Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 september 2020, nr. 82158379, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor energietransitie (Uitvoeringsverordening subsidie Energietransitie Provincie Utrecht 2020)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 4, 6, 31 en 35, sub a, van de Algemene subsidieverordening Provincie Utrecht;

 

Overwegende dat:

  • -

    de provincie Utrecht tot doel heeft om door samenwerking en participatie de energietransitie in de provincie Utrecht op een haalbare en betaalbare wijze te versnellen, waarbij grootschalige energiebesparing en het grootschalig opwekken van duurzame energie nodig zijn;

  • -

    het wenselijk is vanuit de provinciale rol een financiële bijdrage te leveren aan activiteiten om de energietransitie te versnellen, door in te spelen op veranderende omstandigheden en gebruik te maken van voortschrijdende inzichten, nieuwe kansen en innovaties;

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aardwarmte: thermische energie, warmte, die dieper dan 500 meter van het aardoppervlak gewonnen wordt;

  • b.

    Additionaliteit: de omstandigheid dat een project slechts met behulp van een subsidie kan worden uitgevoerd. Als een activiteit kan worden gefinancierd met eigen geld, een commerciële lening of middels een ander overheidsinstrument, is de subsidie niet additioneel maar een substitutie van andere middelen;

  • c.

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening: steuncategorieën - door de Europese Commissie bij verordening - vrijgesteld van aanmeldingsplicht waarbij met een kennisgeving kan worden volstaan;

  • d.

    Asv: Algemene subsidieverordening Provincie Utrecht;

  • e.

    Aquathermie: thermische energie uit oppervlaktewater, afvalwater of drinkwater;

  • f.

    Bodemenergie: thermische energie, warmte, die minder dan 500 meter van het aardoppervlak gewonnen wordt;

  • g.

    Cofinanciering: naast de gevraagde subsidie van de provincie Utrecht, leveren ook andere partijen een financiële bijdrage aan het project;

  • h.

    Duurzame energieopwekking: energieopwekking uit onuitputtelijke bronnen waaronder duurzame hernieuwbare grondstoffen, zon, wind, bodem en water;

  • i.

    Energiecoöperatie: een wettelijk toegestane entiteit gebaseerd op open en vrijwillig lidmaatschap, bestuurd door aandeelhouders of leden die natuurlijke personen zijn, lokale overheden, of kleine ondernemingen. Een energiecoöperatie heeft als primaire doel om milieu, economische of sociale voordelen aan haar leden of aandeelhouders te bieden of aan lokale gebieden waar zij werkzaam is, in plaats van financiële opbrengsten te genereren. Een energiecoöperatie houdt zich tevens bezig met opwekking, inclusief van hernieuwbare bronnen, distributie, levering, consumptie, aggregatie, opslag, energie efficiënte systemen of oplaaddiensten voor elektrische voertuigen of het voorzien van andere energiediensten aan haar leden of aandeelhouders;

  • j.

    Energietransitie: overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen als energiebron naar het gebruik van duurzame energiebronnen waarbij ook aandacht is voor energiebesparing, transport, energieopslag en energiedistributie;

  • k.

    Gebouw- of object-gebonden financiering: financieringsvorm in energetische renovaties van woningen die niet aan de eigenaar, maar aan het gebouw gekoppeld is;

  • l.

    Kleine en middelgrote ondernemingen: zelfstandige onderneming waar minder dan 250 personen werken en waarbij de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt en die ook voor het overige voldoet aan de criteria, genoemd in bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • m.

    Maatschappelijke organisatie: semipublieke organisaties zonder winstoogmerk met een maatschappelijke doelstelling die op bedrijfsmatige wijze diensten aanbieden. Elke mogelijke waardeontwikkeling wordt volledig ingezet voor het maatschappelijke doel;

  • n.

    Milieustudies: studies, met inbegrip van energieaudits, die rechtstreeks verband houden met de in bijlage II bedoelde investeringen;

  • o.

    Ontzorgingsconcept voor woningeigenaren en bewoners: innovatieve aanpakken die het uitvoeren of financieren van een renovatie vergemakkelijken en die aansluiten bij de behoefte van woningeigenaren en bewoners;

  • p.

    Programmaplan: Programmaplan Energietransitie Provincie Utrecht 2020-2025 (besluit van Provinciale Staten van 29 januari 2020);

  • q.

    Proposities voor woningeigenaren en bewoners: een combinatie van oplossingen die een energetische renovatie aantrekkelijk maakt voor woningeigenaren en bewoners;

  • r.

    Project: in de tijd begrensde activiteit of geheel van activiteiten gericht op een vooraf gedefinieerde prestatie;

  • s.

    Samenwerkingsverband: een verband, zonder eigen rechtspersoonlijkheid, tussen twee of meer deelnemers, niet zijnde een vennootschap of anderszins met elkaar verbonden, waarbij wordt samengewerkt tot verwezenlijking van een gezamenlijke doelstelling of resultaat en waaraan een samenwerkingsovereenkomst ten grondslag ligt.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikelen 31 en 35, sub a, van de Asv in de vorm van een project, dat gericht is op duurzaamheid en het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen door onder andere het toepassen van duurzame energie en energiebesparende maatregelen en technieken ten behoeve van:

    • a.

      energiebesparing en -opwekking bij bewoners;

    • b.

      energiebesparing en -opwekking bij maatschappelijke organisaties;

    • c.

      energiebesparing en -opwekking bij bedrijven;

    • d.

      grootschalige projecten voor duurzame elektriciteitsopwekking;

    • e.

      duurzame energieopwekking via collectieven en participatietrajecten;

    • f.

      energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie;

    • g.

      energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 van deze uitvoeringsverordening zijn, onverminderd het gestelde in het eerste lid, van toepassing.

Artikel 3 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    Om voor een subsidie in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van additionaliteit van de aangevraagde subsidie.

  • 2.

    Bij de beoordeling van een aanvraag voor een lening of garantstelling worden de criteria uit het Beleidskader Financieringsinstrumenten gehanteerd, zoals opgenomen in bijlage I van deze uitvoeringsverordening. Een integrale risicoanalyse kan onderdeel vormen van de beoordeling. Deze risicoanalyse kan de dekking van het financieel instrument bepalen.

  • 3.

    Bij de beoordeling van het project worden tevens onderstaande aspecten meegewogen, afhankelijk van de kenmerken van het project en de fase waarin het zich bevindt:

    • a.

      het project heeft een hoge mate van effectiviteit;

    • b.

      het project heeft een hoge mate van haalbaarheid;

    • c.

      het project is innovatief van aard en heeft voldoende potentie om tot een grote uitrol te leiden;

    • d.

      de mate van vertegenwoordiging vanuit verschillende partijen in het project, zoals gemeenten, inwoners, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden;

    • e.

      uit het project blijkt de intentie om een breed publiek te bereiken, om verduurzamingsmaatregelen voor lagere inkomens bereikbaar te maken of de betrokkenheid van burgers te vergroten.

Artikel 4 Subsidievorm

  • 1.

    De subsidie kan uitsluitend worden verstrekt in de vorm van:

    • a.

      een geldbedrag;

    • b.

      een garantstelling; of

    • c.

      een geldlening.

  • 2.

    Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldbedrag, tenzij anders wordt vermeld in deze uitvoeringsverordening.

Artikel 5 Subsidieontvanger

  • 1.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon.

  • 2.

    In het geval van een samenwerkingsverband wordt de subsidie verstrekt aan een rechtspersoon die op grond van een samenwerkingsovereenkomst hiervoor is aangewezen om namens het samenwerkingsverband de subsidie in ontvangst te nemen en te beheren.

Artikel 6 Subsidieaanvraag

  • 1.

    De aanvraag kan worden ingediend van 1 oktober 2020, 9:00 uur tot en met 30 juni 2024 tot 17:00 uur.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 7 lid 2, van de Asv kunnen, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 voorzien in het verstrekken van garantstellingen of leningen, bij een aanvraag voor een garantstelling of een geldlening de volgende stukken opgevraagd worden:

    • a.

      de meest recente jaarrekening;

    • b.

      een meerjarenprognose van de aanvrager bestaande uit een exploitatiebegroting, balans en kasstromen met inbegrip van alle onderbouwingen, contracten, offertes en ander bewijsmateriaal;

    • c.

      een overzicht met alle financieringsmogelijkheden die zijn onderzocht, zoals fondswerving, sponsoring en bijdragen van andere overheden of particulieren. Waar mogelijk overlegt de aanvrager documentatie van afwijzingen en dergelijke.

  • 3.

    Bij een aanvraag voor een garantstelling kunnen, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze uitvoeringsverordening voorzien in het verstrekken van een garantstelling, aanvullend op het bepaalde in het tweede lid de volgende stukken worden opgevraagd:

    • a.

      documentatie waaruit blijkt dat door ten minste twee bancaire instellingen onder toezicht van De Nederlandse Bank geen lening wordt verstrekt zonder garantstelling;

    • b.

      documentatie waaruit blijkt dat de aanvraag niet kan worden ondergebracht bij een voor de aanvrager toegankelijk waarborgfonds.

  • 4.

    Bij een aanvraag voor een geldlening kan, indien de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze uitvoeringsverordening voorzien in het verstrekken van een geldlening, aanvullend op het bepaalde in het tweede lid schriftelijk documentatie worden opgevraagd waaruit blijkt dat door ten minste twee bancaire instellingen onder toezicht van De Nederlandse Bank geen volledige lening wordt verstrekt.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond voor subsidies in de vorm van een geldbedrag, bedraagt € 2 miljoen.

  • 2.

    Voor subsidies in de vorm van een garantstelling bedraagt het plafond € 3.750.000 miljoen aan gewaarborgde gelden.

Artikel 8 Subsidieverlening

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van datum van ontvangst van de subsidieaanvragen met toepassing van artikel 6, vierde lid, van de ASV.

  • 2.

    Subsidie, wanneer deze wordt verleend in de vorm van een garantstelling of lening, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening,

Artikel 9 Weigeringsgrond

Onverminderd het gestelde in artikel 10 van de Asv, kunnen GS de subsidie weigeren indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in strijd zijn met provinciaal ruimtelijk beleid;

  • b.

    een vergunning niet is verleend voor een project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • c.

    de aanvrager geen verklaring verstrekt dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, lid 18, van Verordening (EU) 651/2014 of artikel 2, lid 14 van VO (EU) 702/2014; of

  • d.

    er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 10 Algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger

De subsidieontvanger dient:

  • a.

    de opgedane ervaringen en kennis op verzoek van de provincie Utrecht te delen met de Provincie Utrecht, binnen de grenzen van het redelijke; en

  • b.

    De provincie Utrecht toe te staan in overleg publicitair gebruik te maken van de met de activiteit behaalde resultaten.

Artikel 11 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

  • b.

    de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Hoofdstuk 2 Bijzondere categorieën subsidies

 

Paragraaf 2.1 Energiebesparing en -opwekking bij inwoners

Artikel 12 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, worden verstrekt voor:

    • a.

      het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools voor energetische aanpakken of maatregelen voor woningen;

    • b.

      project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van energetische aanpakken of maatregelen door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten of inzet van financieringsinstrumenten;

    • c.

      het uitvoeren van projecten voor energetische renovatie van woningen met toepassing van nieuwe technieken die potentieel van grote waarde zijn voor grootschalige verduurzaming, maar die nog geen schaalvoordelen kunnen bereiken vanuit de productie.

  • 2.

    Subsidie voor een project voor uitrollen van energetische aanpakken als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan ook worden aangevraagd in de vorm van een garantstelling.

Artikel 13 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 12 bedoelde projecten of programma’s dragen bij aan het besparen van energie of duurzame energieopwekking.

  • 2.

    Het project draagt zo veel mogelijk bij aan het gemeentelijk beleid voor de energietransitie.

Artikel 14 Doelgroepen

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a en b, uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    woningcorporaties;

  • c.

    verenigingen van eigenaren;

  • d.

    maatschappelijke organisaties; of

  • e.

    samenwerkingsverbanden met één of meer deelnemers uit de onderdelen a tot en met d en één of meer ondernemingen.

Artikel 15 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder a, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor project- of procesbegeleiding tot een maximum van € 200.000.

  • 2.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder b, bedoelde activiteiten bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor project- of procesbegeleiding tot een maximum van € 100.000.

  • 3.

    In het geval van een aanvraag voor een garantstelling bedraagt de gewaarborgde lening maximaal € 1.500.000.

  • 4.

    De subsidiabele kosten voor de in artikel 12 eerste lid, onder a en b, bedoelde activiteiten bestaan uitsluitend uit de volgende type kosten:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden.

  • 5.

    In het geval van een aanvraag voor een garantstelling zijn de kosten voor de uitvoering van renovaties subsidiabel.

  • 6.

    De subsidie voor de in artikel 12, eerste lid onder c, bedoelde activiteiten bedragen maximaal 20% van de kosten voor materialen en installaties tot een maximum van € 2500 per woning en een maximum van 100 te renoveren woningen.

Artikel 16 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun; of

  • b.

    De artikelen 38 en 39 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Paragraaf 2.2 Energiebesparing en -opwekking bij maatschappelijke organisaties

Artikel 17 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b, worden verstrekt voor consultancydiensten gericht op het ondersteunen, adviseren en begeleiden van maatschappelijke organisaties bij het uitzoeken van financieringsmogelijkheden, het uitvoeren van maatregelen voor energiebesparing of zonnepanelen op maatschappelijk vastgoed te realiseren, op te schalen of te versnellen.

Artikel 18 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 17 bedoelde activiteiten dragen voldoende bij aan bewustwording, inzicht in mogelijkheden tot realisatie van energiebesparingen of -opwekking bij maatschappelijke organisaties.

  • 2.

    De in artikel 17 bedoelde consultancydiensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 19 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie uitsluitend verstrekt aan samenwerkingsverbanden van organisaties op het gebied van:

    • a.

      zorg;

    • b.

      onderwijs;

    • c.

      amateursport; of

    • d.

      cultuur.

  • 2.

    In het geval de consultancydiensten, bedoeld in artikel 17, toekomen aan ondernemingen, komen uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 20 Vereisten aanvraag

Bij de aanvraag voor subsidie dient de aanvrager aan te tonen bevoegd te zijn om verduurzaming van de gebouwen daadwerkelijk toe te passen.

Artikel 21 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

Voor de in artikel 17 bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000. Uitsluitend kosten voor de door externe consultants verrichte consultancydiensten zijn subsidiabel.

Artikel 22 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.3 Energiebesparing en -opwekking bij bedrijven

Artikel 23 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder c, worden verstrekt voor:

  • a.

    initiatieven ten behoeve van de ontwikkeling van de dienstverlening met betrekking tot vergunningen, toezicht en handhaving gericht op energiebesparing bij bedrijven;

  • b.

    initiatieven ten behoeve van gemeentelijke aanjaagfaciliteiten gericht op het informeren en activeren van bedrijven ten behoeve van energiebesparing of energieopwekking;

  • c.

    consultancydiensten gericht op kennisoverdracht, ondersteuning en advisering van een samenwerkingsverband van bedrijven om energie te besparen of zonnepanelen op bedrijfsdaken te realiseren.

Artikel 24 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 23 bedoelde activiteiten dragen voldoende bij aan bewustwording, inzicht in mogelijkheden tot realisatie van energiebesparingen of -opwekking bij bedrijven.

  • 2.

    De in artikel 23, onder c, bedoelde consultancydiensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 25 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 23, onder a, uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      omgevingsdiensten;

    • b.

      gemeenten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, als bedoeld in artikel 23, onder b, uitsluitend verstrekt aan gemeenten en voor de activiteiten, bedoeld in artikel 23, onder c, aan samenwerkingsverbanden van kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 26 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 23, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 75% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

  • 2.

    Voor de in artikel 23, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

  • 3.

    De subsidiabele kosten voor de in artikel 23, onder a en b, bedoelde activiteiten bestaan uitsluitend uit de volgende type kosten:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden.

  • 4.

    Voor de in artikel 23, onder c, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000. Uitsluitend kosten voor de door externe consultants verrichte consultancydiensten zijn subsidiabel.

Artikel 27 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.4 Grootschalige projecten voor duurzame elektriciteitsopwekking

Artikel 28 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d, worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een grootschalig project voor duurzame elektriciteitsopwekking;

  • b.

    consultancydiensten gericht op onderzoek naar de effecten van zonnevelden op de omgeving of onderzoek naar functiecombinaties of inpassingsmogelijkheden van zonnevelden ten behoeve van het stimuleren van maatschappelijk draagvlak.

Artikel 29 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 28 bedoelde activiteiten zijn gericht op het in samenhang met andere beleidsopgaven, zoals landschap, ecologie, recreatie, klimaatadaptatie of landbouw, gebruik maken van ruimte waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd voor grootschalige elektriciteitsopwekking.

  • 2.

    De in artikel 28, onder b, bedoelde activiteiten leveren een bijdrage aan een brede kennisontwikkeling over de toepassing of effecten van zonnevelden.

  • 3.

    De in artikel 28, onder b, bedoelde consultancydiensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 30 Doelgroepen

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 28, uitsluitend verstrekt aan ontwikkelaars van projecten voor duurzame elektriciteitsopwekking. In het geval de consultancydiensten, als bedoeld in artikel 28, onder b, toekomen aan ondernemingen, komen uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 31 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 28, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 25.000. Uitsluitend kosten voor de uitvoering van de studies zijn subsidiabel.

  • 2.

    Voor de in artikel 28 onder b bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000. Uitsluitend kosten voor de door externe consultants verrichte consultancydiensten zijn subsidiabel.

Artikel 33 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 en 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.5 Duurzame opwekking via collectieven en participatietrajecten

Artikel 34 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e, worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die gericht zijn op kennisoverdracht en professionalisering van energiecoöperaties;

  • b.

    activiteiten die gericht zijn op regionale samenwerking, bundelen van kennis en expertise en ondersteuning van lokale energie-initiatieven waaronder energiecoöperaties;

  • c.

    activiteiten die gericht zijn op participatietrajecten met omwonenden en inwoners of bepaalde doelgroepen zoals jongeren;

  • d.

    activiteiten die gericht zijn op de initiatief-fase, bij oprichting van een energiecoöperatie.

Artikel 35 Nadere subsidiecriteria

De in artikel 34 bedoelde activiteiten dragen bij aan het eigenaarschap van inwoners en lokale bedrijven in lokale energieprojecten.

Artikel 36 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 34 uitsluitend verstrekt aan:

    • a.

      energiecoöperaties;

    • b.

      gemeenten;

    • c.

      maatschappelijke organisaties;

    • d.

      organisaties die zich inzetten voor energiecoöperaties en lokale energie-initiatieven; of

    • e.

      samenwerkingsverbanden met uit een of meer deelnemers uit de onderdelen a tot en met d.

  • 2.

    Energiecoöperaties komen pas in aanmerking voor subsidiering als deze minimaal bestaan uit 10 natuurlijke personen die op 10 verschillende adressen wonen en als deze aangesloten is bij de koepel van energiecoöperaties. Daarnaast heeft de energiecoöperatie een open structuur voor wat betreft lidmaatschap en medezeggenschap.

Artikel 37 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 34, onder a tot en met c, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 75% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een bedrag van € 200.000.

  • 2.

    Voor de in artikel 34 onder d bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal € 15.000.

  • 3.

    De subsidiabele kosten bestaan uit de volgende type kosten:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      kosten vrijwilligers;

    • d.

      kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen.

Artikel 38 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van Verordening (EU) Nr. 1407/2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

 

Paragraaf 2.6 Energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie

Artikel 39 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een project voor duurzame energieopwekking middels duurzame warmtebronnen;

  • b.

    consultancydiensten gericht op kennisoverdracht, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses, locatieonderzoeken, ondersteuning en adviseren van initiatiefnemers met kennis over aanvraagprocessen, besluitvormingsprocessen en participatieprocessen.

Artikel 40 Nadere subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 39 bedoelde projectactiviteiten zijn in voldoende mate erop gericht te onderzoeken of te beproeven dat:

    • -

      de potentie van energie uit oppervlaktewater (aquathermie), bodemenergie en aardwarmte en waar energiebenutting op basis van beschikbaarheid kansrijk is;

    • -

      de bovengrondse lokale-specifieke warmtevraag, waarmee de hoeveelheid warmte en temperatuurbehoefte bedoeld wordt, in voldoende mate aanwezig is; en

    • -

      de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving en maatregelen om deze effecten zo klein mogelijk te houden/te voorkomen.

  • 2.

    De projectactiviteiten hebben een looptijd van maximaal 4 jaar.

  • 3.

    De in artikel 39, onder b, bedoelde consultancydiensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 41 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      waterschappen; of

    • c.

      ontwikkelaars van projecten voor duurzame energieopwekking middels duurzame warmtebronnen.

  • 2.

    In het geval de consultancydiensten, bedoeld in artikel 39, onder b, toekomen aan ondernemingen, komen uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 42 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 39, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 25.000. Uitsluitend kosten voor de uitvoering van de studies zijn subsidiabel.

  • 2.

    Voor de in artikel 39, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000. Uitsluitend kosten voor de door externe consultants verrichte consultancydiensten zijn subsidiabel.

Artikel 43 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor activiteiten gericht op het opstellen van gemeentelijke transitievisies warmte.

Artikel 44 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 of 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

Paragraaf 2.7 Energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur

Artikel 45 Subsidiabele activiteiten

Onverminderd het gestelde in de artikelen 2 en 3 kan subsidie kan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g, worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een project voor duurzame energieopwekking gebruik maken van infrastructuur;

  • b.

    consultancydiensten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses en locatieonderzoeken gericht op de benutting van het potentieel aan duurzame energieopwekking van infrastructuur en grondstroken langs infrastructuur.

Artikel 46 Subsidiecriteria

  • 1.

    De in artikel 45 bedoelde activiteiten dragen bij aan het benutten van infrastructuur voor de opwekking van energie.

  • 2.

    De eigenaar of toekomstig beheerder van de betreffende infrastructuur is vertegenwoordigd in het project.

  • 3.

    De in artikel 45 betrokken diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikel 47 Doelgroepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt subsidie verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      waterschappen; of

    • c.

      beheerders van bedrijventerreinen.

  • 2.

    In het geval de consultancydiensten, zoals bedoeld in artikel 45, onder b, toekomen aan ondernemingen, komen uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 48 Hoogte van de subsidie en subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de in artikel 45, onder a, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 25.000. Uitsluitend kosten voor de uitvoering van de studies zijn subsidiabel.

  • 2.

    Voor de in artikel 45, onder b, bedoelde activiteiten bedraagt de subsidie maximaal 50% van het totaal aan subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000. Uitsluitend kosten voor de door externe consultants verrichte consultancydiensten zijn subsidiabel.

Artikel 49 Europese regelgeving

Indien subsidie wordt verstrekt aan een onderneming wordt de subsidie verstrekt met inachtneming van artikel 18 en 49 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, verordening (EU) Nr. 651/2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 50 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 51 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening Energietransitie Provincie Utrecht 2020.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 8 september 2020.

Voorzitter,

Secretaris.

Bijlage I Behorende bij artikel 3 lid 2

Criteria bij de beoordeling van financieringsinstrumenten (Bron: Nota uitvoeringsrichtlijnen financieringsbeleid, besluit van 4 maart 2020 nr. PS2020FAC04)

I Algemene criteria

  • 1.

    Er is sprake van publiek belang;

  • 2.

    Er is sprake van marktfalen;

  • 3.

    Betrokkenheid van andere partijen is noodzakelijk en wenselijk om het publiek belang te borgen;

  • 4.

    Er is financiële dekking voor het instrument;

  • 5.

    Er is geen sprake van (ongeoorloofde) staatssteun en er is geen strijdigheid met de Wet Markt en Overheid.

IIA Additionele criteria voor garantstelling

  • 1.

    Door de aanvrager moeten voldoende (uitgangspunt = 100%) zekerheden worden overlegd (bijvoorbeeld het eerste recht van hypotheek of een onderpand).

  • 2.

    De financiële positie en prognoses van de aanvrager dienen zodanig te zijn dat rente en aflossing naar verwachting blijvend kunnen worden betaald.

  • 3.

    De provincie staat voor maximaal 80% van de lening garant.

  • 4.

    Indien een garantstelling wordt verstrekt aan een organisatie waarin de provincie een bestuurlijk en/of financieel belang heeft, geldt altijd dat de provincie (maximaal) ‘pro rata’ bijdraagt aan de totale garantstelling. De provincie zal bijvoorbeeld maximaal voor 20% garant staan voor een lening aan een rechtspersoon waarin de provincie zelf voor 20% deelnemer is.

IIB Additionele criteria voor geldlening

  • 1.

    Door de aanvrager moeten voldoende (uitgangspunt = 100%) zekerheden worden overlegd (bijvoorbeeld het eerste recht van hypotheek of een onderpand).

  • 2.

    De financiële positie en prognoses van de aanvrager dienen zodanig te zijn dat rente en aflossing naar verwachting blijvend kunnen worden betaald.

Bijlage II Behorende bij artikel 1 onder n

Investeringen die verband houden met de uitvoering van milieustudies op grond van artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening

 

Investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling onder de voorwaarde dat:

  • Het uitsluitend investeringen betreft in nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen.

  • De nieuwe warmtekrachteenheid in totaal besparingen behaalt van primaire energie ten opzichte van de gescheiden productie van warmte en elektriciteit als bepaald in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (1). De verbetering van een bestaande warmtekrachteenheid of de ombouw van een bestaande stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachteenheid resulteert in besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

  • De in aanmerking komende kosten de bijkomende investeringskosten zijn voor de uitrusting die – vergeleken met conventionele elektriciteits- of verwarmingsinstallaties met dezelfde capaciteit – nodig is om de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtinstallatie te exploiteren, of, wanneer een bestaande installatie de hoogrendementsdrempel reeds haalt, de bijkomende investeringskosten om deze te upgraden naar een hoger rendement.

Investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen onder de voorwaarde dat:

  • Het uitsluitend investeringen betreft in nieuwe installaties. Uitgesloten zijn installaties die al in bedrijf zijn gekomen.

  • De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a.

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld (bv. omdat het een gemakkelijk te onderscheiden „uitbreiding” van een reeds bestaande faciliteit is), vormen deze kosten met betrekking tot hernieuwbare energie de in aanmerking komende kosten;

    • b.

      wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;

    • c.

      voor bepaalde kleine installaties waar een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan, vormen de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming te bereiken, de in aanmerking komende kosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

  • In het geval van biobrandstoffen en waterkrachtinstallaties:

    • Het om investeringen gaat voor de productie van biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen.

    • Het om investeringen gaat om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen, mits die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van de nieuwe capaciteit. Biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, zijn uitgesloten.

    • Het om waterkrachtinstallaties gaat die aan Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement voldoen.

TOELICHTING

Algemeen

Het Programma Energietransitie 2020-2025 heeft tot doel de energietransitie in de provincie Utrecht te versnellen op een haalbare en betaalbare wijze. Het verstrekken van subsidies is een belangrijk instrument voor het realiseren van deze doelstelling. Als toetsingskader voor het verstrekken van subsidies is de Uitvoeringsverordening Subsidies Energietransitie provincie Utrecht (USET) opgesteld. Hiermee kunnen projecten worden ondersteund die bijdragen aan: energiebesparing en opwekking bij inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven; grootschalige projecten voor duurzame energieopwekking; duurzame opwekking via collectieven en participatietrajecten; energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie; energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur.

 

De ondersteuning betreft vooral procesondersteuning die nodig is om investeringen (sneller) van de grond te krijgen waarbij rekening wordt gehouden met de omgeving en draagvlak onder de inwoners van de provincie. Voor het financieren van de investeringen zelf zijn in veel gevallen andere fondsen beschikbaar zoals het Energiefonds Utrecht (EFU), het ROM Investeringsfonds of het Nationaal Warmtefonds.

Werkwijze

Vanwege de diversiteit aan organisaties en activiteiten, die kunnen bijdragen aan het realiseren van de provinciale doelstellingen voor energietransitie, is de USET opgebouwd uit zeven paragrafen (hoofdstuk 2) met aparte ‘regelingen’ voor de verschillende doelgroepen en activiteiten (zie onderstaande tabel). Op deze manier kan de steun op een transparante en geoorloofde wijze (staatssteun) verstrekt worden.

Een belangrijk algemeen uitgangspunt is additionaliteit; subsidies worden vooral ingezet om projecten van de grond te trekken door het laatste stukje financiering bij te dragen of door de aanvrager te helpen bij het verkrijgen van aanvullende financiering.

 

Paragraaf

Subsidiabele activiteit

2.1 Energiebesparing en opwekking bij inwoners

- Het ontwikkelen van financieringsinstrumenten en nieuwe procesaanpakken, proposities, ontzorgingsconcepten en communicatietools voor energierenovaties van woningen.

- Project- en procesbegeleiding voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van energetische aanpakken en/of maatregelen door bijvoorbeeld vraagbundeling, het inzetten van nieuwe ontzorgingsconcepten en/of inzetten van financierings-instrumenten;

- Het uitvoeren van projecten voor energetische renovatie van woningen met toepassing van nieuwe technieken, die potentieel van grote waarde zijn voor grootschalige verduurzaming, maar die nog geen schaalvoordelen kunnen bereiken vanuit de productie.

2.2 Energiebesparing en opwekking bij maatschappelijke organisaties

Het ondersteunen, adviseren en begeleiden van maatschappelijke organisaties bij het uitzoeken van financieringsmogelijkheden en/of uitvoeren van maatregelen voor energiebesparing

2.3 Energiebesparing en opwekking bij bedrijven

- Het ontwikkeling van de dienstverlening met betrekking tot vergunningen, toezicht en handhaving gericht op energiebesparing bij bedrijven;

- Initiatieven ten behoeve van gemeentelijke aanjaagfaciliteiten gericht op het informeren en activeren van bedrijven ten behoeve van energiebesparing en/op energieopwekking;

- Projecten gericht op kennisoverdracht, ondersteuning en advisering van samenwerkingsverbanden van bedrijven om energie te besparen en/of zonnepanelen op bedrijfsdaken te realiseren.

2.4 Grootschalige projecten voor duurzame energieopwekking

- Het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een grootschalig project voor duurzame energieopwekking;

- Onderzoek naar de effecten van zonnevelden op de omgeving en/of onderzoek naar functiecombinaties of inpassingsmogelijkheden van zonnevelden ten behoeve van het stimuleren van maatschappelijk draagvlak.

2.5 Duurzame opwekking via collectieven en participatietrajecten

- Kennisoverdracht en professionalisering van energiecoöperaties;

- Samenwerking, bundelen kennis en expertise en ondersteuning van lokale energie-initiatieven waaronder energiecoöperaties;

- Participatietrajecten met omwonenden en inwoners of bepaalde doelgroepen zoals jongeren;

- Ondersteunen bij de initiatief-fase, bij oprichting van een energiecoöperatie.

2.6 Energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie

- Het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een project voor duurzame energieopwekking middels duurzame warmtebronnen;

- Projecten gericht op kennisoverdracht, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses, locatieonderzoeken, ondersteuning en adviseren van initiatiefnemers met kennis over aanvraagprocessen, besluitvormingsprocessen en participatieprocessen.

2.7 Energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur

- Het uitvoeren van omgevingsanalyses en milieustudies in verband met een project voor duurzame energieopwekking gebruik makend van infrastructuur;

- Projecten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses, locatieonderzoeken en omgevingsanalyses gericht op de benutting van het potentieel aan duurzame energieopwekking van infrastructuur en grondstroken langs infrastructuur.

Doelen

De activiteiten dragen bij aan de volgende strategische doelen van het programma:

  • 1.

    Inwoners besparen meer energie door goede ondersteuning van gemeenten, woningcorporaties en Verenigingen van Eigenaren;

  • 2.

    De energietransitie wordt beter betaalbaar voor iedereen door passende financiële instrumenten;

  • 3.

    Bedrijven besparen meer energie door goede informatievoorziening, toezicht en handhaving;​

  • 4.

    Maatschappelijke organisaties besparen meer energie doordat ze goed worden ondersteund door energiecoaches;

  • 5.

    Meer dakeigenaren leggen zonnepanelen op hun dak door actieve stimulering en ontzorging en verbeteringen in de businesscase; ​

  • 6.

    Snellere groei van duurzame energieopwekking wordt mogelijk door regionale energiestrategieën en het benutten van de infrastructuur; ​

  • 7.

    Inwoners doen meer mee en profiteren meer van de energietransitie door participatietrajecten en energiecoöperaties​;

  • 8.

    Het aandeel duurzame warmtebronnen voor de verwarming van gebouwen is groter. ​

Aanvragen zullen op volgorde van binnenkomst via een doorlopende openstelling behandeld worden totdat het subsidieplafond, het maximum aan totaal te verlenen subsidies, van € 2 mln. is bereikt. Voor garanties wordt een apart plafond ingesteld van € 3,75 mln. voor garanties. Dit is het maximum aan leningen waar de provincie garant voor wil staan. Leningen worden vooralsnog niet verstrekt maar kunnen na wijzigingen van de verordening in de toekomst mogelijk wel verstrekt worden. De looptijd van de USET ligt tussen 1 oktober 2020 en 30 juni 2024.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

p. Ontzorgingsconcept.

Bij een ontzorgingsconcept gaat het om het begeleiden van woningeigenaren en bewoners gedurende verschillende fasen van het renovatieproces: van oriëntatie (door inzicht in de woonsituatie), inventarisatie van de opties (via maatwerkadvies), keuze voor een renovatieconcept (beslissingsondersteuning), realisatie (terugdringen van overlast) tot aan de gebruiksfase (door adequate nazorg). Een ontzorgingsconcept kan bijvoorbeeld een klant- of wijkreis zijn.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Lid 1

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de doelen van het provinciaal programma voor de Energietransitie. Deze activiteiten zijn ingedeeld per doelgroep. Per doelgroep zijn verschillende soorten activiteiten subsidiabel gesteld met verschillende voorwaarden. De verschillende regels per doelgroep staan in hoofdstuk 2 van de verordening en hebben betrekking op:

  • a.

    Energiebesparing en opwekking bij inwoners;

  • b.

    Energiebesparing en opwekking bij maatschappelijke organisaties;

  • c.

    Energiebesparing en opwekking bij bedrijven;

  • d.

    Grootschalige projecten voor duurzame elektriciteitsopwekking;

  • e.

    Duurzame energieopwekking via collectieven en participatietrajecten;

  • f.

    Energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie;

  • g.

    Energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur.

Lid 2

De subsidiabele activiteiten uit het eerste lid zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2 in zeven afzonderlijke paragrafen.

Artikel 3 Algemene subsidiecriteria

Lid 1

Bij een aanvraag voor subsidie wordt door de provincie beoordeel d of een aanvraag voldoet aan het criterium dat de subsidie additioneel is ten opzichte van de middelen die de aanvrager zelf inzet of via andere bronnen, zoals private financiers en andere subsidieregelingen, heeft ontvangen. In het geval die middelen nog niet zijn toegekend maar de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd draagt een belangrijk deel bij aan het aanvragen van financiering bij derden, dan beschouwen we de aangevraagde subsidie ook als additioneel. In het geval uit de aanvraag en onderliggende financieringsplan blijkt dat de subsidie bestaande reeds beschikbare middelen vervangt, kan GS de subsidie beschouwen als weinig additioneel. Dit kan leiden tot een afwijzing.

Lid 2

Deze regeling biedt de mogelijkheid voor zogenaamde financieringsinstrumenten. Dat zijn bijvoorbeeld leningen en garanties. In deze regeling wordt op het niveau van de subsidiabele activiteit onder hoofdstuk 2 aangegeven wanneer er voor een dergelijk instrument een subsidie kan worden aangevraagd.

 

Voordat het financieringsinstrument kan worden verstrekt, wordt de aanvraag getoetst aan de voorwaarden van het provinciale financieringsbeleid (vastgesteld op 4 maart 2020) . Met deze toetsing wordt beoordeeld of de provincie een financieel of juridisch risico loopt na het afgeven van een dergelijk instrument. In bijlage I van deze regeling staan de belangrijkste criteria opgesomd waaraan getoetst wordt.

Lid 3

Dit zijn criteria waar projecten zo veel mogelijk aan moeten voldoen. Projecten hoeven dus niet aan alle criteria uit deze opsomming te voldoen. De criteria worden voor beoordeling onderling gewogen, afhankelijk van de kenmerken van het project en de fase waarin het zich bevindt.

Sub a Het project heeft een hoge mate van effectiviteit

De effectiviteit van een project wordt beoordeeld op basis van de toegevoegde waarde van de beoogde projectresultaten voor de gestelde ambities/doelen. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in termen van bijvoorbeeld (toekomstige) broeikasgasreductie. Voor alle projecten zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project bijdraagt aan (toekomstige) CO2-reductie. Met toekomstige CO2-reductie wordt bedoeld het beoogde effect van de investeringen waarmee bepaalde activiteiten verband houden. Zo kunnen verschillende milieustudies en coachingstrajecten die gesubsidieerd kunnen worden vanuit de USET uiteindelijk gericht op het opwekken van energie maar dragen nog niet, in de fase waarin het initiatief zich op het moment van de subsidieaanvraag bevindt, nog niet direct bij aan een meetbaar effect op broeikasgasreductie.

Bij het bepalen van de effectiviteit worden ook de projectkosten meegewogen in de beoordeling.

Sub b Het project heeft een hoge mate van haalbaarheid

Hierbij gaat het om de beoordeling of partijen erin slagen een project goed uit te werken. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:

  • Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van het beoogde project; De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter het project. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een financieel haalbare business case heeft voor het project. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie en kostenstructuur.

  • Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; De kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van het project.

Voor eenvoudige aanvragen, bijvoorbeeld studies, met weinig samenwerkende partijen en met een eenvoudig procesbeschrijving en duidelijk eindresultaat hoeven deze aspecten niet uitgebreid onderbouwd te worden.

Sub c De activiteit is innovatief van aard en heeft voldoende potentie om tot een grote uitrol te leiden

Met innovativiteit wordt met name het vernieuwende van het idee of propositie voor de provincie Utrecht bedoeld dat in de praktijk gebracht wordt. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen ten opzichte van bestaande producten, diensten of methodes. Daarbij worden de volgende aspecten meegenomen:

  • Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie; Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur technische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij.

  • Transitie karakter van de innovatie; Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een energiezuinige/neutrale provincie. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • Toepasbaarheid; Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het project en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben.

Sub d Het project bestaat uit meerdere samenwerkingspartijen zoals gemeenten, inwoners, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden

De energietransitie raakt een veelheid aan (uiteenlopende) belangen en vraagt om nauwe samenwerking in de provincie Utrecht. Met samenwerking wordt meer bedoelt dan alleen het inschakelen van een adviseur. Het gaat om de basis van waaruit een energieproject is opgericht. Projecten die een brede basis hebben met meerdere actieve en diverse samenwerkingspartijen genieten de voorkeur.

 

Het samenwerkingsverband kan meerdere soorten taken omvatten:

  • Strategische taken/activiteiten: gericht op het ontwikkelen, agenderen, afstemmen over en/of maken van keuzes met betrekking tot een gezamenlijke probleemdefinitie van een opgave en de richting (visie) of de kaders waarbinnen de opgave te realiseren.

  • Tactische taken/activiteiten: gericht op beleidsvorming en (concrete) planvorming binnen een sectorale opgave.

  • Operationele taken/activiteiten: gericht op uitvoerende dienstverlening en/of bedrijfsvoering.

Sub e Uit het project blijkt de intentie om een breed publiek te bereiken, om verduurzamingsmaatregelen voor lagere inkomens bereikbaar te maken of de betrokkenheid van burgers te vergroten

De energietransitie raakt een veelheid aan (uiteenlopende) belangen en vraagt om een brede basis van acceptatie. Projecten die tot doel hebben om betaalbare proposities te ontwikkelen en aan te bieden aan bewoners, ook met lagere inkomens, genieten de voorkeur.

Ook is er het belang dat natuurlijke, culturele en landschappelijke kwaliteiten van de provincie worden beschermd. Projecten waarbij het organiseren van draagvlak door het activeren van inwoners, bedrijven en maatschappelijke partners om bijvoorbeeld te komen tot een maatschappelijk geaccepteerde inpassing van duurzame opwek, genieten ook de voorkeur.

Artikel 4 Subsidievorm

Lid 1

In dit artikel zijn instrumenten opgenomen die succesvol kunnen zijn om projecten te ondersteunen. Onder “subsidie” wordt verstaan élke bijdrage die wij leveren waar een andere partij voordeel van ondervindt. Dus niet alleen subsidie in de vorm van een daadwerkelijke financiële bijdrage, maar ook financieringsinstrumenten zoals garantstellingen en leningen.

Lid 2

In hoofdstuk 2 is aangegeven, in de paragrafen 2.1 tot en met 2.7, welke activiteiten in aanmerking komen voor een financieringsinstrument zoals een garantstelling of geldlening. Reden hiervoor is dat niet elke activiteit zich leent voor een dergelijke vorm van financiering. De provincie zal dergelijke aanvragen beoordelen op basis van de richtlijn voor financieringsinstrumenten (Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 4 april 2020 (PS2020FAC04). De provincie zal onder andere beoordelen of er sprake is van een publiek belang en marktfalen. Het verstrekken van financieringsinstrumenten is op zichzelf geen provinciale taak en wordt daarom zoveel mogelijk overgelaten aan de markt. Dit om ongewenste marktverstoring te voorkomen en vanuit het principe dat private partijen de zaken onderling vanuit hun eigen verantwoordelijkheid beter (kunnen) regelen, zonder tussenkomst van de provincie. Indien de provincie besluit tot het verlenen van een financieringsinstrument, is er meestal sprake van een financieel en/of juridisch risico. Hiervoor zal de provincie moeten zoeken naar een passende dekking (door bijvoorbeeld rente en/of premies) en/of waarborgen eisen.

Artikel 5 Subsidieontvanger

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon. Dit kan bijvoorbeeld een Besloten Vennootschap (BV), een stichting, vereniging, coöperatie of een publiekrechtelijke instelling zijn. In het geval van een samenwerking tussen meerdere rechtspersonen treedt er één op als penvoerder.

Artikel 6 Subsidieaanvraag

Lid 1

Vanuit het oogpunt van flexibiliteit en maatwerk kunnen aanvragen gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend. Hierdoor kan een subsidie worden toegekend op het moment dat dit het meest efficiënt is voor het project en het grootste effect wordt bereikt.

Lid 2 sub a en b

Om een financieringsinstrument in te kunnen zetten is het noodzakelijk om de businesscase van de aanvrager te beoordelen. Hierbij wordt gekeken of de businesscase haalbaar is (op basis van de meerjarenprognose) en de (investerings)begroting realistisch, sluitend en voldoende gespecificeerd is. Ook wordt gekeken en of de aanvrager financieel gezond is en voldoende zekerheden kan bieden via bijvoorbeeld een pandrecht.

Lid 2 sub c

Financieringsinstrumenten worden alleen door de provincie ingezet wanneer er sprake is van marktfalen. Dit dient te worden aangetoond. Bij aanvraag van een financieringsinstrument dient de aanvrager daarom aan te geven welke financieringsmogelijkheden zijn onderzocht, zoals fondsenwerving, sponsoring en bijdragen van andere overheden en/of particulieren.

 

In het geval van een aanvraag voor een financieringsinstrument moet de aanvrager bewijsstukken opleveren dat er pogingen zijn ondernomen bij minimaal twee bancaire instellingen en dat die aanvragen zijn afgewezen. Bij een garantstelling kan het ook gaan om een aanvraag bij een waarborgfonds zoals de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of Waarborgfonds Eigen Woning (WEW). Een financieringsinstrument wordt niet afgegeven als er niet getoetst kan worden of er sprake is van marktfalen.

Artikel 7 Subsidieplafond

Lid 1

Het programma Energietransitie focust zich op de aanpak in de periode tot 2025. Het plafond van € 2 mln. is daarom beschikbaar tot en met 2024. Het wordt beschikbaar gesteld voor activiteiten die op korte termijn plaats vinden. De nadruk ligt op het faciliteren van processen. Zo houden we er rekening mee dat er nog veel in ontwikkeling is. Vanaf 2021 zal de focus stapsgewijs verschuiven naar het uitvoeren van activiteiten om duurzame opwekking en energiebesparing op te schalen. Er zullen dan ook de komende jaren meer te subsidiëren activiteiten bij komen met aanvullingen op het subsidieplafond. Dit kan ook betekenen dat het plafond in de toekomst gewijzigd wordt door het vaststellen van deelplafonds per thema zoals die in hoofdstuk 2 zijn uitgewerkt.

Lid 2

Voor renovatieprojecten waarbij sprake is van een vernieuwende aanpak, zoals gebouwgebonden financiering, biedt de provincie de mogelijkheid om garantstellingen te verstrekken. Voor deze projecten is een plafond vastgesteld van maximaal € 3,75 mln. waar de provincie garant voor wil staan.

Artikel 8 Subsidieverlening

Lid 1

Om vanaf het begin van de openstelling in te spelen op de vraag naar subsidie, worden de aanvragen op volgorde van datum van ontvangst verleend. Als datum van ontvangst geld de datum waarop de subsidie volledig is. Indien de situatie zich voordoet dat op een bepaalde dag meerdere aanvragen binnenkomen en daardoor het subsidieplafond wordt overtekend, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen door middel van loting plaats. Dit is voorgeschreven in de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (artikel 6, derde en vierde lid). Dit is het geval als op dezelfde dag volledige aanvragen binnenkomen waardoor het plafond wordt overtekend.

Lid 2

Financieringsinstrumenten vragen om maatwerk als het gaat om de afspraken die tussen de provincie en de aanvrager gemaakt moeten worden. Het kan dan gaan om afspraken over bijvoorbeeld de looptijd van het instrument, aflossingsschema’s, rente, premie en/of zekerheden die de aanvrager moet bieden. Dit wordt vastgelegd in een aparte overeenkomst.

Artikel 9 Weigeringsgrond

Sub a

Bij de aanleg van zonnevelden of het plaatsen van windmolens en andere installaties voor hernieuwbare energie is altijd een vergunning nodig. Dergelijke vergunningen worden afgegeven op grond van vastgestelde verordeningen. De kaders in deze verordeningen zijn voortdurend in ontwikkeling en kunnen achterlopen op het ruimtelijk beleid. GS kunnen in dergelijke gevallen een aanvraag weigeren. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een milieustudie voor een zonneveld waarvan op voorhand de aanleg niet kansrijk is.

Sub b Voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn alle benodigde vergunningen ontvangen.

Het project moet voldoen aan alle wettelijke vereisten met de bijbehorende noodzakelijke vergunningen en ontheffingen dan wel geldende gedragscodes. Hierbij is o.a. relevant de Provinciale Ruimtelijke Verordening (en als de Omgevingswet van kracht wordt de Provinciale Omgevingsverordening), de benodigde ontheffingen op basis van de Wet N atuurbescherming (Wnb) en bijbehorende provinciale beleidsregels en verordeningen, die verstoring van beschermde soorten, aantasting van leefgebieden en waardevolle houtopstanden en bosgroeiplaatsen verbieden. Daarnaast is ook van belang het afwegingskader dat gehanteerd wordt bij ingrepen die van invloed zijn op het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Sub c

Wanneer een aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert, is dit een grond om de subsidie te weigeren op grond van EU-staatssteunregels. Een onderneming wordt beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen.

Sub d

Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager eerder onrechtmatige staatsteun heeft ontvangen die zij terug moet betalen op basis van een besluit van de Europese Commissie.

Sub e

Voor een aantal van de subsidiabele activiteiten geldt een maximumpercentage van de subsidiabele kosten, bijvoorbeeld 50% voor milieustudies en 50% voor consultancykosten. Deze maximumpercentages zijn gebaseerd op Europese Staatssteunregels. Subsidie kan worden geweigerd als de aanvrager voor dezelfde activiteiten subsidie ontvangt van een andere overheid waardoor er een hogere percentage aan subsidie verkregen wordt dan wettelijk is toegestaan.

Artikel 10 Algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger

De provincie wil activiteiten die tot nieuwe inzichten en kennis leiden, zoveel mogelijk kunnen gebruiken voor het algemeen belang. Dit kan ook door aan succesvolle projecten extra publiciteit te geven. In beide gevallen wordt altijd overlegd met de initiatiefnemer.

Artikel 11 Europese regelgeving

Bij het verlenen van subsidies (in welke vorm dan ook) kan sprake zijn van staatssteun. Om te beoordelen of hier sprake van is, wordt de aanvraag getoetst aan onderstaande, cumulatieve criteria (art. 107 lid 1 VWEU):

  • de steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • de steun wordt door staatsmiddelen bekostigd;

  • deze staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);

  • de maatregel is selectief: het geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector/regio;

  • de maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Sub a De-minimissteun

Wanneer de subsidie of het subsidie-equivalent in termen van rente- of premievoordeel per onderneming minder bedraagt dan € 200.000, kan op grond van de de-minimisverordening besloten worden dat er geen sprake is van staatssteun. Om hieronder te kunnen vallen moet alle steun die over een periode van drie jaar ontvangen is, cumulatief, minder dan € 200.000 bedragen.

Lid 2 Groepsvrijstellingsverordening

De Europese Commissie heeft bepaald dat voor een aantal categorieën van projecten, op het gebied van bijvoorbeeld energie en innovatie, aanmelding (goedkeuring) van staatsteun niet nodig is; een kennisgeving en de daarmee gepaard gaande publicatie van de steunmaatregel in het Europees publicatieblad zijn voldoende. Deze steuncategorieën worden beschreven in de zogenoemde Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

Hoofdstuk 2 Bijzondere categorieën subsidies

Artikelen 12 t/m 16 van paragraaf 2.1 Energiebesparing en opwekking bij inwoners

De vraag naar energie voor het verwarmen van woningen in de provincie Utrecht is groot. Zowel bij bestaande bouw als bij nieuwbouw zijn mogelijkheden voor het versnellen van energiebesparing en de verduurzaming van de warmte en elektriciteitsvoorzieningen van woningen.

Om bestaande woningen energieneutraal te maken zijn vaak woningrenovaties nodig. Om de kostprijs hiervan te verlagen en het financieel haalbaar te maken voor de corporaties én de bewoners, is het nodig dat grote aantallen vergelijkbare woningen in de markt worden gezet. Om deze opschaling mogelijk te maken kunnen gemeenten, woningcorporaties, verenigingen van eigenaren, maatschappelijke organisaties of een samenwerkingsverband van deze partijen subsidie aanvragen voor drie soorten instrumenten:

Het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en aanpakken

Om bepaalde groepen bewoners te bereiken en te verleiden tot het energiezuiniger maken van hun woningen, zijn nieuwe aanpakken nodig. Het kan gaan om het ontwikkelen van nieuwe communicatietools tot volledig uitgewerkte ontzorgingsconcepten voor een renovatieaanpak. Dat kan ook in het kader van een wijkaanpak van een gemeente. Het helpt als dergelijke proposities aansluiten bij de behoeften van bewoners en hun financiële draagkracht. Een financieringsinstrument, zoals een vorm van gebouwgebonden financiering, kan daarbij helpen. De subsidie is bedoeld voor de ontwikkelkosten van nieuwe instrumenten tot maximaal 75% van de subsidiabele loon en inhuurkosten, tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Project- en procesondersteuning al dan niet in combinatie met de uitvoering van renovaties

Gemeenten, woningcorporaties, verenigingen van eigenaren en maatschappelijke organisaties die al een aanpak hebben ontwikkeld, kunnen subsidie aanvragen voor het organiseren, stimuleren en uitrollen van een bepaalde aanpak. Het kan gaan om een lichte variant waarbij voornamelijk communicatietools worden ingezet, tot uitgewerkte proposities met daaraan gekoppelde financieringsinstrumenten zoals een vorm van gebouwgebonden financiering. De subsidie is bedoeld voor de proceskosten en bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele loon- en inhuurkosten, tot een bedrag van maximaal € 100.000. Voor het daadwerkelijk uitrollen van renovaties op basis van nieuwe proposities kan een aanvraag voor een garantstelling worden ingediend tot maximaal € 1.500.000 van de renovatiekosten. Dergelijke aanvragen worden beoordeeld aan de hand van het provinciaal financieringsbeleid. Er moet bijvoorbeeld aangetoond worden dat er geen banken zijn die bereid zijn te investeren in het project zonder een overheidsgarantie of garantie van een bestaand waarborgfonds.

Uitvoeren van renovaties met nieuwe technieken

Om de toepassing van nieuwe technieken te stimuleren die zorgen voor meer besparing (bijvoorbeeld door een hogere isolatiewaarde), en in potentie wel opgeschaald kunnen worden maar die schaalvoordelen nu niet hebben kunnen gemeenten, woningbouwcorporaties, verenigingen van eigenaren en maatschappelijke organisaties een aanvraag doen voor een extra bijdrage per woning van maximaal € 2.500 tot maximaal 20% van de kosten voor materialen en installaties. Het gaat om aanvragen voor maximaal 100 te renoveren woningen.

Artikelen 17 t/m 22 van paragraaf 2.2 Energiebesparing en opwekking bij maatschappelijke organisaties

Inschakelen van adviseurs- en coaches

Maatschappelijke organisaties in de zorg, onderwijs, amateursport of cultuur kunnen energiecoaches inschakelen bij het onderzoek van mogelijkheden naar energiebesparingen en -opwekking. Deze coaches kunnen ook vanuit een samenwerkingsverband van deze organisaties ingeschakeld worden. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de kosten voor het inhuren van adviseurs tot een maximum van € 50.000. Omdat maatschappelijke organisaties ook ondernemingen kunnen zijn, kan er sprake zijn van staatsteun. Voor kleine- en middelgrote ondernemingen is het daarom geoorloofd de subsidie tot maximaal 50% te verlenen.

Van belang is dat de adviseurs op projectbasis worden ingehuurd, niet van permanente of periodieke aard zijn, met andere woorden, geen deel uitmaken van (lopende) langdurige contracten, noch onderdeel zijn van de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikelen 23 t/m 27 van paragraaf 2.3 Energiebesparing en opwekking bij bedrijven

Stimuleren bovenwettelijke maatregelen

Gemeenten en omgevingsdiensten kunnen subsidie aanvragen om, naast hun wettelijke taken bij de vergunningverlening en handhaving op het gebied van de wettelijk minimaal verplichte maatregelen (bijvoorbeeld op basis van de Wet Milieubeheer), aanvullende diensten ontwikkelen om bedrijven te stimuleren bovenwettelijke maatregelen te treffen. Hiervoor is maximaal 75% van de subsidiabele loon of inhuurkosten subsidiabel tot een maximum van € 50.000.

Bijdrage aan gemeentelijke aanjaagfaciliteiten

Gemeenten kunnen subsidie aanvragen voor hun eigen initiatieven gericht op energiebesparing- en opwekking bij bedrijven. Het gaat dan om activiteiten gericht op het informeren en bewustmaken van de mogelijkheden voor energiebesparing en opwek.

Inschakelen van adviseurs en coaches

Zonnepanelen op daken (zon op dak) is een breed gedragen oplossing voor het opwekken van duurzame energie. Het blijkt dat eigenaren van geschikte daken vaak door gebrek aan kennis en onafhankelijk advies, problemen bij het verkrijgen van netwerkaansluitingen of financiering, terughoudend zijn bij het benutten van hun daken voor zonne-energie. De subsidie is bedoeld voor advisering en ontzorging, om dak-eigenaren te bewegen om gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden om hun dak van zonnepanelen te voorzien. Ook kan de subsidie worden gebruikt om bespaaroplossingen te onderzoeken. Subsidie wordt uitsluitend aan kleine- en middelgrote ondernemingen verstrekt. De aanvraag kan niet door individuele ondernemingen worden aangevraagd maar op basis van een samenwerking van meerdere ondernemingen. Van belang is dat de adviseurs op projectbasis worden ingehuurd, niet van permanente of periodieke aard zijn, met andere woorden, geen deel uitmaken van (lopende) langdurige contracten, noch onderdeel zijn van de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikelen 28 t/m 33 van paragraaf 2.4 Grootschalige projecten voor duurzame elektriciteitsopwekking

Milieu- en omgevingsstudies

Ontwikkelaars van wind- en zonprojecten kunnen maximaal 50% van kosten van omgevingsanalyses en milieustudies aanvragen tot een maximum van € 25.000. De subsidie is bedoeld om een grootschalig project voor duurzame elektriciteitsopwekking goed in te kunnen passen in de omgeving in samenhang met andere functies in het landelijk gebied. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor omgevingsanalyses en milieustudies gericht op nieuwe installaties waarvan de bijkomende investeringskosten duidelijk vast te stellen zijn. Zie hiervoor bijlage II voor de berekeningsvarianten voor Investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Inschakelen van adviseurs- en coaches

Voor zonnevelden zijn er lokaal meer inrichtingsvarianten, inpassingsmogelijkheden en opstellingsvarianten te onderzoeken. Kleine- en middelgrote ondernemingen, die zonnevelden ontwikkelen, kunnen maximaal 50% van de kosten voor het inhuren van adviseurs aanvragen tot een maximum van € 50.000. De subsidie is bedoeld om de ontwikkelaar te helpen bij het onderzoeken van de effecten van een zonneveld op de omgeving bij bepaalde locatiekeuzes, het adviseren over de mogelijkheden voor functiecombinaties met bijvoorbeeld water en natuur of voor het helpen opbouwen van maatschappelijk draagvlak voor het project. Van belang is dat de adviseurs op projectbasis worden ingehuurd, niet van permanente of periodieke aard zijn, met andere woorden, geen deel uitmaken van (lopende) langdurige contracten, noch onderdeel zijn van de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikelen 34 t/m 38 van paragraaf 2.5 Duurzame opwekking via collectieven en participatietrajecten

De provincie Utrecht vindt het belangrijk dat de inwoners mee kunnen doen en profiteren van de energietransitie. Ook in het Klimaatakkoord wordt de noodzaak van participatie onderstreept. Intussen zijn er binnen de provincie verschillende initiatieven ontstaan en verschillende energiecoöperaties opgericht. Om deze initiatieven te helpen bij het professionaliseren en het realiseren van energieprojecten worden vier instrumenten aangeboden. Deze zijn gericht op:

Kennisoverdracht- en professionalisering

Energiecoöperaties beginnen vaak als een groep vrijwilligers die collectief een energievoorziening wil realiseren. Vaak missen ze de kennis en ervaring om energieprojecten te ontwikkelen en uit te voeren. Organisaties die hiervoor expertise en ervaring willen bundelen en aan willen bieden aan energiecoöperaties kunnen subsidie aanvragen tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Samenwerking, bundeling van kennis en ondersteuning

Energiecoöperaties die zoeken naar samenwerking met als doel hun bedrijfsprocessen te stroomlijnen, te bundelen of te professionaliseren kunnen subsidie aanvragen tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Participatietrajecten

Met name gemeenten en maatschappelijke organisaties houden zich bezig met het creëren van draagvlak voor de energietransitie. Door participatietrajecten voor duurzame energie-initiatieven te organiseren wordt het besef van eigenaarschap onder inwoners en bedrijven voor de energietransitie op de lange termijn gestimuleerd. Participatietrajecten voor bepaalde doelgroepen genieten de voorkeur. Subsidie kan worden aangevraagd tot maximaal 75% van de subsidiabele kosten en tot een bedrag van maximaal € 200.000.

Oprichten van een energiecoöperatie

Beginnende energiecoöperaties kunnen maximaal € 15.000 aanvragen om op te starten. Hiermee kan alles wat noodzakelijk is aan proceskosten voor de oprichting van een energiecoöperatie worden vergoed.

 

In alle gevallen geldt dat er pas sprake is van een energiecoöperatie al er minimaal tien natuurlijke personen die op tien verschillende adressen woonachtig zijn, lid zijn. Ook het lidmaatschap bij een koepel van energiecoöperaties is vereist en een open structuur. Dit komt erop neer dat iedereen in principe lid kan worden. Dat moet uit de statuten blijken.

 

In alle gevallen geldt dat loon, inhuurkosten en de noodzakelijke materiaalkosten en hulpmiddelen subsidiabel zijn.

Artikelen 39 t/m 44 van paragraaf 2.6 Energieopwekking middels duurzame warmtebronnen, inclusief de opslag, transport en distributie van deze energie

Milieu- en omgevingsstudies

Gemeenten, waterschappen die ontwikkelingen aansturen voor het benutten van warmte en ontwikkelaars van duurzame warmtebronnen kunnen maximaal 50% van de kosten voor omgevingsanalyses en milieustudies aanvragen tot een maximum van € 25.000. De subsidie is bedoeld om de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving te onderzoeken. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor omgevingsanalyses en milieustudies gericht op nieuwe installaties waarvan de bijkomende investeringskosten duidelijk vast te stellen zijn. Zie hiervoor bijlage II voor de berekeningsvarianten voor investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Inschakelen van adviseurs- en coaches

Kleine- en middelgrote ondernemingen die projecten ontwikkelen van duurzame warmtebronnen, kunnen maximaal 50% van de kosten voor het inhuren van adviseurs aanvragen tot een maximum van € 50.000. De subsidie is bedoeld voor kennisoverdracht, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses en locatieonderzoeken. Ook kunnen de adviseurs de ontwikkelaars helpen met kennis over aanvraagprocessen, besluitvormingsprocessen en participatieprocessen. Van belang is dat de adviseurs op projectbasis worden ingehuurd, niet van permanente of periodieke aard zijn, met andere woorden, geen deel uitmaken van (lopende) langdurige contracten, noch onderdeel zijn van de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Artikelen 45 t/m 49 van paragraaf 2.7 Energieopwekking gebruikmakend van verkeersinfrastructuur

Milieu- en omgevingsstudies

Ontwikkelaars van energieopwekkende vervoersinfrastructuur kunnen maximaal 50% van de kosten voor omgevingsanalyses en milieustudies aanvragen tot een maximum van € 25.000. De subsidie is bedoeld om de effecten van deze vormen van duurzame energiewinning op de fysieke leefomgeving te onderzoeken. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor omgevingsanalyses en milieustudies gericht op nieuwe installaties waarvan de bijkomende investeringskosten duidelijk vast te stellen zijn. Zie hiervoor bijlage II voor de berekeningsvarianten voor investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en investeringen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Inschakelen van adviseurs- en coaches

Kleine- en middelgrote ondernemingen die projecten ontwikkelen van energieopwekkende vervoersinfrastructuur, kunnen maximaal 50% van de kosten voor het inhuren van adviseurs aanvragen tot een maximum van € 50.000. De subsidie is bedoeld voor kennisoverdracht, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken, financiële analyses, locatieonderzoeken gericht op de benutting van het potentieel aan duurzame energieopwekking van infrastructuur en grondstroken langs infrastructuur. Van belang is dat de adviseurs op projectbasis worden ingehuurd, niet van permanente of periodieke aard zijn, met andere woorden, geen deel uitmaken van (lopende) langdurige contracten, noch onderdeel zijn van de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming.

Naar boven