Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 2 maart 2021 tot wijziging van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant in verband met de verlenging van het aanvraagtijdvak, het toevoegen van subsidieplafonds voor diverse gemeenten en waterschappen, alsmede enkele technische en inhoudelijke wijzigingen (Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant te wijzigen in verband met de verlenging van het tijdvak voor het aanvragen van subsidie, het wijzigen van de subsidieplafonds en het toevoegen van subsidieplafonds voor diverse gemeenten en waterschappen, alsmede het aanbrengen van enkele technische en inhoudelijke wijzigingen naar aanleiding van signalen uit de uitvoeringspraktijk;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

De Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

In artikel 1 worden de volgende begrippen in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

beleving: het verbeteren van de recreatieve ontsluiting van het buitengebied over agrarische gronden;

boerenlandvogels en bijen: het versterken van biodiversiteit ten behoeve van boerenlandvogels en insecten;

bouwland: perceel met een aanduiding, niet zijnde “blijvend grasland”, in de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

cultuurhistorie: het in stand houden van groen erfgoed;

functiewijziging: het wijzigen van de functie van de grond van landbouwgrond naar natuur ten behoeve van een element;

grasland: perceel met de aanduiding “blijvend grasland” in de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

landschapsbeheer: het in stand houden en het goede beheer van bestaande elementen;

klimaatadaptatie: het vasthouden en bergen van water;

landschapsontwikkeling: het versterken van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het agrarisch cultuurlandschap;

waterkeringen: het ecologisch beheren van waterkeringen;

waterkwaliteit en ecologie: het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater;.

 

B.

 

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onder c, wordt “genoemd onder a tot en met c” vervangen door “genoemd onder a en b”.

  • 2.

    In de aanhef van het tweede lid wordt “het eerste lid, onder d en e ,” vervangen door “het eerste lid, onder c of d,”.

C.

 

Artikel 4 komt te luiden:

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    functiewijziging, in combinatie met een of meer activiteiten, genoemd onder b, en c, mits het project niet gericht is op het element hoogstamboomgaard;

  • b.

    beleving;

  • c.

    landschapsontwikkeling;

  • d.

    landschapsbeheer;

  • e.

    cultuurhistorie;

  • f.

    klimaatadaptatie;

  • g.

    boerenlandvogels en bijen;

  • h.

    waterkwaliteit en ecologie;

  • i.

    waterkeringen;

  • j.

    functiewijziging, in combinatie met een of meer activiteiten, genoemd onder f en h.

D.

 

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid, onder e, komt te luiden:

    • e.

      het project wordt uitgevoerd op grond met de bestemming:

      • 1°.

        agrarisch of agrarisch met waarden, niet zijnde agrarisch bedrijf;

      • 2°.

        groen;

      • 3°.

        natuur; of

      • 4°.

        verkeer, voor zover het project betrekking heeft op landbouwgrond binnen deze bestemming;.

  • 2.

    In het eerste lid, onderdeel f, onder 3˚, wordt na “Algemene subsidieverordening” ingevoegd “Noord-Brabant”.

  • 3.

    De punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel f, onder 5˚, wordt vervangen door een puntkomma.

  • 4.

    In het eerste lid, onder g, wordt “te rekenen vanaf het moment van de subsidieaanvraag” vervangen door “te rekenen vanaf de ingangsdatum van het beheer”.

  • 5.

    Het tweede lid, onder c, komt te luiden:

    • c

      het project is gericht op een of meer van de activiteiten, genoemd in artikel 4, onder b en c, met uitzondering van het element hoogstamboomgaard;.

  • 6.

    Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      Onderdeel n komt te luiden:

      • n.

        botanische hooilandrand in combinatie met het beheer van een element, genoemd onder a tot en met i;

    • b.

      Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

      • o.

        wilde bijenrand op grasland in combinatie met het beheer van een element, genoemd onder a tot en met i.

  • 7.

    Het zevende lid, onder b, tiende lid, onder b, en elfde lid, onder b, komen te luiden:

    • b.

      het project is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water, de maatregelenprogramma’s van de actuele stroomgebiedbeheerplannen, en de keur van het desbetreffende waterschap.

  • 8.

    Het negende lid komt te luiden:

    • 9.

      Onverminderd het eerste en achtste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder g, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat het perceel waarop het project betrekking heeft ten minste 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aantoonbaar voor ten minste 65% landbouwkundig in gebruik is, blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen.

  • 9.

    Onder vernummering van het twaalfde tot dertiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 12.

      Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder j, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

      • a.

        de subsidieaanvrager beschikt over het volle eigendom van de grond waarop het project betrekking heeft;

      • b.

        de functie van de grond wordt gewijzigd van landbouwgrond naar natuur ten behoeve van de elementen;

      • c.

        het project is gericht op een of meer van de activiteiten, genoemd in artikel 4, onder f en h;

      • d.

        eventuele betrokken productiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

      • e.

        de grond waarop het project betrekking heeft:

        • 1°.

          is ten minste 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aantoonbaar landbouwkundig in gebruik, blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen; of

        • 2°.

          is gelegen binnen een EVZ.

  • 10.

    Het dertiende lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In de aanhef wordt “elfde lid” vervangen door “twaalfde lid”.

    • b.

      De aanduiding voor het onderdeel dat luidt “het inrichtingsplan, bedoeld in onderdeel b, onder 2˚, bevat:” komt te luiden “c.”.

    • c.

      In onderdeel c, onder 2˚(nieuw), wordt “1:10.000” vervangen door “1:2.000”.

E.

 

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt “onder a” vervangen door “onder a en j”.

  • 2.

    In het tweede lid, aanhef, wordt “artikel 4, onder b tot en met i” vervangen door “artikel 4, onder b, c, en f tot en met h”.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 3.

      Voor subsidie als bedoeld in artikel 4, onder d, e, en i, komen in aanmerking de normbedragen, genoemd in bijlage 5 en 6 bij deze regeling.

F.

 

In artikel 9 wordt “10 maart 2021” vervangen door “29 april 2022”.

 

G.

 

Artikel 10 komt te luiden:

 

Artikel 10 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4, onder a tot en met e, en g, voor de periode, genoemd in artikel 9, vast op:

    • a.

      € 87.628, voor projecten in de gemeente Alphen en Chaam;

    • b.

      € 99.000, voor projecten in de gemeente Altena;

    • c.

      € 178.970, voor projecten in de gemeente Asten;

    • d.

      € 37.360, voor projecten in de gemeente Baarle-Nassau;

    • e.

      € 100.465, voor projecten in de gemeente Bergeijk;

    • f.

      € 80.000, voor projecten in de gemeente Bernheze;

    • g.

      € 118.269, voor projecten in de gemeente Bladel;

    • h.

      € 50.843, voor projecten in de gemeente Boekel;

    • i.

      € 36.450, voor projecten in de gemeente Boxmeer;

    • j.

      € 85.050, voor projecten in de gemeente Boxtel;

    • k.

      € 144.000, voor projecten in de gemeente Breda;

    • l.

      € 36.450, voor projecten in de gemeente Cranendonck;

    • m.

      € 110.496, voor projecten in de gemeente Cuijk;

    • n.

      € 21.600, voor projecten in de gemeente Den Bosch;

    • o.

      € 17.551, voor projecten in de gemeente Deurne;

    • p.

      € 39.633, voor projecten in de gemeente Dongen;

    • q.

      € 194.167, voor projecten in de gemeente Drimmelen;

    • r.

      € 71.651, voor projecten in de gemeente Eersel;

    • s.

      € 27.000, voor projecten in de gemeente Eindhoven;

    • t.

      € 37.800, voor projecten in de gemeente Etten-Leur;

    • u.

      € 70.603, voor projecten in de gemeente Geertruidenberg;

    • v.

      € 40.926, voor projecten in de gemeente Geldrop-Mierlo;

    • w.

      € 81.000, voor projecten in de gemeente Gemert-Bakel;

    • x.

      € 118.081, voor projecten in de gemeente Gilze en Rijen;

    • y.

      € 66.832, voor projecten in de gemeente Grave;

    • z.

      € 59.664, voor projecten in de gemeente Halderberge;

    • aa.

      € 18.630, voor projecten in de gemeente Heeze-Leende;

    • bb.

      € 7.200, voor projecten in de gemeente Helmond;

    • cc.

      € 67.500, voor projecten in de gemeente Heusden;

    • dd.

      € 79.200, voor projecten in de gemeente Hilvarenbeek;

    • ee.

      € 150.000, voor projecten in de gemeente Laarbeek;

    • ff.

      € 140.905, voor projecten in de gemeente Landerd;

    • gg.

      € 97.215 voor projecten in de gemeente Meierijstad;

    • hh.

      € 90.516, voor projecten in de gemeente Mill en Sint-Hubert;

    • ii.

      € 76.983, voor projecten in de gemeente Moerdijk;

    • jj.

      € 72.000, voor projecten in de gemeente Nuenen ca.;

    • kk.

      € 81.865, voor projecten in de gemeente Oirschot;

    • ll.

      € 21.600, voor projecten in de gemeente Oisterwijk;

    • mm.

      € 43.200, voor projecten in de gemeente Oss;

    • nn.

      € 91.895, voor projecten in de gemeente Roosendaal;

    • oo.

      € 65.511, voor projecten in de gemeente Rucphen;

    • pp.

      € 122.789, voor projecten in de gemeente Sint Anthonis;

    • qq.

      € 64.800, voor projecten in de gemeente Sint-Michelsgestel;

    • rr.

      € 115.973, voor projecten in de gemeente Someren;

    • ss.

      € 54.000, voor projecten in de gemeente Son en Breugel;

    • tt.

      € 12.780, voor projecten in de gemeente Steenbergen;

    • uu.

      € 212.002, voor projecten in de gemeente Tilburg;

    • vv.

      € 129.600, voor projecten in de gemeente Uden;

    • ww.

      € 10.800, voor projecten in de gemeente Vught;

    • xx.

      € 27.000, voor projecten in de gemeente Waalwijk;

    • yy.

      € 72.000, voor projecten in de gemeente Zundert.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4, onder f, h, i en j, voor de periode, genoemd in artikel 9, vast op:

    • a.

      € 571.886, voor projecten binnen het werkingsgebied van waterschap Aa en Maas;

    • b.

      € 135.000, voor projecten binnen het werkingsgebied van waterschap Brabantse Delta;

    • c.

      € 36.000, voor projecten binnen het werkingsgebied van waterschap De Dommel;

    • d.

      € 43.200, voor projecten binnen het werkingsgebied van waterschap Rivierenland.

H.

 

In artikel 13, eerste lid, aanhef, wordt “onder a” vervangen door “onder a en j”.

 

I.

 

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid, aanhef, wordt “onder a” vervangen door “onder a en j”.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Voor zover het project betrekking heeft op de aanleg van een element, doet de subsidieontvanger binnen dertien weken na realisatie van de aanleg een gereedmelding en overlegt daarbij een financieel verslag.

J.

 

In artikel 15, onder a, aanhef, wordt “areaalgerelateerde” vervangen door “areaal gerelateerde”.

 

K.

 

Artikel 16, onder d, vervalt.

 

L.

 

In artikel 17, derde lid, vervalt “gelijke”.

 

M.

 

Bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant wordt vervangen door bijlage 1 behorende bij deze regeling.

 

N.

 

Bijlage 2 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant wordt vervangen door bijlage 2 behorende bij deze regeling.

 

O.

 

Bijlage 3 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant wordt vervangen door bijlage 3 behorende bij deze regeling.

 

P.

 

Bijlage 5 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant wordt vervangen door bijlage 4 behorende bij deze regeling.

 

Artikel II Overgangsbepaling

Op subsidieaanvragen als bedoeld in de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, blijft artikel 6, vijfde lid, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant, zoals dat luidde de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 2 maart 2021

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Bijlage 1 behorende bij artikel I, onder M, van de Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

Bijlage 1 behorende bij artikel 6, eerste lid, onder b, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

Bijlage 2 behorende bij artikel I, onder N, van de Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

Bijlage 2 behorende bij artikel 6, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 3 behorende bij artikel I, onder O, van de Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

Bijlage 3 behorende bij de artikelen 6, eerste lid, onder d, 13, eerste lid, onder b, en 14, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

  • L1:

    Houtwal en houtsingel

  • L2:

    Elzensingel

  • L3:

    Bossingel en bosje

  • L4:

    Hakhoutbosje

  • L5:

    Griendje

  • L6:

    Struweelhaag

  • L7:

    Knip- of scheerheg

  • L8:

    Bomenrij en solitaire boom

  • L9:

    Knotboom

  • L10:

    Hoogstamboomgaard

  • L11:

    Struweelrand

  • L12:

    Poel en klein historisch water

  • L13:

    Natuurvriendelijke oever

  • L14:

    Infiltratiegreppel

  • L15:

    Waterbergingsvoorziening

  • G1:

    Botanische weiderand

  • G2:

    Botanische hooilandrand

  • G3:

    Wilde bijenrand op grasland

  • B1:

    Wintervoedselrand op bouwland

  • B2:

    Wilde bijenrand op bouwland

  • B3:

    Patrijzenrand op bouwland

  • B4:

    Bloemenblok voor akkervogels op bouwland

  • W1:

    Wandelpad over boerenland

Lijst inheemse soorten, indicator soorten en zaadmengsels

 

 

Definities

 

Vrij liggend: als 75% of meer van de randlengte van het element grenst aan bouw- of grasland of er een afstand tussen elementen is van tenminste 5 meter.

 

Cyclisch beheer: Beheer dat volgens een bepaalde regelmaat uitgevoerd moet worden om de verschijningsvorm van het landschapselement in stand te houden. Tot cyclisch beheer behoren ondermeer: het knotten van knotbomen, het afzetten van een hout-/elzensingel, het opschonen van een poel.

 

Diameter: de doorsnee van een boom of struik gemeten door de omtrek van de boom op een meter boven het maaiveld te meten en te delen door π (3,14)

 

Maaiveld: is bovenkant van niet afgegraven bodem

 

Natte oppervlakte: oppervlakte van zichtbaar water

 

Grasland: perceel met de aanduiding “blijvend grasland” in de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

 

Bouwland: perceel met een aanduiding, niet zijnde “blijvend grasland”, in de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

 

L1: Houtwal en houtsingel

 

Afbakening

  • Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken.

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling en natuurlijke waarde door het element als hakhout te beheren en het periodiek afzetten van het element (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 10 en 25 jaar.

  • Een houtwal of houtsingel is minimaal 2,5 meter en maximaal 20 meter breed en minimaal 25 meter lang.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Elzensingels bestaande uit een enkele rij horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype Elzensingel.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Dijken

  • Oeverwal

  • Langstraatontginning

  • Jonge zand- en of veenontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.

  • Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00 m x 2,00 meter.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid wordt.

Beheervoorschriften

  • Ten minste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).

  • Er mag maximaal één overstaander per 100m2 worden behouden.

  • Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart; takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de stoven die opnieuw uit moeten lopen die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het houtgewas bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • L1b : Elementen langer dan 100 m worden in minimaal twee fasen afgezet. Ca. 50% van het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar later afgezet.

  • L1b: Het element dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.

Aan te vragen pakketten

  • L1a: Jaarlijks beheer

  • L1b: Cyclisch beheer; element afzetten in contractperiode

 

L2: Elzensingel

 

Afbakening

  • Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit zwarte els.

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling en natuurlijke waarde dit wordt bereikt door het element als hakhout te beheren en het periodiek af te zetten (cyclisch beheer). De cyclus varieert tussen de 6 en 21 jaar.

  • Een elzensingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 3 meter breed.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype bomenrij/solitaire boom.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen die geschoren worden, horen niet tot dit beheertype.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.

  • Minimaal 100 stuks planten per 100 meter elzensingel aanplanten.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de rij indien perceel beweid wordt.

Beheervoorschriften

  • Tenminste 75% van de lengte van het element wordt als hakhout beheerd. De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).

  • Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart; takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het houtgewas bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • L2b: Elzensingels langer dan 100 meter worden in minimaal twee fasen afgezet. Ca. 50% van het element wordt het ene jaar afgezet en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar later afgezet.

  • L2b: Elzensingel dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.

Aan te vragen pakketten

  • L2a: Jaarlijks beheer

  • L2b: Cyclisch beheer bij > 75% bedekking; element afzetten in contractperiode

 

L3: Bossingel en bosje

 

Afbakening

  • Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud van natuurlijke waarde en boskwaliteit dit kan worden bereikt door de buitenrand (pleksgewijs) periodiek worden afgezet en gesnoeid

  • Doel van het onderhoud is het behoud van het ecosysteem en indien nodig herstel hiervan.

  • Een bossingel is minimaal 25 meter lang en heeft een breedte van maximaal 20 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Een bosje is een vrij liggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

  • Een bosje is minimaal 200 m2 en maximaal 5.000 m2 groot.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Langstraatontginning

  • Jonge zand- en of veenontginning

Inrichtingseisen bij aanleg bossingel

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.

  • Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00 m x 2,00 meter.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid wordt.

Beheervoorschriften

  • Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.

  • Het element wordt voor maximaal 80% beheerd als bos met opgaande bomen.

  • Randen van het element worden als hakhout beheerd (minimaal 20% hakhout).

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • L3b: Buitenrand van singel of bosje dient gedurende de contractperiode pleksgewijs te worden afgezet.

Aan te vragen pakketten

  • L3a: Jaarlijks beheer

  • L3b: Cyclisch beheer; pleksgewijs hakhout afzetten in contractperiode

 

L4: Hakhoutbosje

 

Afbakening

  • Een hakhoutbos(je) is een vrij liggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd door periodiek afzetten van het element (cyclisch beheer).

  • Een hakhoutbosje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot. De minimale lengte is 25 meter en maximale breedte 50 meter.

  • Met langzaamgroeiende soorten wordt bedoeld dat de zomereik dominant is.

  • Doel van het beheer van het element is het behoud van de traditionele hakhoutcultuur en ecologische waarde wordt een hakhoutbosje bij overwegend langzaam groeiende soorten wordt dit gedaan door om de 15 tot 25 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).

  • Met snelgroeiende soorten wordt bedoeld dat zwarte els en/of gewone es dominant zijn.

  • Doel van het beheer van het element is het behoud van de traditionele hakhoutcultuur en ecologische waarde wordt een hakhoutbosje bij overwegend snelgroeiend soorten wordt dit gedaan door om de 10 tot 20 jaar het element af te zetten (cyclisch beheer).

  • Kleine vrij liggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype Bossingel en bosje.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Aanplant met 2- en/of 3-jarig inheems bosplantsoen.

  • Plantverband van minimaal 1,25 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 meter en maximaal 2,00 m x 2,00 meter.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid wordt.

Beheervoorschriften

  • Minimaal 80% van het bosje wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet in de periode tussen 1 november en 15 maart.

  • De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden).

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Japanse duizendknoop, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • L4b: Bosje met langzaam groeiende soorten dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.

  • L4c: Bosje met snelgroeiende soorten dient gedurende de contractperiode te worden afgezet.

Aan te vragen pakketten

  • L4a: Jaarlijks beheer

  • L4b: Cyclisch beheer langzaamgroeiende soorten; element afzetten in contractperiode

  • L4c: Cyclisch beheer snelgroeiende soorten; element afzetten in contractperiode

 

L5: Griendje

 

Afbakening

  • Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten.

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud en de instandhouding van de karakteristieke uitstraling en de ecologische waarde. Dit wordt gereikt door het element periodiek af te zetten. De cyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar.

  • Het griendje is minimaal 100 m2 en maximaal 5.000 m2 groot. De minimale lengte is 25 meter en maximale breedte 50 meter.

  • Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit beheertype.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Beekdal en broekontginning

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

  • Zeekleigebied

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Op locatie van aanplant is de afgelopen 5 jaar geen bos of struweel aanwezig geweest.

  • Aanplant met 2- 3 jarige onbewortelde wilgenstek.

  • Plantverband van minimaal 1,15 m x 1,25 meter of 1,50 m x 1,00 en maximaal 2,00 m x 2,00 meter.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid wordt.

Beheervoorschriften

  • Het element bestaat uit inheemse wilgensoorten en wordt geheel als hakhout beheerd en afgezet in een cyclus van tenminste éénmaal per 5 jaar en maximaal éénmaal per 3 jaar.

  • Snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode tussen 1 november en 15 maart; takken die over aangrenzende percelen hangen mogen het hele jaar worden teruggesnoeid.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de stoven die opnieuw uit moeten lopen niet schaadt. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L5a: Jaarlijks beheer

  • L5b: Cyclisch beheer; element afzetten in contractperiode

 

L6: Struweelhaag

 

Afbakening

  • Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement van ca. 3 meter breed met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.

  • Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype Knip- of scheerheg.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Oeverwal

  • Langstraatontginning

  • Uiterwaarden

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Aanplant met 2- en/of 3 jarig bosplantsoen, waarvan 50% bestaat uit doorndragende struiken, uitgezonderd meidoorn in bufferzones bacterievuur.

  • Het betreft een één- of tweerijig element.

  • Plantafstand in de rij bij 1 rij minimaal 0,25 meter en maximaal 0,40 meter en bij twee rijen plantafstand in de rij minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter en afstand tussen rijen minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 meter.

  • Raster minimaal op 1 meter uit de voet van de buitenste rij indien perceel beweid wordt.

  • In het gebied van de ‘Maasheggen’ dient minimaal 70% te bestaan uit meidoorn (één- en tweestijlige) eventueel aangevuld met andere gebiedseigen soorten.

Beheervoorschriften

  • Terugsnoeiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 15 maart. Overhangende takken aan de zijkanten mogen maximaal 1 maal per 3 jaar worden teruggesnoeid.

  • Na het snoeien heeft de haag een hoogte van tenminste 1,00 meter en een breedte van tenminste 0,8 meter.

  • Het gebruik van een klepelmaaier is niet toegestaan, uitgezonderd het snoeiwerk van zijkanten langs wegen.

  • Het snoeien kan gecombineerd worden met het vlechten van de haag.

  • Het snoeihout moet afgevoerd worden. Als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Ongewenste houtsoorten, zoals Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, robinia en ratelpopulier mogen mechanisch (uitgraven, afzagen, uitfrezen) worden bestreden

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • L6b, L6c: Haag wordt ten minste een keer terug gezet gedurende de contractperiode.

  • L6b, L6c: Struweelhagen langer dan 100 meter worden in minimaal twee fasen beheerd. Ca. 50% van het element wordt het ene jaar beheerd en ca. 50% wordt minimaal 2 jaar later beheerd.

Aan te vragen pakketten

  • L6a: Jaarlijks beheer

  • L6b: Cyclisch beheer; snoeien in contractperiode (cyclus 5-7 jaar)

  • L6c: Cyclisch beheer; snoeien in contractperiode (cyclus > 12 jaar)

 

L7: Knip- of scheerheg

 

Afbakening

  • Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.

  • Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang , 1,5 meter breed en maximaal 3 meter hoog.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Oude zandontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Aanplant 2-en/of 3 jarig inheems bosplantsoen

  • Het betreft een éénrijig element.

  • Plantafstand : 4 stuks per meter

Beheervoorschriften

  • Knip- en/of scheerwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juli en 15 maart.

  • De beheereenheid wordt in een cyclus van minimaal eenmaal per 3 jaar en maximaal eenmaal per jaar gesnoeid (geknipt/geschoren) Na het knippen of scheren heeft de heg een minimale hoogte van 0,8 meter.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van Japanse duizendknoop.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L7a: Jaarlijks scheren

  • L7b: Tweemaal scheren in contractperiode

 

L8: Bomenrij en solitaire boom

 

Afbakening

  • Een bomenrij/solitaire boom is een vrij liggend landschapselement van inheemse loofbomen dat niet kan worden gerangschikt onder andere beheertypes van deze subsidieregeling.

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond. Lanen behoren ook tot dit beheertype.

  • Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze subsidieregeling of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden.

  • De bomenrij is minimaal 50 meter lang en bestaat uit minimaal 8 en maximaal 20 bomen per 100 meter die voor subsidie in aanmerking komen. Vlakvormige boomweides, knotbomen en windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

  • Een solitaire boom bestaat uit een cluster van minimaal één en maximaal 10 bomen, welke vrijstaan in het landschap.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Dijken

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Er is geen spraken van herplantverplichting

  • Aanplant van inheemse laanbomen, mimimaal maat 10-12.

  • Plantafstand in de rij minimaal 8 meter en maximaal 12,5 meter.

  • Plantafstand in de rij minimaal 8 meter en bij dubbele rijen minimaal 6 meter tussen de rijen.

Beheervoorschriften

  • Gedurende de contractperiode worden de bomen minimaal éénmaal gesnoeid. Na het snoeien beslaat de kroon minimaal 50% van de lengte van de boom.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L8a: Cyclisch beheer diameter < 20 cm; snoeien in contractperiode

  • L8b: Cyclisch beheer diameter 20-60 cm; snoeien in contractperiode

  • L8c: Cyclisch beheer diameter > 60 cm; snoeien in contractperiode

 

L9: Knotboom

 

Afbakening

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,5 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke eigenschap van het element. Ten behoeve daarvan worden de knotboom cyclisch geknot.

  • De knotcyclus varieert tussen de 3 en 5 jaar voor wilg en populier en 7-15 jaar voor eik, es, els, haagbeuk, veldesdoorn en berk.

  • Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen. Een kleine groep bestaat uit maximaal 20 bomen.

  • Vlakvormige elementen met knotbomen, behoudens kleine groepen, horen niet tot dit beheertype maar kunnen mogelijk gerangschikt worden onder het beheertype Hakhoutbosje of Griendje mits voldaan wordt aan de eisen van deze beheertypen.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Dijken

  • Zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraat ontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Er is geen spraken van herplantverplichting

  • Aanplant inheemse soorten die als knotboom beheerd kunnen worden (schietwilg, gewone es, zwarte els, populier, haagbeuk, veldesdoorn, inlandse eik en berk).

  • Plantafstand in de rij minimaal 5 en maximaal 10 meter.

  • Voor wilg kan een 3 jarige onbewortelde stek met een lengte van ca. 2,5 meter gebruikt worden.

  • Andere soorten worden geplant als laanbomen met maat 10-12 of dikker.

Beheervoorschriften

  • Knotwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart; veldesdoorn en berk alleen tussen 1 november en 1 december.

  • De stam van een knotboom wordt minimaal op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld afgezet (geknot).

  • Gedurende de contractperiode wordt de knotboom minimaal éénmaal geknot.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Specifieke beheervoorschriften

  • Knotbomenrijen van meer dan 30 stuks worden in minimaal twee fasen geknot. Ca. de helft van de knotbomenrij wordt het ene jaar geknot en de andere helft wordt minimaal 2 jaar later geknot.

Aan te vragen pakketten

  • L9a: Cyclisch beheer diameter < 20 cm; knotten in contractperiode

  • L9b: Cyclisch beheer diameter 20-60 cm; knotten in contractperiode

  • L9c: Cyclisch beheer diameter > 60 cm; knotten in contractperiode

 

L10: Hoogstamboomgaard

 

Afbakening

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie (geen gazon).

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen met een diameter > 10 cm op 130 cm boven maaiveld en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare.

  • De hoogstamboomgaard heeft een oppervlakte van maximaal 0,5 hectare.

  • Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Oeverwal

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Er is geen sprake van herplantverplichting

  • Aanplant inheemse fruitbomen met minimale maat 8-10.

  • Plantafstand minimaal 10 x 10 meter en maximaal 15 x 15 meter.

  • Rond jonge bomen boomkorf aanbrengen indien perceel wordt beweid.

  • Minimale afstand tussen boomgaarden van aanvrager bedraagt 100 meter.

Beheervoorschriften

  • Indien het appel of peer betreft wordt de boom tenminste eenmaal in de contractperiode gesnoeid in de periode 1 juli tot 15 maart. Voor andere soorten is enkel vorm- of onderhoudsnoei nodig.

  • De stam van de hoogstamfruitboom mag niet beschadigd worden door vee. Het raster mag niet aan de boom bevestigd worden. Jonge bomen in een weiland met vee zijn voorzien van een boomkorf.

  • De onderbegroeiing wordt jaarlijks beweid, of de boomgaard wordt jaarlijks gemaaid waarbij het maaisel wordt afgevoerd.

  • Bemesting met ruige mest van rundvee en bekalking is toegestaan.

  • Bij bemesten van de boomgaard, grondbewerking en maaiwerkzaamheden worden de fruitbomen en wortels niet beschadigd

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L10a: Cyclisch beheer diameter > 10 cm: snoeien in contractperiode

 

L11: Struweelrand

 

Afbakening

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen.

  • Het doel van het beheer van het element is het behoud van de karakteristieke uitstraling en ecologische waarde. Dit wordt bereikt door onderhoud te plegen zoals het maaien, snoeien, uitdunnen en kappen van bomen.

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken.

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

  • De rand is minimaal 25 meter lang en maximaal 12 meter breed.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Dijken

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Struweelrand kan zich spontaan ontwikkelen als landbouwgrond uit productie wordt genomen. Rand kan ingezaaid worden met kruidenmengsel en 20% van de oppervlakte kan beplant worden met inheemse struiken.

Beheervoorschriften

  • Periodiek wordt de begroeiing gemaaid en/of afgezet.

  • 50% van de oppervlakte van de rand bestaande uit een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden mag periodiek gemaaid worden met een cyclus van maximaal éénmaal per 5 jaar. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.

  • Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 15 juli en 15 maart en het afzetten van struweel wordt alleen verricht in de periode tussen 1 november en 15 maart.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L11a: Jaarlijks beheer

  • L11b: Cyclisch beheer; afzetten struweel

 

L12: Poel en klein historisch water

 

Afbakening

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.

  • Alleen een poel groter dan 200 m2 mag in verbinding staan met sloten of greppels wanneer sprake is van een natuurlijke eenheid die vrij afwatert en ‘geen afwatering’ een risico voor omgeving kan veroorzaken. Veenputten mogen in verbinding staan met het slotenstelsel in het gebied.

  • Het element heeft een oppervlakte van minimaal 100 en maximaal 5000 m2.

  • Vijvers die een onderdeel zijn van een park- of tuinaanleg en sloten vallen niet onder dit beheertype.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veen ontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Oppervlakte van een nieuwe poel gemeten vanaf insteek talud met maaiveld is maximaal 500 m2. Oppervlakte inclusief landbiotoop is maximaal 700 m2. Diepte poel maximaal 1,70 meter.

  • Taluds minimaal 1:3.

  • De laagste grondwaterstand van de locatie waar de poel wordt aangelegd is niet dieper dan 1,30 cm onder het maaiveld.

  • Landbiotoop rond poel en droog gedeelte van de oevers mag ingezaaid worden met mengsel met inheemse kruiden of voorzien van kruidenrijk hooi/maaisel.

  • Voor poelen (‘basisbiotoop’) die aangelegd worden t.b.v. de boomkikker geldt maximaal 2000 m², een diepte van maximaal 1,5 meter en taludverhoudingen van 1:8 tot 1: 10.

Beheervoorschriften

  • Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de periode 15 maart tot 15 juni uit open water. De waterdiepte van de in de diepste delen van de poel is minimaal 0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.

  • Een incidentele droogval is toegestaan in de periode 15 juni tot 15 november.

  • Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond/gebaggerd.

  • Maximaal 20% van de oppervlakte van de oevers bestaat uit opslag van bomen of struiken. Het teveel aan opslag wordt verwijderd.

  • Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen. Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd.

  • Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan

  • Er mogen geen vissen worden uitgezet of gekweekt.

  • Er mogen geen gedomesticeerde watervogels in de poel worden gehouden.

  • Er mogen geen uitheemse waterplanten in de poel worden aangeplant.

  • De poel wordt niet gebruikt voor hemelwateropvang van daken en erven.

  • Maaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element.

  • Er vindt geen wateronttrekking plaats, behalve ten behoeve van het drenken van vee op aangrenzende percelen.

  • Niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Aan te vragen pakketten

  • L12a: Jaarlijks beheer poel < 175 m2; jaarlijks oever maaien

  • L12b: Cyclisch beheer poel< 175 m2; opschonen /baggeren in contractperiode

  • L12c: Jaarlijks beheer poel > 175 m2; jaarlijks oever maaien

  • L12d: Cyclisch beheer poel > 175 m2; opschonen/baggeren in contractperiode

 

L13: Natuurvriendelijke oever

 

Afbakening

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande watervoerende waterloop, in de vorm van een drasberm, plasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse kruidachtige planten. De oeverbegroeiing kan overwegend uit riet bestaan (rietoever) of uit diverse grassen en kruiden (graskruidenoever).

  • De oever heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van tenminste 3 meter en maximaal 10 meter

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Zeekleigebied

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Oude zandontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in de vorm van een drasberm, plasberm of een flauw talud

  • Bij peilgestuurde gebieden:

    • o

      wordt de plasberm uitgegraven tot 50 cm onder tot 10 boven het zomerpeil.

    • o

      wordt drasberm uitgegraven tot 10 cm onder tot 10 boven het zomerpeil.

    • o

      bij afwezigheid van een plas-dras oever is een flauw talud minimaal 1:3 of flauwer. Het talud wordt uitgegraven vanaf de slootbodem tot het maaiveld

  • Bij vrij afwaterende gebieden:

    • o

      ligt de bodem van de oever boven de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterpeil).

Beheervoorschriften

  • De beheereenheid wordt in een cyclus van minimaal éénmaal per 2 jaar en maximaal éénmaal per jaar gemaaid. Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart en worden gefaseerd uitgevoerd.

  • Maximaal 20% van de oppervlakte van het element bestaat uit struweel. Teveel aan struweel wordt verwijderd.

  • De beheereenheid wordt niet beweid.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.

  • Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de natuurvriendelijke oever.

Aan te vragen pakketten

  • L13a: Graskruidenoever; jaarlijks maaien

  • L13b: Rietoever; eenmaal per 2 jaar maaien

 

L14: Infiltratiegreppel

 

Afbakening

  • Een infiltratiegreppel is een greppel die niet in directe verbinding staat met het oppervlaktewatersysteem.

  • De greppel ligt evenwijdig aan een A-waterloop en begint op minimaal 2 en maximaal 10 meter afstand vanaf de insteek van de waterloop.

  • De greppel heeft een bovenbreedte van minimaal één meter en lengte van minimaal 25 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • De greppel kan niet liggen in een zone/strook die gereserveerd is voor onderhoud van de A-waterloop.

  • De greppel mag niet worden aangelegd in beschermde grondwaterwingebieden.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Beekdal en broekontginning

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Infiltratiegreppel/-zone wordt aangelegd in de vorm van (brede) sloot met een bovenbreedte van minimaal één meter en een gemiddelde diepte van 0,40-0,50 meter.

Beheervoorschriften

  • De infiltratiegreppel wordt minimaal eenmaal per 2 jaar uitgemaaid zodat de greppel een bovenbreedte van minimaal 1,30 meter en een diepte van 50 cm behoud.

  • Het maaisel mag niet verwerkt worden in het element.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Grondbewerking van aanliggende landbouwgrond mag niet leiden tot schade aan het element.

  • Het element mag niet worden beschadigd door vee. Een raster ter bescherming mag niet aan het element bevestigd worden.

  • Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden in het profiel van de greppel.

Aan te vragen pakketten

  • L14a: Jaarlijks beheer

 

L15: Waterbergingsvoorziening

 

Afbakening

  • Een waterbergingsvoorziening is een laagte met een kruidachtige begroeiing of broekbos of een ondiepe plas die tijde van hoge waterstanden extra water kan bergen.

  • Een waterbergingsvoorziening heeft een oppervlakte van maximaal 5000 m2.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Open beemdengebied

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Een waterbergingsvoorziening wordt aangelegd in de vorm van een natte laagte die na enige tijd droogvalt of een ondiepe plas met permanent water.

  • Eisen voor peilgestuurde gebieden

    • -

      Bij een natte laagte of broekbos ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening tot 10 cm onder tot 10 cm boven het zomerpeil.

    • -

      Bij een ondiepe plas ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening tot 100 cm onder het zomerpeil.

  • Eisen voor vrij afwaterende gebieden

    • -

      Bij een natte laagte of broekbos in vrij afwaterende gebieden ligt de bodem van de waterbergingsvoorziening op minimaal 50 cm onder maaiveldhoogte en niet onder de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterpeil).

  • Om waterbergingsmogelijkheden te maximaliseren kunnen kunstwerken (stuw, knijpduiker) toegepast worden. Een kunstwerk is noodzakelijk als afwatering plaatsvindt naar een sloot of waterloop.

Beheervoorschriften

  • De beheereenheid wordt niet beweid.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan.

  • Lozen van “niet organische stoffen” en ander ‘afval’ is ook niet toegestaan.

  • Toepassen van meststoffen is niet toegestaan.

  • Infiltratie van water via pijpleiding(en) naar grondwater is niet toegestaan.

  • De beheereenheid wordt niet beschadigd door werkzaamheden op aangrenzende gronden.

  • Zwerfvuil wordt ten minste één keer per jaar verwijdert.

Specifieke beheervoorschriften

  • L15a: De beheereenheid wordt éénmaal per jaar gemaaid. Maaiwerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 oktober en 1 maart. Het maaisel wordt afgevoerd.

  • L15b: Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de plas bestaat in de periode 15 maart tot 15 juni uit open water. Een incidentele droogval is toegestaan in de periode 15 juni tot 15 november. Maximaal 20% van de oppervlakte van de oevers bestaat uit opslag van bomen of struiken. Oevers worden jaarlijks gemaaid.

  • L15c: Minimaal 80% van het broekbos wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet in de periode tussen 1 november en 15 maart. De gemiddelde diameter van het hakhout, behoudens de eventuele overstaanders, is maximaal 15 cm op 1 m boven de hakhoutstoof (beheereenheden met grotere dikte dienen afgezet te worden). Snoeihout moet afgevoerd worden uit de beheereenheid. Element wordt in contractperiode afgezet.

Aan te vragen pakketten

  • L15a: Waterbergingsvoorziening- Natte laagte

  • L15b: Waterbergingsvoorziening- Ondiepe plas

  • L15c: Waterbergingsvoorziening- Broekbos; element afzetten in contractperiode

G1: Botanische weiderand

 

Afbakening

  • De rand ligt op blijvend grasland langs een landschapselement (L-type) of langs een waterloop met een KRW-doelstelling.

  • Een botanische weiderand is een rand op grasland die beweid wordt en niet wordt bemest (behoudens mest van het weidende vee) en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen in het groeiseizoen..

  • Een botanische weiderand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 3 en maximaal 6 meter

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Indien in de rand 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie het beheer gestart worden.

  • Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn: duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • De rand wordt niet bemest (behoudens mest van weidend vee).

  • De rand mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaai is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te vergroten.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

Aan te vragen pakketten

  • G1a: Jaarlijks beheer

 

G2: Botanische hooilandrand

 

Afbakening

  • Een botanische hooilandrand is een rand op blijvend grasland die gehooid wordt, niet wordt bemest en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen in het groeiseizoen.

  • Een botanische hooilandrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 3 en maximaal 6 meter m.u.v. randen op dijken en in natuurelementen langs ecologische verbindingszones. Deze randen mogen een breedte hebben tot maximaal 25 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Een permanente botanische hooilandrand is een rand waarvoor een vergoeding voor grondwaardedaling voor het uit productie nemen van landbouwgrond is ontvangen.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Zeekleigebied

  • Dijken in zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Komgebied

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Indien in de rand 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie het beheer gestart worden.

  • Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn: duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver

  • In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • De rand wordt gemaaid na 1 juli en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.

  • De rand wordt niet beweid.

  • De rand wordt niet bemest.

  • De rand mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaaien is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te vergroten.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.

Specifieke beheervoorschriften

  • G2a: onder voorwaarde dat er op de grond geen kwalitatieve verplichting rust voor de instandhouding van het pakket

  • G2a: het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met een aanvraag voor functiewijziging van de betreffende grond.

Aan te vragen pakketten

  • G2a: Jaarlijks beheer agrarische grond

  • G2b: Jaarlijks beheer natuurgrond

 

G3: Wilde bijenrand op grasland

 

Afbakening

  • Een wilde bijenrand is een rand op blijvend grasland die niet beweid en bemest wordt, gefaseerd wordt beheerd en waar minimaal 4 indicatorsoorten in voorkomen.

  • Een wilde bijenrand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 6 en maximaal 12 meter m.u.v. randen op dijken en in natuurelementen langs ecologische verbindingszones. Deze randen mogen een breedte hebben tot maximaal 25 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

  • Een permanente wilde bijenrand op grasland is een rand waarvoor een vergoeding voor grondwaardedaling voor het uit productie nemen van landbouwgrond is ontvangen.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Zeekleigebied

  • Dijken

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Indien in de rand al 4 indicatorsoorten aanwezig zijn kan vanuit deze uitgangssituatie het beheer gestart worden.

  • Indien er geen 4 indicatorsoorten in de rand voorkomen wordt de rand eenmalig ingezaaid met een zaadmengsel waarin minimaal de volgende indicatorsoorten in opgenomen zijn: duizendblad, knoopkruid, gewone margriet, gewone rolklaver, witte klaver.

  • De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel niet beschaduwd.

  • In geval van een bijdrage voor grondwaardedaling kan de rand worden geplagd. Na plaggen kan kruidenrijk maaisel worden opgebracht of worden ingezaaid met een zaadmengsel.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.

  • De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50% van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.

  • De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.

  • Het grasland mag niet worden gescheurd, gefreesd of heringezaaid. Doorzaai/herinzaai is, na overleg en advies van de veldcoördinator, toegestaan om de kruidenrijkdom te vergroten.

  • De rand wordt niet bemest.

  • De rand wordt niet beweid.

  • Slootmaaisel, bagger, maaisel en tuinafval mogen niet verwerkt worden in de beheereenheid

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.

Specifieke beheervoorschriften

  • G3a onder voorwaarde dat perceel 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aantoonbaar landbouwkundig in gebruik waren (blijkend uit de Basisregistratie Gewaspercelen) dan wel aansluit op eerdere beheerperiode voor groenblauwe diensten.

  • G3a onder voorwaarde dat er op de grond geen kwalitatieve verplichting rust voor de instandhouding van het element

  • G3a het pakket kan niet wordt aangevraagd in combinatie met en aanvraag voor functiewijziging voor betreffend grond.

Aan te vragen pakketten

  • G3a: Jaarlijks beheer agrarische grond

  • G3b: Jaarlijks beheer natuurgrond

 

B1: Wintervoedselrand op bouwland

 

 

Afbakening

  • Een wintervoedselrand ligt langs bouwland en wordt jaarlijks ingezaaid met een wintervoedselmengsel dat voor 90% uit granen bestaat.

  • De rand blijft in de winter overstaan.

  • De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 6 en maximaal 12 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Zeekleigebied

  • Komgebied

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • De rand wordt jaarlijks ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel niet beschaduwd.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • De rand wordt jaarlijks tussen 16 maart en 30 april ingezaaid met in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid. Er wordt ingezaaid met niet ontsmet zaaizaad.

  • Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daaropvolgende jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.

  • De rand wordt niet gebruikt als pad.

  • De beheereenheid mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.

Specifieke voorwaarde

  • B1a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal en Uiterwaarden.

  • B1b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning en Langstraatontginning.

Aan te vragen pakketten

  • B1a: Jaarlijks beheer op kleigrond

  • B1b: Jaarlijksbeheer op zandgrond

 

B2: Wilde bijenrand op bouwland

 

Afbakening

  • Een wilde bijenrand ligt langs bouwland en bestaat voor 100% uit een meerjarig kruidenmengsel.

  • De rand wordt gefaseerd beheerd.

  • De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van minimaal 6 en maximaal 12 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • De rand wordt eenmalig ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel niet beschaduwd.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • Het gewas wordt jaarlijks 1 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.

  • De eerste maaibeurt is tussen 1 juli en 1 augustus en bij deze maaibeurt wordt 50% van de beheereenheid niet gemaaid en blijft overstaan.

  • De tweede maaibeurt is tussen 15 september en 15 november en dan wordt het deel dat nog niet gemaaid is gemaaid. Het overige deel blijft staan.

  • De rand wordt niet bemest.

  • De rand wordt niet beweid.

  • De rand wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.

  • Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

Specifieke voorwaarde

  • B2a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen; Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal en Uiterwaarden.

  • B2b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning en Langstraatontginning.

Aan te vragen pakketten

  • B2a: Jaarlijks beheer op kleigrond

  • B2b: Jaarlijks beheer op zandgrond

 

B3: Patrijzenrand op bouwland

 

Afbakening

  • Een patrijzenrand ligt op bouwland en bestaat voor 50% uit een meerjarig laagblijvend graskruidenmengsel en 50% van de rand wordt jaarlijks ingezaaid met een wintervoedselmengsel.

  • De rand heeft een minimale lengte van 25 meter en een breedte van 12 meter.

  • Bij de ontsluiting van een perceel kunnen twee beheereenheden, met een afstand van minder dan 5 meter, als één beheereenheid worden aangevraagd.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Zeekleigebied

  • Komgebied

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Graskruidenstrook eenmalig inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • Wintervoedselstrook jaarlijks inzaaien met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel niet beschaduwd.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • De rand wordt niet beweid.

  • Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • De rand bestaat uit twee even grote, evenwijdig lopende stroken te weten de:

    • o

      Graskruidenstrook

      • Deze strook wordt jaarlijks minimaal 1 en maximaal 2 keer gemaaid en het maaisel wordt binnen 14 dagen na het maaien afgevoerd. De eerste maaibeurt is na 1 juli. Het maaisel wordt binnen 14 dagen afgevoerd.

      • Deze strook wordt niet bemest.

      • Deze strook wordt niet gebruikt als pad, behoudens voor het schonen van aanliggende sloot.

    • o

      Wintervoedselstrook

      • De strook wintervoedsel wordt jaarlijks ingezaaid en niet geoogst.

      • Er wordt een rustperiode in acht genomen van 15 mei tot 1 maart van het daaropvolgende jaar. In de rustperiode vinden in de beheereenheid geen bewerkingen plaats.

      • Deze strook wordt niet gebruikt als pad.

      • Deze strook mag om de 2 jaar bemest worden met vaste/ruige rundermest.

Specifieke voorwaarde

  • B3a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen; Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwalen en Uiterwaarden.

  • B3b betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning en Langstraatontginning.

Aan te vragen pakketten

  • B3a: Jaarlijks beheer op kleigrond

  • B3b: Jaarlijks beheer op zandgrond

 

B4: Bloemenblok voor akkervogels op bouwland

 

Afbakening

  • Een bloemenblok ligt op bouwland en 50% van de oppervlakte wordt jaarlijks geploegd en opnieuw ingezaaid.

  • Een bloemenblok heeft een minimale lengte van 25 meter en is maximaal 0,5 hectare groot en minimaal 18 meter breed.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Zeekleigebied

  • Komgebied

  • Oeverwal

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • De rand wordt ingezaaid met en in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • De rand is zongericht en zon beschenen en wordt overdag minimaal 50% van het dagdeel niet beschaduwd.

  • De beheereenheid mag niet direct grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand tussen de beheereenheden is minimaal 50 meter.

Beheervoorschriften

  • In april van het eerste jaar wordt de beheereenheid volledig ingezaaid met in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel en zaaidichtheid.

  • In de volgende 5 jaar wordt in april beurtelings de helft van de beheereenheid ondergewerkt en opnieuw ingezaaid met een in de subsidieregeling voorgeschreven zaadmengsel met zaaidichtheid

  • De beheereenheid wordt niet gemaaid of beweid.

  • De beheereenheid mag gedeeltelijk 1 keer per jaar worden bemest, en wel het gedeelte dat wordt

  • Geploegd/geklepeld en opnieuw wordt ingezaaid. Indien er bemest wordt is alleen rundermest toegestaan. Andere vormen van dierlijke mest en kunstmest zijn niet toegestaan;

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

  • Er wordt geen bagger of slootmaaisel op de beheereenheid opgebracht.

  • De beheereenheid wordt niet gebruikt als pad.

Specifieke voorwaarde

  • B4a betreft aanvragen in de volgende landschapstypen: Zeekleigebied, Komgebied, Oeverwal en Uiterwaarden.

  • B4b betreft aanvragen op landschapstypen: Oude zandontginning, Jonge zand- en/of veenontginning en Langstraatontginning

Aan te vragen pakketten

  • B4a: Jaarlijks beheer op kleigrond

  • B4b: Jaarlijks beheer op zandgrond

 

W1: Wandelpad over boerenland

 

Afbakening

  • Een wandelpad over boerenland is een toegankelijk pad voor wandelaars dat over landbouwgrond loopt.

  • Het wandelpad heeft een breedte van minimaal 1 en maximaal 3 meter.

  • Het wandelpad vormt een onderdeel van een doorgaande wandelstructuur.

Element past binnen landschapstype(n):

  • Oude zandontginning

  • Jonge zand- en/of veenontginning

  • Beekdal en broekontginning

  • Open beemdengebied

  • Zeekleigebied

  • Dijken in zeekleigebied

  • Oeverwal

  • Komgebied

  • Uiterwaarden

  • Langstraatontginning

Inrichtingseisen bij aanleg nieuw element

  • Het wandelpad sluit aan op bestaande routestructuren.

  • Het wandelpad wordt aangeduid met bewegwijzering.

  • Het wandelpad wordt ingezaaid met een laagblijvend grasmengsel als het pad wordt aangelegd op bouwland.

Beheervoorschriften

  • Het wandelpad moet 364 dagen per jaar opengesteld zijn van zonsopgang tot zonsondergang.

  • Het wandelpad bestaat uit gras en wordt zodanig beheerd dat een goede begaanbaarheid gewaarborgd is.

  • De begroeiing is maximaal 20 cm hoog.

  • Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, m.u.v. pleksgewijze (max. 10% van de oppervlakte) en driftvrije bestrijding van akkerdistel, brandnetel, ridderzuring, jacobskruiskruid en Japanse duizendknoop.

Aan te vragen pakketten

  • W1: Jaarlijks beheer

     

Lijst inheemse soorten, indicator soorten en zaadmengsels

 

Inheemse soorten

 

Bosplantsoen bomen en struiken: Een van de volgende soorten:

Wilde appel(Malus sylvestris); Ruwe berk (Betula pendula); Zachte berk (Betula pubescens); Aalbes (Ribes rubrum); Zwarte bes (Ribes nigrum); Beuk (Fagus Sylvatica); Bosroos (Rosa arvensis); Eglantier(Rosa rubiginosa); Zomereik (Quercus robur); Wintereik (Quercus petrea); Zwarte els (Alnus glutinosa); Gagel (Miryca gale); Gelderse roos (Viburnum opulus); Haagbeuk (Carpinus betulus); Hazelaar (Corylus avellana); Heggeroos (Rosa corymbifera); Hondsroos (Rosa canina); Hulst (Ilex aquifolium); Steel iep (Ulmus laevis); Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus); Tamme kastanje (Castanea sativa); Zoete kers (Prunus avium); Rode kornoelje (Cornus sanguinea); Gele kornoelje (Cornus mas); Kraagroos (Rosa agrestis); Krenteboompje (Amelanchier lamarckii);Wilde liguster (Ligustrum vulgare); Kleinbladige linde (Tilia cordata); Hollandse Linde (Tilia vulgaris);Lijsterbes (Sorbus aucuparia); Eenstijlige Meidoorn (Crataegus monogyna);Tweestijlige Meidoorn (Crataegus laevigata);Mispel (Mespilus germanica);Wilde Peer (Pyrus pyraster);Sleedoorn (Prunus spinosa);Veldesdoorn (Acer campestre);Gewone Vlier (Sambucus nigra);Bergvlier (Sambucus racemosa);Inheemse Vogelkers (Prunus padus);Vuilboom (Rhamnus frangula);Wegedoorn (Rhamnus catharticus); Amandel Wilg (Salix triandra);Bittere wilg (Salix purpurea);Boswilg (Salix caprea); Grauwe wilg (Salix cinerea);Katwilg (Salix viminalis); Geoorde wilg (Salix aurita);Kraakwilg (Salix fragilis); Kruipwilg (Salix repens); Laurierwilg (Salix pentandra); Schietwilg (Salix alba)

 

Laanbomen: Een van de volgende bomen:

Zomereik (Quercus robur); Wintereik (Quercus petrea); Grauwe abeel (Populus canescens*); Ruwe berk (Betula pendula); Beuk (Fagus sylvatica); Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus*);; Haagbeuk (Carpinus betulus); Iep, diverse klonen (Ulmus*); Tamme Kastanje (Castanea sativa); Zoete Kers (Prunus avium); Kleinbladige Linde (Tilia cordata*); Grootbladige Linde (Tilia platyphyllos); Hollandse Linde (Tilia vulgaris); Noot (Juglans regia); Zwarte Populier (Populus nigra*) ; Populier‘Canadapopulier’ (Populus x canadensis*); Schietwilg (Salix alba); Inheemse Hoogstamfruitbomen

*Bij deze soorten worden de volgende cultivars als inheems aangemerkt: Populus canescens ‘De Moffart en Witte van Haamstede’; Acer pseudeplatanus ‘ Negenia en Rotterdam’Ulmus ‘Dodoens Clusius en Lobel’; Tilia cordata ‘ Erecta en Roelvo’; Tilia vulgaris ‘Pallida’; Populus x canadensis ‘div. cultivars’; Populus nigra ‘div. cultivars m.u.v. Italica’; Salix alba ‘ Liempde, Belders’.

 

 

Hoogstamfruitbomen: Diverse soorten appels, peren, pruimen en kersen

 

Indicatorsoorten voor de beheerpakketten botanische weiderand, botanische hooilandrand en wilde bijenrand op grasland

Duizendblad; Madeliefje; Pinksterbloem; Knoopkruid; Hoornbloemsoorten (o.a. gewone hoornbloem); Cichorei; Kale jonker;

Streepzaadsoorten; Wilde peen; Walstrosoorten; Ooievaarsbeksoorten; Hertshooisoorten; Gewoon biggenkruid;

Leeuwentandsoorten (o.a. herfstleeuwetand); Gewone margriet; Rolklaversoorten (o.a. gewone rolklaver en

moerasrolklaver); Echte koekoeksbloem; Wederiksoorten; Smalle weegbree; Potentilla soorten; Brunel; Boterbloemsoorten

(m.u.v. blaartrekkende boterbloem); Zuringsoorten (m.u.v. Ridderzuring); Grasmuur; Boerenwormkruid; Paardenbloem;

Klaversoorten (o.a. witte en rode klaver); Ereprijssoorten; Wikkesoorten (m.u.v voederwikke)

 

Zaadmengsels

Botanische weiderand: Duizendblad, Knoopkruid, Gewone margriet, Gewone rolklaver, Witte klaver.

 

Botanische hooilandrand: Duizendblad, Knoopkruid, Gewone margriet, Gewone rolklaver, Rode klaver.

 

Wintervoedselrand op bouwland: 90% bestaat uit de volgende samenstelling: Zomertarwe (korte soort) (Triticum) 50%; Zomergerst (korte soort) (Hordeum distochon)25%; Triticale (Triticale x triticale) 10%; Boekweit (Fagopyrum esculentum)10%.

 

Patrijzenrand op bouwland:

onderdeel Bloemen : Gewone rolklaver 30%; Witte klaver 5% en Rood zwenkgras en/of veldbeemdgras 65%

onderdeel Wintervoedselstrook : Bestaat voor 90% uit: Zomertarwe (korte soort) (Triticum) 50%; Zomergerst (korte soort) (Hordeum distochon)25%; Triticale (Triticale x triticale) 10%; Boekweit (Fagopyrum esculentum)10%.

 

Bloemenblok voor akkervogels op bouwland:

Boekweit (Fagopyrum esculentum) 20%; Vlas (Linum usitatissimum) 19%; Zonnebloem (Helianthus annuus)8%; Haver (Avena sativa)8%; Bladramanas (Raphanus sativus) 8%; Oude rogge (Secale multicaule) 8%; Bladkool (Brassica oleracea) 7%; Venkel (Foeniculum vulgare) 6%; Grote kaardebol (Dipsacus fullonum) 6%; Chicorei(Cichorium intybus) 5%; Honingklaver (Melilotus officinalis)3%; Luzerne Medicago sativa 2%

Bijlage 4 behorende bij artikel I, onder P, van de Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

Bijlage 5 behorende bij artikel 7, tweede lid, onder a, en derde lid, van de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

 

 

bedrag per eenheid exclusief BTW

bedrag per eenheid inclusief BTW

Eenheid

Aanleg beplantingen

 

 

 

Laanboom en hoogstamfruitboom maat 10-12

€ 66,74

€ 76,77

stuks

Eenjarige bewortelde stek en 3 jarige wilgenpoten

€ 11,21

€ 13,14

stuks

Bosplantsoen; conventioneel geteeld en autochtone-herkomst (excl. (dijk)taluds)

€ 1,60

€ 1,85

stuks

Bosplantsoen; conventioneel geteeld en autochtone-herkomst op (dijk)taluds

€ 2,16

€ 2,52

stuks

Populier en wilg maat 10-12 en veren langzaamgroeiende soorten lengte 200-250 cm

€ 17,81

€ 20,33

stuks

 

 

 

 

Aanbrengen rasters ter bescherming van beplanting

 

 

 

Plaatsen veeraster; palen op 4 meter afstand en 2 puntdraden

€ 4,10

€ 4,95

meter

Plaatsen elektrisch veeraster; palen op 10 meter afstand en 2 draden

€ 3,18

€ 3,84

meter

Plaatsen schapenraster; palen op 3 meter en zwaar gelijkmatig ursusgaas van 100 cm hoogte

€ 10,07

€ 12,18

meter

Plaatsen boomkorf; type schaap

€ 20,14

€ 24,37

stuks

Plaatsen boomkorf; type rund

€ 39,69

€ 48,02

stuks

 

 

 

 

Aanbrengen recreatieve voorzieningen

 

 

 

Klaphekje van inlands eiken of tamme kastanje

€ 500,00

€ 605,00

stuks

Toruniquette

€ 352,50

€ 426,53

stuks

Overstapje dubbel

€ 193,13

€ 233,68

stuks

markeringspaal

€ 27,85

€ 33,70

stuks

Openstellingsbord

€ 99,00

€ 119,79

stuks

Informatiepaneel

€ 706,25

€ 854,56

stuks

Boomstambrug 3meter

€ 1.890,00

€ 2.286,90

stuks

Boomstambrug 5 meter

€ 3.300,00

€ 3.993,00

stuks

boomstambriug 7,5 meter

€ 4.500,00

€ 5.445,00

stuks

boomstambrug 10 meter

€ 5.700,00

€ 6.897,00

stuks

zitbank 2 meter breed

€ 380,00

€ 459,80

stuks

 

 

 

 

Grondverzet

 

 

 

ontgraven en verwerken grond tbv aanleg poel, natuurvriendelijke oever, infiltratiegreppel, waterbergingsvoorziening

€ 4,55

€ 5,51

m3

ontgraven en verwerken bouwvoor t.b.v. ontwikkeling schraalland

€ 4,55

€ 5,51

m3

 

 

 

 

Inzaaien botanische hooilandrand en wilde bijenrand op grasland

 

 

 

aanschaf en inzaaien graskruidenmengsel

€ 1.516,67

€ 1.835,17

ha.

Toelichting behorende bij de Tweede wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant

I. Algemeen

 

Op 13 juni 2020 is de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant in werking getreden. Hierbij deden 16 gemeenten mee aan de regeling. Op 15 oktober 2020 heeft een eerste wijziging van de subsidieregeling plaatsgevonden, vanwege uitbreiding tot 36 gemeenten en een aantal kleine correcties in de regeling. De onderhavige tweede wijziging voorziet opnieuw in uitbreiding van het aantal gemeenten tot 51 gemeenten en tevens in uitbreiding met 4 waterschappen. Daarnaast is opnieuw een aantal correcties op de regeling doorgevoerd, die zorgen voor een bredere dekking van de subsidieregeling in Brabant. Het toetreden van de waterschappen tot de regeling zorgt tevens voor een bredere inzetbaarheid van de regeling door de mogelijkheid tot landschappelijke ontwikkeling met water gerelateerde elementen. Met deze wijziging wordt het aanvraagtijdvak voor subsidie verlengd tot en met 29 april 2022 en worden de subsidieplafonds gewijzigd.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel I (Wijziging Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

 

Onder A (artikel 1)

In de subsidieregeling wordt bij de elementen een onderscheid gemaakt tussen “bouwland” en “grasland”. Artikel 1 bevatte echter geen omschrijving van deze begrippen. Deze zijn nu toegevoegd, waarbij aansluiting is gezocht bij de wijze waarop deze begrippen worden gehanteerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voorts zijn begripsbepalingen opgenomen van de verschillende thema’s waarop een project betrekking kan hebben. Hierdoor kan in artikel 4 op verkorte wijze naar de thema’s verwezen worden. De begripsbepalingen sluiten aan bij de benamingen zoals reeds gehanteerd in de toelichting op de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 6 op pagina 39 van Pb 2020, 3652).

 

Onder B (artikel 2)

In artikel 2 was een tweetal onjuiste verwijzingen opgenomen. Dit is met dit onderdeel hersteld.

 

Onder C (artikel 4)

In artikel 4 zijn de themanamen opgenomen zoals die in de begripsbepalingen in artikel 1 zijn opgenomen. Voorts is artikel 4, onder a, inhoudelijk gewijzigd. Projecten gericht op het wijzigen van de functie van de grond van landbouwgrond naar natuur (functiewijziging) in combinatie met de watergerelateerde activiteiten in artikel 4, onder f en h, zijn als aparte categorie projecten opgenomen in artikel 4, onder j. Het gaat hierbij om projecten waarvoor subsidieplafonds van de waterschappen (artikel 10, tweede lid) gelden. Voorts is artikel 4, onder a, zodanig gewijzigd dat subsidie kan worden verstrekt voor een project dat betrekking heeft op functiewijziging in combinatie met het versterken van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het agrarisch cultuurlandschap (landschapsontwikkeling), tenzij dat ten behoeve van het element hoogstamboomgaard gebeurt. Daarnaast is artikel 4, onder a, zodanig gewijzigd dat subsidieverstrekking niet langer mogelijk is voor een project dat betrekking heeft op functiewijziging in combinatie met het versterken van biodiversiteit ten behoeve van boerenlandvogels en insecten (boerenlandvogels en bijen).

 

Onder D (artikel 6)

Eerste lid, onder e

Artikel 6, eerste lid, onderdeel e, onder 1˚, is verruimd zodat een project niet enkel kan worden uitgevoerd op grond met de bestemming agrarisch, maar eveneens op grond met de bestemming agrarisch met waarden, niet zijnde agrarisch bedrijf. Tevens is een onderdeel aan artikel 6, eerste lid, onder e, toegevoegd, waardoor het eveneens mogelijk is dat een project wordt uitgevoerd op landbouwgrond binnen de bestemming verkeer.

 

Eerste lid, onder g

Voorts is het eerste lid, onder g, gewijzigd. Bepalend is dat de subsidieaanvrager vanaf het moment waarop het beheer start (hetgeen niet gelijk hoeft te zijn aan het moment van de subsidieaanvraag) voor minimaal zes jaar het gebruiksrecht heeft over de grond waarop het project betrekking heeft. De subsidieaanvrager vermeldt de ingangsdatum van het beheer bij de subsidieaanvraag.

 

Tweede lid, onder c

Voor de wijziging van het tweede lid, onder c, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.

 

Vijfde lid en artikel II Overgangsbepaling

Een project als bedoeld in artikel 4, onder d, kan niet langer zien op het beheer van botanische weiderand in combinatie met het beheer van een element, genoemde onder a tot en met i. In plaats daarvan kan een dergelijk project zien op botanische hooilandrand of wilde bijenrand op grasland in combinatie met het beheer van een element, genoemd onder a tot en met i. Beide elementen beschikken over twee beheerpakketten; één voor agrarisch gebruik en een voor die locaties waar de functie is gewijzigd naar natuur. Artikel II bevat een overgangsbepaling en regelt dat artikel 6, vijfde lid, zoals dat luidt de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling van toepassing blijft op subsidieaanvragen die reeds ingediend zijn, maar waarop nog niet is beslist.

 

Zevende lid, onder b, tiende lid, onder b, en elfde lid, onder b

In genoemde onderdelen is toegevoegd dat het project eveneens in overeenstemming dient te zijn met de keur van het desbetreffende waterschap.

 

Negende lid

Voor het verkrijgen van subsidie voor een project als bedoeld in artikel 4, onder g, is vereist dat het perceel waarop het project betrekking heeft ten minste 5 jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor ten minste 65% landbouwkundig in gebruik is. In praktijk blijkt het onwenselijk te eisen dat het perceel waarop het project betrekking heeft, volledig agrarisch in gebruik is. Dat zou namelijk betekenen dat ook reeds op het perceel aanwezige randen landbouwkundig in gebruik dienen te zijn. Met deze wijziging wordt dat voorkomen.

 

Twaalfde lid (nieuw)

Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 4.

 

Dertiende lid, onderdeel c, onder 2˚ (nieuw)

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat een schaalgrootte van 1:10.000 voor het inrichtingsplan te groot is. Om die reden is dit nu gewijzigd in een schaalgrootte van 1:2.000.

 

Onder E (artikel 7)

Indien een project enkel betrekking heeft op beheer dan is er geen sprake van legeskosten of kosten voor bodemkundig of archeologisch onderzoek die voor subsidie in aanmerking komen. Artikel 7 is daarop aangepast.

 

Onder G (artikel 10)

De subsidieplafonds in artikel 10 zijn gewijzigd. Tevens zijn er verschillende gemeenten en waterschappen met daarbij behorende subsidieplafonds toegevoegd aan artikel 10. Hierdoor is het mogelijk dat ook subsidie wordt verstrekt voor projecten die worden uitgevoerd op gronden die vallen binnen de territoriale bevoegdheid van die gemeenten respectievelijk waterschappen.

 

Onder I (artikel 14, vierde lid (nieuw)) en K (schrappen artikel 16, onder d)

Aan artikel 14 is een lid toegevoegd dat bepaalt dat voor zover een project betrekking heeft op de aanleg van een element, de subsidieontvanger binnen dertien weken na realisatie van de aanleg een gereedmelding dient te doen, en daarbij een financieel verslag dient te overleggen dat betrekking heeft op die aanleg. Op die manier kan afrekening plaatsvinden op daadwerkelijk aangelegde elementen en kunnen er, indien nodig, aanpassingen in het te verstrekken subsidiebedrag worden aangebracht, mocht de daadwerkelijke aanleg afwijken van de aanleg zoals voorzien ten tijde van de subsidieaanvraag. Artikel 16, onder d, is geschrapt, aangezien een financieel verslag alleen vereist is voor zover een project (mede) de aanleg van een element omvat. Aangezien een project naast aanleg ook beheer van een element kan omvatten, kan het doen van de gereedmelding van de aanleg en het overleggen van een financieel verslag ook een tussentijdse verplichting vormen en is derhalve artikel 14 en niet artikel 16 (dat ziet op de verantwoording bij de uiteindelijke subsidievaststelling) het geschikte artikel om deze verplichting in op te nemen.

 

Onder L (artikel 17)

Artikel 17, derde lid, is zodanig gewijzigd dat voor wat betreft subsidies voor beheer niet langer de verplichting geldt dat de gedeelten waarin het subsidievoorschot wordt betaald gelijk dienen te zijn. Hierdoor is het mogelijk rekening te houden met mogelijk cyclisch beheer van elementen (dat wil zeggen beheer dat niet jaarlijks terugkomt, maar eens in de x jaar).

 

Onder M (bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

Bijlage 1, de landschapstypenkaart, is aangepast wat betreft begrenzingen van een aantal landschapstypen. De bodemkaart, welke is gebruikt om te komen tot landschapstypen, bleek op onderdelen niet te kloppen. Dit is hersteld en daarmee is ook de landschapstypenkaart aangepast.

 

Onder N (bijlage 2 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

De themagebiedenkaart in bijlage 2 is uitgebreid wat betreft aantallen subkaarten, omdat de vier Brabantse waterschappen zijn aangesloten. Daarnaast is de inhoud van de kaarten gewijzigd, omdat meer gemeenten en de vier waterschappen zijn aangesloten.

 

Onder O (bijlage 3 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

Bijlage 3 is op diverse punten aangepast wat betreft inrichtingseisen, afbakening, beheervoorschriften en het kunnen aanvragen van bepaalde elementen in bepaalde landschapstypen. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • -

    De definities voor grasland en bouwland zijn toegevoegd;

  • -

    Wat betreft afbakening is deze voor L1, houtwal en houtsingel, uitgebreid met afmetingen. Aan de afbakening bij L8, bomenrij en solitaire boom, zijn aantallen bomen toegevoegd. Bij de afbakening van de botanische randen G1, G2 en G3 is toegevoegd dat deze op blijvend grasland moeten liggen. Uit de afbakening van B4, bloemenblok voor akkervogels op bouwland, is verwijderd dat de beheereenheid niet mag grenzen aan bos en doorgaande wegen;

  • -

    Bij de inrichtingseisen van de randen op grasland (G1, G2 en G3) en de randen op bouwland (B1, B2, B3 en B4) is opgenomen dat de beheereenheid niet direct mag grenzen aan een andere beheereenheid met een G- of B-element. De afstand moet minimaal 50 meter zijn;

  • -

    Het beheervoorschrift dat voor het aanvragen van het beheerpakket G2a (jaarlijks beheer agrarische grond botanische hooilandrand) de grond 5 jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag aantoonbaar landbouwkundig in gebruik was of aansluit op een eerdere beheerperiode voor groenblauwe diensten, is komen te vervallen.

  • -

    Wat betreft het kunnen aanvragen van elementen in bepaalde landschapstypen kan L3, bossingel, ook worden aangevraagd in jonge zand- en/of veenontginningen. L5, griendje, kan ook worden aangevraagd in zeekleigebieden. L13, natuurvriendelijke oever, en L14, infiltratiegreppel, kunnen ook worden aangevraagd in jonge zand- en/of veenontginningen en in oude zandontginningen. L15, waterbergingsvoorziening, kan niet meer worden aangevraagd in zeekleigebieden. Tot slot kan B2, wilde bijenrand op bouwland, ook worden aangevraagd in beekdal en broekontginningen en in het open beemdengebied.

Onder P (bijlage 5 behorende bij de Subsidieregeling stimuleringsregeling landschap Noord-Brabant)

Aan de normbedragen in bijlage 5 is een extra bepalingscategorie toegevoegd.

 

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

Naar boven