Provinciaal blad van Zeeland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2021, 2175 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2021, 2175 | Verordeningen |
Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende tweede wijziging Financiële verordening provincie Zeeland 2017
Artikel 2.1.3 Autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten
Naast de financiële omvang van het investeringskrediet bevat het hiervoor in het zevende lid benoemde investeringsvoorstel tevens tenminste inzicht in de looptijd van voorbereiding en uitvoering, de periode en wijze van afschrijving en de daarbij horende afschrijvingslasten, het verwachte jaar van gereedkomen, de omvang en de dekking van de toekomstige beheer- en onderhoudslasten van het betreffende investeringsproject en een voorstel tot wijziging van de begroting waarin de financiële gevolgen van het investeringsvoorstel zijn opgenomen.
Met het vaststellen van de begroting machtigen provinciale staten gedeputeerde staten tevens tot het aangaan van verplichtingen voor meerjarige subsidies ten laste van de daarvoor in de meerjarenraming opgenomen budgetten en zijn gedeputeerde staten tevens bevoegd tot het sluiten van meerjarige overeenkomsten of het aangaan van andere meerjarige verplichtingen, mits de jaarlasten passen binnen het bestaande beleid en de daarvoor in de programma’s van de begroting en in de meerjarenraming opgenomen budgetten of investeringskredieten.
In afwijking van het tiende lid zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het sluiten van meerjarige overeenkomsten met betrekking tot bedrijfsvoering of met betrekking tot de uitvoeringstrategieën voor het onderhoud van de infrastructuur, voor een langere periode dan in de meerjarenraming is opgenomen
In afwijking van het tiende lid zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het aangaan van verplichtingen voor meerjarige subsidies die op grond van een wettelijk voorschrift voor een langere periode dan in de meerjarenraming is opgenomen worden verstrekt, mits de jaarlasten vergelijkbaar zijn met de in de huidige begroting en meerjarenraming opgenomen jaarlasten voor deze activiteiten.
Artikel 3.6 Indexering provinciale begroting
In afwijking van het eerste en tweede lid wordt het indexpercentage van budgetten bestemd voor integrale kosten subsidies als bedoeld in het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 bepaald op basis van de som van twee derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ en een derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’, zoals gepubliceerd in de septembercirculaire provinciefonds van het begrotingsjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar waarop het indexpercentage wordt toegepast, afgerond op één decimaal.
Artikel 3.9 Vaststelling hoogte belastingen, heffingen en rechten
Op voorstel van gedeputeerde staten bepalen provinciale staten de hoogte van de provinciale belastin- gen, heffingen en rechten. Deze belastingen, heffingen en rechten worden vastgelegd in de vigerende “Verordening Provinciale Opcenten Provincie Zeeland” respectievelijk in de tarieventabel, behorende bij de vigerende "Legesverordening Provincie Zeeland" en de vigerende "Grondwaterheffingsverordening Provincie Zeeland".
Aan hoofdstuk 3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 3.11 Lastneming subsidies
Bij een verstrekte projectsubsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt de last bij afgifte van de subsidieverleningsbeschikking op basis van het bestedingsritme van de begrote jaarlijkse kosten, zoals opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, toegerekend aan de betreffende boekjaren.
In de bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 3.1 van de verordening komt de tekst van het onderdeel ‘Activeringsgrens’ te luiden:
Bij het bepalen of een investeringskrediet noodzakelijk is, en dus activering op de balans, worden de volgende grensbedragen gehanteerd. Bij de activeringsgrens dient er rekening te worden gehouden met toe te rekenen directe personeelslasten.
De toelichting op artikel 2.1.3 komt te luiden:
Artikel 2.1.3 Autorisatie begroting, begrotingswijzigingen en investeringskredieten
Met dit artikel wordt expliciet het budgettaire kader vastgesteld door provinciale staten. Uitgangspunt is het wettelijke minimum, op de totale lasten en baten per programma, maar op basis van lid 3 is het mogelijk voor provinciale staten om hiervan af te wijken, met de mogelijkheid van een afwijking geldend voor de gehele begroting of voor onderdelen (één of meer programma's). Lid 4 geeft aan dat het autorisatieniveau op doelstellingniveau wordt vastgesteld.
Tevens geeft dit artikel de spelregels voor het doen van nieuwe investeringsvoorstellen, zowel op inhoud als budgettair kader (krediet).
In lid 10 is vastgelegd dat met het vaststellen van de begroting door provinciale staten gedeputeerde staten worden geautoriseerd tot het doen van uitgaven en tot het aangaan van meerjarige (financiële) verplichtingen, mits deze op het moment van aangaan passen binnen de beschikbare daarvoor bedoelde budgetten die in de begroting van het boekjaar en in de meerjarenraming zijn opgenomen. De meerjarenraming wordt overeenkomstig de Provinciewet en het BBV formeel niet vastgesteld door provinciale staten, maar bevat voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar een raming van de financiële gevolgen, waaronder de baten en de lasten van het bestaande en het nieuwe beleid dat in de programma's is opgenomen. In de ‘Notitie structurele en incidentele baten en lasten’ van de commissie BBV is het volgende opgenomen: “voor structurele baten en lasten geldt in het algemeen, dat zij tot nadere besluitvorming voor onbepaalde tijd opgenomen zijn. Met andere woorden, er is (nog) geen einddatum bekend. Dit noemt men ook wel structureel bestaand beleid”.
Meerjarige verplichtingen die ten laste van een door provinciale staten vastgesteld investeringskrediet worden gebracht (bijvoorbeeld een aanneemovereenkomst voor de aanleg van een weg), vallen tevens onder deze bepaling.
In lid 11 wordt vastgelegd dat meerjarige verplichtingen die ten laste van het programma overhead in de begroting en voortvloeiend uit de uitvoeringstrategieën voor infrastructuur onder bepaalde voorwaarden wel voor een langere periode dan vier jaar mogen worden aangegaan door gedeputeerde staten. Voorbeelden hiervan zijn onderhoudscontracten, verzekeringscontracten, arbeidsovereenkomsten e.d. welke een bedrijfsvoeringskarakter hebben (o.m. facilitair, automatisering) en bijvoorbeeld onderhoudscontracten voor infra en gladheidsbestrijding overeenkomstig de vastgestelde uitvoeringstrategieën.
In lid 12 wordt ingegaan op subsidies die op grond van een wettelijk voorschrift, zoals bijvoorbeeld de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer (SVNL) of Europese subsidieprogramma’s (bijv. Interreg, Leader, POP), voor een periode langer dan vier jaar worden verstrekt. Bij de SVNL worden subsidies verstrekt voor een periode van zes jaar.
Aan de toelichting op artikel 3.1 wordt de volgende tekst toegevoegd:
Tot de vervaardigingskosten van de investeringen worden directe personeelslasten gerekend (elfde lid). Het BBV schrijft voor dat direct gerelateerde interne uren die betrekking hebben op (in voorbereiding zijnde) investeringskredieten worden geactiveerd. In de begroting zijn twee investeringskredieten geactiveerde salarislasten opgenomen, gespecificeerd naar vaste activa op het gebied van infrastructuur respectievelijk overhead (bedrijfsterreinen), waaraan jaarlijks, uiterlijk bij het vaststellen van de jaarstukken, deze directe gerelateerde interne uren worden toegevoegd. Afhankelijk of het een krediet is dat betrekking heeft op infrastructuur of overhead, worden de te activeren directe salarislasten toegevoegd aan het betreffende investeringskrediet salarislasten. De activering van deze salarislasten leidt tot lagere lasten in de begroting. Dit positieve resultaat wordt toegevoegd aan de dekkingsreserve afschrijvingen apparaatskosten om de afschrijving van de investeringskredieten geactiveerde salarislasten te dekken. Op deze wijze heeft het activeren van de directe salarislasten geen budgettaire gevolgen.
Het toerekenen van indirecte interne uren is een keuzemogelijkheid binnen het BBV. Om toerekeningsvraagstukken en extra administratieve lasten te voorkomen te voorkomen, wordt hiervoor niet gekozen.
Aan de toelichting op artikel 3.5 wordt de volgende tekst toegevoegd:
Het vijfde lid geeft aan dat bij tussentijdse budgetbewaking eventuele vrijval op doelstellingniveau wordt toegevoegd aan de budgettaire ruimte. Bij de jaarafsluiting valt onderbesteding vrij ten gunste van de algemene reserve.
Bij de afsluiting van investeringskredieten valt een eventueel restant van dit krediet vrij via verlaging van de jaarlijks geraamde afschrijvingslasten. Deze vallen vrij ten gunste van de budgettaire ruimte of in het geval van infrastructurele werken ten gunste van de ‘stelpost afschrijvingslasten infra’.
De toelichting op artikel 3.6 komt te luiden:
Artikel 3.6 Indexering provinciale begroting
In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welk moment en via welke methode de indexering van de materiële budgetten in de provinciale begroting plaatsvindt. Personele budgetten worden niet jaarlijks met een vast percentage geïndexeerd, maar zullen pas wijzigen na aanpassing en vaststelling van de cao. Periodieken in de personeelslasten maken reeds onderdeel uit van de meerjarenraming en worden derhalve niet nogmaals geïndexeerd. De financiële effecten worden daarna separaat aan provinciale staten voorgelegd inclusief een statenvoorstel voor begrotingswijziging.
Voorbeeld: Bij een nieuwe vierjaarsperiode, startende met de begroting 2017, is het CPB 'overheidsindexcijfer voor materiële uitgaven (IMOC)' gehanteerd volgens de toen laatst beschikbare publicatie van het CPB genomen over de periode 2009-2016 en afgerond op een heel / half percentage. Het gemiddelde bedroeg bij de voorjaarsnota 2016 over deze jaren 1,08%, wat dan afgerond wordt op 1,0%. Dit percentage geldt vervolgens voor de begrotingsjaren van 2017, 2018, 2019 en 2020. In 2020 is bij de voorjaarsnota een nieuwe berekening gemaakt voor de volgende vierjaarsperiode 2021-2024.
Op grond van het derde lid geldt voor budgetten waaruit de integrale kosten subsidies worden gedekt een afwijkende berekening van het indexpercentage. Het percentage wordt bepaald op basis van de som van twee derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ en een derde van de ‘prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’, afgeleid uit de septembercirculaire provinciefonds. Of en voor welk bedrag een instelling voor een integrale kosten subsidie in aanmerking komt, is afhankelijk van de onderbouwde subsidieaanvraag, de geldende subsidievoorwaarden en de besluitvorming op deze aanvragen. Indexering van subsidiebedragen maakt geen onderdeel uit van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013.
Voorbeeld: In de septembercirculaire provinciefonds 2019 is de prijsindex ‘prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers’ voor 2020 bepaald op 2,5%. De prijsindex ‘overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC)’ is voor 2020 bepaald op 1,6%. Het indexpercentage wordt als volgt berekend: 2,5% x 2/3 + 1,6% x 1/3 en de som hiervan af te ronden op 1 decimaal. In dit voorbeeld wordt het nieuwe indexpercentage voor het jaar 2020 2,2%.
De toelichting op artikel 3.9 komt te luiden:
Artikel 3.9 Vaststelling hoogte belastingen, heffingen en rechten
Dit artikel bepaalt op welke wijze en door wie de belastingen, heffingen en rechten worden vastgesteld.
Na de toelichting op artikel 3.10 wordt toegevoegd de toelichting op artikel 3.11:
Artikel 3.11 Lastneming subsidies
Artikel 3.11 is toegevoegd op grond van uitspraken van de commissie BBV met betrekking tot het stelsel van lastneming bij subsidies en het vaststellen van een grensbedrag voor de lastneming van meerjarige subsidies.
De toelichting op artikel 4.2 komt te luiden:
Gedeputeerde staten zorgen voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid en rechtmatigheid van de informatieverstrekking en beheershandelingen. Dit artikel regelt niet de onderzoeken van gedeputeerde staten naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Regels voor deze onderzoeken zijn opgenomen in de verordening overeenkomstig artikel 217a Provinciewet.
In het kader van rechtmatigheid en het bijbehorende normen- en toetsingskader, worden bij geconstateerde afwijkingen maatregelen genomen tot herstel en/of voorkoming hiervan in de toekomst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-2175.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.