Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende tweede wijziging Financiële verordening provincie Zeeland 2017

Besluit van provinciale staten van Zeeland van 19 maart 2021, nr. 14654, houdende de tweede wijziging van de Financiële verordening provincie Zeeland 2017.

 

Provinciale staten van Zeeland,

  • gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 26 januari 2021, nr. 10464;

  • overwegende

    • het besluit van provinciale staten van 15 november 2019 inzake de Zomernota 2019, nr. 19426451, betreffende de methodiek van indexering van integrale kostensubsidies;

    • nieuwe regelgeving en uitspraken van de commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzake het activeren van directe personeelslasten in de notitie Materiele vaste activa, en inzake de lastneming van subsidies;

    • dat het gewenst is de meest actuele uitgangspunten vast te leggen voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie, dan wel over te gaan tot het actualiseren van de huidige vastgestelde uitgangspunten;

  • gelet op artikel 216 van de Provinciewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

besluiten vast te stellen de navolgende tweede wijziging van de Financiële verordening provincie Zeeland 2017:

 

Artikel I

 

De Financiële verordening provincie Zeeland 2017 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 2.1.3 komt te luiden:

 

Artikel 2.1.3 Autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen de begroting op, waarbij naast het totaal van de lasten en baten per programma, zij binnen het programmaplan tevens het totaal van de lasten en het totaal van de baten per doelstelling vastleggen.

  • 2.

    Provinciale staten autoriseren met het vaststellen van de begroting en begrotingswijzigingen de totale lasten en de totale baten per programma, inclusief het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de kosten van overhead.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kunnen provinciale staten beslissen met het vaststellen van de begroting en begrotingswijzigingen voor één of meer afzonderlijke programma's, dat autorisatie plaatsvindt op het totaal van de lasten en baten per doelstelling in dat programma.

  • 4.

    Wijzigingen tussen doelstellingen binnen een programma dienen ter autorisatie te worden voorgelegd aan provinciale staten.

  • 5.

    Wijzigingen van de begroting, zowel lasten als baten, kleiner dan of gelijk aan € 25.000 hoeven niet separaat te worden toegelicht bij een begrotingswijziging.

  • 6.

    Provinciale staten autoriseren met het vaststellen van de begroting de daarin opgenomen investeringskredieten.

  • 7.

    Voor een investering die niet in eerdere jaren in de begroting is opgenomen, leggen gedeputeerde staten, voorafgaande aan het aangaan van verplichtingen, aan provinciale staten het investeringsvoorstel en het voorstel voor het autoriseren van het investeringskrediet voor.

  • 8.

    Naast de financiële omvang van het investeringskrediet bevat het hiervoor in het zevende lid benoemde investeringsvoorstel tevens tenminste inzicht in de looptijd van voorbereiding en uitvoering, de periode en wijze van afschrijving en de daarbij horende afschrijvingslasten, het verwachte jaar van gereedkomen, de omvang en de dekking van de toekomstige beheer- en onderhoudslasten van het betreffende investeringsproject en een voorstel tot wijziging van de begroting waarin de financiële gevolgen van het investeringsvoorstel zijn opgenomen.

  • 9.

    Het investeringskrediet heeft een looptijd van het moment van vaststelling door provinciale staten tot het moment van gereedkomen van het investeringsproject.

  • 10.

    Met het vaststellen van de begroting machtigen provinciale staten gedeputeerde staten tevens tot het aangaan van verplichtingen voor meerjarige subsidies ten laste van de daarvoor in de meerjarenraming opgenomen budgetten en zijn gedeputeerde staten tevens bevoegd tot het sluiten van meerjarige overeenkomsten of het aangaan van andere meerjarige verplichtingen, mits de jaarlasten passen binnen het bestaande beleid en de daarvoor in de programma’s van de begroting en in de meerjarenraming opgenomen budgetten of investeringskredieten.

  • 11.

    In afwijking van het tiende lid zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het sluiten van meerjarige overeenkomsten met betrekking tot bedrijfsvoering of met betrekking tot de uitvoeringstrategieën voor het onderhoud van de infrastructuur, voor een langere periode dan in de meerjarenraming is opgenomen

    • a.

      tot een contractwaarde per contract van maximaal € 500.000 per jaar; en

    • b.

      mits de jaarlasten vergelijkbaar zijn met de in de huidige begroting en meerjarenraming opgenomen jaarlasten voor deze activiteiten.

  • 12.

    In afwijking van het tiende lid zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het aangaan van verplichtingen voor meerjarige subsidies die op grond van een wettelijk voorschrift voor een langere periode dan in de meerjarenraming is opgenomen worden verstrekt, mits de jaarlasten vergelijkbaar zijn met de in de huidige begroting en meerjarenraming opgenomen jaarlasten voor deze activiteiten.

B

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt ‘artikel 2.1.3, vijfde en zesde lid’ vervangen door ‘artikel 2.1.3, zevende en achtste lid’.

  • 2.

    Aan artikel 3.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 11.

      Aan de vervaardigingsprijs van geactiveerde investeringen worden directe personeelslasten toegerekend. Kosten van overhead, waaronder indirecte personeelslasten, worden niet geactiveerd.

C

Aan artikel 3.5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5.

    Niet overgehevelde restantbudgetten op doelstellingniveau in de begroting worden lopende het jaar toegevoegd aan de budgettaire ruimte en na afloop van het jaar aan de algemene reserve.

D

Artikel 3.6 komt te luiden:

 

Artikel 3.6 Indexering provinciale begroting

  • 1.

    Materiële budgetten in de provinciale begroting worden geïndexeerd.

  • 2.

    Het indexpercentage wordt voor vier jaar vastgesteld op basis van een achtjarig gemiddelde van het CPB 'overheidsindexcijfer voor materiële uitgaven (IMOC)', afgerond op een half percentage.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid wordt het indexpercentage van budgetten bestemd voor integrale kosten subsidies als bedoeld in het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 bepaald op basis van de som van twee derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ en een derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’, zoals gepubliceerd in de septembercirculaire provinciefonds van het begrotingsjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarop het indexpercentage wordt toegepast, afgerond op één decimaal.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen gedeputeerde staten in de voorjaarsnota aan provinciale staten een ander indexpercentage voor het komende begrotingsjaar voorstellen.

  • 5.

    Personele budgetten worden geïndexeerd in overeenstemming met de laatst vastgestelde cao.

  • 6.

    Verwerking in de financiële administratie van de indexering voor het volgende begrotingsjaar vindt plaats na vaststelling van de daarvoor benodigde begrotingswijziging door provinciale staten.

 

E

Artikel 3.7, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Gedeputeerde staten doen uiterlijk via de najaarsnota een voorstel aan provinciale staten voor de aanwending van het restant van de stelpost provinciefonds van dat begrotingsjaar.

 

F

Artikel 3.9 komt te luiden:

 

Artikel 3.9 Vaststelling hoogte belastingen, heffingen en rechten

Op voorstel van gedeputeerde staten bepalen provinciale staten de hoogte van de provinciale belastin- gen, heffingen en rechten. Deze belastingen, heffingen en rechten worden vastgelegd in de vigerende “Verordening Provinciale Opcenten Provincie Zeeland” respectievelijk in de tarieventabel, behorende bij de vigerende "Legesverordening Provincie Zeeland" en de vigerende "Grondwaterheffingsverordening Provincie Zeeland".

 

G

Artikel 3.10, derde en vierde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Provinciale staten gaan terughoudend om met garantstellingen, maar kunnen garantstellingen verlenen voor de realisatie van provinciale beleidsdoelstellingen die bijdragen aan de publieke taak voor een afgebakende periode en stellen de daaraan verbonden voorwaarden en zekerheden vast.

  • 4.

    Bij het verstrekken van voorfinanciering, leningen, borgstellingen of garanties aan overheidsbedrijven en derden wordt een marktconforme rentevergoeding in rekening gebracht en mag geen sprake zijn van ontoelaatbare staatssteun.

 

H

Aan hoofdstuk 3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 3.11 Lastneming subsidies

  • 1.

    Bij subsidies wordt de last volledig verantwoord in het jaar waarin de subsidieontvanger start met de uitvoering van de activiteiten op basis van de startdatum van de projectperiode in de subsidieverleningsbeschikking, tenzij:

    • a.

      de verstrekte subsidie een boekjaar/exploitatiesubsidie betreft en uit de subsidiebeschikking onomstotelijk blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend in één of meerdere volgende jaren zal plaatsvinden; of

    • b.

      de verstrekte subsidie een projectsubsidie betreft, het individuele subsidiebedrag hoger is dan € 500.000 en de projectperiode boekjaar overschrijdend is.

  • 2.

    Bij een verstrekte boekjaar/exploitatiesubsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de last toegerekend aan het jaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 3.

    Bij een verstrekte projectsubsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt de last bij afgifte van de subsidieverleningsbeschikking op basis van het bestedingsritme van de begrote jaarlijkse kosten, zoals opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, toegerekend aan de betreffende boekjaren.

  • 4.

    Bij afgifte van de subsidieverleningsbeschikking wordt, voor zover de verstrekte subsidie nog niet als last in het boekjaar is verantwoord, het resterende bedrag aan de bestemmingsreserve "meerjarige subsidies" toegevoegd.

I

Artikel 5.1, onderdeel c, komt te luiden:

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het aangaan van verplichtingen overeenkomstig artikel 2.1.3, tiende, elfde en twaalfde lid,

 

J

In de bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 3.1 van de verordening komt de tekst van het onderdeel ‘Activeringsgrens’ te luiden:

 

Activeringsgrens

Bij het bepalen of een investeringskrediet noodzakelijk is, en dus activering op de balans, worden de volgende grensbedragen gehanteerd. Bij de activeringsgrens dient er rekening te worden gehouden met toe te rekenen directe personeelslasten.

 

K

In de toelichting op artikel 2.1.2 wordt ‘jaarrekening’ vervangen door ‘jaarstukken’.

 

L

De toelichting op artikel 2.1.3 komt te luiden:

 

Artikel 2.1.3 Autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten

Met dit artikel wordt expliciet het budgettaire kader vastgesteld door provinciale staten. Uitgangspunt is het wettelijke minimum, op de totale lasten en baten per programma, maar op basis van lid 3 is het mogelijk voor provinciale staten om hiervan af te wijken, met de mogelijkheid van een afwijking geldend voor de gehele begroting of voor onderdelen (één of meer programma's). Lid 4 geeft aan dat het autorisatieniveau op doelstellingniveau wordt vastgesteld.

Tevens geeft dit artikel de spelregels voor het doen van nieuwe investeringsvoorstellen, zowel op inhoud als budgettair kader (krediet).

In lid 10 is vastgelegd dat met het vaststellen van de begroting door provinciale staten gedeputeerde staten worden geautoriseerd tot het doen van uitgaven en tot het aangaan van meerjarige (financiële) verplichtingen, mits deze op het moment van aangaan passen binnen de beschikbare daarvoor bedoelde budgetten die in de begroting van het boekjaar en in de meerjarenraming zijn opgenomen. De meerjarenraming wordt overeenkomstig de Provinciewet en het BBV formeel niet vastgesteld door provinciale staten, maar bevat voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar een raming van de financiële gevolgen, waaronder de baten en de lasten van het bestaande en het nieuwe beleid dat in de programma's is opgenomen. In de ‘Notitie structurele en incidentele baten en lasten’ van de commissie BBV is het volgende opgenomen: “voor structurele baten en lasten geldt in het algemeen, dat zij tot nadere besluitvorming voor onbepaalde tijd opgenomen zijn. Met andere woorden, er is (nog) geen einddatum bekend. Dit noemt men ook wel structureel bestaand beleid”.

Meerjarige verplichtingen die ten laste van een door provinciale staten vastgesteld investeringskrediet worden gebracht (bijvoorbeeld een aanneemovereenkomst voor de aanleg van een weg), vallen tevens onder deze bepaling.

In lid 11 wordt vastgelegd dat meerjarige verplichtingen die ten laste van het programma overhead in de begroting en voortvloeiend uit de uitvoeringstrategieën voor infrastructuur onder bepaalde voorwaarden wel voor een langere periode dan vier jaar mogen worden aangegaan door gedeputeerde staten. Voorbeelden hiervan zijn onderhoudscontracten, verzekeringscontracten, arbeidsovereenkomsten e.d. welke een bedrijfsvoeringskarakter hebben (o.m. facilitair, automatisering) en bijvoorbeeld onderhoudscontracten voor infra en gladheidsbestrijding overeenkomstig de vastgestelde uitvoeringstrategieën.

In lid 12 wordt ingegaan op subsidies die op grond van een wettelijk voorschrift, zoals bijvoorbeeld de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer (SVNL) of Europese subsidieprogramma’s (bijv. Interreg, Leader, POP), voor een periode langer dan vier jaar worden verstrekt. Bij de SVNL worden subsidies verstrekt voor een periode van zes jaar.

 

M

In de toelichting op artikel 2.3.2 wordt na ‘begroting,’ ingevoegd ‘voorjaarsnota,’.

 

N

Aan de toelichting op artikel 3.1 wordt de volgende tekst toegevoegd:

Tot de vervaardigingskosten van de investeringen worden directe personeelslasten gerekend (elfde lid). Het BBV schrijft voor dat direct gerelateerde interne uren die betrekking hebben op (in voorbereiding zijnde) investeringskredieten worden geactiveerd. In de begroting zijn twee investeringskredieten geactiveerde salarislasten opgenomen, gespecificeerd naar vaste activa op het gebied van infrastructuur respectievelijk overhead (bedrijfsterreinen), waaraan jaarlijks, uiterlijk bij het vaststellen van de jaarstukken, deze directe gerelateerde interne uren worden toegevoegd. Afhankelijk of het een krediet is dat betrekking heeft op infrastructuur of overhead, worden de te activeren directe salarislasten toegevoegd aan het betreffende investeringskrediet salarislasten. De activering van deze salarislasten leidt tot lagere lasten in de begroting. Dit positieve resultaat wordt toegevoegd aan de dekkingsreserve afschrijvingen apparaatskosten om de afschrijving van de investeringskredieten geactiveerde salarislasten te dekken. Op deze wijze heeft het activeren van de directe salarislasten geen budgettaire gevolgen.

Het toerekenen van indirecte interne uren is een keuzemogelijkheid binnen het BBV. Om toerekeningsvraagstukken en extra administratieve lasten te voorkomen te voorkomen, wordt hiervoor niet gekozen.

 

O

Aan de toelichting op artikel 3.5 wordt de volgende tekst toegevoegd:

Het vijfde lid geeft aan dat bij tussentijdse budgetbewaking eventuele vrijval op doelstellingniveau wordt toegevoegd aan de budgettaire ruimte. Bij de jaarafsluiting valt onderbesteding vrij ten gunste van de algemene reserve.

Bij de afsluiting van investeringskredieten valt een eventueel restant van dit krediet vrij via verlaging van de jaarlijks geraamde afschrijvingslasten. Deze vallen vrij ten gunste van de budgettaire ruimte of in het geval van infrastructurele werken ten gunste van de ‘stelpost afschrijvingslasten infra’.

 

P

De toelichting op artikel 3.6 komt te luiden:

 

Artikel 3.6 Indexering provinciale begroting

In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welk moment en via welke methode de indexering van de materiële budgetten in de provinciale begroting plaatsvindt. Personele budgetten worden niet jaarlijks met een vast percentage geïndexeerd, maar zullen pas wijzigen na aanpassing en vaststelling van de cao. Periodieken in de personeelslasten maken reeds onderdeel uit van de meerjarenraming en worden derhalve niet nogmaals geïndexeerd. De financiële effecten worden daarna separaat aan provinciale staten voorgelegd inclusief een statenvoorstel voor begrotingswijziging.

Voorbeeld: Bij een nieuwe vierjaarsperiode, startende met de begroting 2017, is het CPB 'overheidsindexcijfer voor materiële uitgaven (IMOC)' gehanteerd volgens de toen laatst beschikbare publicatie van het CPB genomen over de periode 2009-2016 en afgerond op een heel / half percentage. Het gemiddelde bedroeg bij de voorjaarsnota 2016 over deze jaren 1,08%, wat dan afgerond wordt op 1,0%. Dit percentage geldt vervolgens voor de begrotingsjaren van 2017, 2018, 2019 en 2020. In 2020 is bij de voorjaarsnota een nieuwe berekening gemaakt voor de volgende vierjaarsperiode 2021-2024.

Op grond van het derde lid geldt voor budgetten waaruit de integrale kosten subsidies worden gedekt een afwijkende berekening van het indexpercentage. Het percentage wordt bepaald op basis van de som van twee derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ en een derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’, afgeleid uit de septembercirculaire provinciefonds. Of en voor welk bedrag een instelling voor een integrale kosten subsidie in aanmerking komt, is afhankelijk van de onderbouwde subsidieaanvraag, de geldende subsidievoorwaarden en de besluitvorming op deze aanvragen. Indexering van subsidiebedragen maakt geen onderdeel uit van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.

Voorbeeld: In de septembercirculaire provinciefonds 2019 is de prijsindex ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ voor 2020 bepaald op 2,5%. De prijsindex ‘overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’ is voor 2020 bepaald op 1,6%. Het indexpercentage wordt als volgt berekend: 2,5% x 2/3 + 1,6% x 1/3 en de som hiervan af te ronden op 1 decimaal. In dit voorbeeld wordt het nieuwe indexpercentage voor het jaar 2020 2,2%.

 

Q

De toelichting op artikel 3.9 komt te luiden:

 

Artikel 3.9 Vaststelling hoogte belastingen, heffingen en rechten

Dit artikel bepaalt op welke wijze en door wie de belastingen, heffingen en rechten worden vastgesteld.

 

R

In de toelichting op artikel 3.10 vervalt ‘(besluit financieringsstatuut)’.

 

S

Na de toelichting op artikel 3.10 wordt toegevoegd de toelichting op artikel 3.11:

 

Artikel 3.11 Lastneming subsidies

Artikel 3.11 is toegevoegd op grond van uitspraken van de commissie BBV met betrekking tot het stelsel van lastneming bij subsidies en het vaststellen van een grensbedrag voor de lastneming van meerjarige subsidies.

 

T

De toelichting op artikel 4.2 komt te luiden:

 

Artikel 4.2 Interne controle

Gedeputeerde staten zorgen voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid en rechtmatigheid van de informatieverstrekking en beheershandelingen. Dit artikel regelt niet de onderzoeken van gedeputeerde staten naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze onderzoeken zijn opgenomen in de verordening overeenkomstig artikel 217a Provinciewet.

In het kader van rechtmatigheid en het bijbehorende normen- en toetsingskader, worden bij geconstateerde afwijkingen maatregelen genomen tot herstel en/of voorkoming hiervan in de toekomst.

 

Artikel II

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2021.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van provinciale staten van 19 maart 2021.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. F.J. van Houwelingen MPA, griffier

Uitgegeven 23 maart 2021

De secretaris, A.W. Smit

Naar boven