Provinciaal blad van Noord-Brabant
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2020, 4593 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2020, 4593 | Overige besluiten van algemene strekking |
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 7 juli 2020, houdende regels omtrent de verstrekking van bijdragen ten behoeve van het verbeteren van de milieucondities bodem, water en lucht en de kwaliteit van de leefomgeving in de zuidoostelijke zandgronden (Bijdrageregeling interbestuurlijk programma Zuidoostelijke zandgronden Limburg Noord-Brabant)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Gelet op artikel 2 van de Algemene bijdrageverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat het IPO op 14 februari 2018 namens de provincie Noord-Brabant de samenwerkingsovereenkomst Interbestuurlijk Programma heeft ondertekend, met als doel de samenwerking tussen het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen te verbeteren en afspraken te maken over gezamenlijke ambities en heldere regels voor samenwerking op basis van gelijkwaardigheid en wederkerigheid;
Overwegende dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van 20 maart 2020 middelen heeft toegezegd voor de uitvoering van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland voor het onderdeel Zuidoostelijke zandgronden, met als doel de milieucondities bodem, water en lucht en de kwaliteit van de leefomgeving in die gebieden te verbeteren;
In deze regeling wordt verstaan onder:
Interbestuurlijk Actieprogramma Zuidoostelijke zandgronden: actieprogramma van mei 2019 waarin de gezamenlijke opgaven op het platteland van de Zuidoostelijke zandgronden zijn beschreven in het kader van interbestuurlijke samenwerking;
Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland: programma waarin door het Rijk en medeoverheden urgente maatschappelijke opgaven voor het platteland zijn geformuleerd en waarvoor op 14 februari 2018 interbestuurlijke samenwerkingsafspraken werden ondertekend;
project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
werkgroep Interbestuurlijk Programma Zuidoostelijke zandgronden: ambtelijke werkgroep onder de stuurgroep bestuurlijk overleg gebiedssamenwerking Zuidoostelijke zandgronden;
stuurgroep bestuurlijk overleg gebiedssamenwerking Zuidoostelijke zandgronden: gecombineerd bestuurlijk overleg over het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland voor de Zuidoostelijke zandgronden en het nationale omgevingsvisiegebied De Peel;
Zuidoostelijke zandgronden: gebied van Oost-Brabant, Noord-Limburg en Midden-Limburg, aangegeven op bijlage 3, behorende bij deze regeling.
Artikel 3 Activiteiten die in aanmerking komen voor een bijdrage
Een bijdrage kan worden verstrekt voor projecten gericht op het verbeteren van de milieucondities bodem, water en lucht en de kwaliteit van de leefomgeving in de Zuidoostelijke zandgronden, uitgewerkt in het Interbestuurlijk Actieprogramma Zuidoostelijke Zandgronden, opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regeling.
Artikel 4 Vereisten voor een bijdrage
Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 5 Kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de bijdrage komen alle kosten voor een bijdrage in aanmerking.
Artikel 6 Kosten die niet in aanmerking komen voor een bijdrage
In afwijking van artikel 5 komen de volgende kosten niet voor een bijdrage in aanmerking:
Gedeputeerde Staten stellen het bijdrageplafond voor de periode, genoemd in artikel 7, onder a, vast op € 3.811.003.
Artikel 9 Hoogte van de bijdrage
De hoogte van de bijdrage betreft 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van het bedrag per gemeente, opgenomen in bijlage 2, behorende bij deze regeling.
De bijdrage wordt verdeeld op grond van de verdeling afgesproken in de stuurgroep bestuurlijk overleg gebiedssamenwerking Zuidoostelijke zandgronden, opgenomen in bijlage 2, behorende bij deze regeling.
Artikel 11 Verplichtingen van de bijdrageontvanger
De bijdrageontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:
hij zorgt ervoor dat de zaak die tot stand is gekomen met een provinciale bijdrage niet binnen een periode van 5 jaar na realisering daarvan vervreemd, verhuurd of met hypotheek of andere zakelijke rechten wordt bezwaard, dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming onttrokken wordt, tenzij Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing verlenen;
Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder d, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging met maximaal 1 jaar.
De bijdrageontvanger toont bij de aanvraag tot vaststelling van de bijdrage aan dat de activiteiten waarvoor de bijdrage is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de bijdrage verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde model bestuursverklaring.
De bijdrage wordt verleend en op aanvraag vastgesteld op grond van artikel 12, onder c, van de Algemene bijdrageverordening Noord-Brabant.
Gedeputeerde Staten zenden uiterlijk 2023 aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en effecten van deze regeling in de praktijk.
’s-Hertogenbosch, 7 juli 2020
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Bijlage 1 behorende bij artikel 3 van de Bijdrageregeling interbestuurlijk programma Zuidoostelijke zandgronden Limburg Noord-Brabant
Interbestuurlijk Actieprogramma Zuidoostelijke zandgronden
INTERBESTUURLIJK ACTIEPROGRAMMA ZUIDOOSTELIJKE ZANDGRONDEN
Hoofdstuk 1 Gedeelde ambities en urgenties
Hoofdstuk 2 Versterken van de interbestuurlijke samenwerking
Hoofdstuk 3 De proeftuinen – versnelde realisatie van concrete projecten
Hoofdstuk 4 Financiële uitwerking
De gezamenlijke aanpak van opgaven op het (vitale) platteland is van groot belang en dat geldt bij uitstek in de zuidoostelijke zandgronden. Dit gebied kenmerkt zich door droge zandgronden met een intensieve landbouw. Het is een gebied met veel potentie, gunstig gepositioneerd voor de handel en de bevolking typeert zich door een pioniersgeest.
De intensieve landbouw in dit gebied levert grote economische kansen, maar heeft ook een aantal schaduwzijden. De draagkracht van het landschap is onvoldoende om het intensieve gebruik aan te kunnen. Dat is nu al zo en door de transities bij landbouw, klimaat, energie en natuur zal de verandering zich nog verder doorzetten. Maar ook door trends zoals digitalisering en robotisering en de veranderende relatie stad en land. Er spelen uitdagingen rondom de veranderingen van de landbouw, de biodiversiteit staat onder druk en kwaliteit van bodem en water zijn matig tot slecht door het intensieve (landbouwkundige) gebruik en er is maatschappelijke onrust door geuroverlast en onzekerheid over gezondheidseffecten. Tegelijkertijd neemt de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied af onder meer door stallen die leeg komen te staan. Deze hebben ook een aantrekkende werking op ondermijnende activiteiten in het buitengebied. Sociaal hebben deze veranderingen ook grote impact op de saamhorigheid van de mensen die in het gebied wonen. De impact en het tempo van die veranderingen neemt de komende jaren alleen maar toe. Hierdoor staan we voor een samenhangend geheel van sociale, economische en ecologische opgaven. Deze kunnen alleen samen en in samenhang worden opgepakt.
Bij alle innovaties, pilotgebieden, samenwerkingsinitiatieven ervaren de partijen die richting willen geven aan die veranderingen echter tal van belemmeringen die het “in goede banen leiden” niet gemakkelijker maken. Initiatieven die nieuwe zaken uittesten lopen soms aan tegen regelgeving die op bestaande praktijken is toegespitst en daardoor kan knellen met de nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast blijft opschaling van succesvolle pilots achter.
Een oorzaak hiervan is dat verschillende initiatieven/samenwerkingsverbanden onderling weinig contact hebben, waardoor dubbeling plaatsvindt en gegenereerde kennis onvoldoende benut wordt. Het gaat daarbij in eerste instantie om de belemmering die er in resulteert dat de verschillende overheden soms niet voldoende samen optrekken en beleid/ strategie onvoldoende op elkaar afstemmen. Het gaat ook om het ontbreken van een op de urgente opgaven toegespitst instrumentarium. En daarbij ook het ontbreken van experimenteerruimte om innovaties toe te passen die juist nodig zijn om een verandering in gang te zetten.
IBP Vitaal Platteland - Zuidoostelijke zandgronden wil deze belemmeringen identificeren en wil kijken hoe die kunnen worden weggenomen. Het programma biedt een driejarige impuls die de samenwerking tussen overheden en andere partijen versterkt. Exemplarisch voor die samenwerking zijn de gezamenlijke ambities van de overheden vanuit een inhoudelijk perspectief op de meest urgente opgaven van de zuidoostelijke zandgronden. In dit plan zijn de vier overheidslagen vertegenwoordigd: gemeenten, waterschappen, provincies en ministeries.
Concreet willen we met dit actieprogramma als vier overheden:
Het in zetten op zowel samenwerking als fysieke projecten biedt ons de mogelijkheid om te leren van directe uitvoering en het geleerde vervolgens ook direct weer te kunnen toepassen. De gekozen proeftuinen sluiten aan op de unieke opgaves in het gebied. Ze zijn dan ook gedeeltelijk overlappend maar ook weer uniek van elkaar. Dit biedt een extra kans voor het lerend vermogen en het versterken van de diverse ontwikkelingen.
Met dit actieprogramma willen we inzetten op twee inhoudelijke thema’s die van groot belang zijn voor het gebied zuidoostelijke zandgronden:
In de volgende hoofdstukken wordt eerst de gezamenlijke ambitie van de werkgroep beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 beschreven hoe deze ambitie vorm krijgt. In hoofdstuk 3 worden de verschillende proeftuinen beschreven en in hoofdstuk 4 is de financiële onderbouwing van dit actieprogramma uitgewerkt.
Hoofdstuk 1 Gedeelde ambities en urgenties
Het actieprogramma is opgesteld door een werkgroep van vier overheden. Omdat het actieprogramma provinciegrens overstijgend is, gaat dit in totaal om acht partijen:
Met al deze partijen is actief meegeschreven aan het actieprogramma.
Gebiedsomschrijving en de gekozen urgenties
De Zuidoostelijke zandgronden is een relatief jong ontginningsgebied. Pas na de tweede wereldoorlog worden de laatste woeste gronden ontgonnen. Door de grootschalige toepassing van (kunst)mest is het mogelijk de schrale zandgronden om te zetten in geschikte landbouwgrond. Na de oorlog komen vanuit heel Nederland ondernemers naar het gebied. Tegenwoordig is de derde generatie aan het werk en is de diversiteit van bedrijfstypen enorm. Door de import zijn ondernemers minder met hun grond, herkomst en familie verbonden en was de bereidheid om van bedrijfstype te veranderen groter dan in de rest van Nederland. Het ondernemerschap en de flexibiliteit zien wij als kans voor dit gebied. Het gebied wordt gekenmerkt door overwegend grote kavels en bouwblokken in de kern, natuurgebieden aan de flanken en relatief jonge dorpskernen met een sterke sociale structuur. Deze karakteristiek willen we behouden en versterken.
Het gebied staat echter vooral bekend om zijn grootschalige intensieve varkenshouderij en de bijbehorende megastallen die onderwerp van discussie zijn. Veertig procent van onze varkens leeft in de zuidoostelijke zandgronden, terwijl dat gebied in oppervlak maar twee procent van Nederland beslaat. Daardoor staat de omgevingskwaliteit van het gebied al jaren onder druk. Ook is er de laatste decennia breed besef ontstaan de intensieve veehouderij tot gezondheidsrisico’s kan leiden. Onder de steeds grotere groep burgers die op het platteland zijn komen wonen heerst onrust en ongenoegen over aantasting van hun gezondheid en leefklimaat. Daarnaast staat het verdienmodel van de sector onder druk. De afgelopen jaren zijn veel ondernemers (25%) gestopt en de verwachting is dat de komende jaren nog vele bedrijven zullen volgen.
Niet alleen de intensieve veehouderij, maar ook de intensivering van gewassen levert problemen op. Door toenemende drainage bij nat weer en beregening bij droog weer en klimaatverandering vormt verdroging een grote bedreiging voor het gebied. De afhankelijkheid van zowel aanvoerwater als grondwater moet verminderd worden, om ecologische en economische schade te beperken.
Tenslotte kan en mag het huidige systeem van de zuidoostelijke zandgronden niet los gezien worden van de rest van de wereld. We importeren plantaardige eiwitten die we in een efficiënt systeem omzetten naar dierlijke eiwitten die weer geëxporteerd worden. In deze omzetting is Nederland erg goed, we zijn zelfs koploper. Echter, deze omzetting gaat gepaard met erg veel schade aan de omgeving en ook de agrarisch ondernemer verdient er weinig aan. Zowel people, planet als profit zijn niet gebaat bij dit systeem. Dit kan en moet anders.
Vanuit bovengeschetste gebiedsomschrijving zien wij twee urgente opgaven die we willen oppakken binnen het IBP VP:
1.Vergroten van de omgevingskwaliteit van het gebied
De omgevingskwaliteit in het gebied staat onder druk. Er ligt een opgave om de huidige natuurgebieden te verbeteren, fysieke omgeving te verbeteren en er liggen kansen om de verbinding tussen de dorpskernen en agrarische gebied verder te versterken.
Met onze aanpak en projecten willen we aan de volgende zaken concreet bijdragen:
Verbeteren fysieke omgeving; door intensivering van teelten en veehouderij staan een groot aantal zaken flink onder druk de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, de bodem, luchtkwaliteit, natuur en biodiversiteit. Daarnaast zijn zaken als klimaatmitigatie en adaptatie (piekbuien en droogte) zaken die daar ook hun uitwerking op hebben en waar in de fysieke ruimte rekening mee gehouden moet worden. De afgelopen jaren hebben diverse inspanningen al de vruchten afgeworpen. Echter zijn extra inspanningen nodig. De aanpak en samenwerking i.k.v. het IBP kan dit versnellen
Verbeteren van de landschappelijke kwaliteiten in het gebied. De landschappelijke kwaliteit neemt af en daardoor staat ook de recreatieve waarde van de regio onder druk. De belangrijke natuur en landschappelijke waarden liggen aan de flanken van het gebied. Met name hierin, maar ook in verbindingen in de kern van het gebied wordt geïnvesteerd.
2. Bevorderen van kringlooplandbouw in het gebied
Dé grootste opgave in het gebied is de transitie naar een voedselproductie gebaseerd op de principes van kringlooplandbouw. In een stelsel van kringlooplandbouw gebruiken akkerbouw, veehouderij en tuinbouw in de eerste plaats grondstoffen uit elkaars ketens en reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en voedingsketens. Het motto is: lokaal wat kan, regionaal of internationaal wat moet. Resten uit de agrarische sector en de voedselketen (gewasresten, voedselresten, procesafval, mest, compost) worden opnieuw benut of verwerkt tot nieuwe (hulp)producten. Kringloopbedrijven verbruiken zo min mogelijk energie en gebruiken zo veel mogelijk hernieuwbare energie of ook hier reststromen van bijvoorbeeld warmte uit andere processen. Daarmee werken we aan een toekomstbestendige landbouw. In het gebied van de zuidoostelijke zandgronden geldt deze opgave in het bijzonder voor de varkenshouderij.
Het realiseren van die ambitie vraagt om een gezamenlijke aanpak. Het gaat dan om het realiseren van ‘slimme’ varkensketens, het mogelijk maken van proeftuinen met innovatieve locaties en projecten, het betrekken van burgers bij nieuwe innovatieve oplossingen voor de intensieve varkenshouderij.
Er zijn al toonaangevende voorbeelden op dit vlak. Echter zien we kansen in het creëren van een extra impuls voor deze maar ook van nieuwe initiatieven/ innovaties/ samenwerkingen, het zorgen voor samenhang en het borgen van doorontwikkeling/ uitrol van gewenste innovaties.
Verder willen we bijdragen aan het verder verduurzamen en toekomstbestendig maken van verschillende agrarische sectoren in het gebied. Er zit een enorme drive en pioniersgeest bij de meeste relatief jonge bedrijven. Er zijn vele ondernemers die economisch een positieve bijdrage leveren aan de landelijke economie en die ook oog hebben voor innovatie. Deze is de laatste jaren bij de meeste ondernemers gericht op verdere optimalisatie maar wij willen deze ook gebruiken om deze drive in te zetten om de sectoren te verduurzamen.
Organische mest is een waardevolle grondstof die gebruikt kan worden voor het verbeteren van de bodem, het laten groeien van planten, het opwekken van energie, maar ook voor maken van andere producten zoals bijvoorbeeld plastic of vervangers. Voor het inzetten van organische mest als waardevolle grondstof is bewerking van de mest nodig voor een optimale toepasbaarheid van de mest. Dit is noodzakelijk om verliezen naar bodem en lucht te voorkomen. Voorwaarden bij bewerking en toepassing is het emissie-loos toepassen, op zowel op de boerderij, bij de bewerking, en de toepassing als meststof op het land. Een gezamenlijke aanpak van het mestvraagstuk is de sleutel in het zetten van een grote stap richting kringlooplandbouw, die kunstmest vrij is!
In de Provincie Brabant is door de vier regio’s en provincie het uitgangspunt van mest als waardevolle grondstof uitgewerkt in een gezamenlijke mestvisie. Met de mestvisie als uitgangspunt, inzicht in de hoeveelheid mest en bewerkingsbehoefte, uitgewerkte kwaliteitseisen voor mestbewerking, worden in 2019 en 2020 scenario’s ontwikkeld voor mestbewerking die moeten leiden tot een gedragen locatiebeleid. Het traject Brabant Bemest Beter richt zich op het verbeteren van de kringloop. Via het sluiten van kringlopen is de ambitie om de volgende doelen bereiken:
In het kader van het IBP VP ligt de kans om hierin ook samen met Limburg en het Rijk op te trekken, en vooral van elkaar te leren en zo voor totale ‘probleemgebied’ in Nederland de noodzakelijke kaders op dit urgente dossier te zetten.
Hoofdstuk 2 Versterken van de interbestuurlijke samenwerking
De kracht van de samenwerking in kader van het interbestuurlijk programma zien we allereerst in de samenwerking tussen de overheden. Samenwerking tussen overheden moet in samenhang op verschillende niveaus gebeuren. De samenwerking geven we vorm op de volgende drie niveaus:
1. Beleidstrajecten delen en opschalen. Het delen en eventueel opschalen van interessante beleidstrajecten die in de verschillende deelgebieden (provincie, regio, waterschap, gemeente) lopen, beleidsinnovatie. Het kan dan gaan om het opschalen van het beleidstraject rondom mest dat in Brabant loopt en dat mogelijk ook interessant is voor Limburg (of andere veedichte gebieden). Of over de manier waarop wordt samengewerkt en afspraken gemaakt met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en onderwijs/ kennisinstellingen.
De twee jaar IBPVP worden gebruikt om het beleidstraject voor mest in het gehele gebied aan elkaar te koppelen. De voor en nadelen van de Limburgse en Brabantse aanpak worden gedeeld en zo nodig geharmoniseerd.
Een tweede actiepunt is het actiegericht maken en zoeken naar de juiste schaal voor samenwerking tussen de overheden en de maatschappelijke organisaties. In het manifest “Brabants Mozaïek in ontwikkeling” zijn intenties uitgesproken voor de komende jaren. Deze moeten worden geconcretiseerd.
2. Gebiedservaring delen. Van elkaar te leren door het bij elkaar brengen van gebieden of (sub)regio’s (meer dan die in hoofdstuk 6 benoemd worden) binnen Zuid Oost Nederland die bezig zijn met bovenstaande drie urgente opgaven en inzichtelijk te maken hoe die elkaar kunnen versterken en evt. gezamenlijk ondervonden knelpunten kunnen oplossen. Daarbij wordt voor onderdelen ook de relatie gelegd met andere ‘Vitaal Platteland gebieden’ waar vergelijkbare problematieken spelen. Onderwerpen die voor kennisuitwisseling in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld de omschakeling van stoppende agrarische bedrijven naar een andere functie (m.n. belemmeringen a.g.v. de huidige wet- en regelgeving), en de problemen die innoverende agrariërs ondervinden bij het van de grond brengen van hun initiatieven (experimenteerruimte i.r.t. wet- en regelgeving).
Gedurende de looptijd van het IBPVP worden zes bijeenkomsten in het gebied georganiseerd, waarbij we bij elkaar in de keuken kijken en de tops en flops van de bereidingswijze van gebiedsgerichte gerechten uitwisselen.
In het gebied lopen momenteel verschillende trajecten die aanpalend zijn aan IBPVP, denk hierbij aan:
Dit zijn grootschalige trajecten waar veel (overheids)geld in om gaat. Het is van belang om ook van deze trajecten te leren, ook met name tussen overheden.
3. Praktijkinnovaties van proeftuinen delen en vermenigvuldigen. In de proeftuinen (zie hoofdstuk 3) lopen we aan tegen tal van belemmeringen die we in beeld brengen. Het gaat dan over financiering (valley of death), onvoldoende ruimte om af te wijken van de regels. We organiseren bijeenkomsten die de proeftuinen samenbrengen voor samenhang en opschaling van kansrijke innovatieve projecten en voor het bevorderen/ vergroten van experimenteerruimte.
Hoofdstuk 3 De proeftuinen – versnelde realisatie van concrete projecten
In het gebied van de Zuidoostelijke zandgronden zijn verschillende concrete proeftuinen waar projecten en innovaties die bijdragen aan de gestelde ambities/ doelstellingen voor het gebied: transitie van de landbouw naar kringlooplandbouw, het bevorderen van omgevingskwaliteit en duurzame mestbewerking (zie 2.). In het voorgaande hoofdstuk is beschreven dat we binnen dit programma de onderlinge samenwerking willen versterken en willen leren van lopende innovatie trajecten. Daarnaast willen we de concrete bestaande proeftuinen voorzien van een extra impuls, die verder gaat dan het “leeraspect”.
Hieronder zijn de proeftuinen beschreven die nu in beeld zijn en uitgewerkt voor zover dat nu mogelijk is. De proeftuinen verkeren in verschillende stadia van uitwerking. Proeftuinen kunnen gaandeweg het IBP-traject concreter worden in de uitwerking, inclusief de behoefte aan ondersteuning en middelen vanuit IBP. Ook kan het zijn dat er zich nog nieuwe interessante proeftuinen aandienen. Gelet op het beoogde “dynamisch programmeren” (zie hoofdstuk 4) moet hier dan flexibel op ingespeeld kunnen worden.
De verzameling van proeftuinen is zodanig gekozen dat er meerwaarde ontstaat. Partijen hebben elkaar hier nodig en staan voor vergelijkbare opgaven, die als ze meer in samenhang worden aangepakt extra diepgang krijgen, doelmatiger zijn en meer slagkracht krijgen. Bovendien wordt door inzet van de interbestuurlijke aanpak al op korte termijn (binnen de lopende regeerperiode) de praktische uitvoerbaarheid versneld. De maatschappelijke opgaven binnen de gebieden zijn urgent en de gekozen aanpak heeft effect op de doelstellingen die zijn benoemd. De interbestuurlijke aanpak als een overheid vergroot de kansrijkheid om de doelstellingen van het gebied op proeftuinniveau te halen, maar betekent tegelijkertijd dat er
kennisuitwisseling, opschaling van beleidstrajecten, vermenigvuldiging en mainstream maken van de gekozen benaderingswijze kan plaatsvinden. Dat is winst voor de proeftuin, het gehele zuidoostelijke zandgebied, maar ook voor andere veedichte gebieden in Nederland.
FIGUUR 2 DE LOCATIE VAN DE 5 PROEFTUINEN
De regio Noordoost-Brabant werkt inmiddels 5 jaar aan de ontwikkeling van AgroProeftuin de Peel als circulair voorbeeldgebied voor de duurzame primaire voedselproductie van de toekomst, dat zowel provinciaal als (inter)nationaal onderscheidend is. De AgroProeftuin is een samenwerking van ondernemers, overheden en onderwijs-en kennisinstellingen binnen Agrifood Capital, de triple-helix organisatie van de regio Noordoost-Brabant.
AgroProefgebied de Peel heeft te maken met de problemen en uitdagingen zoals in hoofdstuk 1 benoemd. Onvoldoende draagkracht van natuur en landschap door de intensieve veehouderij, water- en ecosystemen die onder druk staan, de maatschappelijke weerstand en onrust als gevolg van geuroverlast en gezondheidsrisico’s door de grote veedichtheid. De intensieve veehouderij staat hierdoor voor de uitdaging te vernieuwen en te transformeren in een sector waar sprake is van een duurzame kringloopproductie van dierlijke en plantaardige eiwitten. Sector en regio zoeken daarvoor naar nieuwe verdienmodellen en economische dragers. Ook om de leefbaarheid en sociale cohesie in het gebied op peil te houden.
Om aan deze maatschappelijke uitdagingen tegemoet te komen is er voor de AgroProeftuin een strategie ontwikkeld waarbij ingezet wordt op een transitie naar een kringlooplandbouw. Het sluitend maken van de keten is een majeure opgave waar overheden, onderwijs-en kennisinstellingen, agrarische ondernemers en de toeleverende industrie samen aan werken. Als eerste spoor wordt in AgroProeftuin de Peel op bedrijfsniveau geëxperimenteerd met het circulair maken van eiwitproductie en een zero emissie veehouderij. Een belangrijke tweede spoor is het werken aan herstel van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Herstel van natuur- en watersystemen, verbetering van de bodem, tegengaan van verdroging en het vergroten van de biodiversiteit staan daarbij centraal. Het derde spoor is gericht op sociale innovatie. Met bewoners in het gebied en maatschappelijke organisaties werken we aan een ‘blijfklimaat’, waarbij behoud van de leefbaarheid in het gebied een belangrijke opgave is. Samen met bewoners wordt ook gewerkt aan het ontwikkelen van draagvlak voor de noodzakelijke transities in de veehouderij. Niet in de laatste plaats door agrariërs te helpen in de transitie van hun bedrijfsvoering of in het stoppen met hun bedrijf. Tegelijkertijd is er een uitgebreid programma om opleidingen toe te spitsen op de nieuwe uitdagingen die de kringlooplandbouw stelt. De innovatieaanpak in AgroProeftuin de Peel kenmerkt zich door vanuit doelstellingen en randvoorwaarden ontwikkeling door ondernemers weer mogelijk te maken. In de samenwerking met het onderwijs en overheden zorgt dit voor de gewenste positieve dynamiek.
Momenteel wordt aan hand van vier centrale speerpunten projecten ontwikkeld en gerealiseerd:
Bijdrage IBP VP aan AgroProeftuin de Peel
Het IBP draagt bij aan AgroProeftuin de Peel via de volgende onderdelen: opschaling en ondersteuning van projecten die kansrijk zijn om met bestuurlijke samenwerking en middelen meer continuïteit/impact/versnelling te geven. Er is een basis gelegd met uitvoeringsprojecten die hiermee uitgebouwd wordt. Daarnaast helpt de samenwerking bij het vinden en betrekken van meer vernieuwers door het uitwisselen van ervaringen met Zuidoost-Brabant en Limburg. Zo zijn de andere proeftuinen in de Zuidelijke Zandgronden ook bezig met projecten op het gebied van kringlooplandbouw, vernieuwende teelten met verbetering van de biodiversiteit en biomassateelt en -verwaarding.
De vijf Noordoostelijke peelgemeenten en het waterschap Aa en Maas hebben met het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) afgesproken om 30-54 hectare natuur in het peelgebied te ontwikkelen. Daar zitten een aantal opgaven bij die door grondposities lastig te realiseren zijn. In samenwerking met de ZLTO en met ondersteuning van het IBP wil de AgroProeftuin dit proces via een ruilverkavelingsproject versnellen. Daarnaast zien we kansen om bovenop deze 54 hectare natuurontwikkeling vanuit het IBP aan de gang te gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit en vergroten van de biodiversiteit aan de randen van de Peel. En ook in het vergroten van de biodiversiteit door de inpassing in de agrarische bedrijfsvoering; zo loopt er momenteel in de proeftuin een proef rondom akkerrandenbeheer.
Proeflocaties, projecten en opschaling
De AgroProeftuin ondersteunt en ontwikkelt momenteel meerdere vernieuwende proeflocaties in de regio, op overheidsgrond (35 hectare) en op bestaande bedrijfslocaties. Op alle proeflocaties zijn het verbeteren van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit randvoorwaarden waarbinnen ondernemers aan de slag gaan. Het IBP ondersteunt en versnelt deze loketfunctie door onder andere de bestuurlijke samenwerking die nodig is om proeflocaties voor elkaar te krijgen. Met bijvoorbeeld experimenteerruimte en door ondersteuning bij de kosten voor procesmanagement, communicatie, vergroten maatschappelijk draagvlak en betrokkenheid, monitoring, pacht en kennisuitwisseling.
De eerste proeflocatie heeft een omvang van 35 hectare. Hier vinden momenteel 14 teeltproeven plaats die worden uitgevoerd door een samenwerking van agrariërs met uiteenlopende bedrijven in de keten en diverse kennis- en onderwijsinstellingen. De proeven richten zich op drie onderdelen: eiwit van eigen bodem, biomassa als grondstof en het vergroten van de biodiversiteit.
Naast teeltproeven faciliteert AgroProeftuin de Peel proefstal(len) vanuit het speerpunt transitie veehouderij, waaronder emissiearme huisvestingssystemen en duurzame mestbewerking. Een te ontwikkelen consortium kan een nieuw concept binnen de gestelde randvoorwaarden ontwikkelen voor deze of een nabij gelegen en aan de proeflocatie verbonden locatie.
De ontwikkeling van een tweede proeflocatie wordt momenteel voorbereid. Het gaat hier om de herontwikkeling van een VAB-locatie tot proefboerderij op het vlak van het sluiten van kringlopen. . De ambitie is om eveneens een broedplaats voor lokaal ondernemerschap en kennisontwikkeling te creëren.
Het waterschap start in 2019 met een gebiedspilot om samen met agrarische ondernemers een aanpak ter bevordering van de waterkwaliteit te ontwikkelen.
AgroProefuin de Peel communiceert als loket met ondernemers en omgeving, met als doel het genereren van nieuwe projecten, maatschappelijke acceptatie en gebiedsactivering. Dat gebeurt via een website, media-aandacht, sociale-mediaberichten, bijeenkomsten en een ‘Tour de Peel’ voor ondernemers, inwoners en contacten vanuit de provincie, het rijk en de EU.
In AgroProeftuin de Peel hebben we de afgelopen jaren geïnvesteerd in het vullen van onze projectenportefeuille door het signaleren, stimuleren en uitwerken van kansen die zich van onderop voortdoen en het verzilveren daarvan op het juiste moment (i.r.t de juiste doelstellingen en randvoorwaarden, beschikbare middelen, subsidies). De aangehaalde projecten zijn de initiatieven die momenteel concreet in beeld dan wel in ontwikkeling of uitvoering zijn. Daarnaast is de AgroProeftuin met zijn partners voortdurend bezig met het ontplooien van nieuwe kansen. In het IBP zien wij een extra stimulans om juist ook deze nieuwe kansen versneld te verzilveren.
Het Living Lab Regio Vredepeel (LLV) gaat op zoek naar systeem innovaties om de productie nog efficiënter te maken terwijl tegelijk alle duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de VN in acht worden genomen. In de Peel zijn de belangrijkste uitdagingen in dit kader de uitstoot van methaan, het overschot aan nitraat en fosfaat, het tekort aan organische stof, verticale integratie en de relatie met de overheid.
LLV bouwt voort op het traject dat vorig najaar is afgerond en waar er in samenspraak met diverse overheden (provincie, waterschap, gemeente Venray) en ondernemers (een melkveehouder, een akkerbouwer, twee varkenshouders en een kippenhouder) uit de regio een beslissingsmodel is ontwikkeld van waaruit inmiddels de eerste investeringen in innovaties gedaan worden.
De mestraffinage. In 2019 zal de eerste trap van deze installatie in bedrijf worden genomen, die gedroogde en gehygieniseerde rundermestpellets produceert, die gemakkelijk in de regio kunnen worden afgezet maar ook geëxporteerd kunnen worden. In de volgende fase zal de installatie ook varkens-, kippenmest en andere organische producten verwerken. In de mestpellets kan de samenstelling van mineralen en verschillende kwaliteiten organische stof op maat worden aangepast.
Samenwerking door akkerbouw- en veehouderijbedrijven, lokaal, regionaal en internationaal om waar mogelijk circulaire precisie landbouw te implementeren en door doelgerichte bemesting de kwaliteit van de bodem (m.n. het organische stof gehalte) te verbeteren het geen leidt tot hogere productiviteit en betere milieuprestaties.
Structurele samenwerking met de lokale en regionale overheid om deze innovaties in te bedden in lokale en regionale omgevingsplannen, waarbij via ruilverkaveling en ruimtelijke ordening de hogere opbrengsten van grond gebruikt wordt om andere gronden uit productie te halen en in te zetten voor ander maatschappelijke doelen, zoals biodiversiteit, recreatie, landschapskwaliteit en energieproductie.
Samenwerking met kennisinstellingen, bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties om te komen tot een gedragen landschapsontwikkelingsplan voor Vredepeel, waarin de doelen van duurzame ontwikkeling en de uitwerking ervan in termen van circulaire landbouw, natuurinclusieve landbouw en resource use efficieny in regionale en lokale overeenkomsten worden geformuleerd.
Vrebamelkvee investeert in de komende vijf jaar €60 mln in de uitbreiding van de veestapel en in melkverwerking tot consumenten eindproducten en farmaceuticals op het eigen bedrijf. Uit de groei van de revenuen die resulteren uit deze investeringen worden de investeringen in de REMEdy-stal, de mestraffinage en circulaire precisie landbouw gefinancierd die €26 mln bedragen. Deze innovaties moeten gestalte krijgen binnen de regio. Daartoe moet deels al bestaande samenwerking verder worden ontwikkeld: met andere landbouwbedrijven, met de lokale en regionale overheden, metkennisinstellingen en met maatschappelijke organisaties en burgers. Dat is de kern van het Living Lab Regio Vredepeel. De initiatiefnemers hopen met het creëren van een transparant en op innovaties gericht Living Lab experimenteerruimte te kunnen creëren waarin de bovenstaande innovaties in de praktijk getoetst kunnen worden. Op 4 april jongstleden is de eerste bijeenkomst van het Living Lab geweest waarin ondernemers, burgers, politici, ambtenaren en kenniswerkers voorstellen verder ontwikkeld hebben.
Waarom is er aanvulling vanuit IBP VP nodig?
Onderzoekers van Wageningen University & Research (WUR), van Wageningen Metropolitan Food Cluster (een spinn-off van Wageningen University & Research die zich richt op het creëren van innovaties op basis van de Wageningse kennis) hebben in nauw overleg met ondernemers en andere belanghebbenden na 4 april de eerste aanzet gemaakt voor het bijbehorende kennisontwikkelingstraject. Dit bestaat in de komende twee jaren uit drie onderdelen:
Ontwikkeling en operationalisering van kennis m.b.t. de REMEDy stal (innovatie 1).
Ontwikkelen en operationaliseren van kennis m.b.t. circulaire landbouw (innovaties 2 en 3)
Uitgangspunt hierbij is het beter documenteren van kringloopprocessen die nu reeds plaatsvinden in de regio. Ongeveer de helft van het voer in het melkveebedrijf is ruwvoer (gras, mais) dat op het bedrijf zelf wordt geproduceerd. De andere helft is krachtvoer (tarwe) en rest- en bijproducten uit de humane voedselproductie die van buiten worden aangevoerd. De eerste kringloop is de grondgebonden productie van ruwvoer in het melkveebedrijf waarvoor de mest van dat bedrijf wordt gebruikt. De tweede kringloop is het mestoverschot van het melkveebedrijf dat door de groenteteler wordt gebruikt, die op zijn beurt rest en bijproducten uit de groenteverwerking terug levert aan het melkveebedrijf. De derde kringloop (die sluit op wereldschaal) zijn alle voercomponenten die van buiten de regio worden aangevoerd en de mest die wordt geëxporteerd. Deze kringloopprocessen zullen beter worden gedocumenteerd via een veldgerichte benadering met intensieve contacten met boeren en andere landgebruikers met als doel de processen beter op elkaar af te stemmen en te verbeteren. De kringloopprocessen bestaan uit een aantal componenten:
De kennisontwikkeling vindt in 4 stappen plaats:
Stap 4: Operationalisering in nauw overleg met boeren en landgebruikers.
Aanpassingen in het management op basis van onderzoeksresultaten: introductie van precisietechnieken om bemesting met mestpellets te optimaliseren en gebruik van kunstmest te minimaliseren. Focussen op subgebieden en bodems waar gebruik het meest effectief zal zijn en boeren dienovereenkomstig voorlichten.
Ontwikkeling en operationalisering van kennis m.b.t. omgevingsplannen en landschapsontwikkeling (innovaties 4 en 5)
Anders dan bij de voorgaande innovaties gaat het hier om afspraken tussen stakeholders waarin niet alleen fysieke aspecten aan de orde zijn maar waarbij ook afspraken tussen belangengroepen, politieke keuzes en voorkeuren van (groepen) burgers aan de orde zijn. Hiertoe worden 5 co-design workshops georganiseerd in de regio met deelnemers vanuit kennisinstellingen, overheden, bedrijven en maatschappelijke groepen om op basis van de opgedane kennis uit de voorgenoemde innovaties in de loop van de tijd wordt ingebracht om:
Hoe draagt het project bij aan de doelen van het IBP VP?
De integrale gebiedsontwikkeling Levende Beerze is nu een aantal jaren in uitvoering. Het project Levende Beerze is de doorstart van de door de landelijke politiek beëindigde Robuuste Ecologische Verbindings Zone, beoogde realisatiedatum 31-12-2021.
De planvorming en uitvoering is bestuurlijk vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst Levende Beerze. Het uitvoeringsprogramma geeft uitwerking aan de drie gebiedsurgenties, te weten:
Afgelopen jaren hebben we als samenwerkende overheden al veel ervaring opgedaan om de gebiedsinitiatieven te faciliteren. De samenleving staat te trappelen om deze transitie zelfstandig op te pakken en vraagt om slimme ondersteuning van samenwerkende overheden. Hiervoor functioneren de overheden als aanjager van de ‘transitiemotor’. Waarbij de samenleving en overheid functioneert als één netwerk. Het resultaat moet zijn dat de Kempen, als onderdeel van de Brainportregio, weer gaat ondernemen met het landschap! We zeggen niet hoe het moet, maar laten zien dat het kan!
FIGUUR 3. ORGANISATIE TRANSITIEMOTOR
Het is inzet om abstracte mondiale thema’s zoals biodiversiteit, energie, klimaat, landbouw en veerkrachtige regio’s participatief te vertalen naar concrete lokale agendapunten die met elkaar een eenheid vormen. In de gebiedsontwikkeling van de Levende Beerze worden deze mondiale thema’s concreet vertaald naar een vijftal gebiedsinitiatieven (B5), welke vanuit het Huis van de Brabantse Kempen ondersteund wordt door de samenwerkende overheden. Door alle deelnemers wordt permanent geschakeld tussen verschillende belangen en wordt onderling een appèl gedaan op ieders individuele verantwoordelijkheid. Dagelijkse zorgen worden omgezet in perspectieven voor morgen. We ontwikkelen een stevige basis om verder door te pakken naar tastbare resultaten. De focus ligt op:
De landbouw zit in een transitiefase en denkt volop na over de toekomst. Door verschuivingen in de wereldmarkt en actuele regelgeving staat ieder bedrijf voor de keuze hoe hij verder gaat met zijn bedrijf. Het beekdal, als ecologische en landschappelijke drager in het Kempisch landschap, biedt kansen voor de agrariër die kiest voor natuur inclusieve landbouw. De landcoöperatie Dal van de Kleine Beerze –opgestart in 2016- kan in die transitie een belangrijke bijdrage leveren.
De Kleine Beerze is gelegen binnen het Natura 2000-gebied Kempenland West. Voor de beek geldt een instandhoudings- en uitbreidingsopgave. Naast de N2000-opgave gelden de doelen vanuit Kader Richtlijn Water (KRW). Gebiedsdelen zijn als Natte Natuur Parel benoemd en opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant.
De Levende Beerze werkt in de Kempen als een transitiemotor voor ecologie, economie en leefbaarheid. Het is een proeftuin waarin de ervaringen met andere gebieden in de Kempen worden gedeeld. In de Kempen wordt samengewerkt om andere gebiedsontwikkelingen tot een succes te maken!
Bijdrage IBP VP doelen vanuit proeftuin Levende Beerze
Gevraagde ondersteuning vanuit IBP VP:
Stichting Innovatiepark De Vlier is een samenwerkingsverband van vier varkensbedrijven in het Primair Agrarisch Gebied van Deurne. De doelstelling van de stichting is om door samenwerking en een gebiedsgerichte aanpak van milieudoelstellingen de varkensbedrijven toekomstbestendig te maken.
Ambities zijn geformuleerd ten aanzien van onder meer het streven naar nul-emissie, het energieneutraal produceren en het sluiten van mineralenkringlopen. Ook het realiseren van maximale transparantie wordt gezien als onderdeel van het toekomstbestendig maken van de bedrijven. Daarom wil Innovatiepark De Vlier komen tot een procedure voor monitoring en registratie van de werkelijke emissies naar het gebied.
Innovatiepark De Vlier heeft een haalbaarheidsstudie laten uitvoeren. Een eerste doel was om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre via andere maatregelen en voorzieningen dan end of pipe-oplossingen zoals luchtwassers invulling kan worden gegeven aan de ambitie ‘nul-emissie’. Vastgesteld is dat via opvang van mest in een ammoniak- en geurarme vloeistof naar verwachting kan worden voldaan aan de emissie-eisen met betrekking tot ammoniak zoals opgenomen in verordening Natuurbescherming Noord-Brabant. Hierbij neemt tevens de gezamenlijke emissie van geur, methaan en fijnstof af en verbetert het stalklimaat. Aangetoond is verder dat het treffen van een gezamenlijke voorziening voor emissiereductie en verwerking van alle mest (o.a. via een stelsel van pijpleidingen) bedrijfseconomisch gunstiger is dan wanneer de maatregelen en voorzieningen per bedrijf afzonderlijk worden gerealiseerd.
Een tweede doel van de haalbaarheidsstudie was om in kaart te brengen welke juridische mogelijkheden er bestaan om de beoogde samenwerking en de gebiedsgerichte benadering van de milieudoelstellingen te kunnen faciliteren.
Geconstateerd is dat de Omgevingswet de mogelijkheid biedt om (milieu)doelstellingen op gebiedsniveau vast te stellen, en daarmee het juridisch kader voor het vergunnen van de beoogde samenwerking op gebiedsniveau. Echter, de Omgevingswet wordt naar verwachting pas in 2021 van kracht. De ondernemers kunnen daar niet op wachten, omdat zij op basis van de verordening Natuurbescherming Noord-Brabant reeds eind 2019 besluiten moeten nemen ten aanzien van maatregelen om de ammoniakemissie te reduceren. De Crisis- en herstelwet biedt nu reeds de mogelijkheid om vooruitlopend op de Omgevingswet te komen tot doelvoorschriften voor het gebied. Ook dit traject is echter lastig realiseerbaar in de beperkte tijd tot eind 2019 en levert bovendien eveneens vergunningstechnische uitdagingen. In overleg met de provincie Noord-Brabant en de gemeente Deurne is besloten om te onderzoeken of binnen de mogelijkheden van de huidige wet- en regelgeving een weg gevonden kan worden voor vergunningverlening voor de beoogde samenwerking van de individuele ondernemers van dit initiatief.
De plannen van Innovatiepark De Vlier omvatten de volgende innovatieve aspecten:
Bijdrage van de proeftuin Innovatiepark De Vlier aan de IBP VP-doelen:
Gevraagde ondersteuning vanuit IBP VP:
De gemeente Bladel en Reusel-De Mierden zijn verantwoordelijk voor het beheer, instandhouding, ontwikkeling van beoogd gebied Troprijt/Kroonvennen (‘Proeftuin’).
De transitie van het landelijk gebied zorgt voor nieuwe opgaven op het gebied van landbouw, natuur en nieuwe vormen van economische dragers voor het buitengebied. Inzet is de kloof tussen landbouw en natuur te verkleinen, door middel van extensievere en experimentele vormen van landbouw en natuurbeheer. Als nieuwe economische dragers komen recreatie en de opwekking van hernieuwbare energie op dit moment vooral als kansrijk naar voren. Daarnaast speelt vanwege het veranderend klimaat, de opgave voor klimaatadaptatie. In het zuiden van Bladel, nabij de Kroonvennen, komen deze onderwerpen samen. In Bladel ligt 27 hectare aan reguliere landbouwgrond die aansluiten op ca. 30 hectare in Reusel-De Mierden. Met de komst van het initiatief om windmolens te plaatsen naast de A67 – windpark de Pals ontstaan nieuwe mogelijkheden. De winst van deze molens wordt gedeeltelijk gebruikt om de kwaliteit van het omliggende gebied te verbeteren.
In het gebied zijn een aantal kansen en opgaven op verschillende thema’s te zien:
Ecologie en abiotische situatie
Het natuurgebied ligt binnen een groter complex van heide en bos. Er liggen ook vennen zoals het Kroonven. Dit type natuurgebied is gevoelig voor verdroging en verzuring. De kwaliteit voldoet nog niet aan de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de natuurdoelen. Minder emissies op bodem en grondwater dragen bij aan het behalen van die doelstelling.
Het gebied kan een belangrijke functie vervullen in de waterhuishouding. Door klimaatverandering is nu al sprake van intensievere regenbuien en langere perioden van droogte. Dat zorgt enerzijds voor wateroverlast en anderzijds voor droogte. Beter vasthouden van water, in natuurgebieden op hoge zandgronden zoals deze, kan leiden tot minder wateroverlast benedenstrooms. Het gebied staat nu al bekend als inzijgingsgebied, maar kan deze functie nog niet optimaal vervullen.
Nieuwe agrarische verdienmodellen
Er is in de omgeving vanuit de agrarische sector vraag naar alternatieve verdienmodellen. De traditionele wijze van landbouw heeft voor steeds meer ondernemers niet de voorkeur. Er is concrete vraag naar weidegrond die geschikt is als extensief hooiland of voor het inscharen van vee.
Op dit moment is het agrarisch gebruik al ondergeschikt geraakt aan het gebruik voor natuur-, milieu-, klimaat en recreatiedoelstellingen. Extensiveren van de landbouwgronden is dan ook wat de gemeente Bladel voornemens is. Concreet betekent dit dat sommige percelen als natuur worden ingericht. Er blijft de mogelijkheid om een aantal percelen te gebruiken voor begrazing en/of hooien. Dit zou bijdragen aan de onttrekking van voedingsstoffen aan de bodem en geeft agrarisch ondernemers de kans om extensieve landbouw te bedrijven. Hiervoor is ook al concrete interesse getoond vanuit lokale veehouders. Er is dan ook al overleg gevoerd over de mogelijkheden. Concreet komt in ieder geval 10 maar maximaal 45 ha grond vrij voor extensieve landbouw met beweiding of hooilandbeheer. Landbouw en natuur wordt hiermee geïntegreerd.
De gemeente Bladel neemt de realisatie van deze gebiedsontwikkeling op zich. De uitvoering wordt samen met agrariërs en de initiatiefnemer voor windpark de Pals opgepakt. Hierbij krijgen andere betrokken partijen, zoals agrariërs, natuurorganisaties, het nabijgelegen landgoed en Waterschap de Dommel de kans om mee te denken. De proeftuin sluit aan bij trajecten:
Bodemprogramma; de huidige vorm van landbouw in het gebied heeft nadelige effecten op grondwaterkwaliteit, waterbuffering, biodiversiteit en gaat gepaard met het gebruik van kunstmest en drijfmest. Na ontwikkeling van het gebied zal alleen nog sprake zijn van landbouw waar geen mestgift wordt toegepast behalve eventuele mest van ingeschaard vee. De grondwaterputten worden verwijderd en sloten gedempt waardoor beter water vastgehouden wordt in dit waterinzijgingsgebied. Door de nieuwe inrichting en beheer gaat de (bodem)biodiversiteit erop vooruit.
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie; dit project is gekoppeld aan het klimaatadaptatieplan van de gemeente wat in ontwikkeling is. Hier wordt ingezet op – onder andere – beter vasthouden van water op de hooggelegen gebieden. Het betreffende projectgebied is het hoogstgelegen gebied van de gemeente en functioneert nu al gedeeltelijk als waterinzijgingsgebied.
Bijdrage aan IBP VP-doelen van de proeftuin Troprijt/Kroonvennen:
Gevraagde ondersteuning vanuit IBP VP:
Hoofdstuk 4 Financiële uitwerking
Gezamenlijk gebiedsgericht dynamisch programmeren
De uitvoeringsagenda en de allocatie van middelen aan projecten is dynamisch. Dit noemen wij ‘dynamisch programmeren’. Bij het dynamisch programmeren vind je elkaar op de inhoud en richting (attractieve gezamenlijke agenda), zet je inhoud om in meerdere projecten en maak je projecten ‘uitvoeringsgereed’. Op het moment dat er nieuw geld komt voor het programma volg je een afgesproken proces om tot een allocatie van geld aan de projecten te komen en kan tot (verder) uitvoeren van die projecten worden overgegaan.
Het dynamisch programmeren werkt daarmee omgekeerd aan ‘potjes najagen’. ‘Potjes najagen’ gaat ervanuit dat partijen elkaar pas opzoeken als er geld is. ‘Potjes najagen’ heeft (o.a.) het risico in zich van ongecoördineerde ad hoc samenwerking, onsamenhangende projecten en dubbelingen.
Partners kunnen richting elkaar comfort creëren door zich uit te spreken over de richting van toekomstige investeringsbedragen. Hetzij in kwalitatieve zin, hetzij in kwantitatieve zin door het opnemen van concrete reserveringen. De invulling van de bedragen kan dan later volgen.
Om het dynamisch programmeren goed zijn werk te kunnen laten doen is het van groot belang om hiervoor bekendheid en draagvlak te creëren. We organiseren daarom bijeenkomsten met de vier overheden en anderen waar het principe van dynamische programmeren aan de orde komt. En een aantal themagerichte bijeenkomsten over gebiedsgericht werken, grondstrategie, koppelen van instrumenten en gezamenlijke inzet van € en FTE’s. In het gebied lopen tal van initiatieven die bijdragen aan de aanpak van de problematiek. Gedreven door beleidsontwikkelingen op rijks, provinciaal, lokaal niveau, maar zeker ook vanuit innovatiekracht van ondernemers maar ook door de huidige problematiek en urgenties in de intensieve veehouderij. Specifiek voor dit gebied is dat er een sterk regionaal netwerk is (met oa gemeenten en het waterschap) dat het voortouw neemt op deze thema’s.
We kiezen voor de aanpak zoals weergegeven in onderstaand schema. We zien twee urgenties voor dit gebied, zoals beschreven in hoofdstuk 1, deze zijn in de figuur aangegeven in donkerrood. Dit is belangrijkste input voor zowel het samenwerken en opschalen op drie verschillende niveaus (donkerblauw) als de verschillende proeftuinen (groen). De urgenties zijn hiervoor de inhoudelijke lijm. De beschreven aanpak in hoofdstuk 2 en 3 zijn daarom parallelle sporen, die onderling met elkaar verweven zijn. Hierbij is het belangrijk om bij de verschillende innovaties en/of pilots in beeld te krijgen of het mogelijk is om de pilot of innovatie op grotere schaal uit te rollen. Vervolgens kan er gekeken worden wat er voor dat opschalen nodig is van onder andere de vier overheden. Voor de proeftuinen wordt gekeken hoe indien gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheid samen optrekken, belemmeringen kunnen worden weggenomen. De kennis die wordt opgedaan wordt breed verspreid. Daarnaast moeten het gebied Zuidoostelijke zandgronden natuurlijk in een breder perspectief plaatsen en ook zorgen dat we blijven leren en afstemmen met andere (IBP VP)-gebieden en proeftuinen.
FIGUUR 6. SCHEMA ACTIEPROGRAMMA
Om de ambities in het actieprogramma waar te kunnen maken is er naast een goede samenwerking ook financiering benodigd. Als samenwerkende overheden zorgen we dat het actieprogramma wordt ge(co)financierd. Eén van de financieringsbronnen is de €40 m rijksbijdrage uit de envelop ‘natuur en waterkwaliteit’. Daarnaast dragen andere betrokken overheden op verschillende manieren bij. De beide provincies zorgen voor een bedrag aan cofinanciering en er zit cofinanciering vanuit verschillende partijen in de proeftuinen. In de paragraaf cofinanciering zal dit verder worden toegelicht.
Interbestuurlijke samenwerking
Bij interbestuurlijke samenwerking is het van belang dat in eerste instantie overheden, maar maatschappelijke organisaties, elkaar weten te vinden. Voor het samenwerken op verschillende niveaus zijn is in onderstaande tabel een indicatie van de kosten opgenomen. Natuurlijk is samenwerking altijd een middel om inhoudelijke opgaves en doelen te bereiken.
TABEL 1 FINANCIELE INDICATIEN INTERBESTUURLIJKE SAMENWERKING
Beleidstrajecten delen, verdiepen en opschalen en samen optrekken met maatschappelijke organisaties |
||
Gebiedservaring delen en versterken en manier van werken uitwisselen (bvb dynamisch programmeren) |
||
Voor de proeftuinen wordt gekeken hoe vanuit de samenwerking van gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheid samen optrekken, belemmeringen kunnen worden weggenomen. De kennis die wordt opgedaan wordt breed verspreid. Als samenwerkende overheden willen we aan de slag met de in hoofdstuk 2 genoemde drie deelrichtingen om te zorgen dat het actieprogramma vorm krijgt. In de tabel hieronder is de totale begroting van de proeftuinen en de vraag aan IBP VP te zien. In de laatste paragrafen van dit actieprogramma wordt de financiering van de separate proeftuinen verder toegelicht.
Tabel 2. Totaal gevraagde cofinanciering proeftuinen
Beide provincies kunnen toezeggingen doen voor cofinanciering in 2019. De provincie Noord-Brabant kan in 2019 maximaal €350.000 labelen aan het actieprogramma. Bij de provincie Limburg gaat dit om maximaal €200.000. De voorwaarde hierbij is wel dat deze bijdragen ook daadwerkelijk in 2019 worden besteed. Beide provincies zijn voornemens om ook de overige jaren het actieprogramma te cofinancieren, maar kunnen niet vooruitlopen op de coalitieonderhandelingen. Er is veel commitment van de betrokken overheden, die bereid zijn om de looptijd van dit actieprogramma voldoende capaciteit beschikbaar te stellen. De cofinancierig van de provincies kan onder meer worden ingezet op het onderdeel verbeteren van bestuurlijke samenwerking. Op het onderdeel mest binnen het verbeteren van de bestuurlijke samenwerking (€150.000, zie tabel 1) zit al cofinanciering van de regio Noordoost Brabant en de provincie Noord-Brabant.
De proeftuinen zijn vrijwel geheel gecofinancierd. De cofinanciering van de IBP VP bijdrage (€1.570.000 mln) in Agroproeftuin de Peel is geborgd vanuit de begroting van de regio Noordoost Brabant, de begroting van AgriFood Capital, projectbijdrage van waterschap Aa en Maas, projectbijdragen van de Provincie Noord-Brabant en betrokken ondernemers bij projecten in voorbereiding en uitvoering.
De financiering voor het Living Lab Vredepeel bestaat voor het grootste gedeelte uit fysieke investeringen, die deels met financiering zijn geborgd vanuit publieke en private partijen. Er wordt vanuit IBP VP €1 mln cofinanciering gevraagd op het ontwikkelen van kennis en op proceskosten rondom de investeringen (in totaal €1.670.000). Het deel van de financiering is nog niet geborgd, hiervoor wordt cofinanciering gezocht bij provincie Limburg, gemeente, waterschap en private partijen.
De cofinanciering voor de Proeftuin Levende Beerze (sec) (€17 mln) is meer dan geborgd door de reeds beschikbare middelen in de onderliggende projecten. De cofinanciering is afkomstig van alle betrokken organisaties: provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel, gemeente Eersel, gemeente Oirschot e.a. Ook voor de uitrol van de proeftuin Levende Beerze in de hele Kempen is cofinanciering beschikbaar, maar omdat hier nog geen vastgelegde afspraken onder liggen is dit nog niet concreet in beeld te brengen.
De cofinanciering van innovatiepark de Vlier is geborgd, door onder andere de gemeente Deurne.
De financiering voor proeftuin Toprijt/Kroonvennen wordt gedragen door windmolenpark Pals en komt voor een deel vanuit het GOB (groenontwikkelfonds Brabant).
De AgroProeftuin de Peel vormt een belangrijk onderdeel in de (door)ontwikkeling van een agrofood ecosysteem in Noordoost-Brabant dat de gehele voedselketen behelst. Naast het primaire proefgebied in de Peel gaat het om schakels in de keten op locaties daaromheen, zoals bijvoorbeeld de Verspillingsfabriek in Veghel, een Ontwikkel- en expertisecentrum voor duurzame eiwitten op een nog nader te bepalen locatie en relevante Talent- en Ondernemerschapsontwikkeling in de gehele regio. De totaal beoogde programmabegroting in de periode 2019-2023 is vooralsnog geraamd op €54mln. Deze begroting bestaat uit zowel proceskosten, projectontwikkeling/-uitvoering en investeringskosten op de drie inhoudelijke sporen zoals ook in hoofdstuk 3 toegelicht. Binnen alle drie deze sporen zitten onderdelen die aansluiten bij de doelstellingen van het IBP en in dit projectplan gestelde doelen voor de zuidoostelijke zandgronden, deze zijn groen gemarkeerd.
TABEL 3. DE DRIE SPOREN VAN AGROPROEFTUIN DE PEEL
Gebiedsfonds integrale gebiedsaanpak (o.a. uitbreiding en herstel fysieke omgeving en proeflocaties kringlooplandbouw ) |
|
De in de volgende tabel uiteengezette investeringen binnen de IBP VP aanvraag vallen onder de tabel hierboven groen gemarkeerde onderdelen. We vragen het IBP voornamelijk bij te dragen aan projectontwikkeling en uitvoering. De grote investeringskosten voor bijvoorbeeld stalsystemen en mestbewerking, maar ook natuurontwikkeling laten we buiten beschouwing. We zetten daarvoor in op andere (rijks)stromen/ middelen.
TABEL 4. BESCHIKBARE COFINANCIERING
Zowel de provincie Noord-Brabant, samenwerkende overheden (gemeenten en waterschap), het onderwijs en ondernemers in de regio Noordoost Brabant dragen substantieel bij aan de realisering van de doelen in de proeftuin. De cofinanciering van de IBP VP bijdrage is geborgd vanuit de begroting van de regio Noordoost Brabant, de begroting van AgriFood Capital, projectbijdrage van waterschap Aa en Maas, projectbijdragen van de Provincie Noord-Brabant en betrokken ondernemers bij projecten in voorbereiding en uitvoering.
Daarnaast zijn ook de investeringskosten voor nieuwe natuur geborgd vanuit het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB), gemeenten en waterschap Aa en Maas.
De totale investering, op de vijf genoemde innovaties uit hoofdstuk 3.2 bedraagt €26 miljoen, waarvan het grootste deel fysieke investeringen zijn. Van de 26 mln wordt €1.670.000 ingezet op het ontwikkelen van kennis en op proceskosten rondom de investeringen (zie onderstaande tabel voor verdere financiële toelichting), hiervoor wordt een bijdrage van 1 mln gevraagd vanuit het IBP VP.
De samenwerkende overheden investeren veel geld in de gebiedsurgenties. Voor het uitbreidingsvoorstel NNB is het provinciaal Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) van kracht. Hierin zijn grond en middelen voor NNB-realisatie ondergebracht en concrete projecten kunnen worden ingediend. In geval van realisatie van Rijks EHS zal 85% vanuit het fonds betaald worden, bij Provinciale EHS is het subsidie aandeel 50%. Bij verkoop van overheidsgronden aan particulieren die de gronden willen beheren als natuur geldt een beginsel van gelijkberechtiging. Brabants Landschap heeft toegezegd Rijks-NNB in eigendom te willen nemen en 15% uit eigen middelen te financieren. Bij realisatie van de provinciale NNB dient het resterende deel (50%) door derden te worden gefinancierd.
Vanuit het IBP vragen we voor de komende 3 jaar 3 miljoen euro: €1.080.000 voor de Proeftuin Levende Beerze (sec) en €1.920.000voor de uitrol van Levende Beerze in de (hele) Kempen. Zie de tabellen met toelichting hieronder. In algemene zin is de IBP VP bijdrage bedoeld om als overheden het organiseren van de lokale participatie te kunnen faciliteren om de transitie van het gebied vanuit De Levende Beerze op gang te brengen. Een globale indicatie van de totale omvang van de IBP VP aanvraag uit De Kempen (dus Levende Beerze en uitrol in de hele Kempen) is 20 miljoen euro. De gevraagde bijdrage is dan 15 % van het totaal.
TABEL 5. FINANCIERING PROEFTUIN LEVENDE BEERZE (SEC)
TABEL 6. FINANCIERING UITROL VAN DE PROEFTUIN LEVENDE BEERZE IN DE KEMPEN
In de onderstaande tabel wordt de (co)financiering van innovatiepark de Vlier toegelicht. De financiering van deze proeftuin, naast de vraag aan IBP VP is geborgd, onder andere met middelen vanuit de gemeente Deurne.
De gemeente Bladel neemt de realisatie van deze gebiedsontwikkeling op zich. De uitvoering wordt samen met agrariërs en de initiatiefnemer voor windpark de Pals opgepakt. Hierbij krijgen andere betrokken partijen, zoals agrariërs, natuurorganisaties, het nabijgelegen landgoed en Waterschap de Dommel de kans om mee te denken.
De kosten zullen voornamelijk bestaan uit de aankoop en inrichting van (voormalig) landbouwpercelen. Deze kavels worden omgezet naar natuurdoeltypen N12.02 (Kruiden en faunarijk grasland) of N11.01 (Droog schraalland).
De kosten worden deels begroot vanuit de winst van windpark de Pals. Er wordt ook aanspraak gemaakt op het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB). Er blijft dan een bedrag over van afgerond €500.000 waarvoor subsidie aangevraagd wordt vanuit IBP Vitaal Platteland. De uiteindelijke kostenraming is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van grondprijzen en zou daarom ook hoger uit kunnen vallen.
TABEL 8. FINANCIERING PROEFTUIN TROPRIJT/KROONVENNEN
De Provincie Noord-Brabant moet goedkeuring verlenen voor de uiteindelijke begroting, in verband met de besteding van compensatiebedragen vanuit de windmolens.
Bijlage 2 behorende bij artikel 9 en artikel 10 van de Bijdrageregeling interbestuurlijk programma Zuidoostelijke zandgronden Limburg Noord-Brabant
Bijlage 3 behorende bij artikel 1 van de Bijdrageregeling interbestuurlijk programma Zuidoostelijke zandgronden Limburg Noord-Brabant
Toelichting behorende bij de Bijdrageregeling interbestuurlijk programma zuidoostelijke zandgronden Limburg Noord-Brabant
Door de transitie van het buitengebied in Noord-Brabant en Limburg is een aantal urgente maatschappelijke opgaven ontstaan die een gezamenlijke aanpak vragen van alle betrokken overheden. Het Rijk heeft hiertoe het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland opgesteld. De integrale aanpak voor natuur, landbouw en kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied is hierin samengebracht. Eén van de gebieden betreft de Zuidoostelijke zandgronden. Het opgestelde actieprogramma voor dit gebied beoogt om in verscheidene proeftuinen te experimenteren met nieuwe oplossingsrichtingen. De bijdrageregeling maakt het mogelijk om een financiële bijdrage te leveren aan de verschillende projecten.
Het juridisch kader van deze bijdragen wordt gevormd door de Algemene bijdrageverordening en deze bijdrageregeling. Provinciale Staten hebben in artikel 2 van de Algemene bijdrageverordening Noord-Brabant aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels in de vorm van bijdrageregelingen vast te stellen voor het verstrekken van bijdragen op diverse beleidsterreinen. Voorwaarde is dat de ontvangers uitsluitend publiekrechtelijk rechtspersonen zijn.
In deze bijdrageregeling met betrekking tot de Zuidoostelijke zandgronden is maatwerk voor de specifieke doelgroep en de te verstrekken bijdragen vastgelegd, zodat Gedeputeerde Staten over een snel en flexibel instrumentarium beschikken.
Onder a Gemeente ‘s-Hertogenbosch
De gemeente ’s-Hertogenbosch is de penvoerder van de regio Noordoost Brabant.
Artikel 4 Vereisten voor een bijdrage
Onder a Binnen het werkgebied van de Zuidoostelijke zandgronden
Omdat de Zuidoostelijke zandgronden ook deels in de provincie Limburg zijn gelegen, komen de projecten en de kennis en ervaring die wordt opgedaan op de zandgronden uiteraard ook ten goede aan de provincie Limburg.
Het kan zo zijn dat het project wordt uitgevoerd op het grondgebied van de provincie Limburg, maar omdat het om dezelfde zandgronden gaat, komen de projecten en de opgedane kennis en ervaring op de zandgronden toch ten goede aan de provincie Noord-Brabant.
Het monitoringsplan is alleen verplicht indien er sprake is van een te verwachte stikstofreductie binnen het project. Het monitoringsplan bevat een omschrijving hoe de stikstofreductie in beeld wordt gebracht en wordt bijgehouden gedurende de loop van het project. Het monitoringsplan is vormvrij en mag ook een paragraaf in het projectplan zijn.
Een van de doelen van het actieprogramma is om kennis te delen en van elkaar te leren binnen de Zuidoostelijk zandgronden en met andere gebieden in het landelijk programma Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland. In het communicatieplan dienen proeftuinen aan te geven hoe ze alle kennis gaan borgen, welke kennis zij verwachten te kunnen delen met andere proeftuinen en andere partijen en op welke wijze, maar ook welke vragen zij hebben aan andere proeftuinen. Het communicatieplan is vormvrij en mag ook een paragraaf in het projectplan zijn.
Artikel 11 Verplichtingen van de bijdrageontvanger
Indien de bijdrageaanvrager in deze regeling niet de eindbegunstigde is van de bijdrage dient hij er uiteraard zorg voor te dragen dat aan de Europese regels voor staatssteun wordt voldaan. Deze verplichting geldt reeds rechtstreeks op basis van het Europese recht en is derhalve niet als verplichting opgenomen in artikel 11.
De bijdrageontvanger heeft de verplichting tot instandhouding van het project of de activiteiten, tenzij Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat ontheffing van deze verplichting gerechtvaardigd is. De verplichting houdt in dat de bijdrageontvanger deugdelijk beheer en onderhoud moet voeren en de activiteit geen belangrijke wijzigingen mag ondergaan die raken aan de aard of uitvoeringsvoorwaarden van die activiteit. De instandhoudingsplicht geldt tot en met 5 jaar na vaststelling van de bijdrage. Tijdens de instandhoudingsplicht hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid een controlebezoek te houden om te beoordelen of de instandhoudingsverplichting wordt nageleefd. Bij het uitvoeren van proeftuinen en experimenten is er een mogelijkheid dat het experiment mislukt of gaandeweg bijgesteld moet worden. In dat geval kan de bijdrageontvanger tijdig een verzoek om ontheffing van deze verplichting indienen bij Gedeputeerde Staten.
Onder h Wijzigen rechtstoestand
De rechtstoestand van zaken die met een provinciale bijdrage tot stand zijn gekomen dient dus in principe 5 jaar onveranderd te blijven, tenzij Gedeputeerde Staten menen dat ontheffing van deze verplichting gerechtvaardigd is. De benodigde ontheffing van Gedeputeerde Staten betreft alle zaken, zowel roerende als onroerende. Bij roerende zaken gaat het om alle verplaatsbare zaken, bijvoorbeeld inventaris of bouwstoffen, maar ook zonnepanelen die zonder veel schade gedemonteerd kunnen worden. Onroerende zaken zijn gebouwen of werken die duurzaam met de grond zijn verbonden, bijvoorbeeld woningen, een brug, sporthal of winkelpanden, maar ook grond, delfstoffen en beplanting. De juridische toestand van onroerende zaken, zoals welke zakelijke rechten in de vorm van eigendom, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, vruchtgebruik, appartementsrecht, pand of hypotheek erop rusten, is opgenomen in het Kadaster.
Het voortgangsverslag is vormvrij.
De verantwoording vindt plaats op basis van een bestuursverklaring van de bijdrageontvanger over het totaal van kosten en baten van de prestatie. Hiervoor maakt de bijdrageontvanger gebruik van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestuursverklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten. Het gaat daarbij om een globaal overzicht waaruit blijkt dat de gefinancierde activiteit heeft plaatsgevonden met daaraan verbonden kosten; dus geen gedetailleerde kostenverantwoording. Een volledige en diepgaande prestatieverantwoording is dus ook niet nodig. Volstaan kan worden met een beknopte toelichting op de prestatie.
De opgave van de gerealiseerde baten en lasten leidt tot het totale bijdragebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Als de kosten lager zijn dan begroot, wordt de bijdrage lager vastgesteld en eventueel teruggevorderd. Als de kosten hoger uitvallen, wordt ten hoogste het maximaal verleende bijdragebedrag uitgekeerd. Als de activiteiten niet volledig zijn uitgevoerd maar het bedrag wel is besteed, is het aan Gedeputeerde Staten of het gehele bijdragebedrag wordt uitgekeerd.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2020-4593.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.