Provinciaal blad van Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2021, 2374 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2021, 2374 | Verordeningen |
Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3)
In deze verordening wordt verstaan onder:
bruto jaarloon: het in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;
landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;
netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen/ zaken of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend, tenzij de besparingen teniet worden gedaan door een evenredige verlaging van een eventuele exploitatiesubsidie;
Vo (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;
Vo (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
Vo (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022.
Artikel 1.6 samenwerkingsverbanden
Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:
kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:
de activiteit niet overwegend plaatsvindt in de provincie Limburg, tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van de provincie Limburg, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Limburg dient of dienen;
in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;
Personeelskosten worden berekend door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:
een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;
Artikel 1.9a vereenvoudigde kostenoptie: personeelskosten
Indien het openstellingsbesluit deze mogelijkheid biedt, kunnen personeelskosten, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.9, worden berekend door de kosten, bedoeld in artikel 1.12, eerste lid, onderdelen b tot en met e, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94), te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.
Artikel 1.10 kosten aankoop van gronden
Indien dit in het openstellingsbesluit wordt bepaald, dan zijn de kosten van de aankoop van bebouwde of onbebouwde gronden die zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten. In het openstellingsbesluit wordt bepaald wanneer er sprake is van verwaarloosde gebieden als bedoeld in dit artikellid.
Gedeputeerde Staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. In het openstellingsbesluit wordt bepaald wanneer er sprake kan zijn van gebieden als bedoeld in dit artikellid en welk subsidiepercentage dan gehanteerd zal worden.
Artikel 1.11 berekeningswijze bijdragen in natura
Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende zaken is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie.
De aan een concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid van dit artikel alsmede onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.11a, omvat, is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief deze bijdragen in natura.
Artikel 1.12 subsidiabiliteit van kosten
Indien in het openstellingsbesluit voorbereidingskosten subsidiabel gesteld zijn, komen voorbereidingskosten gemaakt voor indiening van de aanvraag om subsidie slechts voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar of een in het openstellingsbesluit vastgelegde termijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.
Artikel 1.12a algemene kosten ten behoeve van investeringen
Algemene kosten ten behoeve van investeringen kunnen slechts bestaan uit:
Artikel 1.12b vereenvoudigde kostenoptie: totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten
Artikel 1.15 honorering subsidieaanvragen
Indien ook na toepassing van de procedure genoemd in het vierde lid, twee of meer aanvragen eenzelfde plaats in de rangschikking hebben en de som van de toe te kennen subsidiebedragen overstijgt het subsidieplafond, dan wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag of aanvragen gehonoreerd worden.
Artikel 1.15c rangschikking op basis van een geografisch selectiecriterium
Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van een geografisch selectiecriterium, komen projecten slechts in aanmerking indien gelegen in het aangewezen geografisch gebied. Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit een nadere prioritering van locaties binnen dit geografisch gebied aanbrengen.
Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
De subsidieontvanger is verplicht:
indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering de investering gedurende vijf jaar na eindbetaling gebruiksklaar in stand te houden, tenzij er sprake is van een investering door een MKB-bedrijf of er sprake is van een investering die leidt tot door een MKB bedrijf gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;
een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en alle van toepassing zijnde uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met bijbehorende bewijsstukken, als:
Artikel 1.18 niet doel gebonden verplichtingen
Gedeputeerde Staten kunnen in de subsidiebeschikking aan een subsidieontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht opleggen.
Artikel 1.19 verrekening vermogensvoordeel
De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Artikel 1.20 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering
Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2, of op hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 65, lid 8, van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Artikel 1.21 verrekening netto inkomsten na uitvoering
Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2, of op hoofdstuk 3, worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 61 van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Artikel 1.22 verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering
Artikel 1.25 voorschotten vooruitlopend op realisatie
Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het derde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.
Artikel 1.28 wettelijke rente bij terugvordering
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.
Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.
§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties
Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.
Artikel 2.1.5 niet subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:
§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen
Artikel 2.2.1 subsidiabele activiteit
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema’s:
maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);
§ 3 fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers
Artikel 2.3.1 lijst van investeringen
In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.
Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in aanvulling op de voorwaarden gesteld in het tweede lid slechts subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.
Artikel 2.3.5 weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds een subsidie van 1 euro of meer is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie van 1 euro of meer is verstrekt aan de aanvrager.
Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.
§ 4 Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven
§ 4.2 Verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven
Artikel 2.4.2.1 subsidiabele kosten
Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 aanhef en onder b wordt verstrekt voor de volgende kosten:
§ 4.3 Verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur
Artikel 2.4.3.1 subsidiabele kosten
Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 aanhef en onder c wordt verstrekt voor de volgende kosten:
Artikel 2.4.3.2 subsidiabele kosten voor investeringen gerelateerd aan de verplaatsing van een landbouwbedrijf
§ 5 niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen Stikstof
Indien aanvragen worden gerangschikt op basis van een investeringslijst kan in het openstellingsbesluit worden bepaald dat aan aanvragers die door middel van een collectief inkoopsysteem een lagere aanschafprijs hebben bedongen een in het openstellingsbesluit bekend gemaakte hoeveelheid extra punten worden toegekend.
§ 6 niet-productieve investeringen water
Indien aanvragen worden gerangschikt op basis van een investeringslijst kan in het openstellingsbesluit worden bepaald dat aan aanvragers die door middel van een collectief inkoopsysteem een lagere aanschafprijs hebben bedongen een in het openstellingsbesluit bekend gemaakte hoeveelheid extra punten worden toegekend.
§ 7 Samenwerking voor innovaties
Artikel 2.7.1. subsidiabele activiteit
Artikel 2.7.2. samenwerkingsverband
Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.
Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording.
Artikel 2.7.5 weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:
Artikel 2.7.6 subsidiabele kosten
Artikel 2.7.7 niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.12, derde lid, kunnen voorbereidingskosten die worden gemaakt voor indiening van een aanvraag met betrekking tot de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.6 lid 1, en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie, niet subsidiabel worden gesteld.
§ 8 Samenwerking in het kader van het EIP
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van het een EIP, de groep bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.
Artikel 2.8.2 subsidiabele activiteit
Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers aan de operationele groep of de initiatiefnemer van de operationele groep in wording.
Artikel 2.8.5 weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien:
Artikel 2.8.6 subsidiabele kosten
Artikel 2.8.7 niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.12, derde lid, kunnen voorbereidingskosten die worden gemaakt voor indiening van een aanvraag met betrekking tot de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.6 lid 1, en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie, niet subsidiabel worden gesteld.
§ 2 capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming
Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming in het kader van de voorbereiding en de uitvoering van de LOS.
§ 3 Uitvoering van LEADER-projecten
Artikel 3.3.1. subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de LOS.
Artikel 3.3.3 subsidiabele kosten
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.12 en 1.13 wordt subsidie verstrekt voor alle in het openstellingsbesluit subsidiabel gestelde kosten, voor zover gemaakt ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS.
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover door de LAG en, voor zover van toepassing, passend binnen de van toepassing zijnde staatssteunbegrenzingen. Het advies van de LAG dient te zijn gebaseerd op de berekeningsmethode als vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.
Artikel 3.3.5 subsidievereiste
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd
§ 4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep
Artikel 3.4.3. subsidievereiste
Onverminderd artikel 1.8 wordt subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien het samenwerkingsproject past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover door de LAG. Het advies van de LAG dient te zijn gebaseerd op de berekeningsmethode als vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.
§ 5 lopende kosten, promotie en voorlichting
Artikel 3.5.3. subsidievereiste
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie uitsluitend verstrekt indien het project past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.
Subsidieaanvragen die zijn ingediend en subsidiebesluiten die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van deze Subsidieverordening, blijven de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 Provincie Limburg (POP3) (Pb. 2018, 2354) en de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg (laatst gewijzigd Pb. 2017, 5196) van toepassing, ook voor de volgende stappen in het subsidietraject.
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens
secretaris,
de heer drs. G.H.E. Derks MPA
TOELICHTING bij de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2022 Provincie Limburg (POP3)
Op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487), verder: de POP verordening, heeft Nederland in december 2014 haar Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020 (POP3) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 februari 2015 door de Commissie goedgekeurd. Op 31 december 2020 liep de oorspronkelijke programmaperiode van POP3 2014-2020 af.
Vanwege vertraging in de Brusselse besluitvorming kon het nieuwe GLB nog niet van start gaan op 1 januari 2021. Om de continuïteit in de financiering en uitvoering van POP3 te waarborgen heeft de Europese Commissie de mogelijkheid geboden om het huidige Plattelandsontwikkelingsprogramma te verlengen. De Provincie Limburg heeft besloten om van deze mogelijkheid gebruik te maken ter overbrugging tussen het huidige POP3 en het nieuwe GLB. Deze overbruggings-/transitieperiode beslaat de jaren 2021 en 2022. De financiering van de transitiejaren komt uit het nieuwe GLB. Inhoudelijk wordt het principe van ‘oude regels, nieuw geld’ gehanteerd. Nederland heeft ervoor gekozen om in deze transitieperiode een accentverschuiving aan te brengen, waarbij de inhoudelijke focus meer dan voorheen komt te liggen op de actuele maatschappelijke onderwerpen: biodiversiteit/bodem, kringlooplandbouw (inclusief stikstof) en klimaat.
Het POP3 programma is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het POP3-programma. Het gaat daarbij met name om de verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320) en alle bij genoemde verordeningen behorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen. Tot slot dient genoemd te worden de Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde POP3 programma slechts worden verstrekt op basis van een door een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling “Regeling POP3 subsidies” vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van POP3 subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).
In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 wordt per door het bestuursorgaan open te stellen maatregel de bij openstelling nader te bepalen en uit te werken voorwaarden en beperkingen weergegeven. In hoofdstuk 3 worden de Leadermaatregelen beschreven en in hoofdstuk 4 volgen de slotbepalingen.
De Modelregeling POP is in maart 2018 grondig herzien. Een belangrijke verandering die in de Modelregeling is doorgevoerd ten opzichte van de versie van januari 2017, is de aanpassing van de selectiecriteria. Op grond van het Handboek selectiecriteria zoals in december 2017 goedgekeurd door het Comité van Toezicht POP, zijn de bij de selectie van projecten te hanteren selectiecriteria verder uitgewerkt en aangepast. Een andere herziening is de verduidelijking dat subsidiabele kosten kunnen bestaan uit vier kostentypen (personeelskosten, kosten derden, bijdragen in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten). Welke soorten kosten (‘kostensoorten’) subsidiabel zijn of kunnen zijn, wordt per maatregel bepaald. Een andere herziening betreft de verdere uitsplitsing/verduidelijking van het onderdeel Infrastructuur (hoofdstuk 2, paragraaf 4). Tot slot zijn er aanpassingen ter verduidelijking of herstel van onjuistheden doorgevoerd.
Daarnaast is de Modelregeling in het eerste kwartaal van 2021 herzien vanwege de verlenging van POP3 in de jaren 2021 en 2022 (de transitieperiode oftewel POP3+). Een van de belangrijkste veranderingen is de toevoeging van de vereenvoudigde kostenopties, waarvan het doel is de administratieve last voor zowel de aanvrager als de behandelaar te verminderen. Ook is het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op 26 oktober 2017 ontstaan door opsplitsing van het ministerie van Economische Zaken (EZ) in het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het ministerie van LNV. Hierdoor zijn benamingen van nationale regelingen aangepast. Ook zijn er aanpassingen ter verduidelijking of herstel van onjuistheden doorgevoerd.
POP3 kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde POP-programma is de Regeling POP-subsidies ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van POP3 in Nederland (het goedgekeurde POP3 programma), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het POP-programma, voor gaan.
De maatregelen opgenomen in deze Regeling POP3 subsidies kunnen door een provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van onder meer de maatregel(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s) en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie zal worden verleend –aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.
§ 1.3 Selectie van projecten door middel van tenders
De selectie van projecten zal – vrijwel altijd – plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, gescoord. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in het openstellingsbesluit. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor het aantal projecten dat voor subsidie in aanmerking komt hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, worden subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan moet een nadere selectie plaatsvinden. De wijze waarop die nadere selectie plaats zal vinden, wordt in het openstellingsbesluit bekend gemaakt. Vaak zal dan gekeken worden naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het hoogste belang is gehecht. Scoren projecten dan nog altijd gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het op één na hoogste belang is gehecht. Zijn er ook na toepassing van de in het openstellingsbesluit bekend gemaakte regels gelijkscorende projecten, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.
Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de provincies zullen worden uitgevoerd. De volgende voor onderhavige regeling relevante provinciale maatregelen en submaatregelen zijn in het programmadocument van Nederland opgenomen:
1. Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting
(artikel 14 Verordening (EU) Nr.1305/2013)
Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.
2. Maatregel inzake investeringen
(artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
Deze maatregel bestaat – voor zover door provincies uitgevoerd - uit vijf submaatregelen:
Deze maatregelen dragen bij het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en het bevorderd het gebruik van innovatieve landbouwtechnologieën. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.
3. Maatregel inzake samenwerking
(artikel 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
Deze maatregel richt zich op samenwerkingen die zijn gericht op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel bestaat uit de volgende submaatregelen:
4. Maatregel inzake LEADER – lokale ontwikkeling
(artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)
LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:
Het resterende deel van de maatregelen genoemd in het POP3 programma betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen, waarvoor een separate provinciale regeling ontwikkeld is, òf zal door de Minister van LNV worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37 van de POP-verordening).
§ 3 Subsidieverlening op basis van selectiecriteria en tendering
POP3 subsidie kan slechts worden verstrekt indien verlening van een aangevraagde subsidie een effectief en efficiënt gebruik van overheidsmiddelen is. Om te kunnen bepalen of een te verlenen subsidie effectief en efficiënt zal zijn, zijn selectiecriteria geformuleerd. De in deze regeling opgenomen selectiecriteria per regeling zijn algemeen geformuleerde criteria, die in een openstellingsbesluit nader uitgewerkt en geconcretiseerd zullen worden. Ten behoeve van een eenduidige invulling van de criteria over provincies en maatregelen heen, is een Handboek selectiecriteria ontwikkeld. In dit handboek is opgenomen op welke wijze aan de in deze regeling opgenomen criteria invulling gegeven wordt en welke weging en scores van toepassing zijn. Dit handboek kan worden gezien als een bestendige overheidspraktijk voor de invulling van de selectiecriteria. Het Handboek is te vinden op de website van het Regiebureau POP. Het is niet mogelijk dat niet in deze regeling genoemde selectiecriteria ‘toegevoegd’ worden bij een openstelling: de bij de maatregelen in hoofdstuk 2 opgenomen criteria kunnen bij openstelling wel nader ingevuld of geconcretiseerd worden, maar er kunnen geen extra criteria toegevoegd worden. In geval van Leader zijn de selectiecriteria waarvan gebruik gemaakt wordt opgenomen in de goedgekeurde Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS).
Selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaatsvinden door middel van een tender. Alle gedurende een openstellingsperiode ingediende projecten worden – indien de aanvraag volledig is én aan de gestelde subsidiabiliteitscriteria (= eisen waaraan in ieder geval voldaan dient te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, bijvoorbeeld: een jonge agrariër dient bij aanvraag nog geen 41 jaar te zijn. De aanvraag zal worden afgewezen zonder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, indien de aanvrager niet aan dit criterium voldoet) wordt voldaan - op basis van in het openstellingsbesluit bekend gemaakte selectiecriteria en wegingsfactoren van die selectiecriteria beoordeeld. Zie verder §1.3.
De doelgroep van een subsidie is afhankelijk van de maatregel die het betreft en de beleidsmatige doelstellingen die met de subsidieverlening worden nagestreefd. In deze regeling wordt bij veel maatregelen een breed scala aan mogelijke aanvragers genoemd. In een openstelling kan de doelgroep beperkt worden tot die groepen die - gelet op de beleidsmatige doelstellingen die met de betreffende openstelling nagestreefd worden - voor subsidie in het kader van de betreffende openstelling in aanmerking komen. Er kan indien gewenst een selectie van de in deze regeling genoemde doelgroepen plaatsvinden, toevoegen van extra – niet in deze regeling bij de betreffende maatregel genoemde – doelgroepen is niet mogelijk.
Om in het kader van een tenderregeling gelijke kansen voor alle aanvragers te garanderen is het noodzakelijk dat bij sluiting van de tender alle voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijke gegevens bekend zijn. Een aanvraag dient te worden ingediend op een door GS beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Daarbij moet altijd het laatst beschikbaar gekomen aanvraagformulier gehanteerd worden. Een inhoudelijk onvolledige aanvraag dient vóór de sluitingsdatum van de openstellingstermijn aangevuld te zijn om voor beoordeling in aanmerking te komen. Het aanvullen van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (zie verder bij de artikelsgewijze toelichting, artikel 1.7) is vaak wel toegestaan. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder dat inhoudelijke aanvulling van de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum plaatsvindt, is derhalve in het kader van deze regeling niet zinvol.
Subsidie zal geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien één van de weigeringsgronden van toepassing is. Het kan hierbij gaan om een weigeringsgronden als genoemd in artikel 3.35 Awb, in artikel 1.8 van deze regeling, in het van toepassing zijnde artikel van hoofdstuk 2 of 3 óf in het van toepassing zijnde openstellingsbesluit.
§ 4 Subsidiabele kosten en bijdragen in natura
In onderhavige regeling worden subsidiabele kosten allereerst onderverdeeld naar kostentypen en daarbinnen naar kostensoorten. Als kostentypen worden onderscheiden kosten van inbreng van personeel, kosten derden, inbreng in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten. Deze zijn in principe subsidiabel, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald. Ten aanzien van kostensoorten wordt per maatregel aangegeven welke kosten subsidiabel gesteld worden of kunnen worden. Sommige kostensoorten zijn alleen onder voorwaarden subsidiabel. Zo mag in bepaalde projecten de kosten voor aankoop van grond, bebouwd of niet-bebouwd, subsidiabel gesteld worden, maar deze kosten zijn – tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie – voor maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten die in het project gemaakt worden subsidiabel.
Bijdragen in natura zijn alle in het project ingebrachte bijdragen voor werken, goederen, diensten, grond of onroerende goederen waarvoor geen door facturen en betaalbewijzen of daaraan gelijk te stellen documenten ingediend kunnen worden. Deze bijdragen dienen aan strikte eisen te voldoen, om de hoogte van de uitgaven toch controleerbaar te maken. De waarde die wordt toegekend aan de bijdrage in natura mag niet meer bedragen dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Voor enkele kostensoorten (inbreng eigen arbeid, vrijwilligerswerk) zijn standaardtarieven ontwikkeld die bij de inbreng van dat soort kosten als maximum gehanteerd worden.
Indien er in een project sprake is van bijdragen in natura wordt de uit te betalen subsidie gemaximeerd c.q. afgetopt. De uit te betalen subsidie kan dan nooit hoger zijn dan de subsidiabel gestelde kosten zonder die bijdrage in natura.
§ 5 Verplichtingen subsidieontvangers
Subsidieontvangers dienen aan alle in het subsidietoekenningsbesluit gestelde verplichtingen te voldoen. In artikel 1.17 worden de algemene verplichtingen weergegeven waaraan – indien de betreffende verplichting op het betreffende project van toepassing is – altijd moet worden voldaan. Naast deze algemene, subsidie gerelateerde, verplichtingen, kunnen ook specifieke verplichtingen opgelegd worden. Op grond van artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvangers ook niet doelgebonden verplichtingen opleggen.
§ 6 Financiële aspecten subsidie
Een subsidie geeft een direct financieel voordeel aan de subsidieontvange. Naast dit directe financiële voordeel ten gevolge van de subsidie, kan er ook sprake zijn van een financieel voordeel in de vorm van netto inkomsten die tijdens of na het uitvoeren van het project verkregen worden. Ook kan er sprake zijn van een vermogensvoordeel ten gevolge van de subsidie. In sommige gevallen dienen dit soort voordelen verrekend of vergoed te worden. De artikelen 1.19, 1.20 en 1.21 geven daar de voorschriften voor. Wat onder netto inkomsten moet worden verstaan is gedefinieerd in artikel 1.1 sub j. Het gaat hierbij overigens alleen over rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten, waarmee géén rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van de actie. Met veel inkomsten, bijvoorbeeld kostenreductie dank zij de investering of inkomsten door het verkopen van bedrijfsgebouwen in het kader van een bedrijfsverplaatsing of het vragen van een bijdrage van agrarisch ondernemers die aan een cursus deel zullen nemen, zal bij de toekenning al rekening gehouden worden. Indien er verrekend zou moeten worden, gelden er verschillende uitzonderingen op het voorschrift tot verrekening. Zo hoeft bijvoorbeeld niet verrekend te worden indien het gaat om een concrete actie waarvan de totale subsidiabele kosten ten hoogste 50.000 euro bedragen.
In sommige gevallen dient een uit te betalen subsidie te worden verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van onregelmatigheden. Verlaging is ook na afronding van een project mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet wordt voldaan aan de instandhoudingsverplichting: een investering in infrastructuur of een productieve investering dient gedurende 3 of 5 jaar na vaststelling van de subsidie – gebruiksklaar - in stand te worden gehouden. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal de subsidie in principe evenredig verlaagd worden.
Een ander financieel aspect betreft de bevoorschotting. Er bestaan twee soorten voorschotten, te weten een voorschot dat voor afronding van een project wordt verstrekt op basis van reeds uitgevoerde onderdelen van het project (‘bevoorschotting op basis van realisatie’) en voorschotten die worden verstrekt vooruitlopend op de uitvoering van een project.
Voorschotten op basis van realisatie zijn – in POP-terminologie – tussentijdse betalingen waarbij naast een voortgangsrapportage inzake het project, facturen en betaalbewijzen van de reeds verrichte projectonderdelen, of – indien van toepassing – bewijsstukken ten aanzien van de ingebrachte bijdrage(n) in natura - moeten worden overgelegd. Het voorschot zal worden verlaagd indien bij de aanvraag voor de tussentijdse betaling kosten zijn opgevoerd die niet subsidiabel blijken. Bijvoorbeeld doordat onjuiste facturen en betaalbewijzen overgelegd worden. Bovendien dient op grond van EU-regelgeving een tussentijds voorschot extra te worden verlaagd met het bedrag van de onjuiste facturen en betaalbewijzen, indien het bedrag aan onjuiste facturen en betaalbewijzen meer bedraagt dan 10% van het bedrag aan ingediende facturen en betaalbewijzen van kosten die wel subsidiabel gesteld zijn. Dit betekent dat niet alleen de onjuiste facturen/betaalbewijzen niet worden vergoed, er wordt daarnaast een correctie van de betaling opgelegd ter hoogte van het bedrag dat onjuist gedeclareerd is. Deze maatregel is een verplichting opgelegd door de EU en is er op gericht aanvragers te bewegen voldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het indienen van declaraties. Van de verplichte extra correctie van de betalingsaanvraag kan worden afgezien, indien de aanvrager aan kan tonen dat zijn declaratie buiten zijn schuld onjuist was. Overigens is de bepaling inzake het extra verlagen van een betaling òòk van toepassing indien het verzoek om betaling geen verzoek tot tussentijdse betaling betreft, maar een verzoek om eindafrekening indien bij dat verzoek om eindafrekening kosten gedeclareerd worden.
Naast tussentijdse betalingen, bestaan er ook voorschotten die worden aangevraagd vooruitlopend op de uitvoering van het project. De EU-regelgeving biedt slechts zeer beperkt mogelijkheden voor dit soort voorschotten. Het is slechts mogelijk dit soort voorschotten te verlenen voor investeringsgerelateerde steun en voor plaatselijke groepen voor zover het daarbij gaat om functionerings- en dynamiseringskosten. Het voorschot kan maximaal 50% van de toegekende overheidsbijdrage bedragen. Een dergelijk voorschot kan slechts worden verleend indien er door de subsidieontvanger een bankgarantie of daaraan gelijk te stellen zekerheid wordt verstrekt van 100% van het te verlenen voorschot.
In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze regeling, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze regeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de van toepassing zijnde EU-definities.
Artikel. 1.2 toepassingsbereik
POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland of de agrarische sector. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling. Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied’ te zijn. Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland en/of de agrarische sector.
In het openstellingsbesluit worden de subsidieplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s, subsidiabele kosten en selectiecriteria, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’, ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft’. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’, maar dat kan in een openstellingsbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kan een provincie er voor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten of kostentypen die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Bijvoorbeeld: provincies kunnen er voor kiezen om afschrijvingskosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.
Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Bij alle maatregelen worden de selectiecriteria ‘effectiviteit’ en ‘efficiëntie’ gebruikt. Met deze selectiecriteria wordt beoogd toepassing gegeven aan artikel 49 van Vo 1305/2013, waarin onder meer is bepaald dat de selectiecriteria borg dienen te staan voor een beter gebruik van financiële middelen. Met deze criteria in samenhang bezien wordt bepaald: in welke mate draagt de subsidie bij aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit POP te subsidiëren) projecten, kan – kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin off van het te subsidiëren project) – er sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Als voorbeeld: een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst’ voor een bepaald beleidsdoel genereert, zal naar verwachting hoger scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin off effect.
De POP3 steun bestaat uit de optelsom van verschillende middelen (zowel ELFPO als nationale middelen. Deze is – vrijwel altijd – 50/50, tenzij anders aangegeven.
Artikel 1.5 doelgroep vervallen
Dit artikel is in de Modelregeling versie maart 2018 komen te vervallen, omdat de bepaling een staatssteun gerelateerde bepaling is, die niet van toepassing is in geval van agrarische steun die onder POP wordt verstrekt. Indien er niet-agrarische steun wordt verstrekt en er is daarbij sprake van verstrekking van staatssteun, dan zijn alle staatssteunbepalingen onverkort van toepassing op grond van de staatssteunregels.
Artikel 1.6 samenwerkingsverbanden
In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingsbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.
Artikel 1.7 wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij slechts een gedeelte van de voorgeschreven informatie wordt aangeleverd en niet alle voorgeschreven inhoudelijke informatie vóór de sluitingsdatum van de tender is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’) zullen niet in behandeling genomen worden. Dit om rechtsongelijkheid tussen aanvragers te voorkomen. Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar niet essentieel zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de tender, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.
De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin ook wordt aangegeven wat de doelstelling(en) van het project is/zijn, of er een relatie is met andere projecten / of het project onderdeel uitmaakt van een groter programma en wat de doelstellingen daarvan zijn en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het beleidsdoel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: meer fietsers in de gemeente). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 25 km fietspad is aangelegd of verbeterd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (meer fietsers in de gemeente) is bereikt.
Indien een aanvraag betrekking heeft op een investering, dient op grond van artikel 45 Verordening (EU) nr. 1305/2013 1e lid “de investering voorafgegaan te worden door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu”. Dit betekent dat investeringen waarvoor voorafgaand aan de investering een milieu- of omgevingsvergunning verkregen moet zijn, die vergunning verkregen moet zijn voor er vanuit ELFPO voor die investering betalingen gedaan kunnen worden. Indien er geen milieu- of omgevingsvergunning verplicht is, bijvoorbeeld omdat de betreffende investering op grond van de Omgevingswet slechts gemeld hoeft te worden, dient de aanvrager een beperkte effectverkenning met een eigen oordeel aan te leveren, op grond waarvan blijkt dat er geen sprake is van een investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zal hebben voor het milieu. De zwaarte van de verkenning zal afhangen van het soort/type investering.
Een belangrijk aandachtspunt voor de Europese Commissie is het punt ‘redelijkheid van kosten’. Indien er bij een project geen sprake is van een aanbestedingstraject zal door het Betaalorgaan in het algemeen worden vereist dat een aanvrager – ter onderbouwing van de redelijkheid van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en als toelichting op de begroting – drie offertes aan de aanvraag toevoegt, op basis waarvan het Betaalorgaan de redelijkheid van de opgevoerde kosten kan bepalen.
Onderdeel van de aan te leveren gegevens is ook het aanleveren van informatie over subsidies of vergoedingen / bijdragen die voor dezelfde subsidiabele activiteiten van andere bestuursorganen, private organisaties of personen afkomstig zijn. Deze gegevens zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een sluitende begroting, anderzijds kan op basis van deze gegevens ook worden bezien of er wellicht sprake zou kunnen zijn van cumulatie van subsidies of cumulatie met andere vormen van steun.
Aanvragen zullen elektronisch ingediend kunnen worden en dat verdient sterk de voorkeur. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het echter niet mogelijk elektronisch indienen van aanvragen te verplichten.
Op grond van bestaande regelgeving kunnen als bewijsstukken slechts stukken worden geaccepteerd die aan strikte eisen voldoen. In dit artikel wordt aangegeven welke bewijsstukken geaccepteerd worden. Bij alle documenten is het van belang dat uit het bewijsstuk duidelijk blijkt dat het onderdeel uitmaakt van de uitvoering van het project waarvoor subsidie is verleend. Zo zal op facturen en betaalbewijzen, of het om originele documenten of afgeleiden daarvan gaat, in het algemeen een projectnummer of andere informatie vermeld moeten zijn, waaruit blijkt dat de kosten ten behoeve van een specifiek project gemaakt zijn.
In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem (zie onder §1.3) en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidieplafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score’, is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden – alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.
Er zijn projecten waarvan het effect in meerdere provincies ‘neerslaat’ of neer kan slaan. In dat geval kunnen provincies in onderling overleg besluiten over de financiering van het project. Die besluitvorming zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat één provincie subsidie verstrekt, maar een deel van de benodigde financiering (naar rato) van een andere provincie verkrijgt. In geval van investeringen zal het in het algemeen zo zijn dat de plaats van de investering leidend is: subsidie voor een investering door een bedrijf in provincie x, maar het grondgebied waar de investering geplaatst wordt is in provincie y, zal aangevraagd kunnen worden bij provincie y. Door middel van fysieke controles dan het daadwerkelijke gebruik van de investering gecontroleerd kunnen worden.
Een project mag pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.
Voorbereidingskosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vóór de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingsbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.
Bij een openstelling kan sprake zijn van een POP-subsidieplafond dat slechts bestaat of uit ELFPO-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een POP-subsidie waarbij ELFPO wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken – niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie- beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.
Overigens is ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 4.35, 1e lid, onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht is in dit geval onverminderd van toepassing. Dit betekent dat indien de uitvoering van de activiteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten technisch, financieel, organisatorisch of economisch niet haalbaar is, de subsidie geweigerd kan worden.
Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens één van de methodes beschreven in dit artikel. De berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds (= 40-urig) dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten.
Voor organisaties die als bestendige praktijk werken met een integrale kostensystematiek, kunnen personeelskosten ook berekend worden door het aantal aan het project besteedde uren te vermenigvuldigen met de op grond van die systematiek tevoren bepaalde loonkosten per uur.
Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘loon’ krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn geregeld in artikel 1.11 en artikel 1.11a.
Voor personeel kunnen, op jaarbasis, per persoon nooit meer uren gedeclareerd worden dan het genoemde van 1720 uur.
Bij de berekening van personeelskosten wordt, tenzij de methodiek van integrale kosten van toepassing is, uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project, eventueel verhoogd met de verwachte jaarlijkse verhoging(en). Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.
In artikel 1.9a en artikel 1.12b staat de vereenvoudigde kostenoptie uitgelegd. Deze optie is voor het gebruik van een vereenvoudigde kostenoptie voor kosten anders dan personeelskosten kan worden toegepast indien het openstellingsbesluit daartoe de mogelijkheid biedt, onder de voorwaarden genoemd in het openstellingsbesluit of de toelichting daarbij.
Artikel 1.9a vereenvoudigde kostenoptie: personeelskosten
Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is de mogelijkheid ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor wat betreft personeelskosten.
Voor de vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag, een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.
Totale subsidiabele overige directe kosten: € 300.000,00
Opslag personeelskosten: € 300.000,00 * 20% * 1.15 = € 69.000,00
Subsidiebedrag: (€ 300.000,00 + € 69.000,00) * 100% = € 369.000,00
Artikel 1.10 kosten aankoop van gronden
Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel.
Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,-. De totale projectkosten bedragen dus € 950.000,-. Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kosten mogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten. De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) € 900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- aan grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.
Artikel 1.11 berekeningswijze bijdragen in natura
Indien bijdragen in natura subsidiabel zijn worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen. Daarnaast geldt in geval van bijdragen in natura, dat de subsidie maximaal de subsidiabele kosten zònder die bijdrage in natura zal bedragen.
Artikel 1.11a onbetaalde eigen arbeid
De kosten voor arbeid die door de begunstigde(n) aan een project wordt besteed, maar waarvoor geen loon wordt uitbetaald, kunnen niet berekend worden volgens de berekenmethoden voor loonkosten genoemd in hoofdstuk 1. De totale waarde wordt berekend door het totaal aantal uren, dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt aan eigen arbeid x het uurtarief van € 35,00.
Artikel 1.12 subsidiabiliteit van de kosten
In de Modelregeling versie maart 2018 is onderscheidt gemaakt tussen vier kostentypen en kostensoorten. Kostensoorten bestaan uit één of meer kostentypen. De vier kostentypen zijn in principe subsidiabel, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.
Kosten zijn slechts subsidiabel als de kosten worden gemaakt nadat een aanvraag om subsidie ingediend is. Kosten worden geacht te zijn gemaakt zodra er een handeling is verricht waardoor de subsidieontvanger een niet vrijblijvende verplichting is aangegaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het zetten van een handtekening onder een koopcontract of het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst. Uitzondering op de voorwaarde dat kosten pas mogen worden gemaakt nadat de aanvraag om subsidie ingediend is kunnen de zogenaamde voorbereidingskosten, zijnde kosten die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan, zijn. Dit moet in het openstellingsbesluit als zodanig zijn bepaald. Het gaat hierbij met name om kosten van bijvoorbeeld adviseurs of haalbaarheidsstudies. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn.
Artikel 1.12a algemene kosten ten behoeve van investeringen
Dit artikel is ingevoegd in de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 Provincie Limburg (POP3) (maart 2018). Er bleek onduidelijkheid te bestaan over welk soort kosten subsidiabel kunnen zijn als algemene kosten ten behoeve van investeringen. Dit artikel is bedoeld om te verduidelijken dat het die algemene kosten slechts kunnen bestaan uit de kosten die in dit artikel genoemd worden.
Artikel 1.12b Vereenvoudigde kostenoptie: totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten
Bij de herziening van de Modelregeling in 2021 is dit artikel ingevoegd om, indien een openstellingsbesluit dit mogelijk maakt, gebruik te maken van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de totale overige kosten binnen het project (alle kosten los van de directe personeelskosten). Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen. Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.
De berekening wordt dus als volgt:
Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 850.000,00
Overige kosten: € 850.000,00 * 40% = € 340.000,00
Artikel 1.13 niet subsidiabele kosten
Bij de maatregelen genoemd in hoofdstuk 2 en 3 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.
Een van de kosten die hierbij worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (artikel 1.13, lid 1 sub k, bij de herziening van de Modelregeling in 2021 omgenummerd naar artikel 1.13 lid 1 onder i). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. En het aantal uren dat wordt besteedt aan uitvoering van een project moet passend zijn. Iemand die 1000 uren besteedt aan de uitvoering van een project terwijl vergelijkbare projecten met een inzet van slechts 100 uren uitgevoerd worden, zal die 1000 uur niet vergoed krijgen.
Subsidieaanvragen zullen. worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Er kan daarbij sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie, van een adviescommissie bestaande uit deskundigen of een combinatie van beide. Indien gekozen wordt voor een deskundigen adviescommissie, zal de commissie voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1.15 honorering subsidieaanvragen
Zoals beschreven in §1.3 worden projecten die worden geselecteerd door middel van het toepassen van tendering op basis van in het openstellingsbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan – al dan niet na advisering door een adviescommissie –, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenlijst.
Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen.
Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het subsidieplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het subsidieplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure als beschreven in het openstellingsbesluit, in werking. Zie ook §1.3.
Artikel 1.15a tot en met artikel 1.15c rangschikking
Deze artikelen zijn toegevoegd in de versie van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 Provincie Limburg (POP3) van maart 2018. In de artikelen wordt de werkwijze beschreven indien gebruik gemaakt wordt van selectiecriteria, van een investeringslijst, van een geografisch selectiecriterium of van een combinatie van de verschillende selectiemethoden.
Artikel 1.16a maximale hoogte subsidie
Ook dit artikel is toegevoegd in de versie van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 Provincie Limburg (POP3) van maart 2018. Hoewel er in de Subsidieverordening en openstellingsbesluiten wordt aangegeven welk subsidiepercentage zal worden toegepast, zal er nooit meer subsidie worden verleend dan door de aanvrager wordt aangevraagd. Bijvoorbeeld: In een openstelling wordt een subsidiepercentage van 40% gehanteerd. Er wordt een project ingediend waarin voor 100.000 euro aan subsidiabele kosten wordt gemaakt. Als het project geselecteerd wordt, zou 40.000 euro subsidie worden verleend. Maar in de aanvraag heeft de aanvrager aangegeven dat er door private partijen al voor 80.000 euro aan financiële middelen beschikbaar gekomen is. Er wordt dus slechts 20.000 euro aan subsidie gevraagd en er zal in dit geval dan ook slechts 20.000 euro aan subsidie verstrekt worden.
Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘uiterlijk twee maanden na subsidietoekenning gestart zijn met het project’ gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingsbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden.
Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2023, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden. Bij de verlenging van het programma met de jaren 2021 en 2022 en de bijbehorende herziening van de Modelregeling in 2021 is deze einddatum komen te vervallen en vervangen in de huidige zinsnede van vijf jaar na de datum waarop de vaststellingsbeschikking voor de betreffende subsidie is bekendgemaakt.
Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.
In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.
Op grond van lid 1 sub l dient een subsidieontvanger een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.
Artikel 1.19 verrekening vermogensvoordeel
Voor zover het verstrekken van een subsidie leidt tot vermogensvorming, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4.41, tot verrekening van het vermogensvoordeel worden overgegaan, mits dit – in geval van een subsidie op basis van een wettelijk voorschrift – bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel strekt ertoe die bevoegdheid te creëren.
Artikel 1.20 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering
Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden óók begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan 50.000 euro bedragen.
Voorbeeld: Bij kennismaatregelen kunnen inkomsten worden gegenereerd doordat van deelnemers aan een kennisoverdrachtsactiviteit een eigen bijdrage worden gevraagd. Met die eigen bijdrage wordt rekening gehouden bij het berekenen van de toe te kennen subsidie. Het is bij de aanvraag van de subsidieverlening natuurlijk nog niet zeker hoeveel deelnemers er zullen komen bij de kennisoverdrachtsactie. Daarvan wordt bij de verlening een inschatting gemaakt. Bij vaststelling worden de daadwerkelijk gerealiseerde inkomsten vanuit de bijdrage van de deelnemers bezien. Mocht blijken dat er meer deelnemers zijn geweest dan vóóraf werd ingeschat waardoor de gerealiseerde inkomsten hoger zijn uitgevallen dan oorspronkelijk begroot, dan wordt de te verstrekken subsidie verlaagd.
Artikel 1.21 verrekening netto inkomsten na uitvoering
Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan €1.000.000,- bedragen.
Artikel 1.23 bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)
Dit artikellid biedt subsidieontvangers de mogelijkheid om tussentijds, vóór afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro. Gedeputeerde Staten kunnen in een openstellingsbesluit of in een beschikking tot subsidieverlening echter anders bepalen. Als dat beleidsmatig wenselijk geacht wordt, zijn tussentijdse betalingen voor een lager percentage of een lager bedrag mogelijk.
Bij de herziening van der Modelregeling in 2021 is aan het eerste lid toegevoegd dat het aanvragen van voorschoten op basis van realisatie niet mogelijk is als er sprake is van subsidieverlening op basis van een vast bedrag. Daarnaast zijn aan het derde lid de onderdelen e (bewijsstukken inzake inbreng onbetaalde eigen arbeid) en f (bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit) toegevoegd.
Artikel 1.24 verlagen voorschot (sanctie)
Verlagen van een betalingsaanvraag (dat kan een voorschot zijn, maar ook een subsidievaststelling/eindbetaling) is van toepassing als in de betalingsaanvraag kosten zijn opgenomen die niet subsidiabel zijn of waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in de openstelling of in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of om kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie, of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende – niet subsidiabele – kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien door de onjuist gedeclareerde kosten het uit te betalen voorschot/eindbedrag meer dan 10% lager is dan het oorspronkelijk uit te betalen voorschot/eindbedrag, wordt het te verstrekken voorschot/eindbedrag ook nog eens gecorrigeerd met het verschil tussen die twee bedragen. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief bedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.
Er is een subsidietoekenning verstrekt van 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van 200.000 euro.
Er wordt een eerste betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van 100.000 euro (er wordt voor 100.000 euro aan facturen en betaalbewijzen overgelegd). Bij controle blijkt dat 20.000 euro aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen geen in het kader van het project subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er kan dus maar 80.000 euro worden uitbetaald. Maar omdat in dit voorbeeld het verschil met het aangevraagde bedrag te groot is (meer dan 10% verschil) moet een verlaging toegepast worden. Het te betalen voorschot van 80.000 euro, moet op grond van de Europese regels worden verlaagd met 20.000 euro (= het verschil tussen het aangevraagde bedrag van 100.000 en het uit te betalen bedrag van 80.000) en dus wordt een voorschot uitbetaald van 60.000 euro.
Artikel 1.25 voorschotten vooruitlopend op realisatie
In een zeer beperkt aantal gevallen is het mogelijk om voor de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie’) aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheid voor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.
Artikel 1.26 wijzigingsverzoeken
De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen. Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal Gedeputeerde Staten in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.14. Voor zover van toepassing / mogelijk, is het van belang dat een wijzigingsverzoek ingediend én goedgekeurd is, voor de aanvrager de uitvoering van het project daadwerkelijk aanpast. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de aanvrager voor eigen rekening en risico door.
Artikel 1.27 subsidievaststelling
Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op de datum die vermeld is in de subsidietoekenning te worden ingediend. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn indien nodig worden verdaagd.
Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overgelegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Soms zal ten behoeve van de aanvraag van subsidievaststelling een formulier zijn voorgeschreven dat gebruikt moet worden. Er moet bij de aanvraag in ieder geval een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.
De subsidieontvanger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieontvanger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.
Bij de herziening van de modelregeling in 2021 is de uiterlijke datum voor het aanvragen van de subsidievaststelling aangepast van 2023 naar 2025 in verband met de verlenging van het programma met twee jaar. Daarnaast zijn aan het derde lid de onderdelen e (bewijsstukken inzake inbreng onbetaalde eigen arbeid) en f (bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit) toegevoegd.
Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de uit te betalen, de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie – op grond van EU-voorschriften – worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Europese Gemeenschap wordt of zou kunnen worden benadeeld’. Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets’ anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets’ kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn.
§1 Trainingen, workshops en ondernemerscoaching, en demonstraties
Art 2.1.1 subsidiabele activiteiten
Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. Demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst zien dan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en stalconcepten. In het kader van dit artikel komen ook activiteiten in aanmerking die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een grote groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied.
Art 2.1.6 hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.
In een eerdere versie van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 Provincie Limburg (POP3) werd onderscheid gemaakt tussen projecten die zich met name richten op ‘interne bedrijfseffecten’ en projecten die zich meer richten op verduurzaming / milieueffecten. Dit onderscheid is in de Subsidieverordening van maart 2018 komen te vervallen, omdat het onderscheid slecht te maken was en het gebruik van de regelingen achter bleef bij de verwachting.
De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. In dit artikel zijn in lid 1 de criteria opgenomen die altijd gehanteerd zullen worden. Het criterium ‘innovativiteit’ is een facultatief criterium, waarvan gebruik gemaakt zal worden indien dat gelet op het soort openstelling nuttig is voor de selectie. De wijze waarop met de selectiecriteria wordt omgegaan staat beschreven in §3 van het algemene deel van deze toelichting.
Kosten voor het ontwikkelen van nieuwe kennis zijn in het kader van dit onderdeel van de regeling NIET subsidiabel.
§2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen
Investeringen waarvoor op grond van deze verordening subsidie kan worden verstrekt, moeten gericht zijn op modernisering van de onderneming. De investeringen kunnen een maatschappelijk doel dienen, maar zullen ook bijdragen aan het rendement van de onderneming. Dit is de reden dat er een eigen bijdrage van 60% gevraagd wordt.
§3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers
Jonge landbouwers hebben, doordat de start of overname van een bedrijf veel financiële middelen vraagt, na de start/overname vaak te kampen met een tekort aan financiële middelen, waardoor geen investeringen in het bedrijf mogelijk zijn. Deze zogenaamde investeringsdip zorgt ervoor dat vooral deze groep achterblijft met verduurzaming van hun bedrijven. Om deze reden wordt deze specifieke groep gesteund. Investeringen die voor subsidie in aanmerking komen zijn fysieke investeringen in modernisering van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers. Het zal voornamelijk gaan om de aanschaf van modernere installaties en machines waarmee de jonge landbouwer een achterstand kan inlopen. Reguliere vervangingsinvesteringen, d.w.z. vervanging van ‘versleten’ goederen door identieke goederen, komen niet in aanmerking. Ook investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven komen niet voor subsidie in aanmerking. De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks-en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Ten behoeve van de uitvoering van deze maatregel zal door Gedeputeerde Staten een lijst van fysieke investeringen opgesteld worden die gericht zijn op verduurzaming van landbouwbedrijven. Per fysieke investering wordt een puntenaantal vastgesteld. Mocht een openstelling worden overvraagd, dan komen investeringen die hoger scoren het eerst voor subsidie in aanmerking.
Een specifiek aandachtspunt bij deze maatregel is het gegeven dat een jonge landbouwer bij de bedrijfsovername vaak niet alleen zeggenschap krijgt over het bedrijf. In veel gevallen is er sprake van een maatschap waarin de jonge landbouwer deel gaat nemen. Om voor subsidie vanuit deze maatregel in aanmerking te kunnen komen zal de deelname aan de maatschap aan specifieke voorwaarden moeten voldoen.
§4 Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven
Om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw te handhaven en te versterken is een blijvende investering in de landbouwstructuur noodzakelijk. Door deze investeringen kan de efficiëntie van de sector worden verhoogd. Dit kan worden bereikt door de juiste aanpassingen van percelen. Naast verbetering van de bedrijfsefficiëntie draagt de herstructurering van landbouwbedrijven tevens bij aan de realisatie van internationale doelen rondom water, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), biodiversiteit en Natura 2000.
Deze maatregel betreft een combinatie van mogelijkheden ter verbetering van de verkaveling, de toegankelijkheid en de landbouwinfrastructuur enerzijds en verbetering van de ligging van landbouwbedrijven uit het oogpunt van milieu-, water- en natuurdoelen anderzijds. Verder komen er ook mogelijkheden voor de verbetering van de energie-infrastructuur van land- en tuinbouwbedrijven om geproduceerde energie te kunnen delen met andere bedrijven en instellingen.
Hoewel het realiseren van infrastructuur zowel positieve als negatieve effecten op natuur en milieu kàn hebben, afhankelijk van de omvang en de locatie van projecten, zal deze maatregel overwegend positieve effecten hebben op het milieu. Alle projecten moeten namelijk voldoen aan de (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals onder meer de voorwaarde dat project moet passen binnen vigerende bestemmingsplannen, waardoor negatieve effecten beperkt blijven. Een verplaatsing van bedrijven uit natuuroverwegingen heeft een positief effect op natuur. Een efficiëntere bedrijfsvoering kan leiden tot vermindering van de emissies (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen). Dit heeft een direct positief effect op de kwaliteit van bodem, water en lucht. Het schoner worden van het leefmilieu, betere luchtkwaliteit, meer groen, minder geuremissies, minder verkeersbewegingen, heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op het woon- en leefklimaat.
De submaatregel “Investering in infrastructuur” is gericht op investeringen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de verkaveling van de landbouwbedrijven en de daarbij behorende toegankelijkheid, bodemgesteldheid, waterhuishouding en/of de verplaatsing van landbouwbedrijven. Het gaat daarbij om de volgende concrete acties:
In verband met de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven:
investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen om negatieve gevolgen van het verkavelingsplan op de omgeving te voorkomen zoals: aanbrengen van beplantingen, aanpassen van de wegen- en padenstructuur ten behoeve van het algemeen belang, aanpassen van de waterhuishouding ten behoeve van het algemeen belang;
In verband met bedrijfsverplaatsing van landbouwbedrijven:
§5 Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen Stikstof
De wettelijke basis van deze maatregel wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de op deze maatregel van toepassing zijnde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen. De maatregel is gericht op niet-productieve investeringen voor herstel – en inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit. De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw / agrarische activiteiten. Indien er niet productieve investeringen worden gedaan met een link met agrarische activiteiten (bijvoorbeeld: aanleg van een dam om waterpeil in natuurgebied te verhogen maar tegelijkertijd het waterpeil van nabijgelegen landbouwgronden niet te laten stijgen), dan is het mogelijk om mitigerende maatregelen die gelijktijdig met de investering genomen dienen te worden en die zijn gericht op het voorkomen van schade aan of verbeteren van het milieu of de biodiversiteit, mede te financieren (in genoemd voorbeeld: de dam wordt voorzien van een vistrap, om de visstand niet negatief te beïnvloeden).
Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Daarbij wordt gedacht aan inrichtingsmaatregelen voor specifieke soorten, aanleg en inrichting van landschapselementen zoals bijvoorbeeld houtwallen, singels en poelen, inrichting van weidevogelkerngebieden, inrichtingsmaatregelen voor hydrologische maatregelen Stikstof en daarvoor noodzakelijke technische voorzieningen.
Bij de hydrologische maatregelen in Natura-2000-gebieden in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) maatregelen kan gedacht worden aan natuurversterkende maatregelen, die een link hebben met de landbouw, zoals de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen, (water conserverende) drainagesystemen en natte bufferzones, het omleggen van beken en het beïnvloeden van waterpeilen.
Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing.
De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt en in het openstellingsbesluit is niet bepaald dat de POP-subsidie uit 100% ELFPO financiering kan bestaan, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4 in combinatie met artikel 1.8 sub f). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een waterschap is.
§6 Niet-productieve investeringen water
De wettelijke basis wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de toepasselijke gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen.
De submaatregel is gericht op niet-productieve investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze submaatregel is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Nederland. De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw. Ook in dit geval zijn mitigerende acties mede subsidiabel (zie paragraaf 5).
Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit – en kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel natuurlijk toestand watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en om maatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke technische voorzieningen.
Voorbeelden van maatregelen zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan doelen KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen in of met invloed op landbouwgrond naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering waterlopen, herstellen migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzone’s langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen in of met invloed op landbouwgrond vergroten, b.v. peilgestuurde drainage, aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.
De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.
Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing.
De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt en in het openstellingsbesluit is niet bepaald dat de POP-subsidie uit 100% ELFPO financiering kan bestaan, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4 in combinatie met artikel 1.8 sub f). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een overheid, bijvoorbeeld een waterschap, is.
§7 Samenwerking voor innovaties
Artikel 2.7.1 subsidiabele activiteit
Voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw zijn bruggen nodig tussen kennis en technologie met betrekking tot het onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de in dit artikel genoemde thema’s.
Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte samenwerkingsverbanden. Deze zijn grotendeels vergelijkbaar met de operationele groepen van het EIP in paragraaf 8. Aangezien het geen verplichting is om als samenwerkingsverband onder paragraaf 7 deel te nemen aan het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw is deze uitvoeringsmaatregel geformuleerd. De resultaten van de projecten dienen echter wel altijd gedeeld te worden via de in het kader van de EIP vormgegeven structuren.
De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven aan een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband.
Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder paragraaf 1.
Stapeling van middelen is niet toegestaan, de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is dan moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet dan worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.
De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. In dit artikel zijn in lid 1 de criteria opgenomen die bij gebruik van selectiecriteria gehanteerd zullen worden. De wijze waarop met de selectiecriteria wordt omgegaan staat beschreven in §3 van het algemene deel van deze toelichting.
§8 Samenwerking in het kader van het EIP
Artikel 2.8.2 subsidiabele activiteit
Het belangrijkste verschil met 2.7.1 is dat samenwerkingsverbanden zich dienen aan te melden bij en gebruik kunnen maken van het landelijke en Europese EIP-netwerk voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Binnen dit kader worden deze samenwerkingsverbanden operationele groepen (OG’s) genoemd.
Subsidie wordt verstrekt aan de operationele groep of een operationele groep in wording. De subsidie wordt daarbij verstrekt aan de penvoerder als bedoeld in artikel 1.6 lid 2c.
Artikel 2.8.8. hoogte subsidie
Voor Operationele groepen binnen het kader van het EIP geldt dat voor fysieke investeringen door agrariërs een subsidiepercentage van 60% kan worden gehanteerd. Of dit daadwerkelijk gehanteerd worden, zal in een openstellingsbesluit bekend gemaakt worden.
Zie toelichting artikel 2.7.9.
Er zijn door de Europese Commissie meerdere maatregelen ontwikkeld op basis waarvan Leader-initiatieven ondersteund kunnen worden. Dit betreft: ondersteuning van de Locale Actie Groep (LAG) in de uitvoering, ondersteuning van projecten, ondersteuning van samenwerkingsprojecten van LAG’s onderling en het ondersteuning van organisaties die de status van LAG willen bemachtigen. De inhoudelijke voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen en de voor de selectie van projecten te hanteren selectiecriteria zijn neergelegd in de Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS) van het betreffende LAG.
§ 2 capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming
Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteit
De subsidiabele activiteiten moeten zijn gericht op het oprichten van een LAG en de daarbij horende LOS.
Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten
De subsidiabele worden onderscheiden in kosten voor raadplegen en opleiden van belanghebbenden. Voor het opstellen van de LOS zijn alle daarmee samenhangende kosten subsidiabel, waardoor ook operationele en personeelskosten subsidiabel kunnen worden gesteld.
Subsidie voor deze maatregel ondersteund de oprichting van de LAG. Er is 100% subsidie toegelaten.
§ 3 Uitvoering van LEADER-projecten (submaatregel 19.2)
Artikel 3.3.3 subsidiabele kosten
Onder deze kosten zijn ook algemene kosten begrepen in verband met de uitgaven zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Kosten voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies blijven subsidiabele uitgaven, ook indien er – mede op basis van de resultaten van de haalbaarheidsstudie – geen verdere uitgaven zijn.
§ 4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep (submaatregel 19.3)
De activiteiten onder deze maatregel zijn gericht op het vormen van samenwerkingsactiviteiten tussen lokale groepen. Er moet aansluiting zijn op de LOS anders wordt de subsidie geweigerd.
§ 5 lopende kosten, promotie en voorlichting (maatregel 19.4)
De activiteiten onder deze submaatregel zijn niet beperkt opgenomen. Wel is er budgettair een beperking opgelegd. Er mag maximaal 25% van het totaal beschikbare budget voor de maatregel worden ingezet voor deze submaatregel. Ook voor deze activiteiten geldt dat de LAG de mogelijkheid in de LOS moet hebben geschapen om voor subsidie in aanmerking te komen.
In artikel 4.1 wordt bepaald dat als toezichthouders op deze regeling zijn aangewezen de aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de NVWA. Deze ambtenaren zijn daartoe aangewezen op grond van de Betaalorgaanstatus van RVO.nl resp. het verrichten van controles ten behoeve van RVO.nl. Op grond van lid 2 zijn bijvoorbeeld ook auditoren van Rijk, provincies, Europese Commissie en Europese Rekenkamer toezichthouders. Dit omdat auditoren, steekproefsgewijs, onderzoek kunnen doen naar verleende subsidies. Daarnaast kunnen GS besluiten nog andere toezichthouders te benoemen. Subsidieontvangers zijn verplicht altijd alle medewerking te verlenen aan aangewezen toezichthouders.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-2374.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.