Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Veenkoloniën 2020

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 27 oktober 2020, kenmerk 2020002006, team Landelijk Gebied, tot vaststelling van Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Veenkoloniën 2020

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op artikel 1.3 en paragraaf 2.7 van de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe), hierna te noemen de Verordening;

 

overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden te stimuleren die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in de Veenkoloniën en die aansluiten bij het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën, specifiek voor het onderdeel eiwithoudende gewassen;

 

 

BESLUITEN:

 

 

het Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Veenkoloniën 2020 vast te stellen.

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad en eindigt van rechtswege op 31 december 2023.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter

W.F. Brenkman MSc, secretaris

 

 

Uitgegeven: 2 november 2020

 

 

 

 

Artikel 1 Openstelling en subsidieplafond

 

  • 1.

    De maatregel Samenwerking voor innovaties, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de Verordening, wordt opengesteld voor het tijdvak van maandag16 november 2020 9.00 uur tot en met vrijdag 27 november 2020 17.00 uur .

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt € 450.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bestaat voor € 450.000,-- uit ELFPO-middelen.

 

Artikel 2 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Strategisch Landbouwplan Veenkoloniën 2020-2024: het programma van Innovatie Veenkoloniën waarin de innovaties zijn opgenomen voor de veenkoloniale landbouw tot en met 2024. Het innovatieprogramma is te lezen op www.innovatieveenkolonien.nl en is vastgesteld door de Regiegroep van Innovatie Veenkoloniën;

  • b.

    Innovatie Veenkoloniën: het geheel van samenwerkende partijen die het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2020-2024 hebben ondertekend;

  • c.

    Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Westerwolde, Midden-Groningen, Pekela, Veendam en Stadskanaal;

  • d.

    Experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    Haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    Innovatieproject: project, gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • g.

    Landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • h.

    Middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • i.

    Samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 1.6 van de Verordening;

  • j.

    TRL-niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In bijlage 2 bij deze openstelling zijn de negen fases uitgewerkt;

  • k.

    Verordening: Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe.

 

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op de artikelen 1.6 en 2.7.2 van de Verordening bevat een samenwerkingsverband:

  • ten minste één landbouwer of organisatie die landbouwers vertegenwoordigt en

  • minimaal één partij uit de Veenkoloniën en

  • geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

In afwijking van artikel 2.7.1, eerste lid, van de Verordening wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, sub b, van de Verordening, dat zich bevindt op TRL-niveau 4, 5, 6 en/of 7 en enkel voor zover dit betrekking heeft op productiviteitsverhoging van de zetmeelaardappelteelt in de Veenkoloniën door het ontwikkelen van nieuwe aardappelrassen met een hoog eiwitgehalte.

 

Artikel 5 Weigeringsgrond

Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van Verordening wordt subsidie mede geweigerd indien:

  • 1.

    het project niet wordt uitgevoerd in de Veenkoloniën;

  • 2.

    het project bij de weging op de selectiecriteria minder dan 33 punten scoort.

 

Artikel 6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de Veenkoloniën;

    • b.

      subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

    • c.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van de Verordening (EUR) nummer 1305/2013);

    • d.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal een van de thema’s genoemd in artikel 2.7.1, tweede lid, van de Verordening;

    • e.

      het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 9, 33 punten of meer van de maximale 55 punten;

    • f.

      de subsidieaanvrager geeft in de aanvraag aan op welke manier het project aansluit bij de activiteiten die door het servicepunt EIP-AGRI op zijn website zijn gepubliceerd en hoe hierover zal worden gecommuniceerd. Indien hier niet rechtstreeks bij kan worden aangesloten, is aangegeven welke stappen richting het servicepunt EIP-AGRI worden ondernomen om een nieuw netwerk te kunnen vormen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 2.7.4 van de Verordening liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform format SNN;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project conform format SNN;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar alle waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.nl/pop3.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.6 van de Verordening gelden de onderstaande subsidiabele kosten:

  • 1.

    Voor de uitvoering van een innovatieproject, wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      Coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      Operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject;

    • d.

      Kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2.

    Indien voor de uitvoering van een innovatieproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt subsidie verstrekt voor:

    • a.

      kosten van de koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • b.

      algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a van de Verordening, zijnde:

      • i.

        kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

      • ii.

        kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

      • iii.

        kosten van haalbaarheidsstudies;

    • c.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.12 van de Verordening kunnen de subsidiabele kosten genoemd in de leden 1 en 2 slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      Personeelskosten;

    • b.

      Kosten derden;

    • c.

      Bijdragen in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 450.000, --.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 400.000, --.

  • 3.

    Indien de activiteit betrekking heeft op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten, bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7, lid 1: 70% van de kosten;

    • b.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7, lid 2:

      • i.

        40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

      • ii.

        100% van de subsidiabele kosten voor niet-productieve investeringen.

  • 4.

    Indien het project geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien het samenwerkingsverband uit grote ondernemingen bestaat;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien het samenwerkingsverband uit middelgrote ondernemingen bestaat;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien het samenwerkingsverband uit kleine ondernemingen bestaat.

  • 5.

    De percentages genoemd in het vierde lid, onder a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één kleine of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij Verordening 651/2014 (AGV) en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt en/of

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 6.

    De percentages, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 3.

    De Adviescommissie POP3 Veenkoloniën stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend. De hoogte van dit bedrag is in afwijking van artikel 1.23, lid 4, van de Verordening minimaal € 25.000,--.

 

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking van artikel 1.27, eerste lid, van de Verordening, geldt dat het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2022 dient te zijn ingediend.

 

Artikel 12 Bijlagen

De bijlagen 1 en 2 behoren bij en maken onderdeel uit van dit besluit.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding en horizonbepaling

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

2. Dit besluit vervalt van rechtswege op 31 december 2023.

 

 

Toelichting bij het Openstellingsbesluit POP3 samenwerken voor innovaties Veenkoloniën 2020

 

Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt om doelstellingen uit het Programma Innovatie Veenkoloniën 2020 te behalen.

 

Artikel 2 Begripsbepalingen/definities

Innovatie

 

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten in de Veenkoloniën.

 

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).

 

In deze openstelling wordt door Gedeputeerde Staten uitgegaan van de Technology Readiness Levels waarin wordt bepaald in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fasen gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Deze openstelling is met name gericht op TRL-niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet met deze subsidie worden gefinancierd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel- of onderzoekscomponent.

 

Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em

 

Bij de beoordeling van de projecten wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.

 

Strategisch Landbouwplan Veenkoloniën 2020 – 2024

 

De Veenkoloniën nemen in de Nederlandse landbouw een unieke plaats in. Voornamelijk vanwege de bodemsamenstelling (bonte gronden met plaatselijk veel koolstof in de bodem), het typerende bouwplan (drie akkerbouwgewassen en weinig vee), de aanwezigheid van sterke ketenpartijen (Avebe en Cosun) én de goede samenwerking tussen de diverse regionale stakeholders (overheden, onderzoek en onderwijs). Landbouw is grootschalig, waarbij de verwaarding van de primaire grondstoffen voornamelijk verderop in de verwerkingsketen gerealiseerd wordt.

 

Beleid voor biodiversiteit en duurzaamheid gericht op individuele telers (en hun bouwplan) lijkt niet effectief. Een gebiedsgerichte aanpak gedragen door het collectief van telers-omgeving-kennis-overheid en industrie vraagt om een partij die voor verandering kan zorgen. Innovatie Veenkoloniën is dat collectief en wil samen met de regionale partners het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) benutten om de regio verder te versterken.

 

Tevens gaan Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen en Drenthe binnen de Regio Deal Natuurinclusieve Landbouw Noord-Nederland aan de slag met biodiversiteit. In de regio is een uitstekende, goed georganiseerde bestuurlijke en programmatische basis die al zeker tien jaar functioneert. Via de Agenda Veenkoloniën (Groningen, Drenthe en gemeenten) en Innovatie Veenkoloniën (bedrijfsleven, waterschappen en onderwijs) kunnen de uitdagingen in de landbouw snel worden opgepakt. Het programmabureau Innovatie Veenkoloniën kan de coördinerende en sturende taak op zich nemen.

 

De kracht van de landbouw in de Veenkoloniën bestaat uit de grootschaligheid van de percelen, sterke industriële partners, goede samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen, de goede bewerkbaarheid van landbouwbodems, een goed watersysteem en sterke sociale banden. Dit maakt dat er juist in de Veenkoloniën goede kansen liggen om aan de slag te gaan met de eiwittransitie, het realiseren van een kringlooplandbouw, biobased gewassen, precisielandbouw en big data, bodemverbetering en biodiversiteit. De landbouw, en de mogelijkheden voor de winning van plantaardige eiwitten, zijn de troefkaart voor een sterke economie in de regio. Het inzetten op de winning van plantaardig eiwit in de regio sluit goed aan bij de landelijke thema’s als de Kringloopvisie (eiwitproductie in eigen regio) en de klimaataanpak (eiwittransitie, productie met lage emissies).

 

Dit strategisch plan is opgesteld en vastgesteld door de Regiegroep van Innovatie Veenkoloniën.

 

Artikel 3 Doelgroep

Samenwerkingsverband

 

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal één van de aanvragende organisaties een agrariër is of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn en één partij dient uit de Veenkoloniën te komen.

 

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouwsector in de Veenkoloniën. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in het Strategisch Landbouwplan Veenkoloniën 2020-2024.

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.250.000,--. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000,--, er rekening moet worden gehouden met de netto-inkomsten na afloop van het project. Deze netto-inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincie geen risico wil lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000,-- is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

 

 

Artikel 6 Subsidievereisten

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de thema’s waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de thema’s zoals genoemd in lid 1, onder c. Aanvragers zullen dit moeten aangeven bij de aanvraag. Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals genoemd in lid 1, onder c.

 

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen, worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidiebijdrage moet minimaal een score van 33 punten zijn behaald. Alleen projecten die 33 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Dit is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening. Met personeelskosten worden bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening.

 

Indien een of meerdere projectpartners btw niet kunnen verrekenen dan wel compenseren, mogen de begrote kosten inclusief btw opgevoerd worden. Er dient wel een btw-verklaring van de Belastingdienst overhandigd te worden, zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de btw daadwerkelijk niet kan verrekenen.

 

Op grond van de Verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van subsidiëring. Met voorbereidingskosten worden bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3, van de Verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, reden waarom er ook een maximumomvang van de subsidie is vastgesteld (€ 450.000,--).

 

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct.

 

In het derde lid, sub b, onder ii, worden niet-productieve investeringen genoemd. In artikel 1.1, sub k, van de Verordening wordt dit gedefinieerd: Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Een niet-productieve investering heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu en klimaat. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenerfbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft, zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die ofwel meer inkomsten behaalt ofwel minder kosten gaat maken, is een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

 

Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking voor innovaties zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

 

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie­percentages:

 

Begrotingspost

Kosten derden

Personeelskosten

Bijdrage in natura (onbetaalde eigen arbeid)

UITVOERING VAN EEN INNOVATIEPROJECT

Coördinatiekosten van het samenwerkingsverband

70%

70%

70%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

70%

Operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject

70%

70%

70%

Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

70%

70%

70%

FYSIEKE INVESTERINGEN en direct daarmee samenhangende kosten

Kosten van de koop van nieuwe machines en installaties

40% of 100%

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40% of 100%

40% of 100%

40% of 100%

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40% of 100%

40% of 100%

40% of 100%

Kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied

40% of 100%

40% of 100%

40% of 100%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40% of 100%

40% of 100%

40% of 100%

 

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waarbij wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidiepercentages. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.

 

Experimentele ontwikkeling

Subsidiepercentage

Kleine onderneming

60%

Middelgrote onderneming

50%

Grote onderneming

40%

 

Artikel 9 Selectiecriteria, wegen en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument, waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).

 

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen, is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3 Veenkoloniën, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgen een subsidietechnische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

Het is mogelijk om tweemaal per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

Bijlage 1 Scoretabel

 

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

 

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

 

 

Effectiviteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor een of meerdere doelen van het programma Toekomstgerichte Landbouw, de Ontwikkelagenda Melkveehouderij, natuurinclusieve landbouw, precisielandbouw en kringlooplandbouw

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatietraject en ten behoeve van verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

  • 5.

    Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

Kans op succes/haalbaarheid

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen en is er blijk van een actieve opstelling hierbij.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

Innovativiteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, dat wil zeggen inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sector-overstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

Efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

  • 1.

    Omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

  • 2.

    Potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 1.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 2.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

In totaal maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%)

 

Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

 

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject. Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden. De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces?

 

De negen fases (TRL)

 

Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

 

Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

 

Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

 

Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

 

Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

 

Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

 

Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

 

Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

 

Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt

 

 

 

Naar boven