Wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

wijzigingsverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9930.IOVwijzregels1-va01, met de bijbehorende regels.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 2 Wijziging regels interim omgevingsverordening Noord-Brabant

 

2.1 Wijziging titel paragraaf 2.7.1.

De titel van paragraaf 2.7.1 wordt gewijzigd in «Bescherming Natura 2000»

2.2 Wijziging artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij

Artikel 2.66 komt als volgt te luiden:

Lid 1

Vanaf 1 januari 2021 is het verboden een huisvestingssysteem toe te passen of in werking te hebben dat:

  • a.

    is gerealiseerd op basis van een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit, die:

    • 1.

      voor de hoofdcategorie rundvee uit de Regeling ammoniak en veehouderij: langer dan 20 jaar geleden onherroepelijk is geworden respectievelijk langer dan 20 jaar geleden is ingediend,

    • 2.

      voor alle andere diercategorieën: langer dan 15 jaar geleden onherroepelijk is geworden, respectievelijk langer dan 15 jaar geleden is ingediend;

  • b.

    niet voldoet aan de vereisten opgenomen in Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem bij deze verordening.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt als datum 1 januari 2020, indien het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 niet voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting.

 

Lid 3

In afwijking van het eerste lid, aanhef, geldt als datum 1 oktober 2022, indien:

  • a.

    het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting;

  • b.

    voor het nieuw toe te passen huisvestingssysteem uiterlijk op 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit is ingediend.

Lid 4

In aanvulling op het eerste en tweede lid geldt voor veehouderijen die op 6 juli 2017 op bedrijfsniveau gemiddeld voldeden aan de op dat moment geldende technische staleisen opgenomen in bijlage 2 dat de veehouderij voldoende mogelijkheden krijgt, zonder dat de bedrijfsvoering van de onderneming in gevaar komt, om te zorgen dat elk toegepast huisvestingssysteem binnen de veehouderij op zichzelf kan voldoen aan de vereisten als opgenomen in Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem bij deze verordening.

2.3 Wijziging artikel 2.67 Afwijkende regels voor specifieke categorieën

In afwijking van artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij, eerste lid, aanhef, geldt:

  • a.

    voor melkrundveehouderijen die toepassing geven aan een stro(oisel)stal als datum 1 januari 2024 indien:

    • 1.

      de stallen onderdeel zijn van een natuurinclusieve bedrijfsvoering;

    • 2.

      de veehouderij blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare grond of minder;

    • 3.

      voor het nieuw toe te passen huisvestingssysteem uiterlijk op 1 januari 2022 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit is ingediend;

  • b.

    voor een veehouderij die gebruik wil maken van een innovatief huisvestingsysteem dat in ontwikkeling is, als datum 1 oktober 2022 indien:

    • 1.

      het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting;

    • 2.

      het systeem betrekking heeft op een brongerichte techniek met een aantoonbare kwaliteitsverbetering ten opzichte van op het moment van aanvraag beschikbare systemen;

    • 3.

      aannemelijk is dat aan het systeem tijdig een Rav-code is toegekend met een emissiefactor die voldoet aan bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem;

    • 4.

      uiterlijk 1 januari 2021 hiervan mededeling is gedaan door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier;

  • c.

    voor vlees- en fokstieren uit de diercategorie A6 en A7, als datum 1 januari 2023 indien voor het nieuw toe te passen huisvestingssysteem uiterlijk op 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit is ingediend;

  • d.

    voor geiten uit de diercategorie C1, C2 en C3, als datum 1 januari 2023 indien voor het nieuw toe te passen huisvestingssysteem uiterlijk op 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag voor een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, dan wel een melding ingevolge het Activiteitenbesluit is ingediend.

2.4 Wijziging artikel 2.68 Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij

Artikel 2.68 komt als volgt te luiden:

Lid 1

Een huisvestingssysteem dat niet voldoet aan artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij mag toegepast worden tot uiterlijk 1 oktober 2022, indien:

  • a.

    de veehouderij, waarvan het huisvestingssysteem deel uitmaakt, de bedrijfsvoering in zijn geheel beëindigt per uiterlijk 1 oktober 2022 en hiervan voor 1 januari 2021 bij de provincie mededeling is gedaan, door middel van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier;

  • b.

    het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting;

  • c.

    gelijktijdig met de mededeling bewijs wordt overlegd dat een melding Activiteitenbesluit is gedaan dat het houden van vee uiterlijk 1 oktober 2022 wordt gestaakt, respectievelijk een verzoek is gedaan tot intrekking van de omgevingsvergunning milieu per uiterlijk 1 oktober 2022;

  • d.

    voor zover van toepassing gelijktijdig met de mededeling wordt verzocht om intrekking van de vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming per uiterlijk 1 oktober 2022;

  • e.

    de elektrische installatie is goedgekeurd volgens NTA 8220 door een daartoe gecertificeerde instantie.

Lid 2

Een huisvestingssysteem dat niet voldoet aan artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij mag toegepast worden tot uiterlijk 1 januari 2024 indien:

  • a.

    de veehouderij waarvan het huisvestingssysteem deel uitmaakt, de bedrijfsvoering in zijn geheel beëindigt per uiterlijk 1 januari 2024 en hiervan voor 1 januari 2021 bij de provincie mededeling is gedaan, door middel van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier;

  • b.

    het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting;

  • c.

    gelijktijdig met de mededeling bewijs wordt overlegd dat een melding Activiteitenbesluit is gedaan dat het houden van vee uiterlijk 1 januari 2024 wordt gestaakt, respectievelijk een verzoek is gedaan tot intrekking van de omgevingsvergunning milieu per uiterlijk 1 januari 2024;

  • d.

    voor zover van toepassing gelijktijdig met de mededeling wordt verzocht om intrekking van de vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming per uiterlijk 1 januari 2024;

  • e.

    veehouderijen gevestigd binnen het werkingsgebied Beperkingen veehouderij instemmen dat het houden van vee planologisch wordt verboden op de locatie;

  • f.

    vanaf 1 oktober 2022 ten hoogste het aantal dieren wordt gehouden dat overeenkomt met de berekende emissie vanuit de stallen waarvan sprake zou zijn geweest wanneer de toegepaste huisvestingssystemen zouden voldoen aan de tot 1 januari 2021 geldende emissiereductie eisen, zoals opgenomen in Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem;

  • g.

    als peildatum voor het bepalen van het aantal dieren geldt het aantal dieren dat op 18 juni 2019 op de locatie gehouden kan worden op grond van de vergunning ingevolge artikel 2.7 Wet natuurbescherming, of bij gebreke daarvan de vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • h.

    indien het een melkveehouderij betreft, deze over de periode 2020 tot en met 2023 voldoet aan de voorwaarden voor:

    • 1.

      derogatie, wat blijkt uit een door RvO verleende derogatievergunning, of

    • 2.

      biologische bedrijfsvoering, wat blijkt een door SKAL uitgegeven certificaat;

  • i.

    de elektrische installatie is goedgekeurd volgens NTA 8220 door een daartoe gecertificeerde instantie.

Artikel 3 Wijziging bijlage 2 bij de regels

Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem wordt gewijzigd conform de bijlage bij de regels van deze wijzigingsverordening.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5 Citeertitel

Deze wijzigingsverordening wordt aangehaald als: Wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging1

 

 

 

Bijlage bij de regels van de wijzigingsverordening

 

 

Bijlage 1  

Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem

behorende bij de wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging1

 

Lijst met technische eisen

Emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in het dierenverblijf is opgeslagen, die van toepassing zijn op nieuwe of bestaande huisvestingssystemen die op grond van paragraaf 2.7.1 aan deze bijlage moeten worden getoetst. De in deze bijlage opgenomen reducties zijn percentages die gelden ten opzichte van de traditionele emissies, zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij. De bijbehorende emissiefactor is de emissie uitgedrukt in het aantal kilogrammen ammoniak per dierplaats per jaar dat maximaal is toegestaan.

Code in RAV-lijst

Diercategorie

Streefreductie/ emissie in kg NH3/dp/jr traditioneel systeem volgens Rav 

Eisen t/m 31-12-2020 

Eisen in de periode

01-01-2021t/m 31-12-2023  

Eisen in de periode

1-1-2024 t/m 31-12-2027  

Eisen vanaf 1-1-2028  

 

 

 

Re-

duc-

tie

Emissie-factor

Re-

duc-

tie

Emissie-factor

Re-

duc-

tie

Emissie-factor

Re-

duc-

tie

Emissie-factor

Runderen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A1

 

melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-beweiden2

40-55%

12,3

43%

7

43%

7

51%

6

51%

6

-permanent opstallen in open stal

70%

13

46%

7

54%

6

62%

5

70%

4

-permanent opstallen in mechanisch geventileerde stal

85%

13

61%

5,1

61%

5,1

70%

4

70%

4

A2

zoogkoeien ouder dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- 100 of meer zoogkoeien in ligboxen incl. kalveren

40-85%

4,1

46%

2,2

54%

1,9

61%

1,6

71%

1,2

- zoogkoeien ouder dan 2 jaar overige huisvesting

0%

4,1

0%

4,1

0%

4,1

0%

4,1

0%

4,1

A31

vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- in ligboxen

40-85%

4,4

43%

2,5

43%

2,5

50%

2,2

50%

2,2

- overige huisvesting

0%

4,4

0%

4,4

0%

4,4

0%

4,4

0%

4,4

1 Biologisch gehouden jongvee valt niet onder deze categorie zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf.

2 Indien in een huisvestingssysteem weidegang als managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast wordt de emissiefactor van dat huisvestingssysteem verlaagd met het bij weidegang vermelde reductiepercentage.

A43

vleeskalveren tot circa 8 maanden

85%

3,5

50%

1,8

50%

1,8

70%

1,1

85%

0,5

A63 

vleesstieren en overig vleesvee van circa 8 tot 24 maanden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- minder dan 100 dieren A6+A7

0%

5,3

0%

5,3

0%

5,3

0%

5,3

0%

5,3

-100 of meer dieren A6+A7

70%

5,3

46%

2,9

54%

2,4

62%

2

70%

1,6

A73

 

fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- minder dan 100 dieren A6+A7

0%

6,2

0%

6,2

0%

6,2

0%

6,2

0%

6,2

-100 of meer dieren A6+A7

70%

6,2

46%

3,3

54%

2,9

62%

2,4

70%

1,9

3 Biologisch gehouden vleesrundvee valt niet onder deze categorie zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf. 

Schapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B1

schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg

0%

0,7

0%

0,7

0%

0,7

0%

0,7

0%

0,7

Geiten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

C14 

geiten ouder dan 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

0%

1,9

0%

1,9

0%

1,9

0%

1,9

0%

1,9

-500 of meer dieren C1+C2+C3 

85%

1,9

70%

0,6

70%

0,6

85%

0,29

85%

0,29

C24

 

 

opfokgeiten van 61 dagen tot en met één jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

0%

0,8

0%

0,8

0%

0.8

0%

0,8

0%

0,8

-500 of meer dieren C1+C2+C3

85%

0,8

70%

0,24

70%

0,24

85%

0,12

85%

0,12

C34

 

 

opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

0%

0,2

0%

0,2

0%

0,2

0%

0,2

0%

0,2

-500 of meer dieren C1+C2+C3

85%

0,2

70%

0,06

70%

0,06

85%

0,03

85%

0,03

4  Biologische geitenhouderijen vallen niet onder deze categorieën zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Gelet op de verplichting dat de dieren altijd naar buiten moeten kunnen en de stallen natuurlijk geventileerd moeten worden, is toepassing van luchtwassers niet mogelijk. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf. 

 

Varkens5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

D1.1

biggenopfok (gespeende biggen)

85%

0,69

85%

0,1

85%

0,1

85%

0,1

85%

0,1

D1.2

kraamzeugen (incl. biggen tot spenen)

85%

8,3

85%

1,3

85%

1,3

85%

1,3

85%

1,3

D1.3

guste en dragende zeugen

85%

4,2

85%

0,63

85%

0,63

85%

0,63

85%

0,63

D2

dekberen, 7 maanden en ouder

85%

5,5

85%

0,83

85%

0,83

85%

0,83

85%

0,83

D3

vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking

85%

3

85%

0,45

85%

0,45

85%

0,45

85%

0,45

5 Voor de biologische varkenshouderij (categorie D) geldt een streefreductie van 40%. Gelet op de verplichte uitloop en dat de stallen natuurlijk geventileerd moeten worden is toepassing van luchtwassers niet mogelijk. Er zijn diverse systemen toepasbaar en beschikbaar, daarnaast zijn maatregelen toepasbaar die een reductie geven op basis van bewezen werkingsprincipes zoals scheiden, koelen, verdunnen en aanzuren. Per geval worden emissiereducerende maatregelen beoordeeld. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf. 

 

Kippen

 

 

K= Kolonie

S= Scharrel

V= Volière

 

 

 

 

 

 

 

E1 

 

opfokhennen en hanen van legrassen; jonger dan 18 weken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- niet-batterijhuisvesting

 

 

85%

 

 

0,17

 

 

K 90%

0,017

90%

0,017

90%

0,017

90%

0,017

S 40%

0,102

60%

0,068

70%

0,051

85%

0,026

V 82%

0,03

85%

0,026

85%

0,026

85%

0,026

- batterijhuisvesting

85%

0,045

87%

0,007

87%

0,007

87%

0,007

87%

0,007

E2 

 

legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

niet-batterijhuisvesting

 

 

85%

 

 

0,315

 

 

K 90%

0,032

90%

0,032

90%

0,032

90%

0,032

S 78%

0,069

85%

0,047

85%

0,047

85%

0,047

V 83%

0,056

85%

0,047

85%

0,047

85%

0,047

- subcategorie leg(groot)ouderdieren

85%

0,315

72%

0,088

78%

0,069

85%

0,047

85%

0,047

E3 

(groot-)ouderdieren van vleeskuikens in opfok; jonger dan 19 weken

85%

0,25

40%

0,15

60%

0,1

70%

0,075

85%

0,038

E4 

(groot-)ouderdieren van vleeskuikens

85%

0,58

25%

0,435

40%

0,348

60%

0,232

85%

0,087

E5 

Vleeskuikens

85%

0,068

70%

0,021

74%

0,018

82%

0,012

85%

0,01

E6

 

 

 

additionele technieken voor mestbewerking en mestopslag i.c.m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- opfokleghennen (E1) en vleeskuikens (E5)

85%

0,03

67-70%

0,010- 0,009

85%

0,005

85%

0,005

85%

0,005

- leghennen (E2) en –vleeskuiken-(groot)ouderdieren (E3 en E4)

85%

0,05

67-70%

0,017- 0,015

85%

0,008

85%

0,008

85%

0,008

Kalkoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

F1

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok; tot 6 weken

85%

0,15

0%

0,15

0%

0,15

0%

0,15

85%

0,02

F2

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok; van 6 tot 30 weken

85%

0,47

0%

0,47

0%

0,47

0%

0,47

85%

0,05

F3

ouderdieren van vleeskalkoenen van 30 weken en ouder

85%

0,59

0%

0,59

0%

0,59

0%

0,59

85%

0,09

F46

vleeskalkoenen

85%

0,68

40%

0,41

60%

0,27

70%

0,2

85%

0,1

6 Bij deze diercategorie kunnen dezelfde huisvestingssystemen en de bijbehorende reductiepercentages worden toegepast als die zijn opgenomen bij de diercategorie vleeskuikens (E5).

Eenden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

G1

ouderdieren van vleeseenden tot 24 maanden

85%

0,32

0%

0,32

0%

0,32

0%

0,32

85%

0,048

G2

vleeseenden

85%

0,21

0%

0,21

0%

0,21

0%

0,21

85%

0,032

Nertsen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

H1

nertsen, per fokteef

85%

0,58

57%

0,25

-

-

Ver-bod

 

Ver-bod

 

Konijnen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

I1

voedster inclusief 0,15 ram en bijbehorende jongen tot speenleeftijd

85%

1,2

40%

0,72

50%

0,6

70%

0,36

85%

0,18

I2

vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd

85%

0,2

40%

0,12

50%

0,1

70%

0,06

85%

0,03

Parel-hoenders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

J16

parelhoenders voor de vleesproductie

85%

0,068

70%

0,021

74%

0,018

82%

0,012

85%

0,01

6 Bij deze diercategorie kunnen dezelfde huisvestingssystemen en de bijbehorende reductiepercentages worden toegepast als die zijn opgenomen bij de diercategorie vleeskuikens (E5). 

Paarden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

K1

volwassen paarden (3 jaar en ouder)

0%

5

0%

5

0%

5

0%

5

0%

5

K2

paarden in opfok (jonger dan 3 jaar)

0%

2,1

0%

2,1

0%

2,1

0%

2,1

0%

2,1

K3

volwassen pony's (3 jaar en ouder)

0%

3,1

0%

3,1

0%

3,1

0%

3,1

0%

3,1

K4

pony's in opfok (jonger dan 3 jaar)

0%

1,3

0%

1,3

0%

1,3

0%

1,3

0%

1,3

Struis-vogels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L1

struisvogel-ouderdieren

0%

 

0%

2,5

0%

2,5

0%

2,5

0%

2,5

L2

opfokstruisvogels (tot 4 maanden)

0%

 

0%

0,3

0%

0,3

0%

0,3

0%

0,3

L3

vleesstruisvogels (4 tot 12 maanden)

0%

 

0%

1,8

0%

1,8

0%

1,8

0%

1,8

 

 

Toepassing specifieke systemen

 

A1 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar – BWL 2018.06

Toepassing van het huisvestingssysteem met BWL 2018.06 is mogelijk. In de Regeling ammoniak en veehouderij is dit systeem opgenomen met een voorlopige emissiefactor van 7,1 kilogram per dierplaats per jaar. De waarde van de voorlopige emissiefactor wordt berekend door bij de waarde van de bijzondere emissiefactor 15% van de maximale emissiewaarde uit het Besluit emissiearme huisvesting op te tellen. De bijzondere emissiefactor voor dit huisvestingssysteem bedraagt minder dan de geëiste 7 kilogram per dierplaats per jaar. Definitieve emissiefactoren voor deze diercategorie worden daarnaast afgerond op hele kilogrammen. Mede door de 15% extra marge is de verwachting dat uiteindelijk voldaan kan worden aan de in de tabel opgenomen eis van 7 kg. Ammoniakemissiemetingen worden nog uitgevoerd. Dit stalsysteem is eveneens zeer goed toepasbaar in bestaande stallen en om toepassing van dit systeem en andere innovaties te stimuleren wil de provincie toepassing mogelijk maken. Het betreft een voorlopige uitzondering tot het moment dat hiervoor definitieve emissiefactor wordt vastgesteld. Indien uit metingen en de daaruit volgende definitieve emissiefactor blijkt dat niet voldaan wordt aan de gestelde eisen is nieuwe toepassing niet mogelijk en geldt voor de reeds aangevraagde en vergunde toepassingen de in deze verordening opgenomen vervangingstermijn van 20 jaar.

 

 

Toelichting toepassing huisvestingssystemen voor diercategorieën waarin de Regeling ammoniak en veehouderij niet voorziet.

 

A2 Zoogkoeien ouder dan 2 jaar en A3 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

Indien zoogkoeien en/of vrouwelijk jongvee gehouden worden in een huisvestingssysteem met ligboxen zoals dat wordt toegepast in de categorie A1 melkveehouderij, wordt voor deze categorieën aangesloten bij de huisvestingssystemen opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij bij de categorie A1. Er wordt dan vergelijkbaar reductiepercentage als bij categorie A1 gehanteerd. Een huisvestingsysteem uit de categorie A1 met een emissie van 7,0 kg ammoniak per dierplaats per jaar en een reductie van 46% geeft bij toepassing in de categorieën A2 en A3 een gelijk reductiepercentage ten opzichte van de factor van traditionele huisvesting in de categorieën A2 en A3.

A6 vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden en A7 fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar.

Vleesstieren worden tegenwoordig veelal in strostallen gehouden, hebben vaak een open karakter en worden veelal natuurlijk geventileerd en lenen zich daarom minder goed voor luchtwassystemen. De effectiviteit van een luchtwasser zal onder zulke omstandigheden lager zijn en meer in lijn liggen met die van de melkveehouderij. Aan bedrijven met weinig dieren (minder dan 100 dieren als som categorie A6 en A7) wordt daarom vooralsnog geen emissiereductieverplichting opgelegd. Voor de grotere gespecialiseerde bedrijven met meer dan 100 dieren uit de categorieën A6 en A7 wordt aangesloten bij de reductie eisen voor de melkveehouderij.

 

C1 geiten ouder dan 1 jaar, C2 opfokgeiten van 61 dagen t/m 1 jaar en C3

Voor deze categorieën is toepassing van luchtwassers uit de categorie D (varkens) mogelijk. In verband met de bedrijfsvoering wordt rekening gehouden met lekverliezen waardoor 5% van de lucht ongezuiverd naar buiten gaat. Voor toepassing in de geitenhouderij wordt daarom 5% van het verwijderingsrendement dat is toegekend aan het systeem in mindering gebracht. Een luchtwasser met een verwijderingsrendement van 85% voor de varkenshouderij heeft een rendement van 80% bij toepassing in de geitenhouderij. Een luchtwasser met een rendement van 70% voor de varkenshouderij voldoet hiermee niet aan de reductiedoelen voor de geitenhouderij.

 

 

Toelichting  

Afdeling 2.7 Landbouw

De meeste regels in deze paragraaf richten zich tot veehouderijen. Samen met haar partners werkt de provincie al geruime tijd aan de transitie naar zorgvuldige veehouderij. Sinds 2010 (megastallen debat) hebben provinciale staten hierover verschillende besluiten genomen die ook hebben geleid tot het vaststellen van regels. Belangrijke dossiers zijn:

  • Transitie naar zorgvuldige veehouderij (maart 2014): De kern van het beleid is dat uitbreiding van veehouderijen enkel mogelijk is als het bedrijf voldoet aan specifieke eisen op het gebied van zorgvuldigheid of duurzaamheid. Een belangrijke basis voor dit beleid is gelegd in het zogenoemde 'Brabant-beraad'. In dit beraad hebben ruim 70 betrokkenen vanuit diverse maatschappelijke partners een gezamenlijke lijn afgesproken ten aanzien van het duurzamer maken en vernieuwen van de veehouderij in Brabant. Om de transitie naar zorgvuldige veehouderij in gang te zetten, hebben provinciale staten in maart 2013 besloten dat zij dit proces willen ondersteunen met regels in de verordening. De vastgestelde denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' is hiervoor de basis. Dit houdt in dat er alleen nog ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. Om die ontwikkeling te bevorderen is een nieuw instrument ontwikkeld, de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV). De BZV objectiveert wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan een zorgvuldige veehouderij. Voor de vaststelling van de BZV bevat de verordening een bevoegdheid voor Gedeputeerde Staten om nadere regels vast te stellen.

  • Versnelling transitie veehouderij (juli 2017): Ondanks de inspanningen die door alle partijen zijn geleverd, zijn er extra stappen nodig om te komen tot een sterke en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij in Brabant. Daarom zijn in 2017 aanvullende maatregelen vastgesteld. Dit pakket maatregelen bevat regels om de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven terug te dringen, een aanpassing van de Brabantse zorgvuldigheidscore veehouderij, nieuw mestbeleid en regels die in veedichte gebieden een verdere regionale concentratie van vee en toenemende leegstand tegengaan door het zogenaamde stalderen.

Gebaseerd op deze besluiten bevat dit hoofdstuk rechtstreeks werkende regels voor de aanpassing van huisvestingssystemen van stallen en de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking. Hierbij geldt dat waar de rechtstreeks werkende regels zijn gebaseerd op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening deze regels in aanvulling gelden op de instructieregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening zijn opgenomen.

 

Paragraaf 2.7.1 Natura 2000

(….)

 

Artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij

Algemeen

Om de aantasting van biodiversiteit te keren zijn op Europees niveau natuurdoelen geformuleerd. De lidstaten moeten deze natuurdoelen realiseren ten behoeve van een Europees natuurnetwerk: Natura 2000. Een overmaat aan stikstof is met stip het grootste knelpunt bij Natura 2000-gebieden.

De agrarische sector is door de emissie van ammoniak uit stallen een belangrijke bron van stikstof. De provincie heeft daarom in 2010, op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, de Verordening stikstof en Natura2000 vastgesteld om de emissies uit stallen te beperken en daarmee een verslechtering van de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied te voorkomen. De bepalingen vloeiden voort uit het Convenant Stikstof en Natura 2000 dat de provincie in 2009 gesloten heeft met diverse partners. De doelstelling van dit convenant is om de ammoniakbelasting op de N2000-gebieden substantieel te verminderen en tevens de vergunningverlening voor veehouderijbedrijven rond N2000-gebieden weer vlot te trekken.

Na inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn die bepalingen opgenomen in Paragraaf 1 “Natura 2000-gebieden” van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant. De regeling voorzag in de borging van een blijvende daling van de ammoniakbelasting in de N2000-gebieden door een vermindering van de ammoniakemissie uit veehouderijen. De grondslag hiervoor is opgenomen in artikel 2.4, derde lid, van de Wet natuurbescherming.

Uit diverse signalen bleek dat de ammoniakbelasting op de N2000-gebieden niet is verminderd en dat de daling van de ammoniakemissies vanuit de landbouw niet substantieel doorzet of zelfs stagneert. Hiervoor wordt verwezen naar o.a. resultaten van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), Balans van de leefomgeving 2016 en referentieraming van emissies naar lucht uit de landbouw tot 2030 (achtergronddocument bij de Nationale Energieverkenning 2015). De doelstelling van het Convenant stond hiermee onder druk.

De provincie zet sterk in op een verlaging van de emissies uit veehouderijen. Dit is opgenomen in het bestuursakkoord 2015 – 2019 en de Actualisatie Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood 2016. Om haar doelstellingen te behalen alsmede zekerheid te creëren dat ook de doelstelling (en de bijbehorende randvoorwaarden) van het convenant worden gehaald, is op 7 juli 2017 besloten tot aanpassing van de toenmalige bepalingen uit de Verordening natuurbescherming. Die zijn in deze verordening opgenomen.

Daarnaast zijn er vanwege het bestuursakkoord Kiezen voor Kwaliteit (2019-2023) een aantal wijzigingen aangekondigd. Deze wijzigingen bevatten uitzonderingen op de hoofdregel uit dit artikel.

Het uitgangspunt van de regeling in dit artikel is dat de systematiek aansluit op het investeringsritme van de veehouderijen. Vaak in combinatie met een uitbreiding, investeert een veehouder in nieuwe stallen of in belangrijke renovaties van bestaande stallen. Op die momenten kan de investering worden benut voor emissie reducerende systemen die voldoen aan de bijlage bij deze verordening. Deze bijlage met emissie(reductie)eisen wordt periodiek aangescherpt aan de stand der techniek.

 

Hoofdregel: Eisen huisvestingssysteem bestaande stal

Vanaf 1 januari 2021 is het verboden huisvestingssystemen te gebruiken, voor zover deze:

  • zijn gerealiseerd op basis van een omgevingsvergunning, onderdeel milieu of melding die langer dan 20 (rundvee) of 15 jaar (overig vee) geleden onherroepelijke zijn geworden, respectievelijk zijn ingediend; èn

  • niet voldoen aan de vereisten van bijlage 2 bij deze verordening.

Bij toezicht en handhaving van deze bepaling wordt steeds getoetst aan de op het moment van toezicht geldende bijlage 2. Daarbij wordt bekeken hoe lang het geleden is dat voor het toegepaste huisvestingsysteem voor het eerst de omgevingsvergunning, onderdeel milieu, onherroepelijk is geworden of een melding Activiteitenbesluit is ingediend. Dit mag niet langer dan 15 jaar of voor rundvee 20 jaar geleden zijn.

De gestelde termijn is zodanig gekozen dat wordt aangesloten bij de gemiddelde economische afschrijvingsduur voor deze systemen. Het gaat hierbij om de levensduur van het huisvestingssysteem en niet van de stal zelf. De meeste huisvestingsystemen kennen een afschrijvingsduur van ca. 15 jaar. Een uitzondering hierop zijn de systemen in gebruik bij rundvee, die vaak een langere afschrijvingstermijn hebben. Er is daarom gekozen om in de bepaling van het eerste lid, onderdeel a, een onderscheid te maken naar rundvee en overige diercategorieën.

 

Uitzondering: Bedrijven die meedoen aan de stoppersregeling ammoniak

Veel bestaande stallen voldoen nu niet aan de landelijke emissie-eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Dit is tot 1 januari 2020 nog toegestaan op basis van het landelijk afgesproken gedoogbeleid, vastgelegd in de Stoppersregeling onder het Actieplan ammoniak. Bedrijven dienen op 1 januari 2020 gestopt te zijn óf, indien ze toch doorgaan uiterlijk op die datum te voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting. Deze bedrijven moeten op dat moment aanpassingen hebben doorgevoerd aan hun stallen. Veehouders kunnen nu al bij hun planontwikkeling rekening houden met de eisen die in deze verordening zijn opgenomen. De veehouders moeten daarom dan niet alleen aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting voldoen maar ook aan de vereisten van bijlage 2 van deze verordening.

In het tweede lid is een afwijkende regeling opgenomen voor bedrijven, die deelnemen aan de Stoppersregeling. Deze bedrijven zijn al geruime tijd op de hoogte dat zij hun bedrijf per 1 januari 2020 moeten aanpassen. Daarom geldt voor deze bedrijven dat zij al per 1 januari 2020 hun huisvestingssystemen moeten hebben aangepast aan bijlage 2 van deze verordening.

 

Uitzondering: bedrijven die op 19 juli 2017 voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting

Er is ook een grote groep bedrijven, die op moment van inwerkingtreding van de Tweede wijzigingsverordening Verordening natuurbescherming op bedrijfsniveau voldeden aan het Besluit emissiearme huisvesting. Op basis van het Besluit zijn verouderde stallen nog toegestaan, als het bedrijf via intern salderen op bedrijfsniveau voldoet aan de emissie-eisen van het Besluit. Voor deze groep van bedrijven bevat het derde lid een uitzonderingsregeling zodat zij langer de tijd hebben -tot 1 oktober 2022- om hun stalsystemen aan te passen. In deze periode dient de vergunningprocedure afgerond te zijn en de stalaanpassingen daadwerkelijk gerealiseerd te zijn.

Een bedrijf komt voor uitstel in aanmerking als:

  • het tot de veehouderij behorende huisvestingssysteem voor de hele betreffende hoofdcategorie voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting op moment dat de Tweede wijzigingsverordening Verordening natuurbescherming Noord-Brabant op 19 juli 2017 in werking trad;

  • uiterlijk op 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag is ingediend voor het nieuwe huisvestingssystemen ter vervanging van het verouderde huisvestingssysteem en dat voldoet aan de emissie-eisen van bijlage 2.

Er is sprake van een vergunbare aanvraag voor de ontwikkeling als het aannemelijk is dat de gehele ontwikkeling vergund kan worden. Dat betekent dat het aannemelijk moet zijn dat voldaan kan worden aan de eisen die bijvoorbeeld worden gesteld vanuit milieu (Wet milieubeheer en daarop gebaseerde regelingen), planologische eisen (Wet ruimtelijke ordening en het vigerende bestemmingsplan) en de Wet natuurbescherming.

Vierde lid

Sommige veehouderijen die een huisvestingssysteem gebruiken dat langer dan 15 jaar of 20 jaar (rundvee) geleden is vergund of gemeld, hebben in andere stallen huisvestingssystemen in gebruik die veel nieuwer zijn. Deze veehouders hebben met die nieuwe systemen geïnvesteerd in emissiereductie. Daardoor bestaat misschien niet per elke aparte stal, maar wel als totaal bedrijf emissiereductie.

Voor veehouderijen die op 6 juli 2017 als totaal bedrijf voldeden aan de eisen die op dat moment (2017) in bijlage 2 golden, biedt deze regeling de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten coulant zijn ten opzichte van de hoofdregel dat op 1-10-2022 een nieuw systeem moet zijn aangelegd. Het gaat dan om gevallen waarin de bedrijfsvoering van de veehouder in gevaar zou komen omdat hij ten opzichte van de laatste investeringen in reducerende systemen te snel weer nieuwe investeringen zou moeten doen. Deze regeling geldt alleen voor bedrijven die op 19 juli 2017 voldeden aan het Besluit emissiearme huisvesting.

 

Artikel 2.67 Afwijkende regels voor specifieke categorieën

Algemeen

In artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij is bepaald dat vanaf 1 januari 2021 geen systemen meer toegepast mogen worden die ouder zijn dan 15/20 jaar en niet voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Dit verbod geldt sinds 19 juli 2017. In het derde lid is een algemene uitzondering op deze regel opgenomen. Een huisvestingssysteem hoeft pas op 1 oktober 2022 te voldoen aan bijlage 2 als het toegepaste huisvestingssysteem voor de betreffende hoofdcategorie op 19 juli 2017 voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) én er voor 1 januari 2021 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag is ingediend.

In dit artikel zijn afwijkende regels opgenomen voor een aantal specifieke categorieën. Voor de specifiek benoemde gevallen gelden afwijkende termijnen voor het indienen van een ontvankelijke en vergunbare aanvraag of in bepaalde gevallen voor de datum waarop het huisvestingssysteem moet voldoen aan bijlage 2.

Onder a

Bedrijven met stro(oisel)stallen hoeven pas op 1 januari 2024 te voldoen aan bijlage 2, mits zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Er zijn drie gangbare types stro(oisel)stallen, namelijk potstallen, hellingstallen en vrijloopstallen met strooisel. Deze strooiselstallen hebben veelal gedeeltelijk een rooster- of dichte vloer bij het voerhek. In de verschillende Handboeken per sector zijn voor strooiselstallen karakteristieken gegeven. De provincie sluit zich hierbij aan om te bepalen of er sprake is van een strooiselstal. De specifieke regeling voor stro(oisel)stallen geldt niet voor eventuele andere stallen die binnen het bedrijf aanwezig zijn. Deze andere stallen moeten wel voldoen aan artikel 2.66.

De eerste voorwaarde waaraan moet worden voldaan is dat sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering gebruikt de provincie Noord-Brabant de kennismatrix voor natuurinclusieve landbouw, zoals ontwikkeld door CLM en die ook gebruikt wordt voor de uitvoering van het onderdeel 'omschakeling naar natuurinclusieve landbouw' in de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant. In deze matrix staan maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden op weg naar een natuurinclusieve landbouwpraktijk. De provincie gaat er vanuit dat sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering wanneer op basis van de kennismatrix tenminste maatregelen op het terrein van bodem/ water (2), landschap (2) en biodiversiteit (2) worden getroffen. In totaal moeten er 6 maatregelen worden getroffen.

De tweede voorwaarde is dat de veehouderij een veebezetting heeft van ten hoogste 2 GVE per hectare en blijvend beschikt over voldoende grond. Het streven van de provincie is er op gericht kringlopen zo veel mogelijk te sluiten; dergelijke bedrijven voldoen daaraan. Het aantal GVE op een bedrijf dient te worden afgeleid uit Annex 1 uit de verordening EU 1200/2009 van de Europese Commissie. Wat betreft de hoeveelheid grond moet worden uitgegaan van de grond waarover het bedrijf blijvend beschikt. Hiertoe behoort grond die in eigendom is, erfpacht en langjarige pacht; grond met een pachtcontract van 5 jaar of meer. Deze grond moet binnen een straal van 15 km van het bedrijf gelegen zijn. De veehouder dient dit aan te tonen door middel van een uitdraai van het “Overzicht ingevulde gegevens Gecombineerde opgave” van het RVO.

De derde voorwaarde is dat voor 1 januari 2022 een ontvankelijke en vergunbare aanvraag moet worden ingediend. In de toelichting op artikel 2.66 is nader toegelicht wanneer daarvan sprake is.

Onder b

De specifieke categorie onder b. biedt de mogelijkheid om in te spelen op innovatieve ontwikkelingen op de markt die aantoonbaar bijdragen aan de doelen van het dossier Versnelling transitie veehouderij uit 2017. Er zijn diverse nieuwe innovatieve systemen in ontwikkeling waarvoor nog geen Rav-code beschikbaar is op 1 april 2020, zoals voor brongerichte systemen voor vleeskalveren uit de diercategorie A4, varkens uit de diercategorie D1, D2 en D3 en konijnen uit de diercategorie I1 en I2. De toepassing van brongerichte technieken betreft een kwaliteitsverbetering doordat emissies worden voorkomen en er daardoor een beter stalklimaat ontstaat. In het geval een veehouderij gebruik wil maken van een dergelijk systeem, kunnen zij geen aanvraag voor omgevingsvergunning indienen op 1 januari 2021. Er wordt daarom flexibiliteit geboden aan het moment waarop de aanvraag voor omgevingsvergunning wordt gedaan. Deze specifieke categorie moet wel voldoen aan de hoofdvoorwaarde dat het stalsysteem op 1 oktober 2022 is aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de betreffende ondernemer dat dit tijdig gebeurd.

Het moet daarbij gaan om systemen waarvan aannemelijk is dat er tijdig een emissiefactor aan het in ontwikkeling zijnde systeem kan worden toegekend en dat het systeem voldoet aan bijlage 2 Technische eisen huisvestingsysteem. Hiervan is onder andere sprake als er voor het systeem een bijzondere of voorlopige emissiefactor is aangevraagd die voldoet aan bijlage 2.

Om vanuit toezicht en handhaving te kunnen beoordelen of een veehouder terecht geen aanvraag voor omgevingsvergunning heeft ingediend op 1 januari 2021 is het wel nodig dat kenbaar is dat de veehouderij het voornemen heeft om een innovatief systeem toe te passen. Daarom is als voorwaarde opgenomen dat hiervan mededeling is gedaan.

Onder c en d

Voor deze specifieke categorieën geldt dat zij een bijna een jaar uitstel krijgen voor het indienen van een ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning en pas op 1 januari 2023 hun stalsystemen moeten hebben aangepast.

 

Artikel 2.68 Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij

Algemeen

In artikel 2.66 is bepaald dat vanaf 1 januari 2021 geen systemen meer toegepast mogen worden die ouder zijn dan 15/20 jaar en niet voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Dit verbod geldt sinds 19 juli 2017.

Gebleken is dat er veehouders zijn die de noodzakelijke stalaanpassingen om uiteenlopende redenen niet meer kunnen realiseren. Zij hebben besloten op korte termijn te stoppen met het houden van dieren. Om deze veehouders, die daadwerkelijk van plan zijn om uiterlijk per 1 oktober 2022, respectievelijk 1 januari 2024 te stoppen met het houden van dieren, tegemoet te komen is een uitzonderingsregeling opgenomen. Deze veehouderijen mogen onder strikte voorwaarden doorgaan met hun bedrijfsactiviteiten tot uiterlijk 1 oktober 2022, respectievelijk 1 januari 2024, zonder de noodzaak om een ontvankelijke en vergunbare aanvraag in te dienen, respectievelijk het huisvestingssysteem aan te passen.

Een veehouder die gebruik wil maken van deze mogelijkheid moet voor 1 januari 2021 door middel van een digitaal door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier mededeling te doen bij de provincie van het voornemen om te stoppen met het houden van dieren. Bij deze mededeling moeten ook de toepasselijke bewijsstukken en verzoeken worden gevoegd. Na ontvangst van de mededeling, stelt de provincie de betreffende gemeenten op de hoogte.

Alleen wanneer een veehouder, die een mededeling heeft gedaan, blijvend voldoet aan de voorwaarden mogen bestaande huisvestingssystemen nog tijdelijk worden gebruikt. In gevallen waarin een veehouder wil terugkomen op zijn voornemen te stoppen met de bedrijfsvoering of op enig moment niet meer beschikt over een SKAL-certificaat, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van dit artikel. Dat betekent dat de veehouderij moet voldoen aan artikel 2.66, eerste lid.

Stoppende veehouders: algemene voorwaarden

In het eerste en tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen waaronder een veehouder door kan gaan met bedrijfsactiviteiten tot uiterlijk 1 oktober 2022 of 1 januari 2024.

Een veehouder doet voor 1 januari 2021 mededeling door middel van een digitaal ter beschikking gesteld formulier. Voor de hoofdcategorie van dieren waarmee het bedrijf wil doorgaan tot oktober 2022/januari 2024, moet het huisvestingssysteem voor de betreffende categorie op 19 juli 2017 voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). Voor zover huisvestingssystemen worden toegepast waarvoor het Beh geen eisen stelt, zoals rundvee, voldoen deze systemen. In de mededeling toont de veehouder gemotiveerd aan dat het bedrijf voldoet aan het Beh.

Soms zijn er bedrijven die verschillende veehouderijtakken op hun bedrijf huisvesten. Wij benadrukken dat het niet mogelijk is dat een veehouderijtak die op 19 juli 2019 niet aan het Beh voldoet, na 1 januari 2020 op grond van deze regeling wordt voortgezet. Voor deze veehouderijtak geldt artikel 2.66 tweede lid onverkort. Dat betekent dat deze groep veehouderijen of per 1 januari 2020 de bedrijfsvoering beëindigd moet hebben of op 1 januari 2020 moet voldoen aan de emissie eisen zoals opgenomen in het Beh én bijlage 2 van de verordening.

PS willen de zekerheid hebben dat een veehouder die gebruik maakt van deze regeling daadwerkelijk stopt vóór 1 oktober 2022/1 januari 2024 en dat verleende vergunningen (milieu en Wnb) worden ingetrokken. Daarom geldt dat gelijktijdig met de mededeling bewijs wordt overlegd dat er een verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning milieu is gedaan. Voor bedrijven die meldingsplichtig zijn op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat zij melding moeten doen dat de activiteiten per uiterlijk 1 oktober 2022/1 januari 2024 worden gestaakt. Een bewijsstuk van deze melding wordt toegevoegd aan het digitale formulier dat wordt gebruikt voor de stoppersmededeling.

Indien van toepassing wordt gelijktijdig met de mededeling aan Gedeputeerde Staten verzocht om intrekking van de Wnb-vergunning.

Een goedgekeurde elektrische installatie

Stalbranden hebben naast het verlies van dieren, tevens een grote impact op de veehouder én de omgeving. Op het moment van een stalbranden komen er ook veel schadelijke stoffen vrij, die nadelig zijn voor N200 gebieden. Meestal gaat het bij stalbranden om oude stallen. Voor de bouw van nieuwe stallen zijn inmiddels aanvullende brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit zijn opgenomen. De brand ontstaat vaak doordat er gebreken zijn aan de elektrische installaties in de stal.

Het is niet aanvaardbaar als vanwege het niet hoeven aanpassen van de stalsystemen er een onveilige situatie ontstaat. Daarom geldt er een voorwaarde dat een veehouder moet beschikken over een elektrische installatie die is goedgekeurd volgens de NTA 8220 door een daartoe gecertificeerde instantie. Het keuringscertificaat moet bij de mededeling worden overgelegd. De NTA 8220 is een controlemethodiek om brandrisico's van elektrische installaties en de daarop aangesloten elektrische toestellen te beoordelen.

Stoppende veehouders 2024

Oude stalsystemen die nog in gebruik zijn moeten veelal op 1 oktober 2022 voldoen aan Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Veehouders die van plan zijn om uiterlijk op 1 januari 2024 te stoppen mogen na 1 oktober 2022 nog langer doorgaan, maar moeten wel voldoen aan aanvullende voorwaarden. De onder a tot en met d en i genoemde voorwaarden zijn hiervoor toegelicht.

Herbestemming van veehouderijen in Beperkingen veehouderij

Veehouderijen die gevestigd zijn binnen het werkingsgebied Beperkingen veehouderij moeten actief meewerken aan herbestemming van de locatie (opheffen veehouderij). De veehouder moet daarom gelijktijdig met de mededeling instemmen dat het planologisch gebruik als veehouderij per 01 januari 2024 wordt beëindigd. Dit wordt gedaan op het digitaal ter beschikking gestelde formulier dat wordt gebruikt voor de stoppersmededeling.

De instemming betekent dat:

  • de locatie wordt opgenomen binnen het werkingsgebied Sanerings- en verplaatsingslocatie agrarisch bedrijf in deze Interim omgevingsverordening (of de opvolger daarvan). Hierdoor wordt het houden van vee en het oprichten van bebouwing ten behoeve van een veehouderij met ingang van 1 januari 2024 uitgesloten;

  • de desbetreffende gemeente op de hoogte wordt gesteld en verzocht om zorg te dragen voor een passende bestemming.

Terugbrengen van het aantal dieren op het bedrijf

Om te voorkomen dat later stoppen leidt tot minder afname van stikstofemissies in 2022 en 2023 geldt de voorwaarde dat per 1 oktober 2022 een reductie moet worden behaald via het houden van minder dieren. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal dieren waarvoor op 18 juni 2019 een vergunning op grond van de Wnb is verleend. In gevallen waarin geen Wnb-vergunning is verleend wordt uitgegaan van de aantallen die zijn genoemd in de omgevingsvergunning milieu of melding Activiteitenbesluit zoals die golden op 18 juni 2019.

De datum van 18 juni 2019 is gekozen omdat GS toen hebben aangekondigd dat er een voorstel komt voor deze stoppersregeling.

Als op basis van artikel 2.66 een emissiereductie van bijvoorbeeld 23% behaald moet worden door aanpassing van het huisvestingssysteem, dan geldt dat de veehouder in dit geval zoveel minder dieren moet gaan houden als nodig is om een reductie van 23% te bereiken. Bij de mededeling geeft een veehouder per stal gemotiveerd aan welke reductie bereikt moet worden op grond van artikel 2.66 en tot welke vermindering vanaf 1 oktober 2022 van het aantal dieren (per diercategorie) dit leidt.

Nu deze voorwaarde als een rechtstreeks werkende regel is opgenomen, hoeven de verleende vergunningen of meldingen niet te worden aangepast. Overtreding van deze voorwaarde betekent een overtreding van de rechtstreeks werkende regels waarop handhaving mogelijk is.

 

Melkveehouderijbedrijven

PS willen alleen relatief extensieve melkveehouderijen met een lagere milieu-impact in de gelegenheid stellen om nog twee jaar langer door te gaan zonder dat zij aanpassingen moeten doen aan hun huisvestingssysteem. Bedrijven moeten daarom aantoonbaar voldoen aan de voorwaarden voor derogatie en/of een biologische bedrijfsvoering. Bij de mededeling wordt een derogatievergunning over 2019 of een certificaat van SKAL overgelegd. Voor derogatiebedrijven geldt dat in elk geval 80% van de totale oppervlakte landbouwgrond in gebruik bij het bedrijf, grasland moet zijn. Graslanden zijn over het algemeen veel efficiënter met stikstof daar ze het hele jaar door stikstof opnemen en een goed en efficiënt wortelstelsel hebben, waardoor minder uit- en afspoeling van nutriënten (zoals o.a. stikstof) naar grond- en oppervlaktewater plaatsvindt. Dit heeft een positief effect op de natuurdoelstellingen. Bekend is dat derogatiebedrijven op dit punt beter scoren.

Voor de biologische bedrijfsvoering is aangesloten bij de certificering door Stichting SKAL, aangezien in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 deze stichting is belast met het toezicht op de naleving van bij of krachtens dat besluit gestelde regels ten aanzien de biologische productiemethoden. De veehouder dient er vervolgens voor te zorgen dat hij ook over de jaren na 2019 over een geldige derogatievergunning of een certificaat van SKAL beschikt, zodat deze documenten bij toezicht op de naleving van deze voorwaarde getoond kunnen worden.

Voorwaarde h geldt alleen voor melkveehouderijen; voor andere bedrijven geldt dat er emissiereductie wordt bereikt via aanpassing van de stalderingseisen.

Naar boven