Provincie Noord-Brabant - Wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging 2

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

 

  • gelet op de Provinciewet, de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving;

  • gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 16 oktober 2020;

  • gelezen de Nota van inspraak en wijziging vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 oktober 2020;

  • gehoord de beraadslagingen van Provinciale Staten op 27 november 2020;

overwegende dat:

het vanwege een goede aansluiting op het landelijke en provinciale beleid waaronder het uitwerken van een gebiedsgerichte aanpak stikstof nodig is een wijziging door te voeren van de Interim omgevingsverordening;

 

besluiten:

vast te stellen de wijziging Interim omgevingsverordening – regelwijziging2, vastgelegd als GML-bestand met plan-IDN:

NL.IMRO.9930.IOVwijzregels2-va01.

 

’s-Hertogenbosch, 27 november 2020

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. S.M. Otters-Bruijnen, plv.

 

de griffier,

mr. K.A.E. ten Cate

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

1.1 wijzigingsverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9930.IOVwijzregels2-va01 met de bijbehorende regels.

Hoofdstuk 2 Wijziging regels

Artikel 2 Wijziging regels aanpassing stalsystemen Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

2.1 Wijziging artikel 1.1 Begripsbepaling

Aan artikel 1.1. Begripsbepaling wordt een begrip toegevoegd:

 

vrijloopstal: huisvestingssysteem voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar zonder ligboxen en voorzien van een zachte, vochtdoorlatende of absorberende bodem, waarbij het totale oppervlak ten minste het aantal dieren maal 10 vierkante meter bedraagt;

 

2.2 Wijziging artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij

Artikel 2.66 komt als volgt te luiden:

 

Lid 1

Vanaf 1 januari 2024 geldt dat:

  • a.

    een veehouderij gemiddeld op bedrijfslocatieniveau moet voldoen aan de eisen van Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem, of

  • b.

    elk huisvestingssysteem dat op een veehouderij wordt toegepast of in werking is, moet voldoen aan de eisen uit Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem, behoudens in het geval dat het huisvestingssysteem is gerealiseerd op een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, of een melding ingevolge het Activiteitenbesluit die:

    • 1.

      voor de hoofdcategorie rundvee uit de Regeling ammoniak en veehouderij ten hoogste 20 jaar geleden onherroepelijk is geworden of uiterlijk 20 jaar geleden is ingediend, of

    • 2.

      voor alle andere diercategorieën uit de Regeling ammoniak en veehouderij ten hoogste 15 jaar geleden onherroepelijk is geworden of uiterlijk 15 jaar geleden is ingediend.

Lid 2

Voor een veehouderij die op 19 juli 2017 voor een hele hoofdcategorie niet voldeed aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting geldt in afwijking van het eerste lid aanhef als datum 1 januari 2020;

 

Lid 3

Voor de toepassing van dit artikel geldt dat het in beperkte omvang en aantal houden van hobbydieren voor privégebruik en zonder relatie met de bedrijfsvoering, niet betrokken hoeft te worden in de beoordeling of een veehouderij voldoet aan de eisen uit Bijlage 2 technische eisen huisvestingssystemen.

 

2.3 Wijziging artikel 2.67 Afwijkende regels voor specifieke categorieën (oud)

Artikel 2.67 komt als volgt te luiden:

 

Artikel 2.67 Uitzondering natuurinclusieve veehouderij bestaande stal (nieuw)

In afwijking van artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij, eerste lid, geldt voor een veehouderij dat een bestaand stalsysteem niet hoeft te voldoen aan bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem als:

  • a.

    de stallen onderdeel zijn van een natuurinclusieve bedrijfsvoering;

  • b.

    de veehouderij blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare grond of minder;

  • c.

    door het treffen van aanvullende maatregelen de gemiddelde emissie op bedrijfslocatieniveau gelijk is aan de toepassing van emissiearme huisvesting die voldoet aan bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem als onderdeel van een niet natuurinclusieve bedrijfsvoering;

  • d.

    uit monitoring blijkt dat het bedrijf gemiddeld op jaarniveau aan de voorwaarde onder c. voldoet.

2.4 Vervallen artikel 2.68 Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij

Artikel 2.68 komt te vervallen.

 

2.5 Wijziging artikel 2.69 Eisen huisvestingssysteem nieuwe stal

Artikel 2.69 wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 1

In aanvulling op artikel 1.11 Wet natuurbescherming, geldt voor een nieuwe stal dat ieder huisvestingssysteem dat wordt toegepast, moet voldoen aan de eisen uit Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssystemen, die gelden op het moment van besluitvorming op een vergunningaanvraag of het moment waarop de melding is ingediend, bij:

  • a.

    de vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid Wet natuurbescherming;

  • b.

    de vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een daarop gebaseerde Algemene maatregel van bestuur, waarvoor op grond van artikel 2.27 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een verklaring van geen bedenkingen is vereist, of

  • c.

    als onderdelen a. en b. niet van toepassing zijn:

    • 1.

      een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • 2.

      een melding ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid geldt voor de vergunningaanvragen, bedoeld in het eerste lid, die voor 1 januari 2023 zijn ingediend, dat de nieuwe stal en de toepassing van ieder huisvestingssysteem voldoet aan de eisen zoals opgenomen in bijlage 2 Technische eisen huisvestingssystemen die gelden op het moment van indiening daarvan.

 

Het huidige tweede en derde lid worden vernummerd naar het derde en vierde lid.

 

Er wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd:

 

Lid 5

Het bepaalde in artikel 2.66, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

 

2.6 Nieuw artikel 2.69a Uitzondering natuurinclusieve veehouderij nieuwe stal

In afwijking van artikel 2.69 eerste lid geldt dat een vrijloopstal voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar als onderdeel van een natuurinclusieve bedrijfsvoering, niet aan bijlage 2 Technische eisen huisvesting hoeft te voldoen.

 

2.7 Wijziging artikel 2.75 en artikel 3.52 Afwijkende regels stalderen voor een stoppende veehouderij

Artikel 2.75 vervalt.

 

Artikel 3.52, vierde lid vervalt. Het vijfde lid wordt vernummerd naar lid 4.

 

2.8 Wijziging artikel 3.67 Sanerings- en verplaatsingslocatie Agrarisch bedrijf

Artikel 3.67, onder f. vervalt.

 

2.9 Wijziging artikel 5.2 Specifieke wijzigingsbevoegdheid regels

Artikel 5.2, onder e.1 vervalt, onder vernummering van e.2 en e.3 naar e.1 en e.2.

 

2.10 Wijziging artikel 5.13 Hardheidsclausule

Het derde lid van artikel 5.13 vervalt.

Artikel 3 Overige wijziging van regels Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

3.1 Wijziging artikel 1.2 Interim omgevingsverordening

In artikel 1.2 Interim omgevingsverordening wordt de volgende passage ingevoegd na 'plan-idn: NL.IMRO.9930.InterimOvr-va01':

'alsmede de daarop gebaseerde wijzigingsverordeningen,';

 

3.2 Wijziging artikel 2.5 en artikel 2.6 Waterwingebied

In artikel 2.5, aanhef, en artikel 2.6 aanhef, wordt de volgende passage toegevoegd na het woord 'voor':

'de volgende activiteiten':

 

3.3 Wijziging van diverse artikelen met een verwijzing naar de nadere regels zorgvuldige veehouderij

In artikel 2.72, derde lid, artikel 3.49, tweede lid, artikel 3.50, derde lid, en artikel 3.51, derde lid, wordt de passage 'nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij' vervangen door de passage 'Nadere regels zorgvuldige veehouderij'.

3.4 Wijziging artikel 2.73 Zorgvuldige veehouderij

Artikel 2.73, tweede lid, onder e, vervalt, onder vernummering van het bepaalde onder f. en g. naar e. en f.

 

3.5 Wijziging artikel 2.74 Stalderen

In artikel 2.74, vijfde lid onder a., vervalt de passage 'feitelijk aanwezig,'.

 

3.6 Wijziging artikel 3.49 Veehouderij in Landelijk gebied

Artikel 3.49, eerste lid, onder f, vervalt, onder vernummering van het bepaalde onder g. en h. naar f. en g.

 

3.7 Wijziging artikel 3.50 Aanvullende regels nieuw dierenverblijf

Artikel 3.50, eerste lid, onder a.4, vervalt, onder vernummering van het bepaalde onder a.5 naar a.4.

 

3.8 Wijziging artikel 3.52 Aanvullende regels stalderen

In artikel 3.52, derde lid onder a., vervalt de passage 'feitelijk aanwezig,'.

 

3.9 Wijziging artikel 3.53 Afwijkende omvang veehouderij

Artikel 3.53, tweede lid onder a. wordt gewijzigd en luidt als volgt:

 

er vanwege de cumulatieve uitstoot van milieubelastende stoffen een aanzienlijke overschrijding bestaat van vastgestelde normen in landelijke regelgeving of in deze verordening, gericht op het borgen van een goed woon- en leefklimaat, of

 

3.10 Nieuw artikel 9.8 Overgangsrecht concreet initiatief mestbewerking

Na artikel 9.7 wordt een nieuw artikel 9.8 toegevoegd dat als volgt luidt:

 

Artikel 2.77 is niet van toepassing op gevallen waarvoor Gedeputeerde Staten hebben afgewogen dat er sprake is van een concreet initiatief als bedoeld in de bekendmaking van 23 november 2015 (Provinciaal Blad 143/15).

 

De bestaande artikelen 9.8 en 9.9 worden vernummerd tot artikelen 9.9 en 9.10.

 

3.11 Wijziging artikel 9.10 (nieuw) Overgangsrecht bestemmingsplannen

Aan artikel 9.10 wordt een zesde lid toegevoegd dat als volgt luidt:

 

Lid 6

Artikel 3.74 eerste lid, onder b. en c., is niet van toepassing op gevallen waarvoor Gedeputeerde Staten hebben afgewogen dat er sprake is van een concreet initiatief als bedoeld in de bekendmaking van 23 november 2015 (Provinciaal Blad 143/15).

Artikel 4 Wijziging Regelbijlage Technische eisen huisvestingssysteem

Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem wordt gewijzigd overeenkomstig regelbijlage 1 van deze wijzigingsverordening.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6 Citeertitel

Deze wijzigingsverordening wordt aangehaald als: Wijziging Interim omgevingsverordening - regelwijziging 2

 

Regelbijlage bij de wijzigingsverordening

Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem

behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Wijziging IOV-regelwijziging 2)

 

Lijst met technische eisen

Emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in het dierenverblijf is opgeslagen, die van toepassing zijn op nieuwe of bestaande huisvestingssystemen die op grond van paragraaf 2.7.1 van deze verordening aan deze bijlage moeten worden getoetst. De in deze bijlage opgenomen reducties zijn percentages die gelden ten opzichte van de traditionele emissies (overige huisvestingssystemen), zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij. De bijbehorende emissiefactor is de emissie uitgedrukt in het aantal kilogrammen ammoniak per dierplaats per jaar dat maximaal is toegestaan.

 

Code in RAV-lijst

Diercategorie

Streefreductie/ emissie in kg NH3/dp/jr traditioneel systeem volgens Rav

Eisen t/m

31-12-2023

Eisen in de periode 1-1-2024 t/m 31-12-2027

Eisen vanaf 1-1-2028

Reductie

Emissiefactor

Reductie

Emissiefactor

Reductie

Emissiefactor

Runderen5

A12, 3

melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar

-beweiden

40-55%

12,3

43%

7,0

51%

6,0

51%

6,0

-permanent opstallen in open stal

70%

13,0

46%

7,0

62%

5,0

70%

4,0

-permanent opstallen in mechanisch geventileerde stal

85%

13,0

61%

5,1

70%

4,0

70%

4,0

A2

zoogkoeien ouder dan 2 jaar

- 100 of meer zoogkoeien in ligboxen incl. kalveren

40-85%

4,1

46%

2,2

61%

1,6

71%

1,2

- zoogkoeien ouder dan 2 jaar overige huisvesting

0%

4,1

0%

4,1

0%

4,1

0%

4,1

A31

vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

- in ligboxen

40-85%

4,4

43%

2,5

50%

2,2

50%

2,2

- overige huisvesting

0%

4,4

0%

4,4

0%

4,4

0%

4,4

1 Biologisch gehouden jongvee valt niet onder deze categorie zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf.

2 Indien in een huisvestingssysteem een voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast wordt de emissiefactor van dat huisvestingssysteem verlaagd met het bij die maatregel vermelde reductiepercentage.

3 Indien bij een huisvestingssysteem meer dan één voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast, wordt de emissiefactor verlaagd met het overeenkomstig bijlage 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij berekende reductiepercentage op basis van twee maatregelen,mits de maatregelen op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij gecombineerd mogen worden.

A44

vleeskalveren tot circa 8 maanden

-meer dan 25 dieren

85%

3,5

50%

1,8

70%

1,1

85%

0,5

A64

vleesstieren en overig vleesvee van circa 8 tot 24 maanden

- minder dan 100 dieren A6+A7

0%

5,3

0%

5,3

0%

5,3

0%

5,3

-100 of meer dieren A6+A7

70%

5,3

0%

5,3 

50%

2,2

70%

1,6

A74

fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar

- minder dan 100 dieren A6+A7

0%

6,2

0%

6,2

0%

6,2

0%

6,2

-100 of meer dieren A6+A7

70%

6,2

0%

6,2

50%

3,1

70%

1,9

4 Biologisch gehouden vleesrundvee valt niet onder deze categorie zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf.

5 Indien aantoonbaar ruime weidegang wordt toegepast mag een extra reductie worden bepaald worden volgends de vergelijking:

Emissiereductie (%) = 2,61 x (aantal weide-uren per dag) x (aantal weidedagen)/365

Schapen

B1

schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg

0%

0,7

0%

0,7

0%

0,7

0%

0,7

Geiten

C16

geiten ouder dan 1 jaar

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

-500 of meer dieren C1+C2+C3

0%

85%

1,9

1,9

0%

70%

1,9

0,6

0%

85%

1,9

0,29

0%

85%

1,9

0,29

C26

opfokgeiten van 61 dagen tot en met één jaar

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

0%

0,8

0%

0,8

0%

0,8

0%

0,8

-500 of meer dieren C1+C2+C3

85%

0,8

70%

0,24

85%

0,12

85%

0,12

C36

opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen

-minder dan 500 dieren C1+C2+C3

0%

0,2

0%

0,2

0%

0,2

0%

0,2

-500 of meer dieren C1+C2+C3

85%

0,2

70%

0,06

85%

0,03

85%

0,03

6 Biologische geitenhouderijen vallen niet onder deze categorieën zodat voor hen geen reductie-eis geldt. Gelet op de verplichting dat de dieren altijd naar buiten moeten kunnen en de stallen natuurlijk geventileerd moeten worden, is toepassing van luchtwassers niet mogelijk. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf.

Varkens7

D1.18

biggenopfok (gespeende biggen)

85%

0,69

85%

0,1

85%

0,1

85%

0,1

D1.28

kraamzeugen (incl. biggen tot spenen)

85%

8,3

85%

1,3

85%

1,3

85%

1,3

D1.38

guste en dragende zeugen

85%

4,2

85%

0,63

85%

0,63

85%

0,63

D2

dekberen, 7 maanden en ouder

85%

5,5

85%

0,83

85%

0,83

85%

0,83

D38

vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking

85%

3,0

85%

0,45

85%

0,45

85%

0,45

7 Voor de biologische varkenshouderij (categorie D) geldt een streefreductie van 40%. Gelet op de verplichte uitloop en dat de stallen natuurlijk geventileerd moeten worden is toepassing van luchtwassers niet mogelijk. Er zijn diverse systemen toepasbaar en beschikbaar, daarnaast zijn maatregelen toepasbaar die een reductie geven op basis van bewezen werkingsprincipes zoals scheiden, koelen, verdunnen en aanzuren. Per geval worden emissiereducerende maatregelen beoordeeld. Deze bedrijven dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderijbedrijf.

8 Indien in een huisvestingssysteem een voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast wordt de emissiefactor verlaagd met het bij die maatregel vermelde reductiepercentage. Indien in een huisvestingssysteem meer dan één voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast, wordt de emissiefactor verlaagd met het overeenkomstig bijlage 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij berekende reductiepercentage op basis van twee maatregelen, mits de maatregelen op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij gecombineerd mogen worden.

Kippen

K= Kolonie

S= Scharrel

V= Volière

E1

opfokhennen en hanen van legrassen; jonger dan 18 weken

- niet-batterijhuisvesting

85%

0,170

K 90%

0,017

90%

0,017

90%

0,017

S 40%

0,102

70%

0,051

85%

0,026

V 82%

0,030

85%

0,026

85%

0,026

- batterijhuisvesting

85%

0,045

87%

0,007

87%

0,007

87%

0,007

E2

legkippen en (groot-) ouderdieren van legrassen

niet-batterijhuisvesting

85%

0,315

K 90%

0,032

90%

0,032

90%

0,032

S 78%

0,069

85%

0,047

85%

0,047

V 83%

0,056

85%

0,047

85%

0,047

- subcategorie leg(groot)ouderdieren

85%

0,315

72%

0,088

85%

0,047

85%

0,047

E3

(groot-)ouderdieren van vleeskuikens in opfok; jonger dan 19 weken

85%

0,250

40%

0,150

70%

0,075

85%

0,038

E4

(groot-)ouderdieren van vleeskuikens

85%

0,58

25%

0,435

60%

0,232

85%

0,087

E59

Vleeskuikens

85%

0,068

70%

0,021

82%

0,012

85%

0,010

E6

additionele technieken voor mestbewerking en mestopslag i.c.m.

- opfokleghennen (E1) en vleeskuikens (E5)

85%

0,03

67-70%

0,010-0,009

85%

0,005

85%

0,005

- leghennen (E2) en –vleeskuiken(groot)ouderdieren (E3 en E4)

85%

0,05

67-70%

0,017- 0,015

85%

0,008

85%

0,008

9 Indien in een huisvestingssysteem een voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast wordt de emissiefactor verlaagd met het bij die maatregel vermelde reductiepercentage. Indien in een huisvestingssysteem meer dan één voer- of managementmaatregel zoals opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij wordt toegepast, wordt de emissiefactor verlaagd met het overeenkomstig bijlage 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij berekende reductiepercentage op basis van twee maatregelen, mits de maatregelen op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij gecombineerd mogen worden.

Kalkoenen

F1

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok; tot 6 weken

85%

0,15

0%

0,15

0%

0,15

85%

0,02

F2

ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok; van 6 tot 30 weken

85%

0,47

0%

0,47

0%

0,47

85%

0,05

F3

ouderdieren van vleeskalkoenen van 30 weken en ouder

85%

0,59

0%

0,59

0%

0,59

85%

0,09

F410

vleeskalkoenen

85%

0,68

40%

0,41

70%

0,20

85%

0,10

10 Bij deze diercategorie kunnen dezelfde huisvestingssystemen en de bijbehorende reductiepercentages worden toegepast als die zijn opgenomen bij de diercategorie vleeskuikens (E5).

Eenden

G1

ouderdieren van vleeseenden tot 24 maanden

85%

0,32

0%

0,32

0%

0,32

85%

0,048

G2

vleeseenden

85%

0,21

0%

0,21

0%

0,21

85%

0,032

Nertsen

H1

nertsen, per fokteef

85%

0,58

57%

0,25

Verbod

Verbod

Konijnen

I1

voedster inclusief 0,15 ram en bijbehorende jongen tot speenleeftijd

85%

1,2

40%

0,72

70%

0,36

85%

0,18

I2

vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd

85%

0,2

40%

0,12

70%

0,06

85%

0,03

Parelhoenders

J111

parelhoenders voor de vleesproductie

85%

0,068

70%

0,021

82%

0,012

85%

0,010

11 Bij deze diercategorie kunnen dezelfde huisvestingssystemen en de bijbehorende reductiepercentages worden toegepast als die welke zijn opgenomen bij de diercategorie vleeskuikens (E5).

Paarden

K1

volwassen paarden (3 jaar en ouder)

0%

5,0

0%

5,0

0%

5,0

0%

5,0

K2

paarden in opfok (jonger dan 3 jaar)

0%

2,1

0%

2,1

0%

2,1

0%

2,1

K3

volwassen pony's (3 jaar en ouder)

0%

3,1

0%

3,1

0%

3,1

0%

3,1

K4

pony's in opfok (jonger dan 3 jaar)

0%

1,3

0%

1,3

0%

1,3

0%

1,3

Struisvo­gels

L1

struisvogelouderdieren

0%

2,5

0%

2,5

0%

2,5

0%

2,5

L2

opfokstruisvogels (tot 4 maanden)

0%

0,3

0%

0,3

0%

0,3

0%

0,3

L3

vleesstruisvogels (4 tot 12 maanden)

0%

1,8

0%

1,8

0%

1,8

0%

1,8

 

 

Toepassing specifieke systemen

 

A1 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar – BWL 2018.06

Toepassing van het huisvestingssysteem met BWL 2018.06 is mogelijk. In de Regeling ammoniak en veehouderij is dit systeem opgenomen met een voorlopige emissiefactor van 7,1 kilogram per dierplaats per jaar. De waarde van de voorlopige emissiefactor wordt berekend door bij de waarde van de bijzondere emissiefactor 15% van de maximale emissiewaarde uit het Besluit emissiearme huisvesting op te tellen. De bijzondere emissiefactor voor dit huisvestingssysteem bedraagt minder dan de geëiste 7 kilogram per dierplaats per jaar. Definitieve emissiefactoren voor deze diercategorie worden daarnaast afgerond op hele kilogrammen. Mede door de 15% extra marge is de verwachting dat uiteindelijk voldaan kan worden aan de in de tabel opgenomen eis van 7 kg. Ammoniakemissiemetingen worden nog uitgevoerd. Dit stalsysteem is eveneens zeer goed toepasbaar in bestaande stallen en om toepassing van dit systeem en andere innovaties te stimuleren wil de provincie toepassing mogelijk maken. Het betreft een voorlopige uitzondering tot het moment dat hiervoor definitieve emissiefactor wordt vastgesteld. Indien uit metingen en de daaruit volgende definitieve emissiefactor blijkt dat niet voldaan wordt aan de gestelde eisen is nieuwe toepassing niet mogelijk en geldt voor de reeds aangevraagde en vergunde toepassingen de in deze verordening opgenomen vervangingstermijn van 20 jaar.

 

Eisen voor (beperkte) aantallen waarin de tabel niet voorziet

De in de tabel opgenomen maximale emissiefactoren zijn niet van toepassing op een veehouderij waar niet meer dan het hieronder gegeven aantal dieren in de betreffende categorie worden gehouden:

  • A1 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar: 10

  • A3 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar: 10

  • D1.1 Gespeende biggen: 20

  • D1.2-D3 overige categorieën varkens totaal: 15

  • E1-E5 alle categorieën kippen totaal: 500

  • F4 Vleeskalkoenen: 10

  • I1-I2 Konijnen totaal: 10

 

Toelichting toepassing huisvestingssystemen voor diercategorieën waarin de Regeling ammoniak en veehouderij niet voorziet.

 

A2 Zoogkoeien ouder dan 2 jaar en A3 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar

Indien zoogkoeien en/of vrouwelijk jongvee gehouden worden in een huisvestingssysteem met ligboxen zoals dat wordt toegepast in de categorie A1 melkveehouderij, wordt voor deze categorieën aangesloten bij de huisvestingssystemen opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij bij de categorie A1. Er wordt dan vergelijkbaar reductiepercentage als bij categorie A1 gehanteerd. Een huisvestingsysteem uit de categorie A1 met een emissie van 7,0 kg ammoniak per dierplaats per jaar en een reductie van 46% geeft bij toepassing in de categorieën A2 en A3 een gelijk reductiepercentage ten opzichte van de factor van traditionele huisvesting in de categorieën A2 en A3.

 

A6 vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden en A7 fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar.

Voor de grotere gespecialiseerde bedrijven met meer dan 100 dieren uit de categorieën A6 en A7 wordt met ingang van 2024 aangesloten bij de reductie eisen voor de melkveehouderij.

 

C1 geiten ouder dan 1 jaar, C2 opfokgeiten van 61 dagen t/m 1 jaar en C3

Voor deze categorieën is toepassing van luchtwassers uit de categorie D (varkens) mogelijk. In verband met de bedrijfsvoering wordt rekening gehouden met lekverliezen waardoor 5% van de lucht ongezuiverd naar buiten gaat. Voor toepassing in de geitenhouderij wordt daarom 5% van het verwijderingsrendement dat is toegekend aan het systeem in mindering gebracht. Een luchtwasser met een verwijderingsrendement van 85% voor de varkenshouderij heeft een rendement van 80% bij toepassing in de geitenhouderij. Een luchtwasser met een rendement van 70% voor de varkenshouderij voldoet hiermee niet aan de reductiedoelen voor de geitenhouderij.

 

Toelichting  

Artikel 2: Wijziging van de regels voor aanpassen stalsystemen

Vanwege de afspraken neergelegd in het Bestuursakkoord 2020-2023 “Samen, Sterk en Slagvaardig: Ons Brabant” zijn de regels om de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven terug te dringen, aangepast.

In deze wijziging van de Interim omgevingsverordening zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd die spoedeisend zijn. In het bestuursakkoord zijn nog aanvullende afspraken opgenomen; die worden betrokken bij de opstelling van de omgevingsverordening die volgens planning op 1 januari 2022 in werking treedt.

 

Wijziging artikel 2.66 Eisen huisvestingssysteem bestaande stal veehouderij

 

Lid 1 Hoofdregel: Eisen huisvestingssysteem bestaande stal

Vanaf 1 januari 2024 geldt dat toegepaste of in werking zijnde huisvestingssysteem op veehouderijen moeten voldoen aan de eisen neergelegd in deze verordening en bijlage 2. In bijlage 2 zijn emissie(reductie)eisen opgenomen die periodiek worden aangescherpt aan de stand der techniek.

Voor nieuwe stallen zijn de voorwaarden opgenomen in artikel 2.69. Daarin is bepaald dat bij een nieuwe stal, een uitbreiding of renovatie van een stal het toe te passen huisvestingssysteem op dierplaatsniveau moet voldoen aan de op dat moment geldende eisen.

Om met bestaande stalsystemen te voldoen aan de emissie-eisen uit bijlage 2 biedt de verordening na wijziging de keuze uit twee opties:

  • 1.

    de veehouderij en alle daarbinnen toegepaste huisvestingssystemen voldoen gemiddeld op bedrijfs(locatie)niveau aan de eisen zoals opgenomen in bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Het gaat hierbij om de stallen die op 1 locatie bij elkaar staan, binnen het voor die locatie toegekende bouwperceel. Deze regeling biedt ruimte aan ondernemers om de investeringen in schonere systemen te spreiden. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de ondernemer om rekening te houden met de omstandigheid dat de emissiereductie-eisen in bijlage 2 periodiek worden aangescherpt en dat het bedrijf gemiddeld aan de gestelde eisen blijft voldoen.

  • 2.

    elk huisvestingssysteem binnen een bestaande stal voldoet individueel aan de eisen uit bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Voor stalsystemen die korter dan 20 jaar (bij rundvee) of 15 jaar (bij de overige diercategorieën) geleden zijn toegepast, geldt een uitzondering. Die systemen mogen gedurende die periode, gerekend vanaf het moment dat de vergunning onherroepelijk is geworden of de melding is gedaan, nog toegepast worden. Als die periode is verlopen, geldt automatisch dat de stalsystemen moeten worden aangepast aan de dan geldende eisen.

Lid 2 Uitzondering: Bedrijven die meedoen aan de stoppersregeling ammoniak

Tot 1 januari 2020 was het op basis van het landelijk afgesproken gedoogbeleid, vastgelegd in de Stoppersregeling onder het Actieplan ammoniak, toegestaan dat stallen niet voldeden aan de landelijke emissie-eisen van het Besluit emissiearme huisvesting. Die bedrijven dienden op 1 januari 2020 gestopt te zijn óf, als ze toch zouden doorgaan, uiterlijk op die datum te voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting. Deze regeling betekende dat deze bedrijven op 1 januari 2020 verplicht hun stallen moesten aanpassen. De regeling in deze verordening sluit daarbij aan. Veehouders moeten bij doorgaan na 1 januari 2020 niet alleen aan de eisen van het Besluit emissiearme huisvesting voldoen maar ook aan de vereisten van bijlage 2 van deze verordening.

Daarom is in het tweede lid een afwijkende regeling opgenomen voor bedrijven, die deelnemen aan de Stoppersregeling. Deze bedrijven zijn al geruime tijd op de hoogte dat zij hun bedrijf per 1 januari 2020 moesten aanpassen. Voor deze bedrijven geldt dat zij nu ook de keuze krijgen om vanaf 1 januari 2020 gemiddeld op bedrijfsniveau te voldoen aan bijlage 2 van deze verordening.

Overigens is de regel zo geformuleerd dat ieder bedrijf dat op 19 juli 2017 niet voldeed aan het Besluit emissiearme huisvesting op 1 januari 2020 moet voldoen aan de eisen van deze verordening. In de regel zijn dit in hoofdzaak bedrijven die aan voornoemde stoppersregeling meededen.

 

Lid 3 Hobbydieren

In de praktijk is gebleken dat het houden van hobbydieren op een veehouderij tot niet bedoelde situaties kan leiden en bij het beoordelen of voldaan wordt aan de eisen van Bijlage 2 Technische eisen huisvestingssysteem. Daarom wordt nu in de regels nadrukkelijk bepaald dat de behuizing waarin hobbydieren worden gehouden, niet meetelt bij de beoordeling of aan de emissie-eisen wordt voldaan. Er is alleen sprake van hobbydieren als het houden van geringe aantallen dieren op geen enkele wijze als bedrijfsmatig beoordeeld kan worden. Wanneer daarvan sprake is, kan per geval verschillen. Hierover is veel jurisprudentie. Voor meer informatie verwijzen wij naar informatie daarover op de landelijke informatiepagina van Infomil.

Als het houden van geringe aantallen dieren is gerelateerd aan de bedrijfsvoering of als het houden daarvan direct is gerelateerd aan de hoofdcategorie, zoals mannelijke nakomelingen bij melk- of zoogkoeien, is er geen sprake van hobbydieren in de zin van deze regeling. In sommige gevallen zijn de aantallen bedrijfsmatig te houden dieren dermate beperkt in aantal dat het disproportioneel is om investeringen te vragen in huisvestingssystemen. Voor die gevallen is in bijlage 2 een regeling opgenomen.

 

Artikel 2.67 Uitzonderingsregeling natuurinclusieve veehouderij

Gezien de brede voordelen van natuurinclusieve veehouderij wil de provincie omschakeling naar deze vorm van landbouw stimuleren. Daarom is een uitzondering opgenomen voor bestaande stallen. Voor nieuwe stallen is een uitzondering opgenomen in artikel 2.69a.

 

Natuurinclusieve bedrijfsvoering

De eerste voorwaarde waaraan moet worden voldaan is dat sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Dit begrip staat gedefinieerd in de begrippen. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering kijkt de provincie Noord-Brabant naar de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant. De subsidieregeling fungeert op dit onderdeel als referentiekader, ook als geen sprake is van subsidieverstrekking ingevolge die subsidieregeling.

In bijlage 3 van de Subsidieregeling staan maatregelen beschreven, die een veehouderij kan treffen op weg naar een natuurinclusieve landbouwpraktijk. De provincie gaat ervan uit dat er sprake is van een natuurinclusieve bedrijfsvoering als op basis van bijlage 3 bij de subsidieregeling tenminste zes maatregelen worden getroffen op het terrein van bodem/ water (2), landschap (2) en natuur (2). Per onderwerp moeten er dus tenminste 2 maatregelen worden getroffen. In geval een maatregel positief uitpakt voor zowel natuur als voor landschap, dan mag deze voor beide thema’s worden opgevoerd.

Veel bedrijven maken gebruik van stro(oisel)stallen. Er zijn drie gangbare types stro(oisel)stallen, namelijk potstallen, hellingstallen en vrijloopstallen met strooisel. Deze strooiselstallen hebben veelal gedeeltelijk een rooster- of dichte vloer bij het voerhek. In de verschillende Handboeken per sector zijn voor strooiselstallen karakteristieken gegeven. De provincie sluit zich hierbij aan om te bepalen of er sprake is van een strooiselstal.

 

Grondgebondenheid

De tweede voorwaarde is dat de veehouderij een veebezetting heeft van ten hoogste 2 GVE per hectare en blijvend beschikt over voldoende grond. Het streven van de provincie is er op gericht kringlopen zo veel mogelijk te sluiten; dergelijke bedrijven voldoen daaraan. Het aantal GVE op een bedrijf dient te worden afgeleid uit Annex 1 uit de verordening EU 1200/2009 van de Europese Commissie. Wat betreft de hoeveelheid grond moet worden uitgegaan van de grond waarover het bedrijf blijvend beschikt. Hiertoe behoort grond die in eigendom is, erfpacht en langjarige pacht; grond met een pachtcontract van 5 jaar of meer. Deze grond moet binnen een straal van 15 km van het bedrijf gelegen zijn. De veehouder dient dit aan te tonen door middel van een uitdraai van het “Overzicht ingevulde gegevens Gecombineerde opgave” van het RVO.

 

Aanvullende maatregelen en monitoring

Een natuurinclusieve veehouderij treft aanvullende maatregelen om de gehele bedrijfsvoering te verduurzamen, verliezen/emissies zo veel mogelijk te beperken en kringlopen te sluiten. De stal c.q. huisvestingssysteem maakt hiervan onderdeel uit. Door de combinatie van maatregelen en de extensieve bedrijfsvoering is de inschatting dat de belasting van een totale natuurinclusieve bedrijfsvoering (ook met traditionele huisvesting) lager (zeker niet hoger) is dan bij een gangbare bedrijfsvoering met emissiearme huisvesting die aan de IOV voldoet. Het treffen van dit soort aanvullende maatregelen is maatwerk per bedrijf. De ondernemer moet aannemelijk maken dat op bedrijfsniveau zoveel mogelijk aan de emissiereductie-eisen uit deze verordening wordt voldaan. Hiertoe is ook een monitoringsverplichting opgenomen.

 

Artikel 2.68 vervalt

In dit artikel was een maatwerk opgenomen om tegemoet te komen aan een aantal bezwaren van een eerdere regeling. Met de voorgestelde wijzigingen is deze maatwerkmogelijkheid niet langer nodig.

 

Artikel 2.69 Eisen huisvestingssysteem nieuwe stal

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat voor de beoordeling van een aanvraag voor omgevingsvergunning of het doen van een melding wordt aangesloten bij de hoofdregel uit het bestuursrecht dat het moment van besluitvorming bepalend is voor aan welke eisen uit bijlage 2 moet worden voldaan. In het uitzonderlijke geval dat een veehouderij kan volstaan met alleen een melding Activiteitenbesluit, geldt ingevolge de wet dat op het moment van indiening voldaan moet zijn aan de gestelde eisen.

Met de Algemene maatregel van bestuur wordt het Besluit Omgevingsrecht (Bor) bedoeld: art 2.1, eerste lid, onder i Wabo icm 2.2aa Bor leidt tot een vergunningplicht voor N2000-activiteiten.

Onder de Omgevingswet wordt deze systematiek voor alle omgevingsvergunningen en meldingen doorgevoerd. Met dit systeem wordt de verantwoordelijkheid van de ondernemer voor het tijdig indienen van een complete aanvraag versterkt.

Omdat wij een redelijke overgangstermijn willen bieden voor deze wijziging, is een nieuw tweede lid opgenomen. Voor vergunningaanvragen of meldingen die voor 1 januari 2023 zijn ingediend, blijft het moment van indiening als beoordelingscriterium gelden.

Ondernemers die de keuze maken na 1 januari 2023 een aanvraag in te dienen, nemen een risico dat besluitvorming niet vóór 1 januari 2024 plaatsvindt, bijvoorbeeld doordat de aanvraag incompleet is of doordat zij de aanvraag pas op een allerlaatste moment indienen. Voor gevallen waarbij besluitvorming na 1 januari 2024 plaatsvindt, gelden strengere emissie eisen.

Ingeval van een omgevingsvergunning waarvoor Gedeputeerde Staten moeten beslissen over een verklaring van geen bedenkingen (straks onder de Omgevingswet: advies met instemming) geldt als datum van besluitvorming de datum waarop Gedeputeerde Staten het besluit nemen.

 

Aanvulling toelichting nieuwe stal (lid 3 aangepast)

De toelichting op onderdeel a, onder I wordt aangepast en komt als volgt te luiden:

Onderdeel a, onder I: Voor de definitie van nieuwe stal wordt aangesloten op belangrijke en grote investeringsmomenten van een veehouderij. Dit zijn de momenten waarop de bedrijfsontwikkeling leidt tot de bouw van nieuwe stallen en/of het renoveren van bestaande stallen waarbij geïnvesteerd kan worden in het toepassen van emissiereducerende systemen. Daarbij is een duidelijk koppeling gemaakt met de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Wanneer voor de nieuwbouw of renovatie van stallen een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen nodig is, dan moet deze betreffende nieuwe stal voldoen aan bijlage 2.

Het omgekeerde is ook van toepassing: wanneer er een renovatie van een bestaande stal plaatsvindt waar al dan niet een omgevingsvergunning (Wabo) voor het onderdeel bouwen nodig is (bijv. bij het vervangen van de kap na schade), maar waarbij hierdoor geen wijziging in de Rav-code en/of systeembeschrijving met bijbehorende BWL-code plaatsvindt, dan valt deze renovatie niet onder de definitie van nieuwe stal. Ook onderhoud van huisvestingssystemen al dan niet door het vervangen of vernieuwen van onderdelen valt niet onder de definitie van nieuwe stal als dit binnen de technische beschrijving van het huisvestingssysteem blijft waarvoor vergunning is verleend of melding is gedaan.

 

Artikel 2.69a Uitzondering natuurinclusieve veehouderij nieuwe stal

In dit artikel is een uitzonderingsregel opgenomen voor een nieuwe stal bij natuurinclusieve veehouderijen. Hierbij is aangesloten bij de uitzondering uit het Besluit emissiearme huisvesting voor vrijloopstallen voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar. Deze uitzondering wordt expliciet gegeven voor vrijloopstallen als onderdeel van een natuurinclusieve veehouderij in tegenstelling tot een generieke uitzondering zoals opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting. Vrijloopstallen voldoen niet aan de emissie-eisen zoals opgenomen in bijlage 2 van deze verordening maar door de voorwaarden die aan een natuurinclusief bedrijf worden gesteld wordt op bedrijfsniveau voldaan en de beoogde reductiedoelen. Bijkomend aspect is dat dit in lijn is met de lange termijn doelstelling van de Dierenbescherming om melkvee op deze wijze te huisvesten. Voor de overige huisvestingssystemen voor melkvee en overige diercategorieën is een dergelijk uitzondering voor nieuwe stallen niet opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting.

 

Artikel 3 Overige wijziging regels

De Interim omgevingsverordening is in oktober 2019 vastgesteld. Na bijna een jaar ervaring, blijkt dat er enkele wijzigingen wenselijk zijn. Het gaat daarbij grotendeels om technische aanpassingen.

 

Twee wijzigingen vragen aandacht.

  • 1.

    Vervallen van de norm voor fijnstof bij de ontwikkeling van veehouderijen

    De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn uitspraak van 12 februari 2020, Buitengebied Mill, (ECLI:NL:RVS:2020:452) geoordeeld dat de norm voor fijnstof die in de Interim omgevingsverordening is opgenomen, in strijd is met de Wet milieubeheer en daarom onverbindend is. Gelet op die uitspraak komt die norm daarom te vervallen.

    Samenhangend met het vervallen van de norm voor fijnstof wordt daarom ook artikel 3.53 Afwijkende omvang veehouderij gewijzigd omdat in dat artikel mede naar die norm werd verwezen bij de sanering van een overbelaste situatie.

    Inhoudelijk is het wenselijk dat bij een dergelijke sanering een aanzienlijke overschrijding van de fijnstof norm betrokken blijft. Daarom wordt nu in aanvulling op de regels uit de verordening ook verwezen naar landelijke regelgeving die is gericht op het borgen van een goed woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Overgangsrecht voor concrete initiatieven mestbewerking

    Gebleken is dat bij de vaststelling van de Interim omgevingsverordening abusievelijk geen overgangsrecht is opgenomen voor concrete initiatieven mestbewerking die als zodanig door Gedeputeerde Staten zijn beoordeeld. Met deze wijziging wordt die omissie hersteld. Het overgangsrecht geldt alleen voor de specifiek benoemde bepalingen gerelateerd aan de destijds voorgelegde en beoordeelde concrete initiatieven. Eventueel initiatieven voor verdere ontwikkeling van mestbewerking moeten (uiteraard) wel aan alle regels uit de Interim omgevingsverordening voldoen.

Artikel 4 Wijziging regelbijlage Technische eisen huisvestingssysteem

Vanwege de wijzigingen over de eisen voor stalsystemen is het ook nodig om bijlage 2 aan te passen. Passend bij het uitgangspunt dat veehouderijen vanaf 2024 moeten voldoen aan de eisen uit bijlage 2, vervalt de kolom van het tijdvak 2021-2024. Hiermee worden de keuzemogelijkheden voor toepassing van integraal duurzame huisvestingssystemen voor alle diercategorieën verbreed.

De toevoeging van voer- en managementmaatregelen vergroot verder de mogelijkheden en keuzevrijheid voor ondernemers om de ammoniakemissie vanuit de veehouderij verder te beperken. Vast staat dat voer- en managementmaatregelen in potentie een grote bijdrage kunnen leveren aan het verlagen van de stikstofemissies vanuit de veehouderij. Met deze wijziging worden de maatregelen mogelijk gemaakt die zijn opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) waarvoor een technische beschrijving beschikbaar is en te vinden op Infomil. Voor weidegang wordt een extra mogelijkheid geboden in aanvulling op de in de Rav beschreven weidegang op basis van onderzoek van WUR. Voorwaarde is dat een ondernemer objectief aantoont dat ruimere weidegang geborgd is in de bedrijfsvoering. Weidegang wordt, naast dat het een maatschappelijk gewenste ontwikkeling is, gezien als effectieve brongerichte aanpak van ammoniakemissie.

Door de focus op brongerichte aanpak en de slechte toepasbaarheid van luchtwassers, mede in combinatie met productie volgens het Beter Leven keurmerk, zijn de mogelijkheden voor de roodvleesproductiebedrijven en overig rundvee op korte termijn buiten bereik van de eisen die eerder werden gesteld. Daarom is voor deze categorie de eis tot 2024 vervallen. De periode tot 2024 wordt gebruikt om voor alle categorieën van bedrijven meer mogelijkheden voor emissiereductie te creëren, zowel door technische innovatie als integraal duurzame bedrijfssystemen.

Naar boven