Besluit tot wijziging van Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 vanwege de uitbraak van COVID-19

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

 

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 26 mei 2020, met het besluitnummer PZH-2020-738366952;

 

Gelet op Artikel 143 en 145 van de Provinciewet en artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluiten:

Vast te stellen de wijziging van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.

Artikel I  

De Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 8, derde lid, komt te luiden:

  • 3.

    Gedeputeerde Staten houden een registratie bij van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking door de subsidieontvanger, waarin in ieder geval wordt geregistreerd: een beschrijving van het geconstateerde misbruik of oneigenlijk gebruik bij de subsidieverstrekking en de reden van registratie.

     

B.

 

In artikel 26, vierde lid, wordt ‘vierde lid’ vervangen door ‘derde lid’.

 

C.

 

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 38a. Afwijkingsbevoegdheid in verband met COVID-19

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van deze verordening en de regels bedoeld in artikel 3, tweede lid, indien de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel kunnen worden uitgevoerd als gevolg van de uitbraak van COVID-19 of als gevolg van de maatregelen in het kader van deze uitbraak.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de afwijkingsbevoegdheid bedoeld in het eerste lid uitsluitend toepassen voor:

    • a.

      het vergoeden van gemaakte kosten voor subsidiabele activiteiten in het geval de prestatie niet of niet geheel kan worden geleverd, voor zover de activiteit of prestatie niet kan worden uitgesteld;

    • b.

      bepalingen over uitvoerings- en realisatietermijnen;

    • c.

      bepalingen over bevoorschotting, indien inzichtelijk kan worden gemaakt dat de activiteit waarvoor subsidie wordt verstrekt doorgang kan vinden;

    • d.

      bepalingen over minimale subsidiehoogte;

    • e.

      bepalingen over verantwoordingsvereisten voor subsidies verstrekt op grond van artikel 17, derde of vierde lid.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid wordt de afwijkingsbevoegdheid bedoeld in het eerste lid in ieder geval niet toegepast voor het afwijken van bepalingen over de absolute maximale subsidiehoogte en aanvraagtermijnen.

  • 4.

    Om voor vergoeding van de gemaakte kosten voor subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in lid 2, onderdeel a, in aanmerking te komen maakt de subsidieontvanger aannemelijk:

    • a.

      dat de activiteiten niet kunnen worden uitgevoerd of de prestatie niet kan worden gerealiseerd als gevolg van de uitbraak van COVID-19 of maatregelen ter bestrijding van COVID-19;

    • b.

      dat de activiteit niet op een later tijdstip kan worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten gemaakt zijn voor de uitgevoerde activiteiten en overlegt hiervan een financieel verslag.

Artikel II  

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin deze verordening wordt geplaatst.

Den Haag, 1 juli 2020

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

griffier,

voorzitter,

Toelichting  

ALGEMEEN

Als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen van het kabinet, zijn er op verschillende terreinen problemen ontstaan bij het uitvoeren van gesubsidieerde activiteiten. Het is voorzienbaar dat deze problemen zich voorlopig zullen blijven voordoen. De meest voorkomende problemen bevinden zich op het terrein van vertraging in uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en het niet of niet geheel kunnen uitvoeren van gesubsidieerde activiteiten.

 

De provincie wil subsidieontvangers die met vertraging of afstel van hun activiteiten vanwege de uitbraak van COVID-19 en de daaromtrent genomen maatregelen te maken krijgen, zoveel mogelijk tegemoetkomen. Binnen de bestaande verordening en subsidieregelingen is het niet altijd mogelijk om de beschikkingen zodanig aan te passen dat deze zaken worden opgelost. Daarom wordt met de invoeging van artikel 38a in de verordening de mogelijkheid geschapen om voor de meest voorkomende problemen een snelle oplossing te kunnen bieden.

 

Naast de afwijkingsmogelijkheid in verband met COVID-19, is een klein aantal wijzigingen van ondergeschikte aard opgenomen.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel I

  • A.

    A. De terminologie is in overeenstemming gebracht met de terminologie van de in 2016 opnieuw ingevoerde Beleidsregel ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidieverstrekking.

  • B.

    Artikel 38a biedt Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen in deze verordening en de hierop gebaseerde subsidieregelingen indien, als gevolg van de uitbraak van COVID-19 of de maatregelen die als gevolg daarvan zijn genomen, activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt niet, niet binnen de in de beschikking of subsidieregeling voorgeschreven termijn of niet geheel kunnen worden uitgevoerd. Dit betekent dat er een verband moet zijn tussen het niet, niet tijdig of niet geheel kunnen uitvoeren van de activiteiten en de coronacrisis.

Het tweede lid beschrijft in welke gevallen de in het eerste lid omschreven afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast.

  • a.

    Indien de activiteit niet meer kan worden uitgevoerd en er wel kosten zijn gemaakt dan kunnen deze kosten toch worden vergoed, uiteraard enkel indien dit mogelijk is binnen de geldende wettelijke kaders, waaronder de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • b.

    Indien de activiteit niet kan worden uitgevoerd binnen de in een regeling gestelde termijn, dan kan op grond van deze bepaling de looptijd worden verlengd.

  • c.

    Deze bepaling maakt het mogelijk om hogere bevoorschottingspercentages te verlenen dan mogelijk is op grond van een subsidieregeling. Hierbij moet de subsidieontvanger wel inzichtelijk kunnen maken dat de activiteit doorgang kan vinden.

  • d.

    Indien op grond van onderdeel a een activiteit niet of niet geheel kan worden uitgevoerd en op grond daarvan vindt aanpassing van de maximale subsidie plaats, waarbij het subsidiebedrag onder een in een subsidieregeling bepaald minimum zou komen, leidt toepassing van dit artikel ertoe dat de subsidie toch kan worden aangepast naar dit bedrag onder het minimum zoals bepaald in de subsidieregeling.

  • e.

    Voor subsidies die zijn verstrekt op grond van het eerste en tweede USK-arrangement is in de regel geen kostenoverzicht vereist en dit kan op grond van artikel 21, eerste lid, ook niet worden gevraagd van de subsidieontvanger. Indien de subsidieontvanger zijn gemaakte kosten toch vergoed wil zien, is een kostenoverzicht noodzakelijk om te kunnen bepalen welke activiteiten zijn uitgevoerd en welke kosten daarbij horen. Deze bepaling maakt het vragen van een kostenoverzicht mogelijk.

In het derde lid is bepaald dat afwijken van bepalingen over het maximaal te verstrekken subsidiebedrag op grond van dit artikel niet mogelijk is. Indien moet worden afgeweken van de in een subsidieregeling opgenomen aanvraagperiode, dan moet de subsidieregeling worden aangepast, zodat dit voor alle potentiële indieners kenbaar is.

 

In het vierde lid is bepaald dat om van de afwijkingsbevoegdheid genoemd in het tweede lid, onderdeel a, gebruik te kunnen maken de subsidieontvanger dient te kunnen aantonen dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is als gevolg van de coronacrisis. Ook moet worden aangetoond dat uitvoeren van de activiteit op een later tijdstip niet mogelijk is. Daarnaast dient hij te kunnen aantonen welke activiteiten wel zijn uitgevoerd en welke kosten hiervoor zijn gemaakt.

 

Naar boven