Wijzigingen Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017 november 2020

Besluit: 10 november 2020

Kenmerk: 2020/0297625

Inlichtingen bij: H. Coskun

Telefoon: 038 499 8381

E-mail: h.coskun@overijssel.nl

 

Kennisgeving

Gedeputeerde Staten van Overijssel delen mee dat het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017 als volgt is gewijzigd:

Artikel I

Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017

Er wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, die als volgt luidt:

Paragraaf 3.18 Investeringssubsidie Warmtenetprojecten

Toelichting: Deze paragraaf ziet op subsidies voor de realisatie van een warmtenetproject, waarbij warmte uit een hernieuwbare warmtebron (geothermie, aquathermie, biomassa of restwarmte) wordt benut. De subsidie is in de vorm van een eenmalige financiële bijdrage in de onrendabele top en/of in de vorm van een achtergestelde lening in geval van een financieringstekort. De subsidie is bedoeld voor investeringen in projecten gericht op ontsluiting van een (nieuwe) warmtebron en aanleg van nieuwe warmte-infrastructuur voor aansluiting van een substantieel aantal woningequivalenten (weq) en/of bedrijfspanden.

 

Alleen de investeringskosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de regeling is gedefinieerd wat onder investeringskosten moet worden verstaan.

Artikel 3.18.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    basislast: de warmtebron die hoofdzakelijk, dat wil zeggen tenminste 50% hernieuwbare energie, 50% restwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt, de voeding vormt voor de warmte-infrastructuur;

  • -

    bronrisico: het risico dat op de lange termijn onvoldoende hernieuwde energiebronnen beschikbaar zijn;

  • -

    business case: de meerjarige financiële doorrekening waaruit het financieringstekort en de onrendabele top blijken;

  • -

    distributienet: de warmtetransportleiding tussen warmtebron en het punt waar wordt overgegaan naar een lokale verdeling naar eindgebruikers en het warmtedistributienet voor de uitkoppeling vanaf de warmtetransportleiding ten behoeve van een lokale verdeling naar de eindgebruikers;

  • -

    EFO: Energiefonds Overijssel dat namens de Provincie Overijssel paragraaf 3.9 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017 uitvoert;

  • -

    energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling: een systeem voor stadsverwarming of -koeling dat als basislast hernieuwbare warmte gebruikt en waarbij in het jaar 2030 maximaal 25 kg CO2 per GJ warmte wordt uitgestoten;

  • -

    energie-efficiëntie: een hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten en/of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden;

  • -

    exploitatiewinst: het positieve verschil tussen de gedisconteerde inkomsten en de gedisconteerde exploitatiekosten over de betrokken levensduur van de investering;

  • -

    financieringstekort: het bij aanvang van het project benodigde bedrag om alle uitgaven exclusief aflossingen te kunnen financieren;

  • -

    hernieuwbare warmtebronnen: niet-fossiele bronnen, namelijk:

    • aardwarmte: geothermische warmte;

    • aquathermie: warmte uit oppervlakte-, afval- of drinkwater;

    • biomassa, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen:

      • warmte die ontstaat door de verbranding van de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen;

      • houtige biomassa: (afval)stoffen uit land- en bosbouw, papier-, kurk- en houtindustrie overeenkomstig artikel 1.1 lid 1 van het Activiteitenbesluit. Houtige biomassa komt alleen in aanmerking voor deze subsidieregeling als tijdelijke bron voor de basislast waarbij binnen vijf jaar zicht is op een andere hernieuwbare bron en als piek en back-up voorziening;

      • biogas en de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.

    • Toelichting: Biomassa uit voedingsgewassen is op grond van de staatssteunregels uitgezonderd van steun in deze regeling.

    • collectief open bodemenergiesysteem;

    • restwarmte: onvermijdelijke thermische energie die als bijproduct in de bedrijfsvoering van een onderneming wordt opgewekt en die zonder verbinding met een warmtenet ongebruikt terecht zou komen in lucht of water;

  • -

    investeringskosten: kosten voor de aanleg van de warmte-infrastructuur inclusief de algemene kosten die direct toe te rekenen zijn aan de investering;

    Toelichting: Hierbij valt te denken aan warmte-opslag/warmtewisselaar, pompen, productielocatie, distributienetwerk, regeltechniek, aanleg, graven, boren, opslag/buffer, piek en back-up en bouwkundige kosten (CAPEX).

  • -

    Klimaatakkoord: het Nationaal klimaatakkoord, Den Haag 28 juni 2019 zoals gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl;

  • -

    maatschappelijk rendement: het vermeden gebruik van aardgas als fossiele warmtebron;

  • -

    onrendabele top: het in de businesscase aantoonbare bedrag dat nodig is om de netto contante waarde van de investering over de betrokken levensduur van de investering nul te doen zijn. Dit is inclusief rendement op het eigen vermogen;

  • -

    piek en back-up: warmtebron die noodzakelijk is ter tijdelijke vervanging van en aanvulling op de warmtebron die de voeding vormt voor de basislast;

  • -

    productielocatie: alle installaties die onderdeel zijn van de centrale warmte-installatie waar warmte wordt opgewekt of in het geval van restwarmte wordt afgevangen en integraal onderdeel zijn van de warmte-infrastructuur, zoals warmtekrachtkoppelingen, warmtepompconfiguraties, warmtewisselaars bij de basislast of warmtewisselaars tussen distributienet en verwarmingsnet, niet zijnde onderdelen van het distributienet;

  • -

    programma Nieuwe Energie: het op 29 november 2016 door Gedeputeerde Staten vastgestelde programma Nieuwe Energie Overijssel 2017-2023;

  • -

    stadsverwarming en -koeling: systeem voor distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen als bedoeld in artikel 2, lid 19 Richtlijn 2010/31/EU betreffende energieprestatie van gebouwen;

  • -

    verwarmingsnet: leidingnet en installatieonderdelen ten behoeve van warmteafgifte binnen het gebouw van de eindgebruiker;

  • -

    vollooprisico: het risico dat de vraag naar warmte achterblijft op de ten tijde van het investeringsbesluit verwachte afzet;

  • -

    warmte-infrastructuur: systeem voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling dat voldoet aan de in de punten 41 en 42 van artikel 2 van Richtlijn 2012/27/EU gegeven definitie van een efficiënt systeem van stadsverwarming en -koeling. Onder deze definitie vallen de productielocatie bestaande uit verwarmings-/koelingsinstallaties en het distributienet met inbegrip van de daarmee verband houdende faciliteiten, die nodig zijn om de warmte/koeling van de productie-eenheden tot bij de locatie van de eindgebruikers te brengen;

  • -

    warmteketen: organisatie en samenwerking van partijen in productie, transport en levering van warmte;

  • -

    warmtenetproject: het installeren van een systeem voor warmte-infrastructuur.

Artikel 3.18.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen met betrekking tot nieuw te installeren warmte-infrastructuur.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      in de vorm van een eenmalige financiële bijdrage, in het geval van een aantoonbare onrendabele top, of

    • b.

      in de vorm van een geldlening in het geval van een aantoonbaar financieringstekort.

Artikel 3.18.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.18.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b.

    de subsidiabele activiteiten hebben betrekking op een warmtenetproject in Overijssel;

  • c.

    de subsidiabele activiteiten dragen bij aan de doelstelling van het programma Nieuwe Energie Overijssel 2017-2023 of het Klimaatakkoord;

  • d.

    de aanleg van het energie-efficiënte stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem behorende bij het warmtenetproject start binnen een jaar na de dag waarop de aanvraag wordt gedaan;

  • e.

    het warmtenetproject past binnen het beleid van de gemeente in het geval van aansluiting van woningen op de warmte-infrastructuur;

    Toelichting: Eventueel expliciet benodigde instemming van de gemeente kan ook plaatsvinden onder voorbehoud van financiering door de provincie Overijssel en/of het Energiefonds Overijssel.

  • f.

    de aanvrager beperkt het bronrisico tot een minimum blijkend uit de omschrijving als bedoeld in artikel 3.18.8 tweede lid sub a;

  • g.

    de aanvrager beperkt het vollooprisico tot een minimum blijkend uit de omschrijving als bedoeld in artikel 3.18.8 tweede lid sub b. De volloopperiode bestrijkt maximaal vijf jaar exclusief de bouwtijd;

    Toelichting: De beperking van dit risico vindt plaats door een realistisch aanbod, het opleggen van een aansluitplicht indien mogelijk, het aangaan van overeenkomsten met bijvoorbeeld woningcorporaties en een participatie- en communicatiestrategie.

  • h.

    het warmtenetproject is het maatschappelijk meest kostenefficiënte alternatief voor aardgas blijkend uit de omschrijving als bedoeld in artikel 3.18.8 tweede lid sub d;

  • i.

    de investering in de productielocatie maakt integrerend deel uit van de warmte-infrastructuur;

  • j.

    het berekende rendement op eigen vermogen is niet hoger dan het op het moment van aanvraag geldend rendement op eigen vermogen dat de ACM jaarlijks publiceert als redelijk;

    Toelichting: De ACM publiceert het rendement op de website www.acm.nl .

  • k.

    het projectplan is door EFO beoordeeld en de uitkomst van deze beoordeling is dat EFO het project niet (volledig) kan financieren;

  • l.

    de aanvrager draagt tenminste twintig procent bij aan de subsidiabele kosten met eigen middelen in de vorm van een cashbijdrage;

    Toelichting: Interne uren en subsidies elders verkregen, bijvoorbeeld van het Rijk, Europese instanties of waterschappen, kunnen niet als eigen middelen opgevoerd worden.

  • m.

    de subsidie voldoet aan artikel 46 van de AGVV.

Artikel 3.18.4 Uitvoeringsovereenkomst

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten in het geval van subsidie in de vorm van een geldlening. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft.

  • 2.

    De kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      de looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 30 jaar;

    • b.

      het rentepercentage staat vast gedurende het eerste jaar van de looptijd van de geldlening;

      Toelichting: Het financiële risico is doorgaans het grootst aan de start van een project. De gevraagde rente is passend bij dit risico. De in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen rente, geldt daarom in ieder geval voor het eerste jaar van de looptijd van de lening.

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan;

    • d.

      de geldlening kan een achtergesteld karakter hebben;

    • e.

      in het geval van eigendomsoverdracht van het gesubsidieerde warmtenetproject, wordt de geldlening binnen zestig werkdagen na overdracht afgelost.

Artikel 3.18.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De totale subsidie inclusief geldlening op grond van deze regeling bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, waarvan de subsidie voor de onrendabele top maximaal 35% bedraagt, met een maximum van € 2,5 miljoen per warmtenetproject.

    Toelichting: De totale overheidsbijdrage bedraagt niet meer dan de toegestane steunintensiteit van artikel 46 van de AGVV. De totale overheidsbijdrage is inclusief een eventuele bijdrage vanuit EFO, het Rijk, Europese instanties of andere publiekrechtelijke rechtspersonen, openbare lichamen of daaraan gelieerde instellingen.

  • 2.

    De subsidie bedraagt niet meer dan het verschil tussen de in aanmerking komende investeringskosten en de exploitatiewinst van de investering.

Artikel 3.18.6 Subsidiabele kosten

Overeenkomstig artikel 1.1.5 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a.

    de investeringskosten van het distributienetwerk;

  • b.

    de bijkomende investeringskosten voor de productielocatie. Dit zijn de bijkomende kosten die in vergelijking met een conventionele productielocatie nodig zijn voor de bouw, uitbreiding en renovatie van één of meer productie-eenheden om deze als een energie-efficiënt stadsverwarmings- of stadskoelingssysteem te kunnen exploiteren.

Artikel 3.18.7 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    proceskosten, waaronder kosten voor administratie en toezicht;

  • b.

    kosten die gemaakt worden ten behoeve van het verwarmingsnet;

  • c.

    kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Toelichting: Onder b vallen ook de bijdragen in aansluitkosten (BAK) van gebruikers en de kosten voor aansluiting van de gebouwen op het warmtenet; deze zijn niet subsidiabel.

Artikel 3.18.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Investeringssubsidie warmtenetprojecten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.18.2 een projectplan waarin staat omschreven:

    • a.

      het warmteaanbod: een omschrijving van de warmtebron, hoe de bron in de warmtevraag kan voorzien en de toekomstbestendigheid, bijvoorbeeld contractduur en piek- en back-up voorziening;

    • b.

      de warmtevraag: een beschrijving van de warmtevraag waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen contractueel vastgelegde afname en verwachte afname;

      Toelichting: Bijvoorbeeld door middel van overeenkomsten, gefundeerd marktonderzoek en/of een concreet bouwplan.

    • c.

      de benodigde warmte-infrastructuur;

    • d.

      een onderbouwing waarom het warmtenetproject het maatschappelijk meest kostenefficiënte alternatief voor aardgas is;

      Toelichting: Bijvoorbeeld door middel van de Startanalyse van het Expertisecentrum Warmte van het Rijk (ECW), een berekening gevalideerd door een model als bijv. CEGOIA en toetsing van deze berekening aan de praktijksituatie.

    • e.

      een business case met daarin uitgewerkt de financiering en onderbouwing van het financieringstekort en de onrendabele top, inclusief scenario’s;

    • f.

      de organisatie van de warmteketen;

    • g.

      een deskundige organisatie, aangetoond door het noemen van tenminste twee referentieprojecten;

      Toelichting: De aanvrager of een partij waarmee de aanvrager een overeenkomst heeft gesloten heeft tenminste twee referentieprojecten gerealiseerd.

    • h.

      een participatie- en communicatiestrategie afgestemd met de betrokken gemeente;

    • i.

      een risicoparagraaf;

    • j.

      de energie-efficiëntie van de warmte-infrastructuur.

Artikel 3.18.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.18.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de beoogde warmtebron voor de basislast biomassa uit voedingsgewassen is;

  • b.

    de beoogde warmtebron voor de basislast structureel, d.w.z. langer dan een opstartfase van maximaal vijf jaar, verbranding van houtige biomassa is;

    Toelichting: Subsidie voor de verbranding van biomassa uit voedingsgewassen is niet toegestaan op grond van de staatssteunregels. De verbranding van houtige biomassa komt alleen in aanmerking voor subsidie als tijdelijke bron (binnen vijf jaar zicht op een hernieuwbare bron anders dan biomassa) of als onderdeel van het warmtenetproject als piek en back-up voorziening.

  • c.

    warmte van hoge temperatuur, hoger dan 70 graden Celsius, hoofdzakelijk wordt ingezet voor de verwarming van nieuwbouw;

  • d.

    de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

  • e.

    het projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is;

  • f.

    de aanvrager op de markt financiering voor het gehele warmtenetproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met een zelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten en EFO, aannemelijk is;

  • g.

    naar het oordeel van Gedeputeerde Staten geen sprake is van een onrendabele top.

    Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen een derde partij inschakelen om de business case te toetsen en te beoordelen. Voor weigeringsgrond e. geldt dat daar in ieder geval onder wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.

Artikel 3.18.11 Bevoorschotting

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager in geval van een lening een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

  • 2.

    In geval van een subsidie in de vorm van een eenmalige bijdrage in de onrendabele top worden de voorschotten uitbetaald op basis van in de beschikking nader te bepalen voorwaarden.

Artikel 3.18.12 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.2, 1.4.3, 1.4.5 en 1.4.6 en in afwijking van artikel 1.4.4 is de subsdieontvanger verplicht:

  • a.

    de activiteiten uitgevoerd te hebben binnen vijf jaar na subsidieverlening;

  • b.

    er mee in te stemmen dat de opgedane kennis en ervaring gedeeld wordt met de provincie Overijssel als openbare kennis en niet onderhevig is aan gebruiksbeperkingen, tenzij schriftelijk anders vermeld;

  • c.

    de resultaten in stand te houden voor een periode van vijf jaar na afloop van de subsidieperiode;

  • d.

    mee te werken aan een evaluatie van de provincie.

    Toelichting: Gezien de kenmerken van een investering in warmte-infrastructuur is te verwachten dat de resultaten gedurende de technische levensduur in stand gehouden zullen worden.

Artikel 3.18.13 Voortgangsrapportage

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.4.3 overlegt de aanvrager bij de jaarlijkse voortgangsrapportage de volgende informatie:

    • a.

      eventuele niet op voorhand voorziene knelpunten, problemen dan wel successen;

    • b.

      nieuwe, innovatieve juridische, organisatorische, financiële en technische oplossingen voor problemen of knelpunten die in het kader van de voorbereiding of uitvoering zijn opgekomen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.3 kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

Artikel 3.18.14 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 dan wel artikel 1.5.3 wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend nadat de warmte-infrastructuur is gerealiseerd.

Toelichting: Indien sprake is van een geldlening wordt de subsidie vastgesteld en loopt de leenovereenkomst door.

Artikel 3.18.15 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid dan wel artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens:

  • a.

    de cumulatieve winst- en verliesrekening over de gesubsidieerde activiteiten voor de duur van de geldlening c.q. subsidieperiode en een doorkijk van lasten en baten gedurende de exploitatieperiode. Deze doorkijk omvat de contante waarde van de toekomstige kasstromen;

    Toelichting: Op basis van artikel 46 lid 6 van de AGVV mag de verstrekte subsidie niet meer bedragen dan het verschil tussen de in aanmerking komende investeringskosten en de exploitatiewinst van de investering. Een eventueel verschil tussen de in aanmerking komende investeringskosten en de exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de subsidie.

  • b.

    gegevens waaruit het gerealiseerde maatschappelijk rendement van het warmtenetproject opgemaakt kan worden. Deze gegevens laten zien:

    • i.

      het vermogen van de opwekinstallatie in megawatt (MW);

    • ii.

      de hoeveelheid warmte die wordt opgewekt in gigajoule (GJ) per jaar;

    • iii.

      de hoeveelheid warmte die nuttig wordt gebruikt in GJ per jaar;

    • iv.

      het energieverbruik van de installaties in GJ per jaar.

  • Toelichting: Deze cijfers zijn nodig om het maatschappelijk rendement te berekenen. Het maatschappelijk rendement is het vermeden aardgasverbruik, eventuele energiebesparing en CO2 reductie. De provincie Overijssel zal dit voor alle gesubsidieerde projecten op grond van deze regeling op eenduidige wijze berekenen.

Artikel 3.18.16 Vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 1.5.2 dan wel 1.5.3 wordt bij de vaststelling van de subsidie:

  • a.

    de eventuele exploitatiewinst berekend op basis van het op moment van subsidieaanvraag geldend rendement op eigen vermogen;

  • b.

    de eventuele exploitatiewinst berekend op grond van de verkoopopbrengst ingeval van eigendomsoverdracht van de warmte-infrastructuur.

Artikel 3.18.17 Looptijd van de regeling

Deze paragraaf is geldig tot 1 december 2021, tenzij Gedeputeerde Staten anders besluiten.

Paragraaf 4.8 Groene schoolpleinen

Artikel 4.8.10 Looptijd

De woorden ‘1 december 2020’ worden vervangen door: 1 april 2021

Paragraaf 6.1 Kennisondersteuning agro&food in Overijssel 2020

Artikel 6.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

In lid 2 wordt het woord ‘kennisinstelling’ vervangen door: kennisleverancier

In de toelichting bij lid 2 wordt na het woord ‘ziekenhuis’ een komma toegvoegd en de woorden: leverancier met specifieke kennis op het betreffende terrein

 

Paragraaf 7.1 wordt geheel herzien en komt als volgt te luiden:

Paragraaf 7.1 Kader culturele instellingen Overijssel 2021 tot en met 2024

Algemene toelichting

In het Cultuurbeleid 2021-2024 is opgenomen dat de provincie culturele instellingen die een meerjarige subsidie ontvangen van het Rijk of een Rijkscultuurfonds, i.c. het Fonds voor Cultuurparticipatie of het Mondriaanfonds, kan co-financieren.

Daarnaast is in het Cultuurbeleid opgenomen dat de provincie instellingen die een netwerk vertegenwoordigen op gebied van theater, pop en film en organisaties op gebied van erfgoed- cultuureducatie en bibliotheekbeleid ondersteunt.

De organisaties die tot voornoemde doelgroep behoren en zijn opgenomen in de de tabel bij deze paragraaf kunnen op basis van deze regeling een aanvraag voor subsidie indienen.

Artikel 7.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Subsidieregeling Culturele basisinfrastructuur: Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 oktober 2019, nr.17644318;

  • b.

    Rijkscultuurfonds: het Mondriaanfonds, of het Fonds voor Cultuurparticipatie

  • c.

    Erfgoedwet: Wet van 9 december 2015, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.

Artikel 7.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen een meerjarige subsidie verstrekken voor:

  • a.

    activiteiten zoals opgenomen in het meerjarige activiteitenplan van de aanvrager;

  • b.

    activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen van de provincie zoals verwoord in het Statenvoorstel Cultuurbeleid 2021-2024.

    Toelichting: De aanvrager geeft in de aanvraag voor subsidie een omschrijving van de activiteiten die uitgevoerd worden om bij te dragen aan de doelstellingen van de provincie. De provincie kan daarbij adviseren en verplichtingen opleggen ter verwezenlijking van het doel.

Artikel 7.1.3 Voorbehoud

Meerjarige subsidie wordt verstrekt onder voorbehoud van goedkeuring van de provinciale begroting 2021, 2022, 2023 en 2024.

Artikel 7.1.4 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een van de volgende culturele instelling of organisatie:

    • i.

      instellingen die op basis van de Erfgoedwet of de Subsidieregeling Culturele Basisinfrastructuur subsidie ontvangen in de periode 2021-2024;

    • ii.

      instellingen die meerjarige subsidie ontvangen van een Rijkscultuurfonds in de periode 2021-2024;

    • iii.

      overige instellingen en organisaties die zijn opgenomen in tabel 1.

  • Toelichting: Voor instellingen die zijn opgenomen in tabel 1 is in de provinciale begroting een bedrag gereserveerd voor de betreffende subsidieperiode.

  • b.

    de activiteiten dragen bij aan de realisatie van de doelstellingen zoals verwoord in het statenvoorstel Cultuurbeleid 2021-2024;

    Toelichting: Het statenvoorstel is te vinden op www.overijssel.notubiz.nl .

  • c.

    de aanvrager draagt, daar waar mogelijk, bij aan de drie uitgangspunten van het Cultuurbeleid Overijssel 2021-2024: cultuur toegankelijk voor iedereen, samenwerking en verbindingen met andere sectoren en opgaven;

  • d.

    de aanvraag van Phion voldoet aanvullend aan de voorwaarden zoals opgenomen in statenvoorstel PS/2018/693;

  • e.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan voldoet de subsidie aan artikel 53 van de AGVV.

    Toelichting: In artikel 1.1.8 is nader toegelicht wanneer sprake kan zijn van staatssteun.

Artikel 7.1.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag zoals voor die aanvrager is opgenomen in tabel 1.

    Toelichting: De subsidie is een maximum bedrag en wordt niet geïndexeerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen minder subsidie verlenen dan het maximum bedrag zoals genoemd in tabel 1, als het activiteitenplan van de aanvrager, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen zoals verwoord in het Statenvoorstel Cultuurbeleid 2021-2024.

  • 3.

    In geval een aanvrager een instelling uit Gelderland betreft, is de subsidie nooit meer dan de subsidie die verstrekt is door de provincie Gelderland.

Artikel 7.1.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.5 zijn kosten voor het gebruik van materiaal, kosten voor communicatie, kosten voor het gebruik van gas, water en energie, kosten van onderhoud, kosten van huur en algemene administratiekosten van de instelling, die toe te rekenen zijn aan het doel van de subsidie, subsidiabel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 gelden voor de instellingen als bedoeld in artikel 7.1.4 sub a onder i en ii de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de betreffende Subsidieregeling Culturele basisinfrastructuur dan wel de regeling Talent en Festivals van het Fonds voor Cultuurparticipatie en de regeling Bijdrage Programma’s Kunstpodia van het Mondriaanfonds.

Artikel 7.1.7 Subsidieperiode

  • 1.

    Een meerjarige subsidie voor de periode 2021 tot en met 2024 wordt verstrekt aan instellingen zoals bedoeld onder artikel 7.1.4 sub a onder i en ii.

  • 2.

    Een meerjarige subsidie voor de periode 2021 tot en met 2022 respectievelijk 2023 tot en met 2024 wordt verstrekt aan een instelling als bedoeld in artikel 7.1.4 sub a onder iii.

Artikel 7.1.8 Indieningstermijn aanvraag voor subsidie

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag voor subsidie voor de subsidieperiode 2023 tot en met 2024 ingediend worden vanaf 1 oktober 2022.

Artikel 7.1.9 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kader Culturele instellingen Overijssel 2021 tot en met 2024.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie:

    • a.

      een activiteitenplan volgens het beschikbaar gestelde format;

    • b.

      een exploitatiebegroting voor de subsidieperiode, waaruit de verwachte omzet, kosten en nettowinst blijken;

    • c.

      indien de aanvrager een instelling is die een meerjarige bijdrage ontvangt, op grond van de Erfgoedwet, de Subsidieregeling Culturele Basisinfrastructuur of vanuit een van de hierboven genoemde Rijkscultuurfondsen:

      • i.

        de bijlagen bij de aanvraag zoals ingediend bij het Rijk of het betreffende Rijkscultuurfonds;

      • ii.

        het besluit van het Rijk of de Rijkscultuurfondsen tot verlening van de subsidie;

      • iii.

        het besluit van de provincie Gelderland indien de aanvrager Phion betreft.

Artikel 7.1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast voor 2021 tot en met 2024, onder voorbehoud van vaststelling van de provinciale begroting voor 2021, 2022, 2023 en 2024.

Artikel 7.1.11 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1 t/m 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht om mee te werken aan de door de provincie of in opdracht van de provincie uit te voeren monitoring of onderzoek.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij subsidieverlening aanvullende verplichtingen opleggen, die strekken tot verwezenlijking van de doelstellingen zoals verwoord in het Statenvoorstel Cultuurbeleid 2021-2024.

    Toelichting: Als een aanvrager niet kan voldoen aan die verplichtingen dan kan dit van invloed zijn op de hoogte van de te verlenen subsidie of de subsidievaststelling.

Artikel 7.1.12 Tussenrapportage

In aanvulling op artikel 1.4.3 overlegt de subsidieontvanger bij de tussenrapportage tevens de cumulatieve winst en verliesrekening over het voorgaande jaar.

Artikel 7.1.13 Aanvullende bepalingen voor instellingen die subsidie ontvangen op basis van de regelingen zoals genoemd in artikel 7.1.1

Indien sprake is van een subsidie aan instellingen als bedoeld in 7.1.4 sub a onder i en ii, dan kunnen sluiten Gedeputeerde Staten bij verlening, vaststelling, eventuele wijziging of intrekking van de subsidie, aansluiten bij het besluit van het Rijk of de Rijkscultuurfondsen.

Artikel 7.1.14 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager jaarlijks een voorschot van:

  • a.

    maximaal 25% van de verleende subsidie indien sprake is van een subsidieverlening voor vier jaar;

  • b.

    maximaal 50% van de verleende subsidie indien sprake is van een subsidieverlening voor twee jaar.

Artikel 7.1.15 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens:

  • a.

    het vaststellingsbesluit van het Rijk, indien sprake is van een subsidieverlening op basis van de Erfgoedwet of een subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling Culturele Basisinfrastructuur;

  • b.

    het vaststellingsbesluit van het Rijkscultuurfonds indien sprake is van een subsidieverlening aan een instelling door een Rijkscultuurfonds.

  • c.

    de cumulatieve winst en verliesrekening over de subsidieperiode waaruit de nettowinst blijkt, indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert als bedoeld in artikel 7.1.4 sub e.

Artikel 7.1.16 Vaststelling subsidie

Indien uit de cumulatieve winst en verliesrekening als bedoeld in artikel 7.1.15 sub c blijkt dat er sprake is van een bovenredelijke exploitatiewinst, stellen Gedeputeerde Staten de subsidie lager vast.

Toelichting: In de praktijk wordt de bovenredelijke exploitatiewinst in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 7.1.17 Looptijd van de regeling

Deze paragraaf is geldig tot 31 december 2024, tenzij Gedeputeerde Staten anders besluiten.

 

Bijlage 1 bij paragraaf 7.1:

 

Tabel 1

 

 

Meerjarenraming

Omschrijving

Maximum subsidie

Begroting 2021

2022

2023

2024

Genootschap Het Oversticht

729.682,00

364.841,00

364.841,00

 

 

Rijksmuseum Twenthe

300.000,00

75.000,00

75.000,00

75.000,00

75.000,00

Stichting Monumentenwacht Overijssel

650.622,00

325.311,00

325.311,00

 

 

RIBO

103.206,00

51.603,00

51.603,00

 

 

Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed NL

100.000,00

50.000,00

50.000,00

 

 

Inzet Nedersaksische taal en cultuur HCO

802.182,00

401.091,00

401.091,00

 

 

Nederlandse Reisopera

800.000,00

200.000,00

200.000,00

200.000,00

200.000,00

Filmkenniscentrum

103.000,00

51.500,00

51.500,00

 

 

Kunstenlab

100.000,00

50.000,00

50.000,00

 

 

TETEM

600.000,00

150.000,00

150.000,00

150.000,00

150.000,00

De Fundatie

5.168.000,00

1.292.000,00

1.292.000,00

1.292.000,00

1.292.000,00

Jeugdtheater Sonnevanck

1.220.000,00

305.000,00

305.000,00

305.000,00

305.000,00

Introdans

422.800,00

105.700,00

105.700,00

105.700,00

105.700,00

Oostpool

422.800,00

105.700,00

105.700,00

105.700,00

105.700,00

Kunstvereniging Diepenheim

200.000,00

100.000,00

100.000,00

 

 

Phion

3.800.000,00

950.000,00

950.000,00

950.000,00

950.000,00

OKTO

486.300,00

243.150,00

243.150,00

 

 

Cultuureducatie met kwaliteit Rijnbrink

1.590.000,00

795.000,00

795.000,00

 

 

De Nieuwe Oost

1.800.000,00

450.000,00

450.000,00

450.000,00

450.000,00

Theaterschip Deventer

200.000,00

50.000,00

50.000,00

50.000,00

50.000,00

Britten

200.000,00

50.000,00

50.000,00

50.000,00

50.000,00

netwerkorganisatie Pop (via de drie poppodia)

422.800,00

211.400,00

211.400,00

 

 

Kunstbende

46.400,00

11.600,00

11.600,00

11.600,00

11.600,00

Prinses Christina Concours

38.000,00

9.500,00

9.500,00

9.500,00

9.500,00

Provinciale Bibliotheek Amateur Muziek

92.436,00

46.218,00

46.218,00

 

 

Overijsselse Bibliotheekdienst

5.407.564,00

2.703.782,00

2.703.782,00

 

 

Totaal meerjarenplafond

25.805.792,00

9.148.396,00

9.148.396,00

3.754.500,00

3.754.500,00

 

Toelichting: De bedragen genoemd in tabel zijn onder voorbehoud van vaststelling van de betreffende provinciale begrotingen door Provinciale Staten.

Paragraaf 10.6 Sociale hypotheek Overijssel

Artikel 10.6.4 Hoogte van de subsidie

In lid 1 wordt ‘de de’ vervangen door: de

Artikel 10.6.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In onderdeel a vervalt de zinsnede ‘, voor een periode van minimaal 12 maanden,’

In onderdeel c vervalt de zinsnede ‘middels een filmpje’ en wordt de volgende toelichting toegevoegd:

Toelichting: Het delen van de maatschappelijke output kan, naast de verplichte tags, bijvoorbeeld ook plaatsvinden door middel van het delen van een filmpje over de activiteiten.

 

Inwerkingtreding:

Het besluit treedt in werking 1 dag na publicatie in het provinciaal blad, met uitzondering van de wijzigingen in paragraaf 10.6 die terugwerken tot en met 14 september 2020.

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar boven