Milieuplan provincie Groningen 2017-2020 - verlenging en gedeeltelijke actualisering beleidsregels ten aanzien van geur en BBT

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 14 december 2021, nr. A.17, afdeling OM, dossiernummer K1893 het volgende besluit hebben genomen:

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:

 

Overwegende dat

 

  • -

    Wij op 13 december 2016 besloten hebben tot vaststelling van het Milieuplan 2017-2020 ter uitvoering van de Omgevingsvisie van Provinciale Staten;

  • -

    De geldingsduur bij besluit van 8 december 2020 verlengd is tot 1 januari 2022;

  • -

    Het wenselijk is het nieuwe vast te stellen Milieuprogramma eerst vast te stellen na vaststelling van het Milieubeleidsplan, deel uitmakend van de actualisatie van de vigerende Omgevingsvisie op 1 juni 2022;

  • -

    Het noodzakelijk is dat het door ons vastgestelde beleid blijft gelden;

  • -

    De beleidsregels ten aanzien geur en beste beschikbare technieken in het belang van de uitvoering van ons beleid dienen te worden geactualiseerd;

Besluiten het Milieuplan 2017-2020 te wijzigen in die zin dat deze qua geldingsduur wordt verlengd tot 1 januari 2023 incluis een gedeeltelijke actualisatie van de beleidsregels alsmede aanpassing van de relevante tekstdelen, te weten ten aanzien van geur en beste beschikbare technieken (BBT).

I BBT

Wijzigingen beleidsregels en tekstdelen BBT Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen

 

Het navolgende tekstdeel van het Milieuplan 2017-2020 en de beleidsregel BBT zoals opgenomen in het Milieuplan 2017-2020 worden als volgt gewijzigd:

 

A Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen: paragraaf 5.2 Uitvoering vergunningverlening, zevende alinea, tweede volzin onder (1):

"Indien een bedrijf van mening is dat de strengste norm niet haalbaar is, moet dit door het bedrijf technisch en economisch worden onderbouwd en zal het bevoegde gezag hierover het gesprek aangaan."

 

wordt vervangen door:

 

"GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is."

 

De tekst van de zevende alinea komt te luiden:

Voor de toepassing van BBT bij lucht (luchtkwaliteit, geur, grof stof en zeer zorgwekkende stoffen) en geluid hanteren wij de onderstaande uitgangspunten:

  • (1)

    Bij alle aanvragen om een omgevingsvergunning is het uitgangspunt dat de meest strenge kant van de BBT wordt voorgeschreven. GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is.

  • (2)

    Bij het doorlopen van de cyclus voor het toetsen van de actualiteit van een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de vergunningvoorschriften moeten worden aangescherpt, ook indien al wordt voldaan aan de BBT. Indien onduidelijk is of een verdere vermindering van de gevolgen voor het milieu mogelijk is zal een onderzoekverplichting worden voorgeschreven in een ambtshalve wijziging van de vergunning.

Na bovenstaand tekstdeel wordt een nieuw tekstdeel toegevoegd, luidend:

 

De grondslag voor het uitgangspunt als bedoeld onder 1 - alsmede voor de overeenkomstige beleidsregel voor de toepassing van BBT - is de toelichting bij artikel 2.14 Wabo. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag de hoogst haalbare bescherming van het milieu nastreeft. Tekst & Commentaar Wabo; artikel 2.14 Wabo: “Bij de beslissing op de aanvraag voor de vergunning kan niet volstaan worden met het kiezen van een willekeurige maatregel uit een BREF. Het bevoegd gezag moet streven naar (een combinatie) van de keuze-opties uit de BREF’s die samen, integraal beoordeeld, de hoogst haalbare bescherming bieden (Kamerstukken II 2003/04, 29711, 3, p. 11).”

 

B Bijlage 1 bij het Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen:

Vergunningenstrategie Wabo (milieu); Inleiding, onder het kopje "Beste beschikbare technieken omgevingsvergunning (milieudeel)", zijnde de achtste alinea, tweede volzin onder (1):

"Indien een bedrijf van mening is dat de strengste norm niet haalbaar is, moet dit door het bedrijf technisch en economisch worden onderbouwd en zal het bevoegde gezag hierover het gesprek aangaan."

 

wordt vervangen door:

 

"GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is."

 

De tekst van de achtste alinea komt te luiden:

 

Beleidsregels toepassing BBT

Voor de toepassing van BBT bij lucht (luchtkwaliteit, geur, grof stof en zeer zorgwekkende stoffen) en geluid hanteren wij het onderstaande beleid:

 

  • 1.

    Bij alle aanvragen om een omgevingsvergunning is het uitgangspunt dat de meest strenge kant van de BBT wordt voorgeschreven. GS kunnen hiervan afwijken als dat om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is.

  • 2.

    Bij het doorlopen van de cyclus voor het toetsen van de actualiteit van een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de vergunningvoorschriften moeten worden aangescherpt, ook indien al wordt voldaan aan de BBT. Indien onduidelijk is of een verdere vermindering van de gevolgen voor het milieu mogelijk is zal een onderzoekverplichting worden voorgeschreven in een ambtshalve wijziging van de vergunning.

II Geur

Wijzigingen beleidsregels en tekstdelen Geur Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen

 

De navolgende tekstdelen van het Milieuplan 2017-2020 en de beleidsregels Geur zoals opgenomen in het Milieuplan 2017-2020 worden als volgt gewijzigd:

 

A Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen:

 

  • 1.

    Paragraaf 4.1.3 Geur eerste alinea, de tekst na de eerste volzin:

    • ons geurbeleid toe te passen bij bedrijven waarvoor wij het bevoegde gezag zijn;

    • het intensiveren van toezicht en door strenger te handhaven;

    • overlastsituaties te saneren;

    • bij nieuwe bedrijfsvestigingen en bij uitbreidingen van bedrijven geldt een milieugezondheidskwaliteit die overeen komt met GES 3 in het buitengebied en bedrijventerreinen, GES 1 in het bebouwde gebied."

  • wordt vervangen door:

    • ons geurbeleid, vastgelegd in dit Milieuplan, toe te passen bij bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn;

    • hierbij een duidelijk normenkader te hanteren op geurgevoelige objecten, waarbij we onderscheid maken in verschillende situaties (bijvoorbeeld qua gebiedstypering (stedelijk gebied versus buitengebied) en regionale differentiatie (Eemsmond-Delfzijl versus de rest van de provincie). Het normenkader is uitgewerkt in dit Milieuplan en de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.

  • 2.

    Hierna worden nieuwe tekstdelen toegevoegd, luidend:

  • Bij de toepassing van ons geurbeleid wordt met name gebruik gemaakt van het VTH-instrumentarium, waarvoor wij tevens beleid hanteren, vastgelegd in het Milieuplan.

     

  • Daarnaast streven we in het stedelijk gebied naar een goede gezondheidskwaliteit voor geur, uitgedrukt in een GES-waarde van GES-1. Voor het landelijk gebied streven we naar een gezondheidskwaliteit op het niveau van GES-31

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, de tweede t/m de derde alinea vervallen geheel ("De norm voor nieuw bedrijven … maatwerk nodig", "Daar waar… meegenomen").

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, de vierde alinea vervalt geheel ("Met onze … hierin meegenomen").

  • 5.

    Hierna worden nieuwe tekstdelen toegevoegd, luidend:

  • We gaan na of een gebiedsgerichte benadering wenselijk is en zo ja, dan ontwikkelen we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid waarbij maatwerk op gebiedsniveau mogelijk is. Zo hebben we voor het structuurvisiegebied Eemsmond-Delfzijl een gebiedsgerichte geurnorm vastgelegd. We willen daar uiterlijk in 2035 een cumulatieve geursituatie hebben die voldoet aan het niveau van GES3+60%2.

     

    Wij willen ernstige geurhinder oplossen en nieuwe hinder voorkomen door streng en duidelijk geurhinderbeleid te hanteren. Dit hebben wij vastgelegd in dit Milieuplan en passen wij toe bij industriële bedrijven waarvoor wij het bevoegd gezag zijn. Hierbij is het uitgangspunt dat bedrijven zodanige maatregelen treffen, dat er buiten de inrichting zo min mogelijk geur waarneembaar is en dat zij voorkomen dat geurhinder optreedt bij woningen en andere geurgevoelige objecten, voor zover deze niet op bedrijfsterreinen liggen of eigen bedrijfswoningen zijn.

     

    Als geurhinder niet geheel is uit te sluiten hanteren we een duidelijk normenkader waarbij we onderscheid maken in de genoemde situaties. Daar waar nu in dit Milieuplan en in bijlage 3 ‘geurhinderbeleid industriële geurbronnen’ wordt gesproken over geurnormen zijn dit normen die we toepassen op bedrijven waarvoor we als provincie het bevoegde gezag zijn.

     

    We houden rekening met de cumulatieve geurbelasting door industriële activiteiten in een gebied. Als de na te streven gezondheidskwaliteit voor industriële geur niet mogelijk of wenselijk is, ontwikkelen we samen met onze regionale partners gebiedsgericht beleid ten aanzien van geur door middel van maatwerk op gebiedsniveau. Dit hebben we al gedaan voor het structuurvisiegebied Eemsmond - Delfzijl.

     

    Met onze partners in Eemsmond en Delfzijl hebben we geurhinder onderzocht in dit gebied, rekening houdend met de 15 ontwikkelingen, zoals die nu bekend zijn. Daarbij hebben we niet alleen gekeken naar de bedrijven die onder ons bevoegde gezag vallen maar zijn alle bedrijven (voor zover geurrelevant) hierin meegenomen.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, zesde alinea; de laatste twee woorden van de laatste volzin van de derde alinea ("en toegelicht") vervallen.

    De tekst van de laatste volzin van de zesde alinea komt te luiden:

    In bijlage 3 ‘geurhinderbeleid industriële geurbronnen’ is dit nader uitgewerkt.

  • 7.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, elfde alinea, regel 3 t/m 5: het tekstdeel "De Omgevingsvisie is hierop gebaseerd. Dit VTH beleidskader is nu nog van kracht maar zal met dit Milieuplan vervallen." vervalt geheel.

  • 8.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, elfde alinea; de laatste volzin van de eerste alinea ("Dit geurhinderbeleid bijlage 3") wordt vervangen door:

    Dit geurhinderbeleid industriële geurbronnen bevat specifieke beleidsregels voor de Eemsdelta overeenkomstig de gebiedsafbakening ingevolge de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl.

  • 9.

    Paragraaf 4.1.3 Geur, twaalfde alinea, regel 2 t/m 3; het tekstdeel “Die bescherming is afhankelijk van het object (woning of niet) en de omgeving (bebouwde kom, of buitengebied)” wordt vervangen door:

    Die bescherming is afhankelijk van het object (geurgevoelig of niet, wel of geen eigen bedrijfswoning) en de omgeving (bebouwde kom, bedrijventerrein of buitengebied).

B Bijlage 3 bij het Milieuplan 2017-2020 provincie Groningen

 

De gehele tekst van bijlage 3 wordt vervangen door:

 

Beleidsregels geurhinder industriële geurbronnen

 

Gelet op hoofdstuk 2 van de Wabo en overwegende dat GS de aanvaardbare geurbelasting dienen vast te stellen bij het beschikken op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wabo, dan wel bij het wijzigen van voorschriften, verbonden aan een zodanige vergunning, of het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.7a, vierde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer, zijn de onderstaande beleidsregels van toepassing.

 

Tabel 1: Begripsbepalingen

 

Aanvaardbaar geurhinderniveau:

uitkomst van het afwegingsproces als bedoeld in artikel 2.7a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Bedrijventerrein:

in een geldend bestemmingsplan als bedrijventerrein bestemd terrein, dan wel bij het ontbreken van een geldend bestemmingsplan, het in het laatst geldende ruimtelijke plan als bedrijventerrein aangewezen terrein.

Voor de verdere uitwerking zie artikel 20.2.2 de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

Beste Beschikbare Technieken (BBT):

de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, overeenkomstig de definitie in artikel 1.1, eerste lid, Wabo.

Bron:

een installatie, productie-eenheid of op- en/of overslagfaciliteit of een activiteit in en inrichting waarin geur ontstaat of waarbij geur vrijkomt uit een industriële bron

Buitengebied:

gebied zoals gedefinieerd als buitengebied op kaart 1, van de Omgevingsverdening provincie Groningen 2016

Ernstige geurhinder:

ernstige geurhinder is gebaseerd op de vraag naar de persoonlijke beleving van de geïnterviewde over de lokale (geur-)hindersituatie uit het telefonisch leefsituatieonderzoek (TLO) in welke mate mensen een bepaalde bron in de woonomgeving als hinderlijk ervaren op basis van een 10-puntsschaal van 0 (niet gehinderd) tot 10 (extreem gehinderd). Mensen die 8, 9 of 10 antwoorden zijn ernstig gehinderd. De vragenlijst die daarvoor wordt gebruikt is gebaseerd op de vragen uit de richtlijn ISO/TS 15666 (2003) voor geluidshinder

Europese geureenheid:

Eng.: European odour unit of Europese odour unit, grootheid voor geurconcentratie. Eenheid is ouE /m3. Eén Europese odour unit is de hoeveelheid geurstoffen die, bij verdamping in één kubieke meter neutraal gas onder standaardcondities, een fysiologische respons oproept bij een panel (detectiegrens) gelijk aan de respons die optreedt bij verdamping van 123 pg n-butanol (CAS-Nr. 71-36-3) in één kubieke meter lucht onder standaard condities (concentratie is 0,040 µmol/mol)

Geurbelasting (geurimmissie):

de geurbelasting wordt gewoonlijk uitgedrukt in Europese odour units per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE /m3 als x-percentiel van de uurgemiddelde concentratie). De x-percentielwaarde vertegenwoordigt de tijdsfractie, waarvoor geldt dat gedurende deze tijdsfractie de geurconcentratie beneden deze aangegeven waarde blijft of gelijk is aan deze waarde

Geuremissie:

hoeveelheid geur die per tijdseenheid wordt geëmitteerd uitgedrukt in Europese odour units; de geuremissie is gelijk aan de geur concentratie in de geëmitteerde luchtstroom vermenigvuldigd met het debiet van de luchtstroom (bij 20oC, 1013 hPa, nat).

Handleiding Geur:

bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) van 28 juni 2012 (Agentschap NL)

Hedonisch gewogen geurbelasting:

geurbelasting, gecumuleerd voor alle geurbronnen van een bedrijf, gewogen op basis van de geurconcentratie waarbij een zekere hedonische waarde wordtbereikt

Hedonische waarde (H):

maat voor de (on)aangenaamheid van een geur uitgedrukt op een schaal van H = -4 (uiterst onaangenaam) tot H = +4 (uiterst aangenaam)

Hinder:

gevoel van ongenoegen, dat optreedt wanneer een milieufactor wordt waargenomen, of als de waarneming iemands gedrag of activiteiten negatief beïnvloedt, of als door de waarneming iemand vermoedt dat deze milieufactor een negatieve invloed heeft

Percentiel:

tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden

Planologische status:

de uit het bestemmingsplan of de beheersverordening voortvloeiende bestemming van een gebied

Voor de planvormen die gelijk zijn gesteld aan het bestemmingsplan zie artikel 20.2.2 de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

Saneringssituatie:

situatie waarbij als gevolg van de bestaande activiteit de geldende geurnormering conform de artikelen 7, 9 en 10 wordt overschreden

Stedelijk gebied

gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduid buitengebied van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 en geen bedrijventerrein is

Vergunning:

vergunning op grond van de Wabo

Verspreidingsmodel:

rekenwijze in overeenstemming met artikel 75 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, met inachtneming van artikel. 66, onder e en f van deze Regeling

 

1 Uitzonderingen

Dit geurhinderbeleid is niet van toepassing op situaties waarin GS niet het bevoegd gezag zijn of waarop algemeen bindende afspraken, regels en richtlijnen van toepassing zijn ten aanzien van de geuremissie, zoals:

  • de Wet geurhinder en veehouderij;

  • geuremissie en geurimmissie van communale rioolwaterzuiveringsinstallaties;

  • het convenant Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening (IMR) Suikerindustrie (2013).

2 Onderscheid bestaande en nieuwe situaties

GS maken bij de uitoefening van hun bevoegdheid onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties:

 

  • a.

    GS beschouwen als nieuwe situatie:

    • -

      activiteiten van bedrijven die na november 2013 voor het eerst zijn toegestaan ;

    • -

      activiteiten (verandering/uitbreiding) van bedrijven die voor of in november 2013 zijn toegestaan, die leiden tot een toename van de geuremissie ten opzichte van de bestaande situatie.

    • -

      de nieuwe situatie heeft betrekking op alle activiteiten van de inrichting;

    • -

      toetsing van de maximale planologische mogelijkheden in ruimtelijke plannen waarvoor GS het bevoegd gezag zijn.

  • b.

    GS beschouwen als bestaande situatie:

    • -

      activiteiten van bedrijven die voor of in november 2013 zijn toegestaan;

    • -

      activiteiten van bedrijven die na november 2013 voor het eerst zijn toegestaan die niet leiden tot een toename van de geuremissie ten opzichte van november 2013.

    • -

      de bestaande situatie heeft betrekking op alle activiteiten van de inrichting.

3 Onderscheid hoog en laag beschermingsniveau van geurgevoelige objecten GS onderscheiden geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau en geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau:

 

  • a.

    Geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau zijn geurgevoelige objecten in stedelijk gebied, met uitzondering van bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen;

  • b.

    Geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau zijn geurgevoelige objecten in het buitengebied met uitzondering van bedrijventerreinen en eigen bedrijfswoningen.

4 Toetsingscriteria

GS beoordelen bij de toetsing van geurhinder de volgende aspecten:

  • a.

    De maatregelen waarmee geurhinder voorkomen dan wel beperkt kan worden;

  • b.

    de uurgemiddelde concentratie van de geur;

  • c.

    het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties;

  • d.

    de mate van hinderlijkheid van de geur (de zgn. hedonische waarde);

  • e.

    het onderscheid tussen een hoog en laag beschermingsniveau van geurgevoelige objecten;

  • f.

    de (mogelijke) tijdsduur van de geurbelasting;

  • g.

    de omvang van de cumulatieve geurbelasting.

Beschermingsniveau (4bcde) Geurconcentratie (4bcde)

 

Basisbescherming:

Het basisbeschermingsniveau is 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel bij geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau.

 

A-waarde voor geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau:

geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau moeten in ieder geval voldoen aan de A-waarde:

  • -

    in nieuwe situaties: de concentratie die behoort bij een hedonische waarde van -0,5;

  • -

    in bestaande situaties: de concentratie die behoort bij een hedonische waarde van -1.

B-waarde voor geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau:

geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau moeten tenminste voldoen aan de B-waarde:

  • -

    in nieuwe situaties: de concentratie die behoort bij een hedonische waarde van -1;

  • -

    in bestaande situaties: de concentratie die behoort bij een hedonische waarde van -2.

Het geurbeleid maakt gebruik van de hedonische waarden voor de A-, en B-waarde. Indien niet aan het basisbeschermingsniveau voldaan kan worden moet de hedonische waarde moet voor iedere relevante bron afzonderlijk bekend zijn. De bronsterkte wordt gecorrigeerd met de getalsmatig bij die bron behorende hedonische waarde. Er wordt dus gerekend met een ‘hedonisch gewogen ouE per tijdseenheid'.

 

Indien gegevens bij een hedonische waarde van -2 of ontbreken, dient als toetswaarde de daar onderliggende waarde (respectievelijk -1) te worden gehanteerd of dient de ontbrekende waarde door middel van extrapolatie te worden berekend. In die gevallen waar geen gegevens over de hedonische waarde beschikbaar zijn, dient te worden uitgegaan van een toetsingswaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.

Indien de concentratie voor de hedonische waarde H=-0,5 niet via een meting is vastgesteld wordt die waarde berekend met de volgende formule:

 

zijnde de lineaire regressie voor de logaritmische rechte door de meetpunten voor H=-1 en H=-2.

 

Percentielwaarde (4f)

De geurbelasting wordt in Nederland berekend met het Nieuw Nationaal Model. De toetsing vindt standaard plaats aan de 98-percentielconcentratie; er wordt tevens getoetst aan de 99,5- en 99,9-percentielconcentraties. De geurconcentraties die daar als toetsingswaarden bij horen, zijn de beschermingsniveaus verhoogd met de volgende factoren:

  • -

    99,5-percentielwaarde: factor 2

  • -

    99,9-percentielwaarde: factor 4

Elk van de genoemde percentielen kan maatgevend zijn voor de beoordeling van de situatie.

 

5 Eisen aan de mate van zekerheid dat geurhinder wordt voorkomen

GS willen bij de toetsing van de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten in nieuwe situaties een hoge mate van zekerheid dat geurhinder ook daadwerkelijk wordt voorkomen. Voor nieuwe bronnen dient daarom, indien kengetallen gebruikt zijn bij het beschrijven van de verwachte emissie, bij de toetsing van de geurbelasting de bronsterkte met een factor twee (de standaard onzekerheid van geurmetingen volgens NTA9065) te worden verhoogd.

 

6 Cumulatie van geurbronnen (4g)

GS hanteren ten aanzien van de cumulatie van geurbronnen de volgende uitgangpunten:

  • -

    de cumulatie beperkt zich tot de bronnen die vallen binnen de werkingssfeer van dit beleid; kortom alleen voor industrie en bedrijven;

  • -

    een bedrijf draagt uitsluitend bij aan cumulatie, indien de geurbelasting van de toegestane activiteiten van het bedrijf bij een geurgevoelig object buiten een bedrijventerrein groter is dan het basis beschermingsniveau;

  • -

    de werkwijze voor het in beeld brengen van de gecumuleerde geurbelasting is gelijk aan die voor een individueel bedrijf;

  • -

    de cumulatieve geurbelasting kent geen eigen toetsingskader bij de individuele beoordeling van de geursituatie van dit beleid, maar kan door GS betrokken worden in de afweging of een geurbelasting tussen het basisbeschermingsniveau en de beschermingsniveaus horend bij de relevante A-, of B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - nog als aanvaardbaar hinderniveau gerechtvaardigd is.

  • -

    de omvang van de cumulatieve geurbelasting bepaalt de milieugezondheidskwaliteit voor industriële geur. Hierbij wordt aangesloten bij het handboek GES van de GGD/GHOR. (Handboek-GES-2018-versie-300418)

7 Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau

  • 1.

    GS stelt als uitgangspunt dat geurhinder voorkomen moet worden.

  • 2.

    Indien geurhinder niet voorkomen kan worden dan stelt GS het aanvaardbaar geurhinderniveau ten gevolge van een inrichting vast op 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel van de uurgemiddelde concentratie voor respectievelijk geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau, of zoveel lager als met toepassing van BBT haalbaar is.

  • 3.

    GS kunnen gemotiveerd afwijken naar boven tot ten hoogste de A-of de B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - voor respectievelijk geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau,

  • 4.

    In het gebied dat valt onder de reikwijdte van de structuurvisie van de Eemsmond-Delfzijl geldt in tegenstelling tot het tweede lid een afwijkende beleidsregel (zie het bepaalde onder 9).

8 Vaststelling geurhinderniveau in saneringssituaties

  • 1.

    Als niet aan de maatgevende A- of B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - wordt voldaan, is sprake van een saneringssituatie.

  • 2.

    In het geval van een saneringssituatie schrijven GS voor dat het bedrijf binnen een aangegeven termijn een saneringsplan dient op te stellen. Dit saneringsplan moet worden afgestemd met GS en moet het traject beschrijven, waarbij maatwerk het uitgangspunt is, waarmee de saneringssituatie zal worden opgeheven. Het saneringsplan wordt vastgelegd in de omgevingsvergunning of het maatwerkbesluit.

  • 3.

    Het saneringsplan moet erop zijn gericht de geurbelasting bij geurgevoelige objecten buiten bedrijventerreinen (met uitzondering van eigen bedrijfswoningen) te reduceren tot het aanvaardbaar geurhinderniveau zoals bedoeld in beleidsregel 7.

  • 4.

    GS leggen de haalbaar geachte geurbelasting, zijnde één van de uitkomsten van het saneringsplan, in de vergunning dan wel als maatwerkvoorschrift vast.

  • 5.

    In geval van een overschrijding van de A of B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - nemen GS in de vergunningvoorschriften op, dat de aanvrager verplicht is zich doorlopend in te spannen om tenminste te gaan voldoen aan de maatgevende A- of B-waarde.

9 Afwijkende beleidsregel geur Eemsdelta

In het gebied dat valt onder de reikwijdte van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl geldt voor activiteiten die na 19 april 2017 zijn of worden toegestaan dat de geurbelasting ten gevolge van deze activiteiten maximaal 0,25 ouE/m3 mag toenemen op geurgevoelige objecten buiten het bedrijventerrein niet zijnde de eigen bedrijfswoning. Artikel 6 hoeft niet te worden toegepast aangezien de onzekerheidsfactor 2 reeds in deze norm is opgenomen.

 

10 Toezicht

In situaties waarin het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf niet aan de voorwaarden van de vergunning voldoet, kunnen GS besluiten dat het bedrijf onderzoek moet uitvoeren naar de geurbelasting bij geurgevoelige objecten als geur buiten de inrichting niet met maatregelen kan worden voorkomen.

 

11 De uitvoering/toepassing van het geurbeleid

We volgen voor de verspreidingsberekeningen de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 ten aanzien van onder andere terreinruwheid en meteo.

 

12 Informatie melding Activiteitenbesluit/aanvraag omgevingsvergunning milieu

A De melder/aanvrager dient aan te geven of de gemelde/aangevraagde activiteiten mogelijk geur kunnen veroorzaken (d.w.z. geurrelevant zijn). We onderscheiden 3 groepen gebaseerd op de groepsindeling "Is geur relevant?" van de handleiding geur industrie 2012:

 

Groep 0: activiteiten zijn niet geurrelevant; buiten de inrichting is zonder maatregelen geen geur waarneembaar.

 

Groep 1:

  • a.

    Activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is, is een geuronderzoek niet nodig. Wel dienen de maatregelen in de aanvraag of melding te worden beschreven en toegepast of

  • b.

    Activiteiten zijn geurrelevant. Geurhinder bij geurgevoelige objecten kan worden voorkomen met organisatorische en/of technische maatregelen. Deze worden in een geurbeheersplan opgenomen. Geuronderzoek is niet nodig.

Groep 2: activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen geurhinder niet kan worden uitgesloten bij geurgevoelige objecten, is aanvullend op het geurbeheersplan een geuronderzoek nodig. Dit om inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke geurbelasting. Met het geuronderzoek dient te worden aangetoond of voldaan wordt aan dit geurbeleid.

 

B Bij een revisie of actualisatie van de vergunning wordt opnieuw overwogen of organisatorische en/of technische maatregelen zijn (groep 1) dan wel een geuronderzoek noodzakelijk is (groep 2) om aan te tonen dat voldaan wordt aan het geurbeleid.

 

C Geur in de omgevingsvergunning

  • 1.

    Indien het bedrijf valt onder groep 0 of 1a dan wordt in de in de omgevingsvergunning voorgeschreven dat buiten de inrichting geen geur waarneembaar mag zijn. In geval van de groep 1a dient de maatregel wel te worden geborgd.

  • 2.

    Indien het bedrijf valt onder groep 1b dan wordt in de in de omgevingsvergunning een geurbeheersplan voorgeschreven waarbij wordt geborgd dat bij geurgevoelige objecten geen geurhinder kan optreden.

  • 3.

    Indien het bedrijf valt onder groep 2 dan wordt in de omgevingsvergunning het vergunde geurhinderniveau volgens artikel 8, 9 of 10 vastgelegd.

13 onderzoeksmethoden

Voor het toepassen van de in deze beleidsregels genoemde onderzoeksmethoden sluiten we aan bij de NTA 9065 Meten en rekenen geur.

 

Dit besluit treedt in werking de dag na de publicatie daarvan in het Provinciaal Blad.

Groningen, 14 december 2021

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas, voorzitter.

J. Schrikkema, secretaris.

Naar boven