Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2021, 2844 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2021, 2844 | Verordeningen |
Besluit van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland
Bekendmaking van het besluit van 31 maart 2021 van Provinciale Staten van Gelderland tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland inclusief amendement 2021A13 en 2021A20 (zaaknummer 2019-002466, PS nummer 2021-32) en het besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 13 april 2021 tot vaststelling van de toelichting op de Omgevingsverordening Gelderland.
Het besluit tot wijziging van Omgevingsverordening wordt met een kennisgeving in de Staatscourant en beschikbaarstelling op ruimtelijke plannen.nl bekendgemaakt. Daarmee wordt voldaan aan de publicatievereisten uit de ruimtelijke wetgeving. De Omgevingsverordening bevat naast regels op het gebied van de ruimtelijke ordening ook algemeen verbindende voorschriften op het gebied van milieu, natuur, water, verkeer en bodem. Wijzigingen daarin behoren bekendgemaakt te worden in het Provinciaal Blad. Met deze publicatie wordt hier aan voldaan.
De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is beschikbaar op ruimtelijkeplannen.nl planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningGC-gc08.
Ook de toelichting op de verordening is als bijlage bij dit besluit opgenomen. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben deze toelichting vastgesteld in hun vergadering van 13 april 2021.
Provinciale Staten van Gelderland
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten inzake het Actualisatieplan 7 met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa7-vst1;
De Omgevingsverordening Gelderland wordt als volgt gewijzigd:
A. De bijlagen worden als volgt gewijzigd:
B. De hoofdstukken 1, 2, 3, 4 en 8 worden als volgt gewijzigd:
C. Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
D. Na Hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 1a Beoordelingskader
Artikel 1a.1 (oogmerken van de verordening)
Artikel 1a.2 (toepassingsbereik)
Artikel 1a.3 (afwijkruimte bij instructieregels)
Artikel 1a.4 (afwijkruimte bij algemene regels)
Van de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8 kan worden afgeweken, voor zover toepassing van een regel, gelet op het oogmerk daarvan:
Artikel 1a.5 (experimenteerbepaling)
Artikel la.6 (wensen en bedenkingen Provinciale Staten)
Gedeputeerde Staten nemen geen besluit op grond van de artikelen la.3, la.4 of la.5 dan nadat Provinciale Staten het voornemen tot toepassing van de in deze artikelen bedoelde bevoegdheid is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten te brengen.
E. In Afdeling 2.1 wordt na artikel 2.2 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2a (monitoring woningbouw)
F. Artikel 2.8 komt te luiden:
Artikel 2.8 (inhoud Regionaal programma werklocaties)
G. Artikel 2.14, tweede lid, komt te luiden:
H. In artikel 2.24, tweede lid, aanhef, wordt na “om de glasopstand” ingevoegd “eenmalig”.
I. Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:
Er wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
Het eerste lid, onderdelen c tot en met f, geldt niet voor op het eigen bedrijf geboren geitenlammeren tot een leeftijd van 60 dagen, mits het vergunde, dan wel gemelde aantal geiten van 61 dagen en ouder niet groeit ten opzichte van het aantal op 30 augustus 2017 legaal gehouden aantal geiten van 61 dagen en ouder, rekening houdend met het derde lid.
J. De paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 komen te luiden:
§ 2.6.1 Instructieregels bestemmingsplan bescherming Gelders natuurnetwerk
Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk)
Voor zover een bestemmingplan betrekking heeft op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.
Artikel 2.40 (afweegruimte bij groot openbaar belang)
In aanvulling op artikel 2.39, eerste lid, kan een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaten als:
Artikel 2.41 (afwijkruimte bij militaire terreinen)
In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan nieuwe bebouwing of terreinverharding op omheinde militaire terreinen als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening alleen toe als de nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het Gelders natuurnetwerk zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met paragraaf 2.6.2.
Artikel 2.42 (afwijkruimte bij windturbines)
Artikel 2.43 (afwijkruimte bij uitbreiding bestaande activiteit)
Artikel 2.44 (bescherming zeldzame natuurbeheertypen)
Een bestemmingsplan laat geen ontwikkeling of activiteit toe die nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbeheertypen bron, gemaaid rietland, hoogveen, trilveen of zwak gebufferd ven.
Artikel 2.45 (onderzoek kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk)
Artikel 2.46 (afwijkruimte bij natuurbegraafplaats)
In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan een natuurbegraafplaats in het Gelders natuurnetnetwerk alleen toe voor een locatie in het Verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk en als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 2.47 (afwijkruimte bij natuurbegraafplaats bijzondere voorwaarden)
In afwijking van artikel 2.39, eerste lid, laat een bestemmingsplan een natuurbegraafplaats alleen toe voor een locatie in het Verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven en als:
§ 2.6.2 Compensatie natuur in Gelders natuurnetwerk
Artikel 2.48 (compensatieplan voor fysieke natuurcompensatie)
Artikel 2.49 (termijn uitvoering fysieke natuurcompensatie)
De initiatiefnemer voert de fysieke natuurcompensatie uit:
Artikel 2.50 (fysieke natuurcompensatie)
Artikel 2.51 (gebruik compensatiepool in plaats van fysieke compensatie)
§ 2.6.3 Instructieregel Weidevogelgebied
Artikel 2.51a (bescherming Weidevogelgebied)
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Weidevogelgebied laat het:
§ 2.6.4 Instructieregel Ganzenrustgebied
Artikel 2.51b (bescherming Ganzenrustgebied)
Voor zover een bestemmingsplan betrekking heeft op een Ganzenrustgebied laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:
K. In artikel 2.52, eerste lid, onder d, wordt “de artikelen 2.39, derde tot en met zesde lid, en paragraaf 2.6.3” vervangen door: paragraaf 2.6.2.
L. Na § 2.6.5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 2.6.5a Wijzigingsbevoegdheid begrenzing
Artikel 2.54a (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)
Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone wijzigen:
M. Artikel 2.61 wordt als volgt gewijzigd:
O. In artikel 3.10 worden, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot zesde tot en met negende lid, twee leden ingevoegd, luidende:
P. In artikel 3.11 vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.” voor het tweede lid.
Q. Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
R. Artikel 3.22 wordt als volgt gewijzigd:
S. Artikel 3.23, derde lid, komt te luiden:
T. Artikel 3.48 wordt als volgt gewijzigd:
U. In artikel 3.49, eerste lid, wordt “onder a, b, e, g of h” vervangen door: onder a, b, e, g, h of l.
V. Na artikel 3.71 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.71a (vrijstelling soorten voor asbestsanering)
In afwijking van de artikelen 3.1, tweede lid, en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming gelden het verbod op het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten en rustplaatsen of wegnemen van nesten van de huismus, kerkuil en steenuil en het verbod op het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de steenmarter niet als:
X. In artikel 4.3, derde lid, wordt ‘op lijst B bijlage Vaarwegen van’ vervangen door: op lijst B van bijlage Vaarwegen.
Y. Afdeling 5.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.1a (zorgplicht gebruik provinciale wegen)
Degene die gebruik maakt van een weg of een activiteit op of nabij een weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik of die activiteit de weg kan verontreinigen of beschadigen of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, is verplicht:
Z. Paragraaf 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
AA. In artikel 7.1, eerste lid, wordt na ‘afdeling 3.7,’ ingevoegd: hoofdstuk.
BB. De bijlage Beschermingsgebieden grondwater wordt als volgt gewijzigd:
CC. Bijlage Grondwaterbescherming wordt als volgt gewijzigd:
E. Algemene voorschriften voor lozen van afstromend water in grondwaterbeschermingsgebieden
Algemene voorschriften voor lozen van afstromend water in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.18, derde lid, van de Omgevingsverordening en voorschrift 11 van onderdeel D van deze bijlage.
Aan voorschrift 1 wordt in ieder geval voldaan als:
een weg, parkeerplaats of ander terrein voor gemotoriseerd verkeer gedurende beperkte tijd en in beperkte mate wordt gebruikt voor parkeren, geen handelingen plaatsvinden met schadelijke stoffen en de hieronder genoemde maatregelen en voorzieningen worden uitgevoerd;
aantoonbaar geen verontreiniging van de bodem en het grondwater wordt verwacht vanwege de opbouw van de bodem waarop of waarin het afstromend hemelwater wordt geloosd, de kwaliteit van de bodem en het grondwater periodiek wordt gecontroleerd en gepaste maatregelen worden getroffen om ingeval van verontreiniging deze ongedaan te maken; of
een weg, parkeerplaats of ander terrein voor gemotoriseerd verkeer afwaterend ligt naar een afvoer aangesloten op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of het transport van afvalwater naar een doelmatig werkend zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening. Na een zuiveringsvoorziening voldoet de kwaliteit van het te lozen afstromend hemelwater aan de streefwaarden van ondiep grondwater zoals opgenomen in de Circulaire bodemsanering respectievelijk de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 36 en 37 van de Wet bodembescherming.
Na onderdeel F wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
G. Algemene voorschriften voor mobiele tanks in grondwaterbeschermingsgebieden
Algemene voorschriften voor het hebben, gebruiken of vervoeren van vloeibare brandstoffen in mobiele tanks in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23, derde lid, van de Omgevingsverordening.
DD. Bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
EE. Bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen komt te luiden:
bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen
kruidenrijk, faunarijk grasland wintergastenweide droge heide glanshaverhooiland |
||
vochtig bos met productie zachthoutooibos (rivier en beekbegeleidend bos) |
FF. Bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten wordt als volgt gewijzigd:
De tekst onder het kopje Toelichting komt te luiden:
Op grond van artikel 3.15 van de Wet natuurbescherming wijzen Provinciale Staten in deze bijlage, behorend bij de artikelen 3.66 en 3.67 van de Omgevingsverordening, schadeveroorzakende soorten aan die in de aangegeven gebieden en periode met behulp van de aangegeven middelen opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden, of waarvan de vaste voortplantingsplaats of rustplaats opzettelijk beschadigd of vernield mag worden.
GG. Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
bijlage Vrijstelling asbestsanering
Op grond van artikel 3.3, tweede lid, en 3.8, tweede lid, in combinatie met 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming kunnen Provinciale Staten bij verordening vrijstelling verlenen van bepaalde verboden uit de Wet natuurbescherming. In artikel 3.71a hebben Provinciale Staten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, vanwege de belangen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder a, e, f en g, of artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van die wet. In deze bijlage worden voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan, naast de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 3.71a.
Periode: 31 augustus tot 15 maart
Gebied: buiten de bebouwde kom
Artikel I (wijziging artikelen)
Onderdelen A en B (nummeraanduiding van de bijlagen komt te vervallen)
De nummeraanduiding van de bijlagen wordt geschrapt, omdat dit bij (herhaalde) wijziging van de verordening bijdraagt aan een vermindering van administratieve lasten. Elke bijlage heeft een eigen, uniek opschrift, waardoor de juiste bijlage ook zonder nummering eenvoudig gevonden kan worden.
De onderdelen A en B vullen elkaar aan. In onderdeel A worden alle huidige bijlagen ‘ontnummerd’. In onderdeel B wordt die ‘ontnummering’ doorgevoerd in alle artikelen waarin naar een van deze bijlagen wordt verwezen.
Onderdeel C (wijzigingen gebiedsaanwijzing)
De Ganzenrustgebieden en Weidevogelgebieden worden ingevoegd in de alfabetische opsomming van gebiedsaanwijzingen in artikel 1.1. De bescherming via deze aanwijzing van gebieden maakte al deel uit van het provinciale beleid. De aangewezen gebieden waren aangegeven op een kaart(laag) behorende bij de omgevingsvisie en maakten onderdeel uit van de in deze verordening opgenomen Groene ontwikkelingszone. De aanwijzing van de gebieden is nu opgenomen in de omgevingsverordening met een bijbehorend specifiek beschermingsregiem voor elk gebied (zie onderdeel K, de paragrafen 2.6.3 en 2.6.4).
De zogenaamde Verkenningsgebieden (bijzondere) voorwaarden kleinschalige recreatie Gelders natuurnetwerk komen te vervallen. Aanwijzing van deze gebieden is overbodig omdat voor deze gebieden geen specifieke regels meer zijn opgenomen. Door wijziging van de hoofdregel voor bescherming van het Gelders natuurnetwerk is een afwijking van de regels voor kleinschalige recreatie niet meer nodig.
Onderdeel D (Hoofdstuk 1a: beoordelingskader)
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt in (het nieuwe) hoofdstuk 1a een beoordelingskader opgenomen, zodat qua regeltoepassing handen en voeten kan worden gegeven aan de ambities en uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Kadernota Gaan voor Gaaf, waaronder een meer integrale, oplossingsgerichte afweging van provinciale belangen en regels. Het beoordelingskader voor (de toepassing van) de regels in deze verordening bestaat uit twee onderdelen: een afweegkader (§ 1a.1, artikel 1a.1) en een afwijkruimte (§ 1a.2, de artikelen 1a.2 tot en met 1a.5). Zoals de term ‘beoordelingskader’ al aangeeft, worden in hoofdstuk 1a geen nieuwe bevoegdheden gecreëerd. De toepassingsmogelijkheden van bestaande bevoegdheden bij de uitvoering van deze verordening worden verruimd.
Artikel 1a.1 (afweegkader: doorwerking omgevingsvisie bij regeltoepassing)
Het afweegkader voor de (toepassing van de) regels in de omgevingsverordening is een doorvertaling van de uitgangspunten en ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (eerste lid) en de Kadernota Gaan voor Gaaf (tweede lid).
Deze ambities en uitgangspunten kunnen de regeltoepassing inkleuren. De omgevingsvisie benoemt dit als «kijken met een brede blik». Dus geen starre regeltoepassing (zwart-wit, met een vernauwde blik), maar een toepassing van de regels die bijdraagt aan de oplossing van maatschappelijke problemen (via maatwerk) en aan het realiseren van de provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving.
Er zijn drie motieven waarom de afwijkruimte niet op bepaalde onderdelen van de verordening van toepassing is:
Sommige provinciale belangen vragen een strikte bescherming, zodat geen enkele afwijkruimte kan worden toegestaan. Dit geldt met name voor het belang van de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwaterwinning. Om die reden worden de grondwaterbeschermingsregels in de afdelingen 2.5 en 3.2 van de reikwijdte van deze paragraaf uitgezonderd
Veel artikelen in deze verordening zijn al voorzien van eigen afweeg- en afwijkruimte. Dit geldt met name voor de regels over het Gelders natuurnetwerk, waarvoor de in artikel 1a.3 opgenomen ADC-toets (alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang, compensatie) geldt als instructieregel voor het bestemmingsplan ter uitvoering van artikel 2.10.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Varianten op deze ADC-toets zijn als instructieregel voor het bestemmingsplan opgenomen bij andere typen gebieden: de Groene ontwikkelingszone, het Nationaal landschap en natte landnatuur.
Met de term ‘Barro-criterium’ wordt bedoeld de ‘ADC’-toets, waarbij de ‘D’ staat voor ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’. Artikel 2.10.4 van het Barro spreekt anders dan de Wet natuurbescherming evenwel van ‘groot openbaar belang’ (zonder ‘dwingende redenen’). Dus eigenlijk is sprake van een ‘A-G(OB)-C-toets.
Waar die toets al conform deze instructieregels geldt krachtens het bestemmingsplan of voor een afwijkomgevingsvergunning, heeft de afwijkingsregel in afdeling 1a.3 voor de uitvoeringspraktijk als toegevoegde waarde dat de alternatieventoets wordt beperkt tot alternatieve locaties (zie ook het nieuwe artikel 2.51b, tweede lid). Alleen bij nieuwe activiteiten of ontwikkelingen binnen het Gelders natuurnetwerk geldt onverkort de alternatieventoets conform artikel 2.10.4 van het Barro (zie artikel 1a.3, vierde lid).
Voor andere onderdelen van de verordening, bijvoorbeeld artikelen van procedurele aard, heeft deze afwijkruimte geen betekenis. Dit geldt bijvoorbeeld voor delen van hoofdstuk 3 en de complete hoofdstukken 4, 6 en 7. Dit derde motief vergt geen uitdrukkelijke regeling, maar volgt rechtstreeks uit de aard van de betrokken bepalingen. Afwijkruimte is vanzelfsprekend alleen aan de orde bij instructieregels (zonder ADC-toets) en bij gebods- en verbodsbepalingen.
Artikel 1a.3 (afwijkruimte bij instructieregels in hoofdstuk 2)
In dit beoordelingskader wordt ook afwijkruimte geboden om bij dilemma’s tussen botsende belangen en bij knellende regels in de omgevingsverordening tot een zo optimaal mogelijke oplossing te komen. Dit artikel biedt een afwijkbevoegdheid met betrekking tot de regels die in een bestemmingsplan zijn opgenomen ter uitvoering van instructieregels in hoofdstuk 2. De overige hoofdstukken van de omgevingsverordening bevatten geen instructieregels voor het bestemmingsplan en vallen dus automatisch buiten de reikwijdte van artikel 1a.3. Alleen voor een aantal instructieregels binnen hoofdstuk 2 is de toepassing expliciet uitgesloten (zie artikel 1a.2). Met dit beoordelingskader wordt de ontheffingsmogelijkheid, geboden in artikel 2.66 van deze verordening (in verbinding met artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening), verruimd. Om deze verruiming mogelijk te maken, wordt in (artikel 7PM van) het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een wettelijke grondslag geboden voor een ‘omgevingsverordening-met-verbrede-reikwijdte’.
Burgemeester en wethouders van een gemeente kunnen om toepassing van artikel 1a.3 verzoeken. Gedeputeerde Staten kunnen de gevraagde ontheffing verlenen en aan die ontheffing voorschriften verbinden met inachtneming van het verruimde beoordelingskader (artikel 7PM, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 1a.1 van deze verordening). Die voorschriften kunnen betrekking hebben op een adequate en tijdige uitvoering van de benodigde compenserende maatregelen, bedoeld in artikel 1a.3, eerste lid, onder c. Bij toepassing van artikel 1a.3 met betrekking tot de in afdeling 2.6 beschermde gebieden of landschappen, geldt dat de in afdeling 2.6 voorgeschreven wijze van compenseren van toepassing is (zie het derde lid). Bij toepassing met betrekking tot de overige beschermde gebieden of landschappen, voorziet deze verordening niet in een specifieke regeling.
Om te borgen dat deze afwijkmogelijkheid alleen kan worden gebruikt voor de gevallen die er echt toe doen, is het toepassingscriterium geconcretiseerd tot het aan het Barro ontleende criterium: «groot openbaar belang». De keuze voor dit criterium betekent niet dat alle jurisprudentie over de toepassing van dit Barro-criterium bij de natuurregelgeving automatisch van toepassing is op artikel 1a.3 en daarmee mogelijk de reikwijdte van deze afwijkruimte zou kunnen (gaan) beperken. Het toepassingsbereik wordt immers verruimd tot andere typen gebieden en landschappen en kan daarmee dus – mede in het licht van artikel 1a.1 – een eigen inkleuring e/o invulling krijgen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) gebruikt een nieuw criterium: ‘zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen’. Dit criterium is (bij nader inzien) niet overgenomen, omdat onduidelijk is hoe dit criterium zich verhoudt tot het huidige, gangbare criterium ‘groot openbaar belang’. Dat criterium komt in het Bkl namelijk ook terug (‘zwaarwegende redenen van groot openbaar belang’), waarbij wordt aangegeven dat daaronder verstaan worden ‘belangen van sociale of economische aard’. Of met dit verschil in bewoording dezelfde of juist andere belangen bedoeld worden, blijft ongewis.
Het Bkl schaart onder die ‘zwaarwegende redenen van groot openbaar belang’ overigens ‘belangen die verband houden met de bescherming van de gezondheid, de openbare veiligheid of bereikbaarheid of als sprake is van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’. Het criterium ‘groot openbaar belang’ wordt in het tweede lid van artikel 1a.3 ingevuld met een drietal andere voorbeelden. Het belang van een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in artikel 2 van de Drinkwaterwet ook genoemd als ‘een dwingende reden van groot openbaar belang’.
Uiteraard is die opsomming niet limitatief (‘in ieder geval’), maar het geeft wel een indruk van het type belangen dat naar het oordeel van Provinciale Staten een afwijking kan rechtvaardigen. Dit drietal kan zondermeer worden aangevuld met de hierboven genoemde belangen, waarmee het Bkl dit criterium ‘groot openbaar belang’ inkleurt.
Een tweede waarborg is de alternatieventoets. Deze toets is evenwel beperkter qua strekking dan de alternatieventoets uit het Barro. Het gaat immers alleen om alternatieve locaties, niet om andere alternatieven. Deze beperking is opgenomen omdat de ervaring leert dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen stranden over deze A-drempel uit de ADC-toets. Met een overtuigende onderbouwing van het D-criterium – er is klaarblijkelijk sprake van een dwingend of zwaarwegend groot openbaar belang (binnen de context van de betrokken gemeente e/o regio) –, is een heroverweging van alternatieven eigenlijk niet meer aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een reële, relevante maatschappelijke behoefte. Relevant blijft dan nog wel de keuze van de locatie.
Behalve een toepassingscriterium en een alternatieventoets is er ook een waarborg ingebouwd, zodat de provinciale belangen die mogelijk door toepassing van deze bevoegdheid kunnen worden aangepast, tijdig en effectief worden gecompenseerd. Deze voorwaarde betekent ook dat het gemeentebestuur van deze afwijk-mogelijkheid geen gebruik kan maken als het door instructieregels beschermde provinciale belang onevenredig zwaar wordt benadeeld. In dat geval is er immers geen sprake van een evenredige toedeling van functies aan locaties. Gedeputeerde Staten zullen dan geen ontheffing verlenen.
Evenmin zal een ontheffing verleend kunnen worden als dat provinciale belang niet tijdig of niet effectief kan worden gecompenseerd. Met effectieve compensatie wordt in beginsel fysieke compensatie en geen financiële compensatie. Voor de natuurgebieden en landschappen, beschermd in afdeling 2.6, gelden evenwel de in die afdeling specifiek genoemde compensatieregels. Bij gebruikmaking van een compensatiepool behoort in die gevallen financiële compensatie dus wel tot de mogelijkheden.
Tenslotte kan van deze afwijkbevoegdheid slechts gebruik worden gemaakt als het bestaande, gangbare instrumentarium, geen oplossing biedt. Zo zal van artikel 1a.3 geen gebruik gemaakt (hoeven te) worden als met toepassing van reguliere gemeentelijke bevoegdheden hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Gedacht kan worden aan een wijziging van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor een nieuwe activiteit of ontwikkeling, waarvoor Gedeputeerde Staten binnen de bestaande instructieregels voldoende ruimte zien, zodat er geen aanleiding is om gebruik te maken van haar sturingsinstrumenten (zienswijze, verklaring van geen bedenkingen, beroep, reactieve aanwijzing). Dit zal met name aan de orde zijn bij bestemmingsplannen waarin de ADC-toets al is verdisconteerd overeenkomstig de instructieregels in afdeling 2.6.
Verder kan gedacht worden aan het toepassen van de reguliere ontheffingsmogelijkheid in artikel 2.66 of het provinciale inpassingsplan.
Voor een toepassingsmogelijkheid van artikel 1a.3 kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het realiseren van woningbouw op een locatie van een glastuinbouwbedrijf binnen het Overig gebied glastuinbouw, terwijl dit glastuinbouwbedrijf om bedrijfseconomische redenen (te smalle winstmarge) niet verplaatst kan worden naar een Glastuinbouwontwikkelingsgebied.
Aan een optimale maatwerk-oplossing (win-win) door mee te werken aan een (geheel of deels) gewijzigde bedrijfslocatie en een levensvatbare uitbreiding voor dit glastuinbouwbedrijf binnen diezelfde gemeente, kan worden afgeweken van het strikte clusteringsbeleid voor glastuinbouw (artikel 2.24).
Artikel 1a.4 (afwijkruimte bij de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8)
Gedeputeerde Staten krijgen de mogelijkheid om als bevoegd gezag af te wijken van de algemene regels in de hoofdstukken 2, 3, 5 en 8. De hoofdstukken 4 (Water), 6 (Procedures) en 7 (Handhaving) vallen niet onder de reikwijdte van artikel 1a.4, omdat deze hoofdstukken geen algemene regels bevatten, waarvoor die toepassing aan de orde zou kunnen zijn. Deze afwijkruimte is wel van toepassing op de algemene regels in hoofdstuk 2 (Ruimte), hoofdstuk 3 (Milieu, ontgrondingen en natuur), hoofdstuk 5 (Wegen) en hoofdstuk 8 (Overgangsrecht). Overigens bevatten ook deze hoofdstukken algemene regels, waarvoor de toepassing van artikel 1a.4 vanzelfsprekend niet aan de orde is. Dit betreft bijvoorbeeld in hoofdstuk 3 voor procedureregels over het verstrekken van informatie zoals meldingen, regels over allerlei vrijstellingen, financiële bepalingen en regels over fauna- en wildbeheereenheden.
Zoals bij artikel 1a.2 al is opgemerkt, is afwijkruimte alleen van belang bij gebods- en verbodsbepalingen. De afwijkruimte in artikel 1a.4 werkt aanvullend op de beoordelings- en wegingsruimte die bij dergelijke bepalingen wordt gegeven via de mogelijkheid om een ontheffing of vergunning te verlenen, te weigeren, voorschriften aan een ontheffing of vergunning te verbinden en die voorschriften te wijzigen.
Voor het toepassingsbereik van deze afwijkruimte worden twee criteria genoemd. Met de keuze voor deze twee criteria is geborgd dat deze afwijkmogelijkheid alleen wordt geboden voor de gevallen die er écht toe doen.
Het eerste criterium (onder a) benoemt de situatie waarin een zwaarwegend belang in de knel komt bij een strikte regeltoepassing. Dit kan zowel een provinciaal belang zijn als het belang van een ander bestuursorgaan of een particulier belang van een persoon, bedrijf of organisatie. De afwijk-ruimte omvat ook de mogelijkheid om een algemene regel in een bepaalde situatie buiten toepassing te laten, omdat strikte toepassing in die situatie zou leiden tot een ‘onbillijkheid van overwegende aard’ (een zogenaamde hardheidsclausule). Een denkbare toepassing zou kunnen zijn casus waarin het overgangsrecht voor een verbodsbepaling knelt buiten eigen schuld van het betrokken bedrijf.
Het tweede criterium (onder b) beoogt te voorkomen dat door een strikte regeltoepassing een suboptimale oplossing moet worden gekozen als zich een dilemma voordoet bij de belangenafweging. Elke algemene regel in deze verordening is immers gesteld met een bepaald oogmerk. Bij met elkaar in een concrete casus in conflict rakende regels, kunnen Gedeputeerde Staten het knelpunt binnen het bredere oogmerk van artikel 1a.4 tot een oplossing proberen te brengen. Deze bijzondere afwijkruimte kunnen Gedeputeerde Staten overigens alleen toepassen als hetzelfde resultaat niet kan worden bereikt met een andere, reguliere bevoegdheid, zoals het wijzigen van voorschriften verbonden aan een ontheffing of vergunning binnen het oogmerk, waarvoor het verbod is gesteld. Een denkbare toepassing zou kunnen zijn het toestaan van een kortdurende activiteit met een lange lokale traditie in of nabij een stiltegebied, terwijl de activiteit qua geluidhinder eigenlijk onwenselijk is en geen ontheffing verleend kan worden.
Artikel 1a.5 (experimenteerbepaling)
Deze laatste afwijkmogelijkheid ziet op het mogelijk maken van experimenten (of pilots) in het verlengde van de Crisis- en herstelwet en de toekomstige afdeling 23.3 van de Omgevingswet. Een experiment wordt alleen mogelijk gemaakt, wanneer het bijdraagt aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland e/o de Kadernota Gaan voor Gaaf.
Het experiment krijgt – net als de toepassing van artikel 1a.3 – juridisch vorm door het op aanvraag van burgemeester en wethouders verlenen van een ontheffing van instructieregels voor het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten of door een provinciaal inpassingsplan. Voor deze verruimde toepassingsmogelijkheden voor beide reguliere instrumenten wordt een grondslag geboden in artikel 7PM van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Bij toepassing van artikel 1a.5 moet worden aangegeven van welke regels uit de omgevingsverordening wordt afgeweken, voor welke periode en hoe het nut van het experiment wordt geëvalueerd.
Van deze afwijkruimte hoeft alleen gebruik te worden gemaakt, wanneer een experiment of pilot niet gerealiseerd kan worden met toepassing van een andere bevoegdheid, zoals de gangbare ontheffings- of vergunningsmogelijkheden. Bovendien is dit artikel alleen bruikbaar, voor zover de benodigde afwijking ziet op regels in deze verordening of in het gemeentelijke omgevingsplan. Als voor een experiment ook afwijkingen van rijksregelgeving nodig zijn, zal nu nog gebruik moeten worden gemaakt van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en na inwerkingtreding van de Omgevingswet van afdeling 23.3 van die wet.
Als een experiment goed uitpakt, kan dit na evaluatie een doorvertaling krijgen in de regels in deze verordening. Een voorbeeld zou kunnen zijn het huidige experiment Solarpark te Eerbeek, waarbij een gesloten stortplaats wordt benut voor de opwekking van zonne-energie (zie artikel 7n van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Andere voorbeelden zijn experimenten met verschillende typen zonnepanelen in het kader van onderzoek naar de effecten op biodiversiteit of met tinyhouses of andere afwijkende woonlocaties voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders.
Onderdeel E (monitoring gebruik bouwvergunningen voor nieuwe woningen)
In het kader van het Actieplan Wonen worden gemeenten verplicht (nieuw artikel 2.2a) tot
Deze instructieregel vormt indirect een stevige prikkel voor projectontwikkelaars om hen tot bouwen aan te zetten. De ervaring wijst uit dat circa 30% van de bestaande woningbouwplannen niet tot uitvoering komt. De huidige, hoge druk op de woningmarkt maakt het wenselijk om dit percentage terug te dringen en qua daadwerkelijke uitvoering richting de 100% te komen. De Coronacrisis versterkt de wens tot invoering van deze monitoringsplicht, omdat de kans aanwezig is dat door deze crisis de woningbouw stagneert en bouwplannen weer op de lange baan worden geschoven. Dit artikel ziet op de monitoring van de uitvoering van zowel bestaande als nieuwe bestemmingsplannen en bouwvergunningen. Artikel 8.1 (doorwerking instructieregel in bestemmingsplan) is op deze instructieregel niet van toepassing, omdat deze instructieregel geen concrete doorvertaling vergt in het bestemmingsplan. Overigens staat het gemeenten uiteraard vrij om al eerder in overweging te nemen een niet benutte bouwvergunning in te trekken. De wettelijke mogelijkheid daarvoor ontstaat immers al na een half jaar (artikel 2.32, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
Onderdeel F (verduidelijking en aanvulling inhoud Regionaal programma werklocaties) In artikel 2.8 wordt aangegeven welke onderdelen in een regionaal programma in ieder geval aan de orde moeten komen. Het doel van deze regionale afstemming is om op basis van een goede analyse (eerste lid) en visie (tweede lid) tot heldere afspraken (derde lid) te komen over de gewenste toekomstbestendige, ruimtelijk-economische ontwikkeling van werklocaties, passend bij het economisch profiel, de ambities en omgevingskwaliteiten van de regio.
De wijzigingen in artikel 2.8 beogen de inhoud van deze drie onderdelen (analyse, visie en afspraken) te verduidelijken en te actualiseren. De beoogde actualisatie bij de programma’s ziet vooral op:
Duurzaamheid is een relevant aspect van een toekomstbestendige inrichting van terreinen voor werklocaties. Nieuwe terreinen moeten klaar zijn voor de toekomst en inspelen op verwachte ontwikkelingen. De provinciale focus ligt daarbij onder meer op duurzaamheid, waarbij dit breed mag worden opgevat: duurzaamheid omvat aspecten als energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en circulariteit. Het volgen van de huidige beperkte landelijke normen voor de bouw van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen zijn onvoldoende om de provinciale ambities qua duurzaamheid, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland te halen. De provincie wil daarom aanvullende regionale afspraken maken met gemeenten om een hoger duurzaamheidsniveau te realiseren op de werklocaties. De ambitie is om zo duurzaam mogelijk, afhankelijk van wat er voor de werklocatie en de bedrijfstak realistisch en haalbaar is.
Het is belangrijk dat het juiste bedrijf op de juiste plek landt bezien vanuit bedrijfs- en maatschappelijk perspectief. Wij hanteren daarbij onder meer als de volgende uitgangspunt dat een bedrijf qua aard en schaal moet passen bij de omgevingskwaliteiten van de locatie. Voor XXL-logistiek betekent dit concreet dat vestiging daarvan zoveel mogelijk wordt geclusterd op een beperkt aantal logistieke knooppunten langs de corridors Rhine-Alpine (A15/A12) en Northsea-Baltic (A1). Per regio worden afspraken gemaakt over de reikwijdte van deze logistieke knooppunten, de landschappelijke inpassing en de toegevoegde waarde voor de regio van deze bedrijven.
Onderdeel G (verruiming vestigingsmogelijkheden supermarkten)
Voor de nieuwvestiging van een supermarkt geldt dat, gelet op het belang van vitale binnensteden en dorpscentra, deze bij voorkeur gevestigd worden in of aansluitend aan bestaande winkelcentra. Supermarkten zijn belangrijk voor bestaande (wijk)winkelcentra; ze trekken veel bezoekers en zorgen voor synergie met ander dagelijks aanbod. Daarnaast is het belangrijk dat supermarkten dicht bij de burgers worden gerealiseerd, zodat ze niet alleen per auto kunnen worden bereikt, maar ook op de fiets of te voet.
Met de wijziging van artikel 2.14, tweede lid, worden de vestigingsmogelijkheden verruimd. Als in een (nieuwe) woonwijk nog geen supermarkt is gevestigd, dan kan – binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking en als dat bijdraagt aan een fijnmazige detailhandels-structuur – worden meegewerkt aan de vestiging van een solitaire buurtsupermarkt.
Onderdeel H (tekstcorrectie artikel 2.24)
Bij de vorige actualisatieronde is bij de formulering van artikel 2.24 (eenmalige uitbreiding glastuinbouw) abusievelijk het woord ‘eenmalig’ weggevallen. Uit het opschrift van het artikel blijkt duidelijk dat het artikel beoogt om alleen een eenmalige uitbreiding mogelijk te maken, maar omdat in het eerste lid het woord ‘eenmalig’ wel voorkomt en in het tweede lid niet, kan dit tot misverstanden leiden. Deze kleine omissie is hersteld.
Onderdeel I (versoepeling uitbreidingsverbod geitenhouderij in verband met lammerseizoen)
In het nieuwe tweede lid wordt het mogelijk gemaakt dat een geitenhouderij vanuit het oogpunt van dierenwelzijn tijdelijk een uitbreiding heeft met jongvee. Het gaat hierbij om pasgeboren lammeren, zowel opfokgeitjes als bokjes, tot 60 dagen oud die op eigen bedrijf geboren zijn. Op deze wijze wordt voorkomen dat jonge dieren tot en met een leeftijd van 60 dagen vervoerd moeten worden.
In het vijfde lid wordt de omzettingstermijn van dit verbod in het bestemmingsplan met een aantal jaren verlengd. Bij de vaststelling van het vestigings- en uitbreidingsverbod voor geitenhouderijen in 2017 was een ruime omzettingstermijn (tot 1 januari 2021) opgenomen om de gemeenten administratieve lasten te besparen. Deze termijn wordt verruimd, omdat de onderzoekresultaten langer op zich laten wachten. Deze onderzoeksresultaten zijn van belang om te kunnen beslissen over de juiste vervolgmaatregelen. Inmiddels is gebleken dat de nog lopende patiëntenstudies door huisartsenpraktijken onvoldoende uitgevoerd kunnen worden door COVID-19 en dat de werving onder geitenhouders en geitenbedrijven nog niet compleet is. Om deze redenen zullen de onderzoeksresultaten verder vertraging op lopen. De geitenhouderijsector is actief betrokken bij dit onderzoek en is op de hoogte van deze vertraging.
Onderdeel J (nieuwe tekst paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4)
De tekst van de huidige paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 is vervangen door een nieuwe tekst, opgenomen in de paragrafen 2.6.1 en 2.6.2. Gelet op de gewijzigde indeling, zijn deze teksten integraal vervangen.
De belangrijkste wijziging is de hoofdregel voor bescherming van het Gelders natuurnetwerk. Deze instructieregel was beperkend: geen andere bestemming dan natuur was mogelijk. De nieuwe hoofdregel laat meer afwegingsruimte toe. Centraal staan de gevolgen van het initiatief voor de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk. De uitzonderingen op de hoofdregel voor zeldzame natuurbeheertypen, natuurbegraven, militaire terreinen, uitbreiding van bestaande bestemming en windturbines blijven bestaan. Alleen de uitzonderingen voor kleinschalige recreatie komen te vervallen, omdat deze uitzonderingen door het verruimen van de hoofdregel niet meer nodig zijn.
In onderstaande was-wordt-lijst wordt een overzicht gegeven van de nieuwe indeling en worden de inhoudelijke wijzigingen kort toegelicht:
De overgebleven paragraafnummers (§ 2.6.3 en § 2.6.4) zijn ingevuld met het beschermingsregiem voor de twee ‘nieuwe’ gebieden (zie onderdeel C): het Weidevogelgebied en het Ganzenrustgebied.
Onderdeel K (wijziging in artikel 2.52)
Deze wijziging volgt uit de vorige (onderdeel J). Door een gewijzigde indeling en inhoud van de paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 wijzigt de verwijzing naar de regels voor compensatie.
Onderdeel L (tekstcorrectie en verplaatsing artikel)
Bij de vorige actualisatieronde heeft de formulering van artikel 2.42 (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone) geleid tot een tekst die abusievelijk niet meer volledig synchroon loopt met artikel 2.7.3.1 uit de vorige tekst van de omgevingsverordening en evenmin met artikel 2.10.5 van het Barro. Deze omissie is hersteld. Tegelijkertijd wordt de inhoud van paragraaf 2.6.2 verplaatst naar paragraaf 2.6.5a.
Deze paragraaf bevat een instructieregel voor een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders en een wijzigingsbevoegdheid voor Gedeputeerde Staten. De instructieregel voor een wijzigingsbevoegdheid is komen te vervallen (zie voor een toelichting bovenstaande was-wordt-lijst).
Onderdeel M (wijziging in artikel 2.61)
Het eerste lid volgt rechtstreeks uit onderdeel J. Door een gewijzigde indeling en inhoud van de paragrafen 2.6.1 tot en met 2.6.4 wijzigt de verwijzing naar de regels voor compensatie en naar de salderingsmogelijkheid.
In het tweede lid is een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.
Onderdelen N en P (beëindiging grondwateronttrekking Nieuwe Marktstraat Nijmegen)
Per 1 januari 2020 is de grondwateronttrekking bij Nieuwe Markstraat te Nijmegen definitief gestopt. Rondom de drinkwaterwinning Nieuwe Marktstraat liggen beschermingsgebieden voor grondwater. Dit zijn zones rondom de drinkwaterwinning die zijn ingesteld met het doel de kwaliteit van het grondwater te beschermen. Het gaat om een boringsvrije zone, een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied en een koude-warmteopslagvrije zone. Nu de winning gesloten is, zijn deze beschermingsgebieden overbodig geworden.
Op 10 april 2020 is in het Provinciaal blad (nr. prb-2020-2145) al aangekondigd dat in Actualisatieplan 7 deze wijzigingen op de kaart Regels Water en Milieu zullen worden verwerkt. In ditzelfde actualisatieplan (onderdelen P en Q) vervallen ook de vermeldingen in de omgevingsverordening van het Waterwingebied de Nieuwe Marktstraat te Nijmegen (artikel 3.6) en het Grondwaterbeschermingsgebied de Nieuwe Marktstraat te Nijmegen (artikel 3.11, eerste lid). Ook de vermelding op de lijst van beschermingsgebieden in bijlage Beschermingsgebieden grondwater bij de omgevingsverordening vervalt (zie onderdeel Y).
Poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) zijn chemische stoffen die vanwege hun eigenschappen gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Het beleid in Nederland is erop gericht te voorkomen dat deze stoffen in de leefomgeving komen en zich verspreiden. Toch blijken PFAS in de Nederlandse bodem aanwezig te zijn. Gelet op het zwaarwegende belang van de drinkwaterwinning en het voorzorgsbeginsel hanteren wij ter bescherming van het drinkwater specifieke waarden ten aanzien van de toepassing van grond of baggerspecie met PFAS in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Daarvoor wordt aangesloten bij het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie 2 juli 2020). De bescherming van het grondwater is en blijft geborgd met de invulling van een maximale toepassingskwaliteit voor verschillende situaties (met ruimte voor gebiedsspecifiek beleid) en de vereiste partijkeuring als de grond of baggerspecie afkomstig is van buiten het beschermingsgebied.
Onderdeel Q (versoepeling regels voor afstromend regenwater)
Er is een spanning tussen de wens om afstromend regenwater zoveel mogelijk in de bodem te infiltreren (gelet op duurzaamheids- en klimaatdoelstellingen) en het streven om risico’s voor de drinkwaterwinning zo veel mogelijk uit te sluiten. In opdracht van de provincies Gelderland en Noord-Brabant is een onderzoek uitgevoerd naar de risico’s van afstromend water voor grondwaterbeschermingsgebieden. De resultaten hiervan worden meegenomen bij de modernisering van het grondwaterbeschermingsbeleid onder de Omgevingswet. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden enkele versoepelingen alvast meegenomen in deze actualisatie. Daarmee ontstaan bijna een jaar eerder al meer mogelijkheden om in grondwaterbeschermingsgebieden afstromend water op of in de bodem te lozen en worden onnodige investeringen voorkomen.
Onderdeel S (voorschriften gebruik mobiele brandstoftanks)
Vloeibare brandstoffen zijn schadelijke stoffen die in een grondwaterbeschermingsgebied vanwege de risico’s voor de drinkwaterwinning niet zonder meer zijn toegestaan. Tijdens de handhaving is gebleken dat er in de uitvoeringspraktijk behoefte is aan duidelijkheid over het gebruik van mobiele brandstoftanks in grondwaterbeschermingsgebieden, bijvoorbeeld bij evenementen.
Met de wijziging van artikel 3.23 en van de bijlage Grondwaterbescherming (zie onderdeel BB) wordt beoogd om concrete aanwijzingen te geven (door nadere voorschriften) waaronder het gebruik van een mobiele brandstoftank in een grondwaterbeschermingsgebied mogelijk is.
Onderdeel T (tekstcorrectie artikel 3.48 en aanvulling vrijstelling ontgrondingen)
De wijzigingen in artikel 3.48 hebben twee verschillende aanleidingen:
Bij de vorige actualisatieronde heeft de formulering van artikel 3.48 (vrijstelling vergunningplicht bij ontgrondingen) geleid tot een tekst die abusievelijk niet meer volledig synchroon loopt met artikel 3.4.3.1 uit de vorige tekst van de omgevingsverordening. Deze omissies zijn hersteld (zie de subonderdelen 1 en 2).
De tweede aanleiding is een verzoek van de waterbeheerder van de delen van het stroomgebied van de Maas gelegen binnen de provincie Gelderland (Rijkswaterstaat) om vrijstelling van de vergunningplicht krachtens de Ontgrondingenwet. Het gaat bij deze vrijstelling om maatregelen en werkzaamheden in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), zoals de aanleg van geulen, uiterwaardvergravingen, herstel van beekmondingen en de realisatie van natuurvriendelijke oevers. In veel gevallen is voor dergelijke werkzaamheden een ontgrondingenvergunning benodigd. Aangezien het om werkzaamheden in het winterbed van de rivieren gaat, zou de provincie Gelderland bevoegd gezag zijn voor deze vergunning. Ontgrondingenvergunningen hebben met name als doel om de winning van delfstoffen te controleren op milieu- en omgevingseffecten. Ontgrondingen voor KRW hebben niet delfstoffenwinning tot doel, maar het creëren van natuurwaarden. In de omgevingsverordening Gelderland is een aantal vrijstellingen opgenomen voor deze vergunningplicht. Door Rijkswaterstaat worden in het kader van KRW in het stroomgebied van de Maas binnen de provincie Gelderland echter maatregelen gerealiseerd die, vanwege de omvang, niet passen binnen één van deze vrijstellingen. Om de uitvoering van deze KRW-maatregelen met ingang van 2021 voortvarend ter hand te kunnen nemen, wordt een aanvullende vrijstelling opgenomen in artikel 3.48 (zie subonderdeel 3). In plaats van een vergunningplicht gaat er voor deze werkzaamheden een meldingsplicht gelden.
Bij deze toevoeging van onderdeel l aan het eerste lid plaatst het nieuwe vierde lid nog een kanttekening. De vrijstelling geldt alleen voor zover de ontgrondingswerkzaamheden nodig zijn ter uitvoering van de desbetreffende, concrete maatregel. Als ter plaatse voor een ander doel een aanvullende ontgronding nodig is, kan dat niet zonder ontgrondingenvergunning op basis van onderdeel l van het eerste lid.
Onderdeel U (aanvulling meldingsplicht ontgrondingen)
De wijziging van artikel 3.49, eerst lid, hangt samen met de tweede wijziging in onderdeel T.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij dit vorige onderdeel, onder 2e.
Onderdeel V (vrijstelling soorten bij werkzaamheden asbestverwijdering daken)
De Wet natuurbescherming verbiedt handelingen die schadelijk kunnen zijn voor de huismus, kerkuil, steenuil en steenmarter. Een voorbeeld hiervan is dat het verboden is nesten weg te halen. Provinciale Staten kunnen een vrijstelling verlenen van deze verboden handelingen, als daarmee een belangrijk doel gediend wordt en de staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt. Het doel van de vrijstelling is in dit geval de volksgezondheid vanwege de asbestgevaren. Bij asbestsanering kan het voorkomen dat bijvoorbeeld nesten worden weggehaald. Om de genoemde soorten zo goed mogelijk te beschermen moet degene die gebruik maakt van de vrijstelling voldoen aan voorwaarden. Een aantal voorwaarden blijkt uit het artikel en overige voorwaarden zijn opgenomen in de nieuwe bijlage.
Onderdeel W (schrappen vrijstelling beweiden en bemesten nabij Natura 2000-gebied)
De discussie over het al dan niet nodig hebben van een natuurvergunning voor beweiden en bemesten speelt al jaren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in 2015 dat voor beweiden en bemesten een natuurvergunning nodig kan zijn. Daarom is in de omgevingsverordening het beweiden en bemesten vrijgesteld van de vergunningplicht. In één van de PAS-uitspraken op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het niet is toegestaan om beweiden en bemesten categoriaal uit te zonderen van de vergunningplicht. De Afdeling achtte beide onderdelen van artikel 3.93 van de omgevingsverordening onverbindend. Dit betekent juridisch dat paragraaf 3.6.7 en artikel 3.93 geacht worden nooit te hebben bestaan. Deze ‘dode’ letters worden om die reden uit de tekst van de omgevingsverordening geschrapt. In de praktijk verandert er weinig en blijft beweiden en bemesten vergunningvrij, omdat sprake is van een bestaande praktijk die geen significante effecten op de natuur veroorzaakt..
Dit betreft een redactionele correctie.
Onderdeel Y (zorgplicht gebruik provinciale weg)
In afdeling 5.1 (Onderhoud, werkzaamheden en gebruik van wegen) wordt in de openingsparagraaf een nieuw artikel (5.1a) opgenomen. Dit artikelen bevat een zorgplicht voor alle gebruikers van provinciale wegen. Die zorgplicht draagt bij aan de bescherming van de in artikel 5.1, derde lid, genoemde belangen:
In het eerste lid is de zorgplicht vertaald naar een algemene gedragsnorm voor de gebruikers van een provinciale weg. Deze gedragsnorm geldt als algemeen kader voor het gebruik van de weg en dient als vangnet voor die gevallen waarbij geen expliciete vergunningplicht geldt, maar waarbij de handeling niet verenigbaar is met de beschermde belangen. De zorgplicht is dus tevens een vangnetbepaling voor de toepassing van toezicht- en handhavingsbevoegdheden.
In het tweede lid is de specifieke zorgplicht concreet gemaakt. Genoemd wordt een aantal activiteiten die in ieder geval onwenselijk zijn op een weg in beheer bij de provincie en dus onder de zorgplicht vallen.
De zorgplichtbepaling kan direct gehandhaafd worden bij evidente overtreding. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij olie, modder of zand op de weg, waarbij dit zorgt voor gevaarlijke situaties. Ook overhangend groen vanuit aanliggende percelen kan een probleem opleveren voor de verkeersveiligheid. De zorgplichtbepaling maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten als wegbeheerder in zulke situaties snel kunnen optreden wanneer direct gevaar voor de verkeersveiligheid op de provinciale weg ontstaat of dreigt te ontstaan.
Sub f Het komt geregeld voor dat er voertuigen langdurig of permanent worden achtergelaten op of langs de weg. Onder een onbeheerd voertuig wordt verstaan: een voertuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 en van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat bestemd is tot vervoer van personen, dieren of goederen, al dan niet in slechte staat van onderhoud, dat achtergelaten is op of langs de weg en waarvan de eigenaar c.q. rechthebbende niet of zeer moeilijk te achterhalen is of geen adequate reactie geeft. Op basis van deze zorgplichtbepaling kan een achtergelaten voertuig wordt verwijderd, waarbij zo mogelijk de kosten in rekening worden gebracht bij de eigenaar van dat voertuig.
Sub g Het komt ook geregeld voor dat voertuigen op parkeer- of carpoolplaatsen niet worden opgehaald door de eigenaar of dat er voertuigen parkeren die te groot zijn voor de plek (zoals vrachtwagens). Om te voorkomen dat deze parkeerplaatsen worden misbruikt, is excessief parkeren niet toegestaan op grond van deze zorgplichtbepaling. Onder excessief parkeren wordt verstaan:
Onderdeel Z (aanvulling paragraaf 6.1)
In aansluiting bij de (in onderdeel D opgenomen) nieuwe artikelen 1a.3 en 1.a.5 en bij artikel 2.66, waarvan de toepassing plaatsvindt op aanvraag door het college van burgemeester en wethouders, wordt in paragraaf 6.1 geregeld welke gegevens en bescheiden bij zo’n aanvraag verstrekt moeten worden aan Gedeputeerde Staten. Deze informatieplicht wordt per afzonderlijk artikel (6.1, 6.1a en
6.1b) toegespitst op het artikel, waarin de ontheffingsaanvraag haar grondslag vindt.
Dit betreft een redactionele correctie.
Onderdeel BB (wijziging bijlage Beschermingsgebieden grondwater)
Per 1 januari 2020 is de grondwateronttrekking bij Nieuwe Markstraat te Nijmegen definitief gestopt. Om die reden vervalt de vermelding van dit grondwaterbeschermingsgebied op kaart nummer 56 in de lijst van beschermingsgebieden in bijlage Beschermingsgebieden grondwater bij de omgevingsverordening (zie ook de onderdelen P en Q).
Onderdeel CC (wijziging bijlage Grondwaterbescherming)
De wijzigingen in deze bijlage vormen de concrete uitwerking van de wijzigingen bij de onderdelen U en V. Voor een nadere toelichting daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij de betreffende onderdelen.
Onderdeel DD (vervanging bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)
Deze bijlage wordt integraal vervangen door een nieuwe bijlage. De vervangende tekst bevat enkele redactionele verbeteringen, met name:
Bij de inhoudelijke wijzigingen gaat het om het laten vervallen van het volgende:
Onderdeel EE (vervanging bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen)
Bijlage Gelijkwaardige natuurbeheertypen wordt vervangen door een nieuwe bijlage.
De vervangende tekst bevat enkele redactionele verbeteringen.
Onderdeel FF (wijziging bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten)
In deze bijlage zijn redactionele, niet inhoudelijke, wijzigingen doorgevoerd.
Daarnaast wordt de veldmuis opgenomen in de bijlage. Hiermee wordt de veldmuis aangewezen als schadeveroorzakend dier, als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de Wet natuurbescherming. Dit heeft tot gevolg dat de veldmuis onder de voorwaarden zoals genoemd in de bijlage mag worden gedood en dat de vaste voorplantingsplaatsen en rustplaatsen opzettelijk mogen worden beschadigd of vernield.
Onderdeel GG (nieuwe bijlage Vrijstelling asbestsanering)
In deze nieuwe bijlage zijn nadere voorwaarden opgenomen waar aan moet worden voldaan om gebruik te maken van de vrijstelling opgenomen in artikel 3.71a. Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij onderdeel V.
Onderdeel HH (wijzigingen in kaarten)
Een tweetal kaarten wordt technisch gewijzigd:
De herbegrenzing van kaart 1 Regels Windenergie is nodig in verband met het begrenzen van Weidevogelgebieden en Ganzenrustgebieden (zie hieronder bij 2). De locaties voor de open schootsvelden, behorend bij een deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie dat gelegen is in de gemeente Culemborg, zijn gecorrigeerd. Bovendien worden deze schootsvelden niet langer aangemerkt als een harde belemmering voor windenergie.
De technische wijzingen op kaart 4 Regels Natuur hangen samen met noodzakelijke, beleidsarme inhoudelijke actualisatie van de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk. Deze aanpassingen hebben consequenties voor de begrenzing van de andere werkingsgebieden. Ook het opnemen van de werkingsgebieden van de twee nieuwe paragrafen 2.6.3 (Weidevogelgebieden) en 2.6.4 (Ganzenrustgebieden, zie onderdeel J) in de omgevingsverordening heeft consequenties voor het werkingsgebied van de Groene ontwikkelingszone.
De begrenzing van de Ganzenrustgebieden, zoals aangegeven op de themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie is aangepast in die zin dat de begrenzing niet meer samenvalt met gebieden die gelegen zijn binnen een bebouwde kom.
Ook de Weidevogelgebieden, zoals aangegeven op de themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie zijn aangepast.
Er zijn 6 gebieden vervallen doordat deze niet meer voldoen aan de randvoorwaarden voor een goed weidevogelgebied: het zijn zeer kleine gebiedjes die onvoldoende als volwaardig weidevogelgebied kunnen functioneren en de animo onder agrariërs om deel te nemen aan agrarisch natuurbeheer is erg laag. Als gevolg daarvan is de weidevogelstand dramatisch afgenomen en is in 2014 de subsidiering van het weidevogelbeheer gestopt. De laatste overeenkomsten voor weidevogelbeheer in dit gebied liepen in 2019 af. Omdat in dit gebied geen weidevogelbeheer meer wordt gesubsidieerd worden deze gebieden in de Omgevingsverordening niet meer specifiek als weidevogelgebied beschermd. Wel zullen (delen van) het gebied beschermd blijven als onderdeel van de Groene ontwikkelingszone. Hier tegenover staat dat vier gebieden worden toegevoegd. Het betreft in drie gevallen een uitbreiding van een bestaand weidevogelgebied en in één geval een nieuw gebied.
Deze wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland zal inwerkingtreden de dag nadat deze wijziging is gepubliceerd in het Provinciaal Blad..
De onderdelen D en Z van artikel I maken deel uit van de drie-en-twintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Die onderdelen treden dus in werking tegelijkertijd met de inwerkingtreding van die tranche. Naar verwachting zal die datum later vallen dan de beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging, gelet op de uitgebreide voorbereidingsprocedure die zo’n Chw-tranche (een wijziging van een algemene maatregel van bestuur) vergt. De concept-tranche is op 2 november 2020 gepubliceerd en voorgehangen bij de Eerste en de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 127, nr. 241). De voorhangprocedure is inmiddels voltooid. Er wordt advies gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, alvorens deze tranche wordt vastgesteld, gepubliceerd en in werking treedt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-2844.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.