Provinciaal blad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2021, 12880 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2021, 12880 | ander besluit van algemene strekking |
Milieuplan provincie Groningen 2017-2020 - verlenging en gedeeltelijke actualisering beleidsregels ten aanzien van geur en BBT
Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 14 december 2021, nr. A.17, afdeling OM, dossiernummer K1893 het volgende besluit hebben genomen:
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:
Besluiten het Milieuplan 2017-2020 te wijzigen in die zin dat deze qua geldingsduur wordt verlengd tot 1 januari 2023 incluis een gedeeltelijke actualisatie van de beleidsregels alsmede aanpassing van de relevante tekstdelen, te weten ten aanzien van geur en beste beschikbare technieken (BBT).
Wijzigingen beleidsregels en tekstdelen BBT Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen
Het navolgende tekstdeel van het Milieuplan 2017-2020 en de beleidsregel BBT zoals opgenomen in het Milieuplan 2017-2020 worden als volgt gewijzigd:
A Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen: paragraaf 5.2 Uitvoering vergunningverlening, zevende alinea, tweede volzin onder (1):
"Indien een bedrijf van mening is dat de strengste norm niet haalbaar is, moet dit door het bedrijf technisch en economisch worden onderbouwd en zal het bevoegde gezag hierover het gesprek aangaan."
"GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is."
De tekst van de zevende alinea komt te luiden:
Voor de toepassing van BBT bij lucht (luchtkwaliteit, geur, grof stof en zeer zorgwekkende stoffen) en geluid hanteren wij de onderstaande uitgangspunten:
Bij het doorlopen van de cyclus voor het toetsen van de actualiteit van een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de vergunningvoorschriften moeten worden aangescherpt, ook indien al wordt voldaan aan de BBT. Indien onduidelijk is of een verdere vermindering van de gevolgen voor het milieu mogelijk is zal een onderzoekverplichting worden voorgeschreven in een ambtshalve wijziging van de vergunning.
Na bovenstaand tekstdeel wordt een nieuw tekstdeel toegevoegd, luidend:
De grondslag voor het uitgangspunt als bedoeld onder 1 - alsmede voor de overeenkomstige beleidsregel voor de toepassing van BBT - is de toelichting bij artikel 2.14 Wabo. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag de hoogst haalbare bescherming van het milieu nastreeft. Tekst & Commentaar Wabo; artikel 2.14 Wabo: “Bij de beslissing op de aanvraag voor de vergunning kan niet volstaan worden met het kiezen van een willekeurige maatregel uit een BREF. Het bevoegd gezag moet streven naar (een combinatie) van de keuze-opties uit de BREF’s die samen, integraal beoordeeld, de hoogst haalbare bescherming bieden (Kamerstukken II 2003/04, 29711, 3, p. 11).”
B Bijlage 1 bij het Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen:
Vergunningenstrategie Wabo (milieu); Inleiding, onder het kopje "Beste beschikbare technieken omgevingsvergunning (milieudeel)", zijnde de achtste alinea, tweede volzin onder (1):
"Indien een bedrijf van mening is dat de strengste norm niet haalbaar is, moet dit door het bedrijf technisch en economisch worden onderbouwd en zal het bevoegde gezag hierover het gesprek aangaan."
"GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is."
De tekst van de achtste alinea komt te luiden:
Voor de toepassing van BBT bij lucht (luchtkwaliteit, geur, grof stof en zeer zorgwekkende stoffen) en geluid hanteren wij het onderstaande beleid:
Bij het doorlopen van de cyclus voor het toetsen van de actualiteit van een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de vergunningvoorschriften moeten worden aangescherpt, ook indien al wordt voldaan aan de BBT. Indien onduidelijk is of een verdere vermindering van de gevolgen voor het milieu mogelijk is zal een onderzoekverplichting worden voorgeschreven in een ambtshalve wijziging van de vergunning.
Wijzigingen beleidsregels en tekstdelen Geur Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen
De navolgende tekstdelen van het Milieuplan 2017-2020 en de beleidsregels Geur zoals opgenomen in het Milieuplan 2017-2020 worden als volgt gewijzigd:
A Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen:
hierbij een duidelijk normenkader te hanteren op geurgevoelige objecten, waarbij we onderscheid maken in verschillende situaties (bijvoorbeeld qua gebiedstypering (stedelijk gebied versus buitengebied) en regionale differentiatie (Eemsmond-Delfzijl versus de rest van de provincie). Het normenkader is uitgewerkt in dit Milieuplan en de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.
Daarnaast streven we in het stedelijk gebied naar een goede gezondheidskwaliteit voor geur, uitgedrukt in een GES-waarde van GES-1. Voor het landelijk gebied streven we naar een gezondheidskwaliteit op het niveau van GES-31
We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan ontwikkelen we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is. Zo hebben we voor het structuurvisiegebied Eemsmond-Delfzijl een gebiedsgerichte geurnorm vastgelegd. We willen daar uiterlijk in 2035 een cumulatieve geursituatie hebben die voldoet aan het niveau van GES3+60%2.
Wij willen ernstige geurhinder oplossen en nieuwe hinder voorkomen door streng en duidelijk geurhinderbeleid te hanteren. Dit hebben wij vastgelegd in dit Milieuplan en passen wij toe bij industriële bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn. Hierbij is het uitgangspunt dat bedrijven zodanige maatregelen treffen, dat er buiten de inrichting zo min mogelijk geur waarneembaar is en dat zij voorkomen dat geurhinder optreedt bij woningen en andere geurgevoelige objecten, voor zover deze niet op bedrijfsterreinen liggen of eigen bedrijfswoningen zijn.
Als geurhinder niet geheel is uit te sluiten hanteren we een duidelijk normenkader waarbij we onderscheid maken in de genoemde situaties. Daar waar nu in dit Milieuplan en in bijlage 3 ‘geurhinderbeleid industriële geurbronnen’ wordt gesproken over geurnormen zijn dit normen die we toepassen op bedrijven waarvoor we als provincie het bevoegde gezag zijn.
We houden rekening met de cumulatieve geurbelasting door industriële activiteiten in een gebied. Als de na te streven gezondheidskwaliteit voor industriële geur niet mogelijk of wenselijk is, ontwikkelen we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid ten aanzien van geur door middel van maatwerk op gebiedsniveau. Dit hebben we al gedaan voor het structuurvisiegebied Eemsmond - Delfzijl.
Met onze partners in Eemsmond en Delfzijl hebben we geurhinder onderzocht in dit gebied, rekening houdend met de 15 ontwikkelingen, zoals die nu bekend zijn. Daarbij hebben we niet alleen gekeken naar de bedrijven die onder ons bevoegde gezag vallen maar zijn alle bedrijven (voor zover geurrelevant) hierin meegenomen.
Paragraaf 4.1.3 Geur, elfde alinea; de laatste volzin van de eerste alinea ("Dit geurhinderbeleid bijlage 3") wordt vervangen door:
Dit geurhinderbeleid industriële geurbronnen bevat specifieke beleidsregels voor de Eemsdelta overeenkomstig de gebiedsafbakening ingevolge de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.
Paragraaf 4.1.3 Geur, twaalfde alinea, regel 2 t/m 3; het tekstdeel “Die bescherming is afhankelijk van het object (woning of niet) en de omgeving (bebouwde kom, of buitengebied)” wordt vervangen door:
Die bescherming is afhankelijk van het object (geurgevoelig of niet, wel of geen eigen bedrijfswoning) en de omgeving (bebouwde kom, bedrijventerrein of buitengebied).
B Bijlage 3 bij het Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen
De gehele tekst van bijlage 3 wordt vervangen door:
Beleidsregels geurhinder industriële geurbronnen
Gelet op hoofdstuk 2 van de Wabo en overwegende dat GS de aanvaardbare geurbelasting dienen vast te stellen bij het beschikken op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo, dan wel bij het wijzigen van voorschriften, verbonden aan een zodanige vergunning, of het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.7a, vierde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer, zijn de onderstaande beleidsregels van toepassing.
Dit geurhinderbeleid is niet van toepassing op situaties waarin GS niet het bevoegd gezag zijn of waarop algemeen bindende afspraken, regels en richtlijnen van toepassing zijn ten aanzien van de geuremissie, zoals:
2 Onderscheid bestaande en nieuwe situaties
GS maken bij de uitoefening van hun bevoegdheid onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties:
3 Onderscheid hoog en laag beschermingsniveau van geurgevoelige objecten GS onderscheiden geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau en geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau:
GS beoordelen bij de toetsing van geurhinder de volgende aspecten:
Beschermingsniveau (4bcde) Geurconcentratie (4bcde)
Het basisbeschermingsniveau is 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel bij geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau.
A-waarde voor geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau:
geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau moeten in ieder geval voldoen aan de A-waarde:
B-waarde voor geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau:
geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau moeten tenminste voldoen aan de B-waarde:
Het geurbeleid maakt gebruik van de hedonische waarden voor de A-, en B-waarde. Indien niet aan het basisbeschermingsniveau voldaan kan worden moet de hedonische waarde moet voor iedere relevante bron afzonderlijk bekend zijn. De bronsterkte wordt gecorrigeerd met de getalsmatig bij die bron behorende hedonische waarde. Er wordt dus gerekend met een ‘hedonisch gewogen ouE per tijdseenheid'.
Indien gegevens bij een hedonische waarde van -2 of ontbreken, dient als toetswaarde de daar onderliggende waarde (respectievelijk -1) te worden gehanteerd of dient de ontbrekende waarde door middel van extrapolatie te worden berekend. In die gevallen waar geen gegevens over de hedonische waarde beschikbaar zijn, dient te worden uitgegaan van een toetsingswaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.
Indien de concentratie voor de hedonische waarde H=-0,5 niet via een meting is vastgesteld wordt die waarde berekend met de volgende formule:
zijnde de lineaire regressie voor de logaritmische rechte door de meetpunten voor H=-1 en H=-2.
De geurbelasting wordt in Nederland berekend met het Nieuw Nationaal Model. De toetsing vindt standaard plaats aan de 98-percentielconcentratie; er wordt tevens getoetst aan de 99,5- en 99,9-percentielconcentraties. De geurconcentraties die daar als toetsingswaarden bij horen, zijn de beschermingsniveaus verhoogd met de volgende factoren:
Elk van de genoemde percentielen kan maatgevend zijn voor de beoordeling van de situatie.
5 Eisen aan de mate van zekerheid dat geurhinder wordt voorkomen
GS willen bij de toetsing van de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten in nieuwe situaties een hoge mate van zekerheid dat geurhinder ook daadwerkelijk wordt voorkomen. Voor nieuwe bronnen dient daarom, indien kengetallen gebruikt zijn bij het beschrijven van de verwachte emissie, bij de toetsing van de geurbelasting de bronsterkte met een factor twee (de standaard onzekerheid van geurmetingen volgens NTA9065) te worden verhoogd.
6 Cumulatie van geurbronnen (4g)
GS hanteren ten aanzien van de cumulatie van geurbronnen de volgende uitgangpunten:
de cumulatieve geurbelasting kent geen eigen toetsingskader bij de individuele beoordeling van de geursituatie van dit beleid, maar kan door GS betrokken worden in de afweging of een geurbelasting tussen het basisbeschermingsniveau en de beschermingsniveaus horend bij de relevante A-, of B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - nog als aanvaardbaar hinderniveau gerechtvaardigd is.
7 Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau
Indien geurhinder niet voorkomen kan worden dan stelt GS het aanvaardbaar geurhinderniveau ten gevolge van een inrichting vast op 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel van de uurgemiddelde concentratie voor respectievelijk geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau, of zoveel lager als met toepassing van BBT haalbaar is.
8 Vaststelling geurhinderniveau in saneringssituaties
In het geval van een saneringssituatie schrijven GS voor dat het bedrijf binnen een aangegeven termijn een saneringsplan dient op te stellen. Dit saneringsplan moet worden afgestemd met GS en moet het traject beschrijven, waarbij maatwerk het uitgangspunt is, waarmee de saneringssituatie zal worden opgeheven. Het saneringsplan wordt vastgelegd in de omgevingsvergunning of het maatwerkbesluit.
9 Afwijkende beleidsregel geur Eemsdelta
In het gebied dat valt onder de reikwijdte van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl geldt voor activiteiten die na 19 april 2017 zijn of worden toegestaan dat de geurbelasting ten gevolge van deze activiteiten maximaal 0,25 ouE/m3 mag toenemen op geurgevoelige objecten buiten het bedrijventerrein niet zijnde de eigen bedrijfswoning. Artikel 6 hoeft niet te worden toegepast aangezien de onzekerheidsfactor 2 reeds in deze norm is opgenomen.
In situaties waarin het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf niet aan de voorwaarden van de vergunning voldoet, kunnen GS besluiten dat het bedrijf onderzoek moet uitvoeren naar de geurbelasting bij geurgevoelige objecten als geur buiten de inrichting niet met maatregelen kan worden voorkomen.
11 De uitvoering/toepassing van het geurbeleid
We volgen voor de verspreidingsberekeningen de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 ten aanzien van onder andere terreinruwheid en meteo.
12 Informatie melding Activiteitenbesluit/aanvraag omgevingsvergunning milieu
A De melder/aanvrager dient aan te geven of de gemelde/aangevraagde activiteiten mogelijk geur kunnen veroorzaken (d.w.z. geurrelevant zijn). We onderscheiden 3 groepen gebaseerd op de groepsindeling "Is geur relevant?" van de handleiding geur industrie 2012:
Groep 0: activiteiten zijn niet geurrelevant; buiten de inrichting is zonder maatregelen geen geur waarneembaar.
Activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is, is een geuronderzoek niet nodig. Wel dienen de maatregelen in de aanvraag of melding te worden beschreven en toegepast of
Groep 2: activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen geurhinder niet kan worden uitgesloten bij geurgevoelige objecten, is aanvullend op het geurbeheersplan een geuronderzoek nodig. Dit om inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke geurbelasting. Met het geuronderzoek dient te worden aangetoond of voldaan wordt aan dit geurbeleid.
B Bij een revisie of actualisatie van de vergunning wordt opnieuw overwogen of organisatorische en/of technische maatregelen zijn (groep 1) dan wel een geuronderzoek noodzakelijk is (groep 2) om aan te tonen dat voldaan wordt aan het geurbeleid.
C Geur in de omgevingsvergunning
Voor het toepassen van de in deze beleidsregels genoemde onderzoeksmethoden sluiten we aan bij de NTA 9065 Meten en rekenen geur.
Dit besluit treedt in werking de dag na de publicatie daarvan in het Provinciaal Blad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-12880.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.