om een hoger duurzaamheidsniveau te realiseren op de werklocaties. De ambitie is om zo duurzaam mogelijk, afhankelijk van wat er voor de werklocatie en de bedrijfstak realistisch en haalbaar is.

XXL

Het is belangrijk dat het juiste bedrijf op de juiste plek landt bezien vanuit bedrijfs- en maatschappelijk perspectief. Wij hanteren daarbij onder meer als de volgende uitgangspunt dat een bedrijf qua aard en schaal moet passen bij de omgevingskwaliteiten van de locatie. Voor XXL-logistiek betekent dit concreet dat vestiging daarvan zoveel mogelijk wordt geclusterd op een beperkt aantal logistieke knooppunten langs de corridors Rhine-Alpine (A15/A12) en Northsea-Baltic (A1). Per regio worden afspraken gemaakt over de reikwijdte van deze logistieke knooppunten, de landschappelijke inpassing en de toegevoegde waarde voor de regio van deze bedrijven.

 

Onderdeel G (verruiming vestigingsmogelijkheden supermarkten)

Voor de nieuwvestiging van een supermarkt geldt dat, gelet op het belang van vitale binnensteden en dorpscentra, deze bij voorkeur gevestigd worden in of aansluitend aan bestaande winkelcentra. Supermarkten zijn belangrijk voor bestaande (wijk)winkelcentra; ze trekken veel bezoekers en zorgen voor synergie met ander dagelijks aanbod. Daarnaast is het belangrijk dat supermarkten dicht bij de burgers worden gerealiseerd, zodat ze niet alleen per auto kunnen worden bereikt, maar ook op de fiets of te voet.

Met de wijziging van artikel 2.14, tweede lid, worden de vestigingsmogelijkheden verruimd. Als in een (nieuwe) woonwijk nog geen supermarkt is gevestigd, dan kan – binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking en als dat bijdraagt aan een fijnmazige detailhandels-structuur – worden meegewerkt aan de vestiging van een solitaire buurtsupermarkt.

 

Onderdeel H (tekstcorrectie artikel 2.24)

Bij de vorige actualisatieronde is bij de formulering van artikel 2.24 (eenmalige uitbreiding glastuinbouw) abusievelijk het woord ‘eenmalig’ weggevallen. Uit het opschrift van het artikel blijkt duidelijk dat het artikel beoogt om alleen een eenmalige uitbreiding mogelijk te maken, maar omdat in het eerste lid het woord ‘eenmalig’ wel voorkomt en in het tweede lid niet, kan dit tot misverstanden leiden. Deze kleine omissie is hersteld.

 

Onderdeel I (versoepeling uitbreidingsverbod geitenhouderij in verband met lammerseizoen)

In het nieuwe tweede lid wordt het mogelijk gemaakt dat een geitenhouderij vanuit het oogpunt van dierenwelzijn tijdelijk een uitbreiding heeft met jongvee. Het gaat hierbij om pasgeboren lammeren, zowel opfokgeitjes als bokjes, tot 60 dagen oud die op eigen bedrijf geboren zijn. Op deze wijze wordt voorkomen dat jonge dieren tot en met een leeftijd van 60 dagen vervoerd moeten worden.

In het vijfde lid wordt de omzettingstermijn van dit verbod in het bestemmingsplan met een aantal jaren verlengd. Bij de vaststelling van het vestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen in 2017 was een ruime omzettingstermijn (tot 1 januari 2021) opgenomen om de gemeenten administratieve lasten te besparen. Deze termijn wordt verruimd, omdat de onderzoekresultaten langer op zich laten wachten. Deze onderzoeksresultaten zijn van belang om te kunnen beslissen over de juiste vervolgmaatregelen. Inmiddels is gebleken dat de nog lopende patiëntenstudies door huisartsenpraktijken onvoldoende uitgevoerd kunnen worden door COVID-19 en dat de werving onder geitenhouders en geitenbedrijven nog niet compleet is. Om deze redenen zullen de onderzoeksresultaten verder vertraging op lopen. De geitenhouderijsector is actief betrokken bij dit onderzoek en is op de hoogte van deze vertraging.

 

Onderdeel J (nieuwe tekst paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4)

De tekst van de huidige paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 is vervangen door een nieuwe tekst, opgenomen in de paragrafen 2.6.1 en 2.6.2. Gelet op de gewijzigde indeling, zijn deze teksten integraal vervangen.

De belangrijkste wijziging is de hoofdregel voor bescherming van het Gelders natuurnetwerk. Deze instructieregel was beperkend: geen andere bestemming dan natuur was mogelijk. De nieuwe hoofdregel laat meer afwegingsruimte toe. Centraal staan de gevolgen van het initiatief voor de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk. De uitzonderingen op de hoofdregel voor zeldzame natuurbeheertypen, natuurbegraven, militaire terreinen, uitbreiding van bestaande bestemming en windturbines blijven bestaan. Alleen de uitzonderingen voor kleinschalige recreatie komen te vervallen, omdat deze uitzonderingen door het verruimen van de hoofdregel niet meer nodig zijn.

 

In onderstaande was-wordt-lijst wordt een overzicht gegeven van de nieuwe indeling en worden de inhoudelijke wijzigingen kort toegelicht:

 

WAS

WORDT

 

§ 2.6.1 Instructieregels bestemmingsplan bescherming Gelders natuurnetwerk

2.39, eerste lid

2.39, eerste lid en 2.40

Toelichting wijziging

De huidige instructieregel (artikel 2.39, eerste lid) is onnodig beperkend en laat geen enkele afwegingsruimte toe. Uitgangspunt is dat geen andere bestemming dan natuur is toegestaan. De nieuwe instructieregel (artikel 2.39, eerste lid en artikel 2.4o) biedt als hoofdregel meer afwegingsruimte, dit overigens geheel in lijn met titel 2.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Gekeken wordt naar de oppervlakte, kwaliteit en samenhang van het Gelders natuurnetwerk. Deze drie aspecten mogen niet achteruitgaan.

Nieuw is het tweede lid van artikel 2.39. Achteruitgang van de oppervlakte aan natuur kan worden voorkomen door compensatie. Wanneer compensatie plaatsvindt op percelen die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan staan met code N00.01, neemt de oppervlakte zoekgebied nieuwe natuur weliswaar af, maar de oppervlakte gerealiseerde natuur neemt toe. In dat geval wordt aangenomen dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de oppervlakte van het gehele GNN.

 

Van artikel 2.39, eerste lid, (en daarmee tevens van artikel 2.40) wordt afgeweken in de artikelen 2.41, 2.42, 2.43, 2.46 en 2.47. Voor artikel 2.42 betekent dit concreet dat al is vastgesteld dat sprake is van een ‘groot openbaar belang’ en dat de alternatieve locaties ook al zijn verkend. Voor de andere artikelen geldt dat het Barro een speciaal regime voorschrijft, of dat we strenger zijn dan de hoofdregel. Zo kunnen – zonder toetsing aan het artikel 2.40, onderdelen a en b, maar onder de aangegeven voorwaarden – in het bestemmingsplan binnen het Gelders natuurnetwerk mogelijk worden gemaakt: 

  • bebouwing e/o terrein-verharding bij militaire terreinen (artikel 2,.41); 

  • windturbines binnen het verkenningsgebied (artikel 2.42);

  • uitbreiding van bestaande activiteiten e/o bedrijven (artikel 2.43) en 

  • aanleg van een natuurbegraafplaats binnen het verkenningsgebied (artikel 2.46 en 2.47). 

 

2.39, tweede lid

 

 

2.39, tweede lid

2.44

 

2.39, derde lid

2.41

2.39, vierde lid

2.45

2.39, vijfde lid

vervalt

Toelichting wijziging

De bovenstaande vier wijzigingen zijn beleidsneutraal. De leden 2, 3 en 4 van artikel 2.39 bevatten elk een uitzondering op de hoofdregel. Deze leden zijn verheven tot zelfstandige artikelen, zodat artikel 2.39 beter leesbaar wordt en de indeling van paragraaf 2.6.1 duidelijker wordt. Lid 5 heeft meer het karakter van een toelichtende opmerking dan een (instructie)regel en kan dus komen te vervallen. 

2.40, eerste lid

2.43, eerste lid

 

Toelichting wijziging

Het criterium ‘geheel omsloten worden door het Gelders natuurnetwerk’ is losgelaten, omdat hierover in de uitvoeringspraktijk vaak onduidelijkheid ontstaat. Waar het om gaat is dat de uitbreiding plaatsvindt in Gelders natuurnetwerk. Dat kan onder de voorwaarden, genoemd onder a en b. Voorwaarde a ‘Verplaatsing naar een locatie buiten het Gelders natuurnetwerk is niet mogelijk’ is gewijzigd in: ‘Er is geen alternatieve locatie beschikbaar voor de uitbreiding’. Deze nieuwe formulering geeft duidelijker aan waarop de gewenste uitbreiding getoetst wordt.

2.40, tweede en derde lid

2.43, tweede lid

 

Toelichting wijziging

Deze wijziging is beleidsneutraal. Het artikel is verplaatst. De inhoud van het artikel is niet gewijzigd, alleen de indeling. 

§ 2.6.2

Wijzigingsbevoegdheden

§ 2.6.5a

Wijzigingsbevoegdheid begrenzing

 

Toelichting wijziging

Paragraaf 2.6.2 is verplaatst met het oog op een betere, meer overzichtelijke indeling van onderwerpen binnen afdeling 2.6.

2.41

vervalt

 

Toelichting wijziging

Dit artikel kan komen te vervallen. Het artikel beoogde dat gemeenten ten behoeve van de uitbreiding van het natuurnetwerk een bestemmingsplan sneller zouden kunnen wijzigen door hiervoor een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor burgemeester en wethouders (artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening). Gebleken is dat in bestemmingsplannen hier veelal al invulling aan is gegeven. En waar zo’n wijzigingsbevoegdheid ontbreekt, blijkt dit niet tot onwenselijke vertraging te leiden. Bovendien komt deze wijzigingsbevoegdheid onder de Omgevingswet te vervallen. Het artikel dient dus sowieso op afzienbare termijn uit de omgevingsverordening te worden geschrapt.

Gelet op de uitvoeringspraktijk is alvast op de inwerkingtreding van de Omgevingswet geanticipeerd.

2.42

2.54a

 

Toelichting wijziging

Bij de vorige actualisatieronde heeft de formulering van artikel 2.42 (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone) geleid tot een tekst die abusievelijk niet meer volledig synchroon loopt met artikel 2.7.3.1 uit de vorige tekst van de omgevingsverordening en evenmin met artikel 2.10.5 van het Barro. Deze omissie is hersteld.

Tegelijkertijd wordt de inhoud van paragraaf 2.6.2 verplaatst naar paragraaf 2.6.5a.

 

§ 2.6.3

§ 2.6.2

 

Compensatie natuur binnen Gelders natuurnetwerk

2.43, eerste lid

2.50, eerste lid

2.50, tweede lid 

2.43, tweede lid

2.50, derde lid

2.43, derde lid

2.50, vierde lid

Toelichting wijziging

Het artikel over fysieke natuurcompensatie is door de nieuwe indeling van afdeling 6.2 vernummerd. Ingevoegd is een nieuw lid 2. Bij fysieke natuurcompensatie is het van groot belang dat de compensatie plaatsvindt met gelijkwaardige natuurbeheertypen. In de praktijk gebeurt dat ook op die manier, alleen was dit abusievelijk niet expliciet in de omgevingsverordening geregeld. Deze omissie wordt met de inlas van dit artikellid hersteld. 

2.44, eerste lid

2.48, eerste lid

 

2.44, tweede lid

2.48, tweede lid, onderdelen d en e

2.44, derde lid

2.48, tweede lid, onderdelen a, b en c

Toelichting wijziging

Deze wijziging is beleidsneutraal. Het artikel is verplaatst. De inhoud van het artikel is niet gewijzigd, alleen de indeling. 

2.45, eerste lid

2.49, onder a

 

2.45, tweede lid

2.49, onder b

2.45, derde lid

2.50, vijfde lid

Toelichting wijziging

Het artikel is verplaatst, waarbij het derde lid is overgeheveld naar een ander artikel. De inhoud van het artikel is niet gewijzigd.

2.46, eerste lid

2.51, eerste lid

 

2.46, tweede lid

2.51, tweede lid

2.46, derde lid

2.51, eerste lid

Toelichting wijziging

Het artikel is verplaatst. De inhoud van het eerste en derde lid zijn komen te vervallen. De inhoud van het tweede lid is niet gewijzigd. Artikel 2.46 bevatte een regeling voor de be- en verrekening en betaling bij financiële natuurcompensatie. In het vervangende artikel 2.51 wordt nu eerst verduidelijkt wanneer de mogelijkheid van financiële compensatie in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat financiële compensatie alleen kan, wanneer fysieke compensatie redelijkerwijs niet mogelijk is. Verder is de regeling voor betaling van de financiële bijdrage vereenvoudigd en in lijn gebracht met de uitvoeringspraktijk. Een belangrijke wijziging is de bovengrens van 0,5 ha. Financiële compensatie is, gelet op de uitvoerbaarheid en het voorkomen van versnippering, alleen bedoeld voor de kleinere initiatieven. In de uitvoeringspraktijk kon evenwel zonder zo’n expliciete bepaling de financiële compensatie bij grotere initiatieven (> 0,5 ha) niet worden geweigerd. 

§ 2.6.4

 

Toelichting wijziging

 

De in § 2.6.4 (Voorwaarden toegestane activiteiten Gelders natuurnetwerk) opgenomen artikelen vallen binnen de nieuwe indeling in § 2.6.1.

2.47, aanhef eerste lid

2.46, aanhef, lid 1

 

2.47, eerste lid 1, onder a

2.46, eerste lid, onder f

2.47, eerste lid, onder b

2.46, eerste lid, onder b

2.47, eerste lid, onder c

2.46, eerste lid, onder g

2.47, eerste lid, onder d

2.46, eerste lid, onder h

2.47, eerste lid, onder e

2.46, eerste lid, onder c

2.47, eerste lid, onder f

2.46, eerste lid, onder e

2.47, eerste lid, onder g

2.46, eerste lid, onder i

2.47, eerste lid, onder h

2.46, eerste lid, onder j

2.47, eerste lid, onder i

2.46, eerste lid, onder d

2.47, eerste lid, onder j

2.46, eerste lid, onder k

2.47, eerste lid, onder k

2.46, eerste lid, onder a

2.47, eerste lid, onder l

2.47, tweede lid, onder a en b

2.47, eerste lid, onder m

2.47, tweede lid, onder c

Toelichting wijziging

Het artikel is verplaatst. De inhoud van het artikel is niet gewijzigd, alleen de indeling. Met uitzondering van onderdeel h (in nieuwe indeling: onderdeel j). Er mogen op natuurbegraafplaatsen geen bouwwerken worden opgericht.

 

2.47, tweede lid

2.46, derde lid

 

2.48, aanhef

2.47, aanhef en onderdeel a

2.48, onderdeel a

2.47, onderdeel b

2.48, onderdeel b

vervallen

Toelichting wijziging

Deze wijziging is beleidsneutraal. Het artikel is verplaatst. De inhoud van het artikel is niet gewijzigd, alleen de indeling. Met uitzondering van onderdeel b. De in dit onderdeel opgenomen voorwaarde, namelijk dat de initiatiefnemer moet aantonen dat ‘de zoekgebieden voor nieuwe habitat in de omgeving al zijn ingevuld buiten het initiatief’, komt te vervallen. Deze voorwaarde voegt niets toe aan hetgeen is toegestaan en is dus bij nader inzien overbodig.

 

2.49, eerste lid

vervallen

 

2.49, tweede lid

vervallen

2.50

vervallen

De zogenaamde Verkenningsgebieden (bijzondere) voorwaarden kleinschalige recreatie Gelders natuurnetwerk komen te vervallen (zie onderdeel A). Door de wijziging van de hoofdregel voor bescherming van het Gelders natuurnetwerk (zie artikelen 2.39) is een afzonderlijke regeling voor kleinschalige recreatie niet meer nodig.

2.51

2.42

 

2.51a

vervallen

Dit artikel is vervallen omdat het overbodig is. Een bestemmingsplan vergt altijd een onderbouwing, dit hoeft niet specifiek voorgeschreven te worden.

 

De overgebleven paragraafnummers (§ 2.6.3 en § 2.6.4) zijn ingevuld met het beschermingsregiem voor de twee ‘nieuwe’ gebieden (zie onderdeel C): het Weidevogelgebied en het Ganzenrustgebied.

 

Onderdeel K (wijziging in artikel 2.52)

Deze wijziging volgt uit de vorige (onderdeel J). Door een gewijzigde indeling en inhoud van de paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 wijzigt de verwijzing naar de regels voor compensatie.

 

Onderdeel L (tekstcorrectie en verplaatsing artikel)

Bij de vorige actualisatieronde heeft de formulering van artikel 2.42 (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone) geleid tot een tekst die abusievelijk niet meer volledig synchroon loopt met artikel 2.7.3.1 uit de vorige tekst van de omgevingsverordening en evenmin met artikel 2.10.5 van het Barro. Deze omissie is hersteld. Tegelijkertijd wordt de inhoud van paragraaf 2.6.2 verplaatst naar paragraaf 2.6.5a.

Deze paragraaf bevat een instructieregel voor een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders en een wijzigingsbevoegdheid voor Gedeputeerde Staten. De instructieregel voor een wijzigingsbevoegdheid is komen te vervallen (zie voor een toelichting bovenstaande was-wordt-lijst).

 

Onderdeel M (wijziging in artikel 2.61)

Het eerste lid volgt rechtstreeks uit onderdeel J. Door een gewijzigde indeling en inhoud van de paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 wijzigt de verwijzing naar de regels voor compensatie en naar de salderingsmogelijkheid.

In het tweede lid is een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

 

Onderdelen N en P (beëindiging grondwateronttrekking Nieuwe Marktstraat Nijmegen)

Per 1 januari 2020 is de grondwateronttrekking bij Nieuwe Markstraat te Nijmegen definitief gestopt. Rondom de drinkwaterwinning Nieuwe Marktstraat liggen beschermingsgebieden voor grondwater. Dit zijn zones rondom de drinkwaterwinning die zijn ingesteld met het doel de kwaliteit van het grondwater te beschermen. Het gaat om een boringsvrije zone, een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied en een koude-warmteopslagvrije zone. Nu de winning gesloten is, zijn deze beschermingsgebieden overbodig geworden.

Op 10 april 2020 is in het Provinciaal blad (nr. prb-2020-2145) al aangekondigd dat in Actualisatieplan 7 deze wijzigingen op de kaart Regels Water en Milieu zullen worden verwerkt. In ditzelfde actualisatieplan (onderdelen P en Q) vervallen ook de vermeldingen in de omgevingsverordening van het Waterwingebied de Nieuwe Marktstraat te Nijmegen (artikel 3.6) en het Grondwaterbeschermingsgebied de Nieuwe Marktstraat te Nijmegen (artikel 3.11, eerste lid). Ook de vermelding op de lijst van beschermingsgebieden in bijlage Beschermingsgebieden grondwater bij de omgevingsverordening vervalt (zie onderdeel Y).

 

Onderdelen O en R

Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) zijn chemische stoffen die vanwege hun eigenschappen gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Het beleid in Nederland is erop gericht te voorkomen dat deze stoffen in de leefomgeving komen en zich verspreiden. Toch blijken PFAS in de Nederlandse bodem aanwezig te zijn. Gelet op het zwaarwegende belang van de drinkwaterwinning en het voorzorgsbeginsel hanteren wij ter bescherming van het drinkwater specifieke waarden ten aanzien van de toepassing van grond of baggerspecie met PFAS in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Daarvoor wordt aangesloten bij het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie 2 juli 2020). De bescherming van het grondwater is en blijft geborgd met de invulling van een maximale toepassingskwaliteit voor verschillende situaties (met ruimte voor gebiedsspecifiek beleid) en de vereiste partijkeuring als de grond of baggerspecie afkomstig is van buiten het beschermingsgebied.

 

Onderdeel Q (versoepeling regels voor afstromend regenwater)

Er is een spanning tussen de wens om afstromend regenwater zoveel mogelijk in de bodem te infiltreren (gelet op duurzaamheids- en klimaatdoelstellingen) en het streven om risico’s voor de drinkwaterwinning zo veel mogelijk uit te sluiten. In opdracht van de provincies Gelderland en Noord-Brabant is een onderzoek uitgevoerd naar de risico’s van afstromend water voor grondwaterbeschermingsgebieden. De resultaten hiervan worden meegenomen bij de modernisering van het grondwaterbeschermingsbeleid onder de Omgevingswet. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden enkele versoepelingen alvast meegenomen in deze actualisatie. Daarmee ontstaan bijna een jaar eerder al meer mogelijkheden om in grondwaterbeschermingsgebieden afstromend water op of in de bodem te lozen en worden onnodige investeringen voorkomen.

 

Onderdeel S (voorschriften gebruik mobiele brandstoftanks)

Vloeibare brandstoffen zijn schadelijke stoffen die in een grondwaterbeschermingsgebied vanwege de risico’s voor de drinkwaterwinning niet zonder meer zijn toegestaan. Tijdens de handhaving is gebleken dat er in de uitvoeringspraktijk behoefte is aan duidelijkheid over het gebruik van mobiele brandstoftanks in grondwaterbeschermingsgebieden, bijvoorbeeld bij evenementen.

Met de wijziging van artikel 3.23 en van de bijlage Grondwaterbescherming (zie onderdeel BB) wordt beoogd om concrete aanwijzingen te geven (door nadere voorschriften) waaronder het gebruik van een mobiele brandstoftank in een grondwaterbeschermingsgebied mogelijk is.

 

Onderdeel T (tekstcorrectie artikel 3.48 en aanvulling vrijstelling ontgrondingen)

De wijzigingen in artikel 3.48 hebben twee verschillende aanleidingen:

  • 1e.

    Bij de vorige actualisatieronde heeft de formulering van artikel 3.48 (vrijstelling vergunningplicht bij ontgrondingen) geleid tot een tekst die abusievelijk niet meer volledig synchroon loopt met artikel 3.4.3.1 uit de vorige tekst van de omgevingsverordening. Deze omissies zijn hersteld (zie de subonderdelen 1 en 2).

  • 2e.

    De tweede aanleiding is een verzoek van de waterbeheerder van de delen van het stroomgebied van de Maas gelegen binnen de provincie Gelderland (Rijkswaterstaat) om vrijstelling van de vergunningplicht krachtens de Ontgrondingenwet. Het gaat bij deze vrijstelling om maatregelen en werkzaamheden in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), zoals de aanleg van geulen, uiterwaardvergravingen, herstel van beekmondingen en de realisatie van natuurvriendelijke oevers. In veel gevallen is voor dergelijke werkzaamheden een ontgrondingenvergunning benodigd. Aangezien het om werkzaamheden in het winterbed van de rivieren gaat, zou de provincie Gelderland bevoegd gezag zijn voor deze vergunning. Ontgrondingenvergunningen hebben met name als doel om de winning van delfstoffen te controleren op milieu- en omgevingseffecten. Ontgrondingen voor KRW hebben niet delfstoffenwinning tot doel, maar het creëren van natuurwaarden. In de omgevingsverordening Gelderland is een aantal vrijstellingen opgenomen voor deze vergunningplicht. Door Rijkswaterstaat worden in het kader van KRW in het stroomgebied van de Maas binnen de provincie Gelderland echter maatregelen gerealiseerd die, vanwege de omvang, niet passen binnen één van deze vrijstellingen. Om de uitvoering van deze KRW-maatregelen met ingang van 2021 voortvarend ter hand te kunnen nemen, wordt een aanvullende vrijstelling opgenomen in artikel 3.48 (zie subonderdeel 3). In plaats van een vergunningplicht gaat er voor deze werkzaamheden een meldingsplicht gelden.

    Bij deze toevoeging van onderdeel l aan het eerste lid plaatst het nieuwe vierde lid nog een kanttekening. De vrijstelling geldt alleen voor zover de ontgrondingswerkzaamheden nodig zijn ter uitvoering van de desbetreffende, concrete maatregel. Als ter plaatse voor een ander doel een aanvullende ontgronding nodig is, kan dat niet zonder ontgrondingenvergunning op basis van onderdeel l van het eerste lid.

  • De waterbeheerder zal of gebruik moeten maken van een andere vrijstelling uit het eerste lid of alsnog een ontgrondingenvergunning voor dit ‘meerwerk’ moeten aanvragen.

 

Onderdeel U (aanvulling meldingsplicht ontgrondingen)

De wijziging van artikel 3.49, eerst lid, hangt samen met de tweede wijziging in onderdeel T.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij dit vorige onderdeel, onder 2e.

 

Onderdeel V (vrijstelling soorten bij werkzaamheden asbestverwijdering daken)

De Wet natuurbescherming verbiedt handelingen die schadelijk kunnen zijn voor de huismus, kerkuil, steenuil en steenmarter. Een voorbeeld hiervan is dat het verboden is nesten weg te halen. Provinciale Staten kunnen een vrijstelling verlenen van deze verboden handelingen, als daarmee een belangrijk doel gediend wordt en de staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt. Het doel van de vrijstelling is in dit geval de volksgezondheid vanwege de asbestgevaren. Bij asbestsanering kan het voorkomen dat bijvoorbeeld nesten worden weggehaald. Om de genoemde soorten zo goed mogelijk te beschermen moet degene die gebruik maakt van de vrijstelling voldoen aan voorwaarden. Een aantal voorwaarden blijkt uit het artikel en overige voorwaarden zijn opgenomen in de nieuwe bijlage.

 

Onderdeel W (schrappen vrijstelling beweiden en bemesten nabij Natura 2000-gebied)

De discussie over het al dan niet nodig hebben van een natuurvergunning voor beweiden en bemesten speelt al jaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in 2015 dat voor beweiden en bemesten een natuurvergunning nodig kan zijn. Daarom is in de omgevingsverordening het beweiden en bemesten vrijgesteld van de vergunningplicht. In één van de PAS-uitspraken op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het niet is toegestaan om beweiden en bemesten categoriaal uit te zonderen van de vergunningplicht. De Afdeling achtte beide onderdelen van artikel 3.93 van de omgevingsverordening onverbindend. Dit betekent juridisch dat paragraaf 3.6.7 en artikel 3.93 geacht worden nooit te hebben bestaan. Deze ‘dode’ letters worden om die reden uit de tekst van de omgevingsverordening geschrapt. In de praktijk verandert er weinig en blijft beweiden en bemesten vergunningvrij, omdat sprake is van een bestaande praktijk die geen significante effecten op de natuur veroorzaakt..

 

Onderdeel X (artikel 4.3)

Dit betreft een redactionele correctie.

 

Onderdeel Y (zorgplicht gebruik provinciale weg)

In afdeling 5.1 (Onderhoud, werkzaamheden en gebruik van wegen) wordt in de openingsparagraaf een nieuw artikel (5.1a) opgenomen. Dit artikelen bevat een zorgplicht voor alle gebruikers van provinciale wegen. Die zorgplicht draagt bij aan de bescherming van de in artikel 5.1, derde lid, genoemde belangen:

  • a)

    de bruikbaarheid en instandhouding van de provinciale wegen en

  • b)

    het doelmatig en veilig gebruik van wegen.

In het eerste lid is de zorgplicht vertaald naar een algemene gedragsnorm voor de gebruikers van een provinciale weg. Deze gedragsnorm geldt als algemeen kader voor het gebruik van de weg en dient als vangnet voor die gevallen waarbij geen expliciete vergunningplicht geldt, maar waarbij de handeling niet verenigbaar is met de beschermde belangen. De zorgplicht is dus tevens een vangnetbepaling voor de toepassing van toezicht- en handhavingsbevoegdheden.

In het tweede lid is de specifieke zorgplicht concreet gemaakt. Genoemd wordt een aantal activiteiten die in ieder geval onwenselijk zijn op een weg in beheer bij de provincie en dus onder de zorgplicht vallen.

De zorgplichtbepaling kan direct gehandhaafd worden bij evidente overtreding. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij olie, modder of zand op de weg, waarbij dit zorgt voor gevaarlijke situaties. Ook overhangend groen vanuit aanliggende percelen kan een probleem opleveren voor de verkeersveiligheid. De zorgplichtbepaling maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten als wegbeheerder in zulke situaties snel kunnen optreden wanneer direct gevaar voor de verkeersveiligheid op de provinciale weg ontstaat of dreigt te ontstaan.

Sub f Het komt geregeld voor dat er voertuigen langdurig of permanent worden achtergelaten op of langs de weg. Onder een onbeheerd voertuig wordt verstaan: een voertuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 en van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat bestemd is tot vervoer van personen, dieren of goederen, al dan niet in slechte staat van onderhoud, dat achtergelaten is op of langs de weg en waarvan de eigenaar c.q. rechthebbende niet of zeer moeilijk te achterhalen is of geen adequate reactie geeft. Op basis van deze zorgplichtbepaling kan een achtergelaten voertuig wordt verwijderd, waarbij zo mogelijk de kosten in rekening worden gebracht bij de eigenaar van dat voertuig.

Sub g Het komt ook geregeld voor dat voertuigen op parkeer- of carpoolplaatsen niet worden opgehaald door de eigenaar of dat er voertuigen parkeren die te groot zijn voor de plek (zoals vrachtwagens). Om te voorkomen dat deze parkeerplaatsen worden misbruikt, is excessief parkeren niet toegestaan op grond van deze zorgplichtbepaling. Onder excessief parkeren wordt verstaan:

  • a.

    het parkeren op de weg dat buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte tegenover andere weggebruikers die ook gelegenheid willen hebben om te parkeren;

  • b.

    wanneer het gebruik van de weg als parkeerplaats op zichzelf niet ongeoorloofd is, maar de aard van het voertuig of het aantal te parkeren voertuigen relatief gezien een te grote ruimte opeist in vergelijking met de parkeerruimte van anderen;

  • c.

    wanneer het parkeren betreft dat om andere redenen onaanvaardbaar is, bijvoorbeeld wanneer de verkeersveiligheid in het geding is of wanneer de verkeersregels niet worden nageleefd.

Onderdeel Z (aanvulling paragraaf 6.1)

In aansluiting bij de (in onderdeel D opgenomen) nieuwe artikelen 1a.3 en 1.a.5 en bij artikel 2.66, waarvan de toepassing plaatsvindt op aanvraag door het college van burgemeester en wethouders, wordt in paragraaf 6.1 geregeld welke gegevens en bescheiden bij zo’n aanvraag verstrekt moeten worden aan Gedeputeerde Staten. Deze informatieplicht wordt per afzonderlijk artikel (6.1, 6.1a en

6.1b) toegespitst op het artikel, waarin de ontheffingsaanvraag haar grondslag vindt.

 

Onderdeel AA (artikel 7.1)

Dit betreft een redactionele correctie.

 

Onderdeel BB (wijziging bijlage Beschermingsgebieden grondwater)

Per 1 januari 2020 is de grondwateronttrekking bij Nieuwe Markstraat te Nijmegen definitief gestopt. Om die reden vervalt de vermelding van dit grondwaterbeschermingsgebied op kaart nummer 56 in de lijst van beschermingsgebieden in bijlage Beschermingsgebieden grondwater bij de omgevingsverordening (zie ook de onderdelen P en Q).

 

Onderdeel CC (wijziging bijlage Grondwaterbescherming)

De wijzigingen in deze bijlage vormen de concrete uitwerking van de wijzigingen bij de onderdelen U en V. Voor een nadere toelichting daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij de betreffende onderdelen.

 

Onderdeel DD (vervanging bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)

Deze bijlage wordt integraal vervangen door een nieuwe bijlage. De vervangende tekst bevat enkele redactionele verbeteringen, met name:

  • -

    een verheldering van het doel van de bijlage,

  • -

    een verbetering van de indeling en van de lay-out, en

  • -

    het schrappen van verwijzingen naar enkele inmiddels vervallen wetten.

Bij de inhoudelijke wijzigingen gaat het om het laten vervallen van het volgende:

  • 1°.

    de Ganzenrustgebieden en de Weidevogelgebieden voor zover deze als kernkwaliteit van de Groene ontwikkelingszone vermeld staan, omdat deze als verzelfstandigde gebieden geen onderdeel meer uitmaken van de Groene ontwikkelingszone;

  • 2°.

    drie zogenoemde ‘ecosysteemdiensten’, die – bij nader inzien – niet als een kwaliteit van natuur en landschap beschouwd worden: houtproductie, recreatie en drinkwaterwinning.

Onderdeel EE (vervanging bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen)

Bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen wordt vervangen door een nieuwe bijlage.

De vervangende tekst bevat enkele redactionele verbeteringen.

 

Onderdeel FF (wijziging bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten)

In deze bijlage zijn redactionele, niet inhoudelijke, wijzigingen doorgevoerd.

Daarnaast wordt de veldmuis opgenomen in de bijlage. Hiermee wordt de veldmuis aangewezen als schadeveroorzakend dier, als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de Wet natuurbescherming. Dit heeft tot gevolg dat de veldmuis onder de voorwaarden zoals genoemd in de bijlage mag worden gedood en dat de vaste voorplantingsplaatsen en rustplaatsen opzettelijk mogen worden beschadigd of vernield.

 

Onderdeel GG (nieuwe bijlage Vrijstelling asbestsanering)

In deze nieuwe bijlage zijn nadere voorwaarden opgenomen waar aan moet worden voldaan om gebruik te maken van de vrijstelling opgenomen in artikel 3.71a. Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel V.

 

Onderdeel HH (wijzigingen in kaarten)

Een tweetal kaarten wordt technisch gewijzigd:

  • 1.

    De herbegrenzing van kaart 1 Regels Windenergie is nodig in verband met het begrenzen van Weidevogelgebieden en Ganzenrustgebieden (zie hieronder bij 2). De locaties voor de open schootsvelden, behorend bij een deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie dat gelegen is in de gemeente Culemborg, zijn gecorrigeerd. Bovendien worden deze schootsvelden niet langer aangemerkt als een harde belemmering voor windenergie.

  • 2.

    De technische wijzingen op kaart 4 Regels Natuur hangen samen met noodzakelijke, beleidsarme inhoudelijke actualisatie van de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk. Deze aanpassingen hebben consequenties voor de begrenzing van de andere werkingsgebieden. Ook het opnemen van de werkingsgebieden van de twee nieuwe paragrafen 2.6.3 (Weidevogelgebieden) en 2.6.4 (Ganzenrustgebieden, zie onderdeel J) in de omgevingsverordening heeft consequenties voor het werkingsgebied van de Groene ontwikkelingszone.

    De begrenzing van de Ganzenrustgebieden, zoals aangegeven op de themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie is aangepast in die zin dat de begrenzing niet meer samenvalt met gebieden die gelegen zijn binnen een bebouwde kom.

    Ook de Weidevogelgebieden, zoals aangegeven op de themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie zijn aangepast.

    Er zijn 6 gebieden vervallen doordat deze niet meer voldoen aan de randvoorwaarden voor een goed weidevogelgebied: het zijn zeer kleine gebiedjes die onvoldoende als volwaardig weidevogelgebied kunnen functioneren en de animo onder agrariërs om deel te nemen aan agrarisch natuurbeheer is erg laag. Als gevolg daarvan is de weidevogelstand dramatisch afgenomen en is in 2014 de subsidiering van het weidevogelbeheer gestopt. De laatste overeenkomsten voor weidevogelbeheer in dit gebied liepen in 2019 af. Omdat in dit gebied geen weidevogelbeheer meer wordt gesubsidieerd worden deze gebieden in de Omgevingsverordening niet meer specifiek als weidevogelgebied beschermd. Wel zullen (delen van) het gebied beschermd blijven als onderdeel van de Groene ontwikkelingszone. Hier tegenover staat dat vier gebieden worden toegevoegd. Het betreft in drie gevallen een uitbreiding van een bestaand weidevogelgebied en in één geval een nieuw gebied.

 

Artikel II (inwerkingtreding)

 

Deze wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland zal inwerkingtreden de dag nadat deze wijziging is gepubliceerd in het Provinciaal Blad..

De onderdelen D en Z van artikel I maken deel uit van de drie-en-twintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Die onderdelen treden dus in werking tegelijkertijd met de inwerkingtreding van die tranche. Naar verwachting zal die datum later vallen dan de beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging, gelet op de uitgebreide voorbereidingsprocedure die zo’n Chw-tranche (een wijziging van een algemene maatregel van bestuur) vergt. De concept-tranche is op 2 november 2020 gepubliceerd en voorgehangen bij de Eerste en de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 127, nr. 241). De voorhangprocedure is inmiddels voltooid. Er wordt advies gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, alvorens deze tranche wordt vastgesteld, gepubliceerd en in werking treedt.

 

Voorzitter

loco-griffier

 

 

Gepubliceerd te Arnhem

namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

Els Broekman

Afdelingsmanager Bestuurlijk Juridische Zaken

Naar boven