Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 2 maart 2021 tot wijziging van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 in verband met de openstelling van een nieuw aanvraagtijdvak voor subsidie op grond van paragraaf 5 van die regeling (Twintigste wijziging Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op de artikelen 1 tot en met 3 van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, L 437), en artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 is verlengd tot en met 31 december 2022, zijnde het moment van inwerkingtreding van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en het om die reden wenselijk is de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 te wijzigen teneinde een nieuw aanvraagtijdvak voor paragraaf 5 van die regeling, inhoudende de samenwerking in het kader van EIP ten behoeve van agrofood, open te stellen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

 

De Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 1.5 komt te luiden:

  • 1.

    Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      bijdragen in natura;

    • d.

      onbetaalde eigen arbeid;

    • e.

      afschrijvingskosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt, indien de aanvrager gebruik maakt van het kostentype personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, een van de volgende berekeningswijzen gehanteerd:

    • a.

      personeelskosten worden per uur berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een 40-urige werkweek, vermeerderd met de volgende opslagen:

      • 1°.

        een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten;

      • 2°.

        een opslag van 15% voor overheadkosten;

    • b.

      een door de Minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

  • 3.

    Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

  • 4.

    Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid onder a, worden in geval van een parttime dienstverband, berekend na rato van de personeelskosten per uur en het maximaal aantal uren per persoon per jaar.

  • 5.

    Kosten uit onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in het eerste lid onder d, worden gewaardeerd op € 35 per uur.

  • 6.

    Kosten uit onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in het eerste lid onder d, zijn slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 7.

    Bijdragen in natura als bedoeld in het eerste lid, onder c, zijn subsidiabel tot de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard en voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief bijdragen in natura overeenkomstig artikel 69, eerste lid van de VO (EU) 1303/2013.

B. Na artikel 1.5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 1.5a Vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.5, tweede tot en met vierde lid, kunnen personeelskosten als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid onder a, worden berekend door de kosten, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, onder b tot en met e, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L94), te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met de opslag van 15% aan overheadkosten.

 

Artikel 1.5b Vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.5, vijfde tot en met zevende lid, kan het totaal aan kosten als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid onder b tot en met e, worden berekend door de totale directe personeelskosten te vermenigvuldigen met 40%.

  • 2.

    De totale directe personeelskosten als bedoeld in het eerste lid worden berekend door de som van de voor iedere medewerker te berekenen directe personeelskosten.

  • 3.

    De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld in het tweede lid, worden berekend conform artikel 1.5, tweede lid, onderdeel a, zonder de opslag van de overheadkosten.

  • 4.

    Artikel 1.5, leden 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.

C.

 

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g vervalt.

 

D.

 

Artikel 1.9, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h.

    het bewaren van de administratie en de daartoe behorende bescheiden tot 5 jaar na de datum waarop de vaststellingsbeschikking voor de betreffende subsidie is bekendgemaakt;

E.

 

Artikel 1.15 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid, wordt “werkelijke” vervangen door “gerealiseerde”.

  • 2.

    In het derde lid, worden onder verlettering van onderdeel c tot f drie onderdelen ingevoegd, luidende:

    • c.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten;

    • d.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • e.

      bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit.

F.

 

Artikel 2.5.5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant, of het project of het resultaat daarvan komt aantoonbaar ten goede aan de ingezetenen van de provincie Noord-Brabant of dient aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      aan de operationele groep of operationele groep in wording nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van het project, waaronder ten minste één landbouwer;

    • d.

      het project heeft als doel bij te dragen aan de volgende drie thema’s:

      • 1°.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2°.

        het treffen van maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 3°.

        behoud en versterking van de biodiversiteit;

    • e.

      het project heeft als doel bij te dragen aan ten minste een van de volgende thema’s:

      • 1°.

        beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • 2°.

        verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier, of verbetering van de omgevingskwaliteit;

    • f.

      de operationele groep of operationele groep in wording heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1°.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van de operationele groep;

      • 2°.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • g.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.5.11, 24 punten of meer.

G.

 

Artikel 2.5.6, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    De kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, bedragen maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten van het project.

H.

 

De artikelen 2.5.8 en 2.5.9 komen te luiden:

 

Artikel 2.5.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 29 april 2021, vanaf 09.00 uur, tot en met 10 juni 2021, tot 17.00 uur.

 

Artikel 2.5.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.5.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.5.8, vast op € 2.000.000.

 

I.

 

Artikel 2.5.11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel a, onder 2˚, wordt “artikel 2.5.5, eerste lid, onder d” vervangen door “artikel 2.5.5, eerste lid, onder d en e”.

  • 2.

    In het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt na “aan het eerste thema” ingevoegd “onder d”.

  • 3.

    In het derde lid wordt “artikel 2.5.5, eerste lid, onder f” vervangen door “artikel 2.5.5, eerste lid, onder g”.

J.

 

In artikel 2.5.12 wordt “2.5.5, eerste lid, onder f” vervangen door 2.5.5, eerste lid, onder g,”.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 2 maart 2021

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Twintigste wijziging Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

 

I. Algemeen

Op grond van de Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, L 437), wordt het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 (hierna: POP3-programma) met 2 jaar verlengd tot eind 2022 ter overbrugging van de periode vóór de start van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid begin 2023.

 

Dit betekent dat in deze transitieperiode van twee jaar, de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 kan worden opengesteld voor de daarin opgenomen maatregelen.

 

Met deze wijzigingsregeling wordt paragraaf 5 “Samenwerking in het kader van EIP ten behoeve van agrofood” opnieuw opengesteld.

 

Deze openstelling is op hoofdlijnen vergelijkbaar met de openstelling van dezelfde paragraaf in het voorjaar van 2019. Het sluit aan op het innovatiebeleid binnen het programma Landbouw en Voedsel. Met de openstelling kunnen m.n. projecten van de Brabantse proeftuinen worden gesteund, zoals voor precisielandbouw, robotisering, de ontwikkeling van nieuwe vormen van landbouwproductie, stal- en ketenconcepten, en voor natuur inclusieve kringlooplandbouw (incl. biologische landbouw).

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel I Wijziging Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

 

 

Onder B

 

Artikel 1.5a en 1.5b

Deze artikelen maken een vereenvoudigde methodiek mogelijk voor de berekening van personeelskosten enerzijds en het totaal aan overige kosten zoals kosten derden, bijdragen in natura, onbetaalde eigen arbeid en afschrijvingskosten anderzijds, die afwijkt van het bepaalde in artikel 1.5.

 

Aanvragers kunnen in hun aanvraag aangeven welke systematiek op hun aanvraag moet worden toegepast. Daarbij geldt wel dat de eenmaal gekozen systematiek zowel betrekking heeft op de subsidieverlening als op de subsidievaststelling. Nadat de subsidie is verleend, kan de daarbij gekozen kostensystematiek niet meer worden gewijzigd.

 

Als wordt gekozen voor de vereenvoudigde kostensystematiek, dan betekent dit ook dat die keuze wordt gemaakt op projectniveau en geldt voor alle partners. Indien een van de partners de IKS berekening gebruikt, is de vereenvoudigde kostensystematiek op projectniveau in het geheel niet mogelijk.

 

 

Onder F

 

Artikel 2.5.5, eerste lid

 

onder a

Artikel 2.5.5, eerste lid, onder a, bepaalt momenteel dat het project geheel of grotendeels wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant. Of een project grotendeels in de provincie Noord-Brabant wordt uitgevoerd, wordt blijkens de toelichting op de Vijftiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 bepaald door het aandeel van de subsidiabele kosten die worden gemaakt door deelnemers in het samenwerkingsverband die in Brabant zijn gesitueerd. Dit aandeel dient meer dan 50% te zijn.

Dit vereiste is nu verruimd, door ook projecten die niet grotendeels in de provincie Noord-Brabant worden uitgevoerd en waarvan het aandeel van de subsidiabele kosten die worden gemaakt door deelnemers in het samenwerkingsverband die in Brabant zijn gesitueerd 50% of lager is, ook subsidiabel te stellen.

Daarvoor geldt dan wel, dat het project of het resultaat daarvan aantoonbaar ten goede komt aan de ingezetenen van de provincie Noord-Brabant, of dat het project of het resultaat daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Brabant dient.

Met deze verruiming is de provinciale subsidieregeling in overeenstemming gebracht met het beleid zoals afgesproken tussen het Rijk en de gezamenlijke provincies.

 

onder d en e

De beleidsinhoudelijke subsidievereisten zijn iets gewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling van paragraaf 5 in 2019. Daarmee zijn naast waardecreatie en kringlooplandbouw ook de bijdrage aan biodiversiteit een voorwaarde geworden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Daarnaast dient een aanvraag ook te voldoen aan minstens een extra subsidievereiste. Dit is bepaald op basis van nieuwe beleidsurgenties en in samenspraak met het Rijk en andere provincies. Hiermee wordt ook beter aangesloten op de Europese Farm2Fork en Biodiversiteitsstrategie die onderdeel uitmaken van de zogenaamde Green Deal.

 

Onder G

 

Artikel 2.5.6, tweede lid

Artikel 2.5.6, tweede lid, is zodanig gewijzigd dat de kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a en c (zijnde coördinatiekosten van het samenwerkingsverband respectievelijk kosten voor projectmanagement en projectadministratie), maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten van het project mogen bedragen. De kosten, genoemd in het eerste lid, onder b, zijnde de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project, kunnen derhalve wel volledig gesubsidieerd worden.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Naar boven