Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland van 9 maart 2021, houdende regels omtrent subsidieverstrekking ten behoeve van MKB-ondernemingen door de Zuidelijke provincies van Nederland (Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025)

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gedeputeerde Staten van Limburg,

 

Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 5 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v.;

 

Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 november 2019 een Kennis- en Innovatieconvenant 2020-2023 hebben ondertekend tezamen met het Rijk, publiekrechtelijke wetenschappelijke organisaties en kennisinstellingen en Topsectoren waarin afspraken zijn gemaakt om de focus te leggen op de vier maatschappelijke thema’s van het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid, de verdere ontwikkelingen van sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen;

 

Overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;

 

Overwegende dat beoogd wordt om op kwaliteit te sturen en hiertoe subsidieverstrekking op landsdelig niveau voor de drie Zuidelijke Provincies samen noodzakelijk is en dit een voorzetting is van de werkwijze in de afgelopen jaren;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

 

§ 1 Haalbaarheidsproject

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

 

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

 

haalbaarheidsproject: project dat geheel of grotendeels bestaat uit haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

 

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

 

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

 

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

 

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

 

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

 

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

 

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door MKB-ondernemingen.

Artikel 1.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

  • a.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 2.500;

  • b.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • c.

    reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • d.

    ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1 te weten:

      • 1°.

        de KIA energietransitie en duurzaamheid;

      • 2°.

        de KIA landbouw, water en voedsel;

      • 3°.

        de KIA gezondheid en zorg;

      • 4°.

        de KIA veiligheid;

      • de KIA sleuteltechnologieën;

      • 6°.

        de KIA maatschappelijk verdienvermogen in combinatie met een KIA genoemd in het eerste lid, onder b onderdeel 1 tot en met 5.

    • c.

      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

    • d.

      het project bestaat voor:

      • 1°.

        tenminste 60 % van de subsidiabele kosten uit haalbaarheidsstudie;

      • 2°.

        ten hoogste 40 % van de subsidiabele kosten uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • e.

      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst;

    • f.

      het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of de innovatieve dienst waarop het project betrekking heeft, is in technische of financiële zin voldoende risicovol om het project te rechtvaardigen;

    • g.

      het project geeft voldoende en realistisch inzicht in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of de innovatieve dienst.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de kosten voor het haalbaarheidsproject voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van de berekeningswijze van loonkosten op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten, bedraagt het opslagpercentage voor de indirecte kosten, 50%.

  • 4.

    Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt het uurtarief voor loonkosten per gewerkt uur, € 60.

  • 5.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidieaanvragen ingediend van 20 april 2021, vanaf 09.00 uur tot en met 9 september 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op € 3.630.060.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 20.000.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger start het project uiterlijk vier maanden na verlening van de subsidie;

  • 2.

    De subsidieontvanger realiseert het project uiterlijk 12 maanden na de start van het project.

  • 3.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.

  • 4.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 1.15 Verantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een rapport van het haalbaarheidsproject.

Artikel 1.16 Betaling

De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

Artikel 1.17 Vaststelling

In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 en op basis van artikel 20, eerste lid onder a van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 31 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. worden subsidies in deze paragraaf tot en met € 20.000 direct vastgesteld.

Artikel 1.18 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

 

§ 2 R&D samenwerkingsproject

 

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

 

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

 

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

 

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

 

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

 

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

 

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

 

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

 

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

 

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

 

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan aangevraagd worden namens een samenwerkingsverband door een deelnemer van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

  • a.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • b.

    reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • c.

    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.6 Vereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1 te weten:

      • 1°.

        de KIA energietransitie en duurzaamheid;

      • 2°.

        de KIA landbouw, water en voedsel;

      • 3°.

        de KIA gezondheid en zorg;

      • 4°.

        de KIA veiligheid;

      • 5°.

        de KIA sleuteltechnologieën;

      • 6°.

        de KIA maatschappelijk verdienvermogen in combinatie met een KIA genoemd in het eerste lid, onder b, onderdeel 1 tot en met 5.

    • c.

      het samenwerkingsverband dient te bestaan uit ten minste twee MKB-ondernemingen;

    • d.

      het samenwerkingsverband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;

    • e.

      het samenwerkingsverband heeft geen rechtspersoonlijkheid;

    • f.

      het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • g.

      deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn niet anderszins met elkaar verbonden dan in het samenwerkingsverband;

    • h.

      geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;

    • i.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemingen die zijn gevestigd in Zuid-Nederland;

    • j.

      het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • k.

      het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:

      • 1º.

        de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,

      • 2º.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • l.

      het samenwerkingsverband is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkend uit:

      • 1º.

        complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 2º.

        capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 3º.

        de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • m.

      het project draagt bij aan:

      • 1º.

        vernieuwing van producten, processen of diensten; of,

      • 2º.

        wezenlijk nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;

    • n.

      het project heeft een positieve maatschappelijke impact op de onderwerpen genoemd in een of meerdere KIA’s uit bijlage 1;

    • o.

      het project scoort ten minste 10 punten op de afzonderlijke verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a tot en met d;

    • p.

      de totale score van het project op de verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, bedraagt ten minste 50 punten.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      afschrijvingskosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van de berekeningswijze van loonkosten op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten bedraagt het opslagpercentage voor de indirecte kosten, 50%.

  • 4.

    Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt het uurtarief van loonkosten per gewerkt uur, € 60.

  • 5.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidieaanvragen ingediend van 1 juni 2021, vanaf 09.00 uur tot en met 9 september 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.9 vast op € 8.470.140 met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond beschikbaar is voor aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 350.000 per subsidiabele activiteit.

  • 2.

    De totale subsidie wordt niet verstrekt, indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat het deel van de subsidie dat aan een deelnemer aan het samenwerkingsverband toekomt:

    • a.

      minder bedraagt dan € 25.000; of,

    • b.

      meer bedraagt dan:

      • 1º.

        € 100.000 indien het subsidiebedrag maximaal € 200.000 is; of

      • 2º.

        € 175.000 indien het subsidiebedrag hoger is dan € 200.000.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met maximaal 25 punten;

    • b.

      de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met maximaal 25 punten, voor:

      • 1º.

        de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6,

      • 2º.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • c.

      de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6, te waarderen met maximaal 25 punten, gezien de:

      • 1º.

        complementariteit van de deelnemers;

      • 2º.

        capaciteiten van de deelnemers;

      • 3º.

        kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d.

      de mate waarin maatschappelijke impact wordt gerealiseerd, te waarderen met maximaal 25 punten.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 2.6, eerste lid, onder p, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat meer dan 50% van het subsidieplafond wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000, wordt subsidie niet verstrekt aan aanvragen die het maximum van 50% van het subsidieplafond overschrijden.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 5.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie voor advies over artikel 2.6, eerste lid, onder k, l, m, n, o en p en artikel 2.12, eerste en tweede lid, voor aan een door hen in te stellen adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet.

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na afloop van de tenderperiode.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 2.15 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger:

    • a.

      start het project uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag;

    • b.

      rondt het project uiterlijk 24 maanden na de start van het project af;

    • c.

      overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • d.

      houdt een administratie bij van de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.

  • 3.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 2.16 Beslistermijnen vaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag tot vaststelling binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 2.17 Verantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Bij subsidies boven de € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      een controleverklaring.

Artikel 2.18 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies een voorschot van ten hoogste 75% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot als bedoeld in het tweede lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 4.

    De bevoorschotting als bedoeld in de voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.19 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie op grond van deze paragraaf ingevolge artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.9.4 van het Asb Zeeland 2013 dienen aanvragen tot vaststelling binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend te worden ingediend.

  • 3.

    Op de subsidies tot € 125.000, zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant met uitzondering van het derde lid, vierde lid, zesde lid, zevende lid onderdeel a onder 2, zevende lid onderdeel b, achtste lid en twaalfde lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

    • b.

      artikel 33 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. met uitzondering van het eerste lid onder c;

    • c.

      artikel 1.9.5 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 met uitzondering van de accountantsverklaring genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 4.

    Paragrafen 1.7 en 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassin

Artikel 2.20 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

 

§ 3 Slotbepalingen

 

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.

9 maart 2021,

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

de voorzitter,

drs. J.M.M. Polman

de secretaris,

A.W. Smit

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Gedeputeerde Staten van Limburg,

de voorzitter,

drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

 

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar deze bijlage. Deze bijlage is juridisch maatgevend voor de onderwerpen (de KIA’s) waar een project zich op kan richten en voor de maatschappelijke impact waarop een R&D-Samenwerkingsproject mede wordt gerangschikt. Verderop wordt nader toegelicht waar de verschillende kennis- en innovatie-agenda’s zich op richten, en waar uw project zich dus op kan richten. In de algemene en artikelsgewijze toelichting op de Subsidieregeling wordt aangegeven hoe deze informatie dient te worden geinterpreteerd binnen de MIT-regeling en respectievelijk de aanvraag.

 

Verdeelcriteria en score R&D-project

R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden impact hebben. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s) op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt voor de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke baten op de genoemde terreinen.

 

Nadere informatie en voorbeelden

Er is voor gekozen de informatie in deze bijlage zo beperkt mogelijk te houden. Nadere informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s kunt u vinden via de relevante URL’s. In de achterliggende documenten kunt u ook voorbeelden vinden van recente innovaties.

 

KIA 1. Energie en Duurzaamheid

https://www.topsectoren.nl/publicaties/publicaties/2019-publicaties/oktober/161019/kia-energietransitie-en-duurzaamheid

 

Projecten dienen bij te dragen aan het pad naar een klimaatneutraal energie- en grondstoffensysteem in 2050 of aan een circulaire economie in hetzelfde jaar. Ze dragen daarmee automatisch bij aan de tussendoelen voor 2030. Combinaties zijn logischerwijze mogelijk, daar waar deze thema’s elkaar overlappen. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:   

 

  • I.

    Verlaging van het gebruik van fossiele energie c.q. van de uitstoot van CO2 of andere broeikasgassen.

  • II.

    Verhoging van de productie of benutting van duurzame energie en de integratie en de integratie in het energiesysteem.

  • III.

    Verlaging van het gebruik van primaire grondstoffen (rekening houdend met de ecologische voetafdruk).

  • IV.

    Vergroting van het hoogwaardig gebruik van circulaire materialen, onder meer door gebruik van gerecycleerde grondstoffen of duurzaam geproduceerde en verkregen bio-based componenten.

  • V.

    Beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen naar het milieu dan wel vervanging van deze schadelijke stoffen door stoffen die veel minder schadelijk of onschadelijk worden geacht.

  • VI.

    Vergroten van de efficiency van het mobiliteitssysteem, verkeersveiligheid, ladingveiligheid, cybersecurity, veilig datagebruik en databeheer en het beperken en mitigeren van geluidhinder, fijnstof en andere emissies, trillingen als gevolg van transportbewegingen of –systemen.

De energie-, klimaat- en grondstoffen- gerelateerde aspecten van mobiliteit zijn onderdeel van de punten I t/m V. Punt VI verwijst naar de deel-KIA “Toekomstbestendige Mobiliteitssystemen”, voor het brede thema mobiliteit, waaronder alle milieu- en hinderaspecten naast CO2 voor landgebonden transport, innovaties in luchtvaart en maritiem transport, alsmede veiligheids- en bereikbaarheidsaspecten van alle verkeersmodaliteiten zijn opgenomen.

 

KIA 2. Gezondheid en Zorg

https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/missiedocument-gezondheid-en-zorg.pdf

 

Een samenvatting van het missiethema, de beleidscontext en de landelijke aanpak vindt u in deze flyer: https://www.health-holland.com/sites/default/files/downloads/flyer-gezondheid-en-zorg.pdf. Ook op https://www.health-holland.com/publications/useful-documentsgoed kan meer informatie gevonden worden over deze KIA.

 

Projecten dienen binnen deze KIA bij te dragen aan de missie Gezondheid en Zorg. De centrale missie daarin is dat in 2040 alle Nederlanders tenminste vijf jaar langer in goede gezondheid leven, en dat de gezondheids­verschillen tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Als uitwerking zijn onderliggende missies geformuleerd gericht op

  • i.

    leefstijl & leefomgeving,

  • ii.

    verplaatsing van de zorg naar de leefomgeving,

  • iii.

    verhoging van de participatiegraad van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking en

  • iv.

    verhoging van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

 

  • I.

    Preventie van ziektes of aandoeningen.

  • II.

    Gezondheidswinst voor patiënten die lijden aan één of meer ziektes of aandoeningen.

  • III.

    Verbetering van de opsporing of behandeling van ziektes of aandoeningen of van het herstel daarna.

  • IV.

    Verlaging van de kosten van de zorg, bij zorgverzekering of verzekerde.

  • V.

    Innovaties, bijvoorbeeld hulpmiddelen, die het organiseren van zorg in de eigen leefomgeving in plaats van in zorginstellingen vergemakkelijken.

  • VI.

    Verhoging van deelname aan de samenleving van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking, naar wens en vermogen.

  • VII.

    Verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.

Veel innovaties breken niet door op de markt, zeker ook binnen de KIA gezondheid en zorg. Voordat wordt overgegaan op de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject onder de KIA Zorg en Gezondheid wordt de ondernemer aangeraden het instituut “Health Innovation NL” (HI-NL) te betrekken. HI-NL weet in een vroeg stadium aan te geven of de kans reëel is dat een project succesvol kan worden. Meer informatie over dit instituut is te vinden op https://www.healthinnovation.nl/ 

 

KIA 3. Landbouw, Water en Voedsel

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/

 

Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Landbouw, Water en Voedsel. Dit thema is onderverdeeld in zes deelmissies, voor elk daarvan is een KIA opgesteld.

 

KIA 3.a. Kringlooplandbouw https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/kringlooplandbouw/

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/kringlooplandbouw/

 

Doel is dat in 2030 in de land- en tuinbouw het gebruik van grondstoffen en hulpstoffen substantieel is verminderd en alle eind- en restproducten zo hoog mogelijk worden verwaard. De emissies naar grond- en oppervlaktewater zijn dan tot nul gereduceerd. Ecologische omstandigheden en processen vormen het vertrekpunt voor voedselproductie waardoor biodiversiteit zich herstelt en de landbouw veerkrachtiger wordt. Opgemerkt wordt dat deze KIA 3.a. kan worden gezien als een specifiek onderdeel van de bredere circulariteitsagenda onder missie 1. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

 

KIA 3.b. Klimaatneutrale landbouw en voedselproductie 

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatneutrale-productie/

 

Doel is een netto klimaatneutraal systeem van landbouw en natuur in 2050. Dit onderdeel is de sectorspecifieke invulling van het klimaatakkoord uit bovengenoemde missie 1. Specifiek voor de landbouw en voedselproductie en vertaald naar projecten voor het MKB binnen de MIT-regeling dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

 

KIA 3.c. Klimaatbestendig landelijk en stedelijk gebied  

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/klimaatbestendige-inrichting/ 

 

KIA 3.d. Gewaardeerd, gezond en veilig voedsel

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/gewaardeerd-gezond-en-veilig/

 

Het doel is in 2030 gezond, veilig en duurzaam voedsel te produceren. Het voedselproductiesysteem is dan robuust en groene producten leveren een waardevolle bijdrage aan hun omgeving. Consumenten waarderen de sector en zijn bereid eerlijke prijzen te betalen. Innovaties dienen de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

 

KIA 3.e. Duurzame en veilige Noordzee en andere wateren

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/duurzame-en-veilige-wateren/  

 

LNV Duurzame visserij en aquacultuur

Aansluitend op KIA 3E is er binnen de MIT-regeling tevens een LNV programma Duurzame visserij en aquacultuur, waarin ondernemers in de visserij en aquacultuur ondersteuning krijgen bij de verdere verduurzaming met behoud van een gezonde bedrijfsvoering. Bij verduurzaming gaat het om gezonde visbestanden en het verlagen van de impact op het ecosysteem door verspilling, ongewenste bijvangst en bodemberoering zoveel mogelijk terug te dringen. Duurzame visserij vereist dat natuur en economie met elkaar in balans komen en blijven. Verduurzamen van de visserij is het vertrekpunt voor de inzet van de innovatiemiddelen via de topsector Agri&Food. De scope is de primaire visserij, inclusief de mossel- en oestervisserij/-kweek. Ook alternatieve vistechnieken en aquacultuur in windparken vallen binnen de scope. Projecten moeten bijdragen aan:

 

  • I.

    Methoden of vistuigen om selectiever te vissen.

  • II.

    Vismethoden of -tuigen die minder bodemberoering tot gevolg hebben dan de huidige boomkorvisserij.

  • III.

    Minder impact op klimaat of milieu door visserijactiviteiten.

  • IV.

    Alternatieve duurzame vangst- of kweekmethoden van primaire visserij, inclusief de mossel- en oestervisserij/-kweek.

KIA 3.f. Nederland is en blijft de best beschermde en leefbare delta

https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/best-beschermde-delta/

 

KIA 4. Veiligheid

https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/KIA%20Veiligheid%20-%2020191015%20definitief_0.pdf

 

Projecten dienen bij te dragen aan het missiethema Veiligheid. De missies zijn in nauwe samenwerking met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie opgesteld. De overkoepelende ambitie is (potentiële) tegenstanders steeds een stap vóór blijven: “always ahead of the threat’’ met slimme oplossingen in dienst van een veilige maatschappij.

 

Deelprogramma’s

  • I.

    Integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit

    • o

      Interventies en organisatie

    • o

      Real time digitale observatie en ondersteuning

    • o

      Bruikbare data en handelingsperspectief

  • II.

    Maritieme hightech voor een veilige zee

    • o

      Smart kill-chains - Radar en geïntegreerde sensorsuites

    • o

      Smart operations

    • o

      Smart manning & automation

    • o

      Zero emission and survivable warships

    • o

      Smart design and maintenance

    • o

      Smart concepts

  • III.

    Veiligheid in en vanuit de ruimte

    • o

      Robuuste plaatsbepaling- en tijdsynchronisatiesystemen

    • o

      Nationale situational awareness, surveillance & tracking capaciteit

    • o

      Grondgebonden situational awareness capaciteit

    • o

      Laser voor veilige communicatie en vergrote transmissiecapaciteit

    • o

      (Gedeeltelijk) eigen satellietcapaciteit met tijdige en veilige toegang

  • IV.

    Cyberveiligheid

    • o

      Bestrijden cybercrime

    • o

      Bevorderen ontwikkeling cybercompetenties

    • o

      Defensieve cybertechnologie

    • o

      Offensieve cybertechnologie

    • o

      Ketenweerbaarheid en governance

  • V.

    Genetwerkt optreden op land en vanuit de lucht

    • o

      Innovatie in ontwerp en aansturing van netwerken

    • o

      Informatie als wapen

    • o

      Aansturing van genetwerkte logistieke operaties

    • o

      Counter DRAM (Drone, Rocket, Artillery & Mortar)

    • o

      Smart service logistics

  • VI.

    Samen sneller innoveren voor een adaptieve krijgsmacht

    • o

      Toepassing van robots/autonome systemen/drones (RAS/RPAS)

    • o

      3D-printen voor onderdelen, lokale bouw en materiaalontwikkeling

    • o

      Energiesystemen & circulariteit

  • VII.

    Data en intelligence

    • o

      Privacy-bestendige informatiedeling

    • o

      Beslissingsondersteuning

  • VIII.

    De veiligheids-professional

    • o

      Qualified-self, Digitaal wapenen middels nieuwe (leer)methodes

    • o

      Quantified-self, Meetbare prestatie en vitaliteit van veiligheidsprofessionals

    • o

      Digitaal uitgerust - Waarneming en communicatie

    • o

      Reframing veiligheid

KIA 5. Sleuteltechnologieën

https://www.hollandhightech.nl/kia-sleuteltechnologieen  

 

Ook voor de aanpak van sleuteltechnologieën is een KIA geformuleerd. Sleuteltechnologieën worden gekenmerkt door een generiek karakter met een breed toepassingsgebied of bereik in innovaties en/of sectoren. Bij de projecten die voor de missies (KIA 1-4) worden ingediend zal dus veelal gebruik worden gemaakt van een of meer van die sleuteltechnologieën, waarbij sprake kan zijn van doorontwikkeling voor de specifieke toepassing. Projecten die specifiek voor de KIA Sleuteltechnologieën worden ingediend, moeten bijdragen aan de generieke ontwikkeling van (een of meer) sleuteltechnologieën, door:

 

  • I.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van kennis over sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderzoek daarnaar.

  • II.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan verbrede of versnelde toepassing van een of meer sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld door de integratie er van in producten, processen of diensten te vergemakkelijken.

Hierbij wordt benadrukt dat onder optie I het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en onder optie II het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis is voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

 

De volgende groepen van Sleuteltechnologieën zijn vanuit het perspectief van de potentiële bijdrage van technologie aan maatschappelijke uitdagingen in Nederland aangewezen door het Ministerie van EZK:  

 

  • Chemical Technologies

  • Digital Technologies

  • Engineering and Fabrication Technologies

  • Photonics and Light Technologies

  • Advanced Materials

  • Quantum Technologies

  • Life science technologies

  • Nanotechnologies

Voor meer informatie over bovenstaande groepen en een verdere onderverdeling daarvan is te vinden op

https://www.hollandhightech.nl/sites/www.hollandhightech.nl/files/inline-files/20191024%20KIA-ST%20Bijlage%20B%20-%20MJP%27s%20overzicht_0.pdf  

 

KIA 6. Maatschappelijk verdienvermogen

https://www.clicknl.nl/kia-verdienvermogen-2020-2023/

 

Maatschappelijk verdienvermogen wordt versterkt, wanneer de (beoogde) innovaties bijdragen aan de doelstellingen van de maatschappelijke uitdagingen zoals beschreven in de KIA’s 1 t/m 5, deze oplossingen maatschappelijk gewenst zijn en tegelijk economisch rendabel en schaalbaar zijn. De waarschijnlijkheid dat dit kan worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. Projecten onder deze KIA dienen derhalve altijd te worden gekoppeld aan één van de KIA’s 1 t/m 5.

 

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

 

I. Algemeen

De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 sluit aan op de bestuurlijke keuze om het innovatiebeleid te richten op een viertal thematische missies, op ondersteunende sleuteltechnologieën en op maatschappelijk verdienvermogen. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s) waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen. In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies:

https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

 

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar bijlage 1, waar de KIA’s zijn vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.

 

Relevantie voor MKB en MKB-innovaties

Missies omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. Zoals ook in de voorwaarden is aangegeven is de MIT-regeling gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.

 

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.

 

Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in KIA 5 en de nadere informatie daar.

 

Leeswijzer

In deze toelichting wordt aangegeven hoe de informatie dient te worden geïnterpreteerd binnen de MIT-regeling respectievelijk de aanvraag.

De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft eerder een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. (Asv 2017). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling. De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013. Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.

 

Arrangementen

De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. Voor wat betreft de verantwoording van de staatssteun wordt gebruikt gemaakt van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

 

Steun onder die vrijstelling moet gestaafd zijn met actuele en specifieke bewijsstukken. Afrekening op basis van een eindverantwoording en werkelijke kosten voldoet daar helemaal aan. Subsidies op basis van paragraaf 1 worden verleend en direct vastgesteld, zonder eindverantwoording waarmee op andere wijze voorzien moet zijn in actuele en specifieke bewijsstukken. Vooraf wordt daarom vanuit de uitvoerbaarheid van het project nadrukkelijk toegezien op een realistische urenplanning en achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd op behaalde resultaten (ongeveer 10%). Daarmee wordt in hoge mate voldaan aan het criterium van actuele en specifieke bewijsstukken. Tegelijkertijd is het maximum steunpercentage op grond van de vrijstelling tussen de 60 en 70%, terwijl paragraaf 1 maar 40% vergoed, waarmee het risico op overcompensatie wordt verkleind.

 

Voor de subsidies op grond van paragraaf 2 wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten. De noodzaak van het indienen van een controleverklaring is afhankelijk van de hoogte van de subsidie.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond opgenomen in artikel 1.4.

 

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder c. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder d. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder e. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

 

Artikel 1.6 Vereisten

De vereisten (zowel algemeen als specifiek) gelden voor alle aanvragen op grond van deze paragraaf en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen.

 

Eerste lid onder b onderdeel 5

Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

 

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een haalbaarheidsproject zijn de kosten die direct betrekking hebben op het project subsidiabel. Dit zijn loonkosten en kosten derden. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgestelde uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van

€ 60,- niet. Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaal bewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor onderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

 

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

 

Artikel 1.8 Niet Subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn ook al reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

 

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

 

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht.

Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste 60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt.

 

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12 weken. Er geldt dus voor deze paragraaf vanwege de verdeelsystematiek volgorde van binnenkomst dat er in principe binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op wordt genomen.  

 

Artikel 1.14 Verplichtingen algemeen 

De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen.

Derde lid

Artikel 1.6.6, derde lid van de Asb2013 van Zeeland bepaalt dat indien een instelling niet of niet volledig aan zijn plicht tot bekendmakingen of publiciteitsuitingen heeft voldaan door de provincie als subsidieverstrekker te noemen, de subsidie kan worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000. Ook wordt van artikel 1.10.1 van de Asv2013 van Zeeland afgeweken waarin is bepaald dat indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat activa is vervreemd binnen 5 jaar en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van artikel 1.6.3 genoemde verplichting. De subsidievaststelling wordt in dat geval niet ten nadele van de ontvanger gewijzigd of ingetrokken.

Deze verplichting kennen de Asv’s Limburg en Noord-Brabant niet. Het opleggen van een sanctie in één van de provincies schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling. Vanwege de uniformiteit tussen de drie provincies is ervoor gekozen om deze sanctie op geen enkele subsidie die wordt verleend in het kader van deze regeling toe te passen en buiten toepassing te verklaren.

Vierde lid

In de Asb2013 van Zeeland zijn geen bepalingen met betrekking tot vermogensvorming opgenomen. De bepalingen van de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend. De bepaling van de Asv van Noord-Brabant is dan ook van toepassing verklaard op Zeeuwse subsidies.

 

Artikel 1.16 Betaling

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot

€ 10.000 bepaald dat een voorschot van 100% van de maximale subsidie wordt verleend. Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000, in Limburg en Noord-Brabant. In het Asb2013 is in artikel 1.8.9 een mogelijkheid opgenomen om arrangement 1 toe te passen op subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging.

Er kan dus gemotiveerd van worden afgeweken om subsidies tot en met

€ 20.000 voor Zeeland 100% uit te betalen. Vanwege de eenduidigheid en uniformiteit wordt deze subsidies dus in één keer uitbetaald bij verlening.

 

Artikel 1.17 Vaststelling

De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Ter zake van arrangement 1 geldt dat in afwijking van artikel 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit subsidies tot met € 20.000 direct worden vastgesteld. De Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kennen deze mogelijkheid.

 

§ 2 R&D samenwerkingsproject

 

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen.

R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.

 

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden.

 

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder b. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder c. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder d. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

 

Artikel 2.6 Vereisten

De vereisten onder d tot en met f en h zijn afgeleid uit begripsomschrijvingen uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Eerste lid onderdeel b

De missies, sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen, zijn vertaald in de KIA’s.

In bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling is een verwijzing en uitwerking opgenomen van de KIA’s waar een project binnen moet passen danwel uitvoering aan moet geven.

Eerste lid onderdeel g instemming

Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de begroting en een sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers verdeeld wordt.

Eerste lid onderdeel h verbondenheid

Er wordt aangesloten bij de definitie van verbonden ondernemingen uit artikel 3 van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Eerste lid onderdeel i niet meer dan 70%

Deze bepaling is opgenomen om er voor te zorgen dat er echt sprake is van een evenwichtig samenwerkingsverband door te voorkomen dat één van de partijen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.

Eerste lid onder o impact

Het project heeft een positieve bijdrage, positieve impact op één of meerdere missies, danwel is er sprake van impact op kennisontwikkeling of versterkte implementatie van een sleuteltechnologie. Om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, dienen de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te worden gekwantificeerd (in aantallen en/of getallen). Dat kan door onder andere een vergelijking te maken met producten, diensten of processen die al op de markt beschikbaar zijn. Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. De impact dient waar mogelijk gekwantificeerd te worden, zodat blijkt wat de omvang ervan is.

De verschillende vormen die de impact in de verschillende missies kan krijgen, zijn toegelicht in bijlage 1.

 

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een R&D Samenwerkingsproject kunnen loonkosten, afschrijvingskosten en kosten derden worden verantwoord. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet . Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaalbewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor contractonderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Eerste lid onder c

Onder afschrijvingskosten wordt verstaan de kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

 

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

 

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Artikel 2.9 bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

 

Artikel 2.10 Subsidieplafond

In dit plafond is een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde grote projecten, projecten waarvoor een subsidie tussen € 200.000 tot en met € 350.000 wordt toegekend, en kleine projecten, met een subsidie tot € 200.000, om te voorkomen dat het gehele subsidieplafond wordt toebedeeld aan grote projecten.

 

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid

Uit dit artikel volgt dat de gehele subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de subsidiehoogte en verdeling van de subsidie over de deelnemers van het samenwerkingsverband er toe leidt dat een of meer deelnemers minder dan € 25.000 ontvangen of juist meer dan € 100.000 respectievelijk meer dan € 175.000 (afhankelijk van het totaal aangevraagde bedrag).

 

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

Onder eerste lid onder d Impact

R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies) impact hebben en daarmee bijdragen aan de KIA’s zoals beschreven in bijlage 1. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke kosten en baten op de genoemde terreinen.

 

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden. Omdat er in deze paragraaf sprake is van een tender geldt er een termijn van 12 weken na afloop van de tenderperiode.

 

Artikel 2.18 Bevoorschotting

Eerste lid

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is een maximale bevoorschotting bepaald van 75% voor het tweede en derde arrangement en voor Limburg en Noord-Brabant is dit niet bepaald in de Asv’s.

In Limburg is in beleidsregels bepaald, artikel 3, onder B, van de Beleidsregels subsidies, dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij subsidieverleningsbeschikking een voorschot worden verleend van 90%. Dit voorschot zal binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. Voor projectsubsidies vanaf € 125.000 is ingevolge artikel 3, onder C, van voornoemde Beleidsregels bepaald dat op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de subsidieontvanger, een schema van de bevoorschotting worden opgenomen tot maximaal 90%. De momenten van uitbetaling van de voorschotten zullen worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. In artikel 4, tweede lid, van voornoemde Beleidsregels, staat dat de bevoorschotting conform de geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen.

Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes van Limburg en Noord-Brabant.

 

Artikel 2.19 Vaststelling

Eerste lid

Subsidies op grond van deze paragraaf worden vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten. Hierbij gaat het om factuurbewijzen, urenstaten en betaalbewijzen (zoals een bankafschrift waaruit volgt dat er een betaling is verricht).

Tweede lid

Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen in de Asv’s. Vanwege de uniforme uitvoering is aansluiting gezocht bij de termijn zoals genoemd in het Asb2013.

 

9 maart 2021,

 

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

 

de voorzitter,

drs. J.M.M. Polman

 

de secretaris,

A.W. Smit

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

Gedeputeerde Staten van Limburg,

 

de voorzitter,

drs. Th.J.F.M. Bovens

 

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

 

Naar boven