30e wijziging Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Bekendmaking van het besluit van 23 juni 2020- zaaknummer 2020-007863 tot wijziging van een regeling

 

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

 

Besluiten

vast te stellen de 30e wijziging van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Artikel I  

De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 worden als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 3.1.1, onderdeel d, wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.

 

B

In het opschrift van paragraaf 3.6 wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.

 

C

Artikel 3.6.1 komt te luiden:

Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het selecteren van bodemgegevens en het invoeren daarvan in een digitaal bodeminformatiesysteem.

 

D

In artikel 3.6.2 wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.

 

E

Artikel 3.6.4 komt te luiden:

Artikel 3.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1 bedraagt € 7500.

 

F

Artikel 3.6.5 vervalt.

 

G

Artikel 3.7.1 komt te luiden:

Artikel 3.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.

 

H

Artikel 3.7.2 komt te luiden:

Artikel 3.7.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.

 

I

Artikel 3.7.3 komt te luiden:

Artikel 3.7.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1 komen niet in aanmerking de kosten van wettelijk verplicht bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en, na inwerkingtreding, de Omgevingswet.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.5, onderdeel h, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekkosten voor de niet genormeerde stoffen.

J

Artikel 3.7.5 komt te luiden:

Artikel 3.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie als bedoeld in 3.7.1 bedraagt € 10.000.

 

K

Paragraaf 3.11 komt te luiden:

 

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

 

Artikel 3.11.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      duurzaam energiebedrijf: een onderneming voor de productie van windenergie en zonne-energie;

    • b.

      windpark: een of meerdere windmolens die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen en die een totaal gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 5 MW;

    • c.

      zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een totaal vermogen van ten minste 1 MW.

  • 2.

    Artikel 3.1.1, aanhef en onder g, is niet van toepassing.

Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding van een windpark of een zonnepark.

 

Artikel 3.11.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden en een positief bedrijfseconomisch resultaat verwacht wordt binnen een termijn van drie jaren na het in gebruik nemen ervan;

    • c.

      natuurlijke personen direct of indirect ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • d.

      de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren.

  • 2.

    Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.

Artikel 3.11.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan duurzame energiebedrijven waarbij ten minste 50 natuurlijke personen door middel van lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze bij het duurzame energiebedrijf zijn aangesloten en die wonen op afzonderlijke adressen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt aan een onderneming die voor ten minste 50% in eigendom is van een duurzaam energiebedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.11.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal het bedrag dat wordt berekend naar rato van het aandeel dat de natuurlijke personen direct of indirect gezamenlijk hebben in het vermogen van de aanvrager.

  • 3.

    De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijf jaar en een rente van 3% per jaar. De subsidieontvanger is verplicht de geldlening terug te betalen, vermeerderd met de rente.

  • 4.

    Als blijkt dat het windpark of het zonnepark niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan besluiten Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger tot het intrekken van de verplichting tot terugbetaling van de lening en de rente.

Artikel 3.11.6 Aanvraag

  • 1.

    Als de voorbereiding van een zonnepark of windpark in fasen gebeurt, kunnen voor elke fase afzonderlijke aanvragen worden ingediend. De som van alle subsidies voor afzonderlijke aanvragen gaat het maximum van artikel 3.11.5, eerste lid, niet te boven.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      informatie waaruit blijkt dat het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      informatie waaruit blijkt dat de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden;

    • c.

      een onderbouwde prognose van het bedrijfseconomische resultaat in de vijf jaren na het in gebruik nemen van het windpark of het zonnepark;

    • d.

      informatie waaruit blijkt dat de natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3.11.3, eerste lid onder c, ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • e.

      informatie waaruit blijkt dat de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren.

Artikel 3.11.7 Voorwaarde

De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 3.11.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.

 

L

Artikel 4.1.1. wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Artikel 4.1.1, onderdeel x, vervalt.

  • 2.

    Onder verlettering van onderdeel c tot en met vv naar d tot en met ww, wordt na onderdeel b een nieuwe onderdeel ingevoegd, luidende:

    • c.

      agrarisch leefgebied: in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd

M

Paragraaf 4.2 komt te luiden:

 

Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit

 

Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen;

  • c.

    het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen;

  • d.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied; of

  • e.

    burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap.

Artikel 4.2.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie voor het biodiversiteitsplan wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

    • a.

      de in het gebied voorkomende planten en dieren;

    • b.

      de in het gebied gewenste planten en dieren;

    • c.

      het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

    • d.

      natuurinclusief bouwen en vergunnen;

    • e.

      het inrichten en beheren van openbaar groen en bermen; en

    • f.

      het betrekken van inwoners bij biodiversiteit.

  • 2.

    Subsidie voor maatregelen die de biodiversiteit verhogen wordt alleen verstrekt als in het projectplan wordt onderbouwd dat de maatregelen het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse soorten mogelijk maakt of verbetert.

  • 3.

    Subsidie voor het aanleggen van groenblauwe landschapselementen wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het landschapsbeheertypen uit bijlage 1 Index landschap bij de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 betreft;

    • b.

      in een projectplan wordt onderbouwd dat de aanleg bijdraagt aan het gemeentelijk biodiversiteitsplan of landschapsontwikkelingsplan.

  • 4.

    Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de maatregel niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het bedrijf;

    • b.

      de maatregel bijdraagt aan de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer; en

    • c.

      de maatregel wordt uitgevoerd op een perceel waarvoor subsidie op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 is aangevraagd.

Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    ambtelijke inzet;

  • b.

    projectleiding en coördinatie, als een gemeente de aanvrager is;

  • c.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • d.

    inkomstenderving; en

  • e.

    het verwijderen van drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 4.2.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel a, wordt alleen verstrekt aan een gemeente.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c of e, wordt alleen verstrekt aan:

    • a.

      een gemeente; of

    • b.

      een eigenaar van een bos of landgoed.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, wordt alleen verstrekt aan een agrarisch collectief.

  • 4.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, kan subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b of c, ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 5.

    Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c, of e, bedraagt:

    • a.

      75% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die:

      • i.

        worden uitgevoerd binnen de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen; en

      • ii.

        worden aangevraagd door een gemeente;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die:

      • i.

        worden uitgevoerd buiten de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen; en

      • ii.

        worden aangevraagd door een gemeente;

    • c.

      75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c of e, bedraagt:

    • a.

      als deze wordt aangevraagd door een gemeente minimaal € 25.000 en maximaal € 200.000.

    • b.

      als deze wordt aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed minimaal € 7.500 en maximaal € 200.000.

  • 4.

    De kosten voor het maken van een inrichtingsplan voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, bedragen maximaal € 500 per inrichtingsplan.

  • 5.

    De kosten voor projectleiding of coördinatie voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, bedraagt maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

  • 6.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, bedraagt 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 8.000 per hectare leefgebied.

  • 7.

    De kosten voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, bedragen:

    • a.

      maximaal € 1.500 per advies;

    • b.

      gezamenlijk maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 4.2.6 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, wordt geweigerd voor zover de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd binnen:

  • a.

    het Gelders natuurnetwerk;

  • b.

    een berm;

  • c.

    een bedrijventerrein;

  • d.

    een woningbouwlocatie; of

  • e.

    de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

Artikel 4.2.7 Verplichtingen

  • 1.

    De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b of c, is verplicht inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken.

  • 2.

    Landschapselementen die worden aangelegd worden tenminste 10 jaar in stand gehouden.

Artikel 4.2.8 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d en e, die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector wordt alleen verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 14 of 21 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening. In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1 onderdeel b en c slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9”

 

N

Paragraaf 4.10 vervalt.

 

O

Na paragraaf 4.17 wordt een paragraaf toegevoegd, die luidt:

 

Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven

 

Artikel 4.18.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • 1.

    het plaatsen van een nieuwe vaste afrastering of het uitbreiden of aanpassen van een bestaande vaste afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven; of

  • 2.

    het aanschaffen van een verplaatsbare afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven.

Artikel 4.18.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 wordt alleen verstrekt als:

  • 1.

    de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt in een door Gedeputeerde Staten aangewezen leefgebied van wolven;

  • 2.

    de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering is aangeschaft na publicatie van de aanwijzing van het leefgebied van wolven door Gedeputeerde Staten; en

  • 3.

    de gehele afrastering voldoet aan de eisen die de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland hiervoor heeft vastgesteld in een schadepreventieplan.

Artikel 4.18.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen kosten voor activiteiten, als bedoeld in artikel 4.18.1, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.5, onder h, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.18.4 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan een schapen- of geitenhouder die in het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren staat geregistreerd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.18.5 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in elk geval:

    • a.

      een fotoverslag van de gehele afrastering;

    • b.

      een verklaring dat is voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 4.18.2; en

    • c.

      het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november;

      • i.

        in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven; en

      • ii.

        in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag.

  • 2.

    De aanvraag om subsidie voor een vaste afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid, ook:

    • a.

      een kaart waarop is aangegeven waar de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast; en

    • b.

      de totale lengte in meters van de afrastering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    De aanvraag om subsidie voor een verplaatsbare afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid, ook een kaart waarop is aangegeven op welke percelen in het aangewezen leefgebied van wolven de afrastering wordt gebruikt.

  • 4.

    In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag ingediend na uitvoering van de subsidiabele activiteit.

Artikel 4.18.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een vaste afrastering bedraagt;

    • a.

      € 500,-; en

    • b.

      € 3,- per strekkende meter afrastering met een maximum van € 100,- per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor een verplaatsbare afrastering bedraagt:

    • a.

      € 30,- per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag; en

    • b.

      € 4.000,- als:

      • i.

        de verplaatsbare afrastering een afrastering met draden is;

      • ii.

        ook een automatisch draadoprolsysteem is aangeschaft; en

      • iii.

        de verplaatsbare afrastering op moment van indienen van de aanvraag wordt gebruikt voor minimaal 100 schapen en geiten.

  • 3.

    Als het aantal als bedoeld in artikel 4.18.5, eerste lid onder c, onder i, lager is dan het aantal in artikel 4.18.5, eerste lid, onder c, onder ii, dan wordt in afwijking van het eerste en tweede lid, uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten voorafgaand aan de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en derde lid geldt dat bij meerdere aanvragen voor een vaste afrastering door dezelfde aanvrager, de totale subsidie van deze aanvragen niet meer bedraagt dan het maximum zoals bepaald in het derde lid.

  • 5.

    De subsidie bedraagt in totaal maximaal € 20.000 per aanvrager.

  • 6.

    Het gemiddeld aantal schapen en geiten, bedoeld in dit artikel, wordt naar boven afgerond op hele aantallen.

Artikel 4.18.7 Weigeringsgrond

  • 1.

    De subsidie voor een vaste afrastering wordt geweigerd als al eerder een subsidie voor het plaatsen van een vaste afrastering op grond van deze regeling is verleend voor het betreffende perceel.

  • 2.

    De subsidie voor een verplaatsbare afrastering wordt geweigerd als:

    • a.

      aan de aanvrager al eerder een subsidie voor een verplaatsbare afrastering op grond van deze regeling is verstrekt; of

    • b.

      aan dezelfde houder op grond van een andere regeling met hetzelfde doel als deze regeling al eerder subsidie is verstrekt voor een afrastering ter bescherming van één of meerdere zelfde schapen en geiten.

Artikel 4.18.8 Communautair toetsingskader

In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).

 

P

In artikel 5.1.1 vervallen de onderdelen e, h, m en s.

 

Q

Onder vervanging van de puntkomma door een punt in artikel 5.4.2, onder d, vervallen de onderdelen e en f.

 

R

Artikel 5.4.5, lid 1, komt te luiden:

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

S

Onder vernummering van artikel 5.4.7 en 5.4.8 naar 5.4.8 en 5.4.9, wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

5.4.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.

 

T

Artikel 5.6.7, onder c, komt te luiden:

  • c.

    ingeval van lease afschrift van de leaseovereenkomst.

U

Paragraaf 5.8 vervalt.

 

V

Artikel 5.11.3 vervalt.

 

W

Artikel 5.11.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel a komt te luiden:

    • a.

      de aanvrager gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

  • 2.

    Onder vervanging van “; en” door een punt aan het einde van onderdeel d van artikel 5.11.4, vervalt onderdeel e.

X

Het derde lid van artikel 5.11.7 vervalt.

 

Y

Artikel 5.11.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Aan het einde van onderdeel c wordt “; of” vervangen door een punt.

  • 2.

    Onderdeel d vervalt.

Z

Artikel 5.15.3 komt te luiden:

 

Artikel 5.15.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

 

AA

Paragraaf 6.13 komt te luiden:

 

Paragraaf 6.13 Verduurzamen van productielocaties

 

Artikel 6.13.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verduurzamen van een productielocatie.

 

Artikel 6.13.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt indien:

  • a.

    de productie plaatsvindt binnen de vier tegels als bedoeld in de Nieuwe aanpak Circulaire Economie (PS 2019-749);

  • b.

    het verduurzamen plaatsvindt op een slimme manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • i.

      productieprocessen zijn gedigitaliseerd;

    • ii.

      het productieproces digitaal aansluit op overige bedrijfsprocessen;

    • iii.

      de levensduur van productiemiddelen wordt verlengd;

    • iv.

      in het productieproces efficiënt en effectief gebruik wordt gemaakt van de grondstoffen;

  • c.

    het verduurzamen plaatsvindt op een schone manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat bij de realisatie van de productielocatie :

    • i.

      hergebruikte grondstoffen, producten en materialen worden ingezet en

    • ii.

      biobased- grondstoffen, producten en materialen worden ingezet;

  • d.

    het verduurzamen plaatsvindt op een emissiearme manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de emissie van stikstofverbindingen wordt beperkt; en

  • e.

    het verduurzamen van de productielocatie, met inbegrip van het ontwerp ervan, wordt gedemonstreerd aan MKB-ondernemingen, te bepalen op basis van de kwaliteit van de demonstraties en het bereik bij de doelgroep.

Artikel 6.13.3 Beoordelingscriteria

  • 1.

    Aan het verduurzamen van een productielocatie wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 2.

    Voor het criterium “slim “ genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder b, worden maximaal 25 punten toegekend

  • 3.

    Voor het criterium “schoon” genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder c, worden maximaal 25 punten toegekend

  • 4.

    Voor het t criterium emissiearm”, genoemd in artikel 6.13.2, , aanhef en onder d, worden maximaal 25 punten toegekend en

  • 5.

    Voor het onderdeel “demonstratie” genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder e. worden maximaal 25 punten toegekend .

Artikel 6.13.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • 1.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder b een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 2.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder c een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 3.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder d een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 4.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder e een score van minder dan 15 punten wordt toegekend.

Artikel 6.13.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 2.

    De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 1 augustus 2020 tot 17:00 uur op 30 september 2020.

Artikel 6.13.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.13.2 wordt voldaan.

 

Artikel 6.13.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 200.000.

 

Artikel 6.13.7 Verplichtingen

De subsidiabele activiteit is binnen vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

 

BB

Na paragraaf 6.37 wordt een paragraaf ingevoegd die luidt:

 

Paragraaf 6.38 Sportieve inrichting openbare ruimte in relatie met de Wereldkampioenschappen BMX in Arnhem

 

Artikel 6.38.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      WK BMX: het evenement wereldkampioenschappen BMX in Arnhem;

    • b.

      vaste pumptrack: een publiek toegankelijke vaste verharde fietsbaan, geschikt voor het beoefenen van fiets- en skatesporten met BMX-fietsen, mountainbikes, loopfietsen, rolstoelen, inline skates en vergelijkbare middelen;

    • c.

      mobiele pumptrack: een eenvoudig verplaatsbare publiek toegankelijke fietsbaan, geschikt voor het beoefenen van fiets- en skatesporten met BMX-fietsen, mountainbikes, loopfietsen, rolstoelen, inline skates en vergelijkbare middelen.

  • 2.

    Onder het realiseren van een pumptrack wordt begrepen het geheel van de aanleg of de aanschaf, het beheer, het onderhoud en de programmering. Onder programmering wordt begrepen het regelmatig organiseren van activiteiten op de pumptrack.

Artikel 6.38.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het realiseren van een volwaardige, vaste pumptrack met een lengte van tenminste 30 m1 of een oppervlakte van tenminste 500m2; en

  • b.

    het realiseren van een volwaardige, mobiele pumptrack met een lengte van tenminste 30 m1, al dan niet met inbegrip van voertuigen en voorzieningen voor gebruik op de pumptrack.

Artikel 6.38.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie voor een vaste pumptrack wordt verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat hij afspraken heeft gemaakt met de organisator van de WK BMX over de programmatische of publicitaire inpassing van de ingebruikname van de pumptrack in het evenement;

    • b.

      de aanvrager aantoont dat de pumptrack wordt gerealiseerd in een samenwerking met tenminste één organisatie uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of het bedrijfsleven;

    • c.

      de aanvrager aantoont dat de pumptrack wordt aangelegd binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet;

    • d.

      de aanvrager aantoont aan dat gedurende tenminste drie jaar na ingebruikname regelmatig activiteiten op de pumptrack worden georganiseerd;

    • e.

      de pumptrack uiterlijk een maand voor het plaatsvinden van de WK BMX in gebruik wordt genomen; en

    • f.

      de gemeente bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van de pumptrack, voor zover deze is benodigd;

    • g.

      de realisatie van de pumptrack in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

  • 2.

    Subsidie voor een mobiele pumptrack wordt verstrekt als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid onder a, d, e, f en g, met dien verstande dat in afwijking van het bepaalde onder d wordt voorzien in programmering voor tenminste één jaar;

    • b.

      door de aanvrager wordt verklaard dat hij bij de inzet van de pumptrack steeds met tenminste één organisatie als bedoeld in het eerste lid, onder b, zal samenwerken.

Artikel 6.38.4 Aanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag wordt een door partijen ondertekend document overgelegd, waarin de afspraken, bedoeld in artikel 6.38.3, eerste lid onder a, zijn opgenomen.

  • 2.

    Bij de aanvraag voor een vaste pumptrack wordt een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van de pumptrack, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de model-overeenkomst, die hiertoe door Gedeputeerde Staten beschikbaar wordt gesteld.

  • 3.

    Wanneer voor de realisatie van een vaste pumptrack publiekrechtelijke of privaatrechtelijke medewerking van de gemeente nodig is, wordt bij de aanvraag een brief van het gemeentebestuur overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente bereid is deze te verlenen. Dit vereiste geldt niet als de gemeente deel uitmaakt van de samenwerking.

Artikel 6.38.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    voor een vaste pumptrack: € 15.000;

  • b.

    voor een mobiele pumptrack: € 12.5000.

Artikel 6.38.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    als de vaste pumptrack niet kan worden gerealiseerd binnen de geldende regelgeving, of

  • b.

    voor zover subsidieverlening in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.38.7 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht ervoor te zorgen dat de vaste of mobiele pumptrack uiterlijk een maand voor het plaatsvinden van de WK BMX in gebruik wordt genomen en tenminste drie jaar in gebruik blijft.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht de vaste of mobiele pumptrack gedurende tenminste drie jaar na ingebruikname deugdelijk te beheren en te onderhouden en ervoor te zorgen dat hierop regelmatig activiteiten worden georganiseerd.

  • 3.

    De ontvanger van subsidie voor een vaste pumptrack is verplicht ervoor te zorgen dat de pumptrack publiek toegankelijk is. De ontvanger van subsidie voor een mobiele pumptrack is verplicht ervoor te zorgen dat deze, zodra geïnstalleerd, publiek toegankelijk is.

  • 4.

    De ontvanger van subsidie voor een mobiele pumptrack is verplicht bij de inzet van de pumptrack met tenminste één organisatie als bedoeld in artikel 6.38.3, eerste lid onder b, samen te werken.

CC

Paragraaf 7.4 komt te luiden:

 

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

 

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      restauratie van erfgoed;

    • b.

      maatregelen ter vermindering van energieverbruik van erfgoed of innovatieve maatregelen, specifiek gericht op behoud van monumentale waarden, die energiedistributie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken;

    • c.

      herbestemming van erfgoed;

    • d.

      een combinatie van de activiteiten onder a, b en c:

    • e.

      het verrichten van onderzoek of procesondersteuning ter voorbereiding van de activiteiten in de onderdelen a, b, c, of d.

    • f.

      het onderzoek of de procesondersteuning als bedoeld onder e kan ook betrekking hebben op gebieden met erfgoedwaarden of beeldbepalende panden.

Artikel 7.4.2 Vooroverleg en procedure

  • 1.

    Een aanvraag voor het verkrijgen van een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, wordt niet in behandeling genomen indien bij de voorbereiding van de aanvraag niet de volgende stappen zijn gevolgd:

    • a.

      er is een verkennend gesprek gevoerd waarbij alle mogelijkheden om het project te ondersteunen zijn onderzocht. Daarbij komen in ieder geval aan de orde de mogelijkheden om het project anders dan door middel van provinciale subsidie met expertise, een lening of anderszins, te ondersteunen;

    • b.

      indien uit het verkennend gesprek blijkt dat er een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt er een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier;

  • 2.

    Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.

  • 3.

    Een aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder e, wordt niet in behandeling genomen indien bij de voorbereiding van de aanvraag geen verkennend gesprek als bedoeld in het eerste lid onder a is gevoerd.

Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor categorie I aanvragen als bedoeld in artikel 7.4.2, tweede lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 250.000 per aanvraagt.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie voor categorie II aanvragen als bedoeld in artikel 7.4.2, tweede lid, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, bedraagt maximaal 50% van de kosten van de subsidiabele activiteit, met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 7.4.4 Criteria categorie I en II aanvragen

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      met de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd het erfgoed haar bestendige bestemming en cultuurhistorische waarde houdt of krijgt;

    • b.

      de voor de activiteit noodzakelijke vergunningen verleend zijn;

    • c.

      de activiteit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;

    • d.

      het erfgoed beleefbaar is;

    • e.

      door de activiteit leegstand wordt voorkomen of opgeheven;

    • f.

      in de tien jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag geen subsidie door de provincie is verleend voor dezelfde activiteit met betrekking tot hetzelfde erfgoed of onderdeel daarvan.

    • g.

      de activiteit met betrekking tot het erfgoed als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a, b, c en d, onderdeel uitmaakt van een integrale instandhoudingsvisie op en financiering van het erfgoed;

    • h.

      in het overleg als bedoeld in artikel 7.4.2 door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud ontstaan door aan de huidige eigenaar verwijtbare verwaarlozing.

    • i.

      de aanvrager in het vooroverleg als bedoeld in artikel 7.4.2 aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten niet op een andere wijze bekostigd kunnen worden.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid, wordt slechts verstrekt indien, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.

Artikel 7.4.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, wordt verstrekt aan de eigenaar van of de zakelijk gerechtigde tot het erfgoed waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt verstrekt aan de partij die opdracht geeft tot het verrichten van onderzoek.

  • 3.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.4.6 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid (categorie I aanvragen):

    • a.

      het intakeformulier als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      een projectplan, inclusief kaart van de locatie en toelichting op de voorgenomen maatregelen in relatie met de omgeving;

    • c.

      een financiële onderbouwing en toelichting, inclusief een overzicht van de kosten en opbrengsten en een exploitatiebegroting voor de komende vijf jaren;

    • d.

      een onafhankelijk bouwkundig inspectierapport niet ouder dan vier jaar;

    • e.

      een restauratiebestek volgens stabu-systematiek bij projecten waarvoor een subsidie van € 50.000 of meer gevraagd wordt. Wanneer de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt, of bij groen erfgoed, volstaat een werkbeschrijving;

    • f.

      een afschrift van de omgevingsvergunning;

    • g.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een zakelijk gerechtigde wordt ingediend;

    • h.

      in geval van energiemaatregelen, een energiescan of rapport van een bedrijf dat aantoonbare ervaring heeft met het opstellen van energiescans voor monumenten.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid (categorie II aanvragen), in aanvulling op het eerste lid bij herbestemming een onafhankelijk taxatierapport van het betreffende erfgoed.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e (onderzoek en procesondersteuning):

    • a.

      een onderzoeksplan waarin in ieder geval het doel en het resultaat van de activiteit is aangegeven;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      een instemmende verklaring van de eigenaar indien de aanvraag door een ander wordt ingediend.

Artikel 7.4.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 7.4.5 en in afwijking van de artikelen 1.3.6 tot en met 1.3.10 wordt de subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, b, c en d, berekend op basis van bijlage 4 bij deze regeling.

  • 2.

    Uitsluitend subsidiabel zijn kosten voor uitgevoerde werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het erfgoed, de functie ervan en het behoud van monumentale waarden.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van regulier onderhoud en voor de kosten van exploitatie en beheer van het erfgoed.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de financiële onderbouwing van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is dan getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik.

  • 5.

    Bij de berekening van het tekort als bedoeld in artikel 7.4.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% indien de herbestemming wonen is. Bij andere herbestemmingen geldt bij deze berekening een bruto aanvangsrendement van 8%.

  • 6.

    Geen subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e en f, wordt verstrekt voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en voor plankosten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken.

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid, zijn binnen twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 2.

    De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid, zijn binnen drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 3.

    De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, zijn binnen één jaar na de subsidieverlening verricht.

  • 4.

    De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, b, c en d voldoen aan de in bijlage x opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 5.

    De werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

  • 6.

    Als de werkzaamheden betrekking hebben op groen erfgoed, dan worden deze uitgevoerd door een hovenier met aantoonbare ervaring met groen erfgoed.

  • 7.

    De subsidieontvanger stelt het erfgoed meerdere dagen per jaar aantoonbaar open voor een breed publiek. De exacte wijze van openstelling wordt in het vooroverleg als bedoeld in artikel 7.4.2 in overleg tussen de aanvrager en de provincie bepaald.

  • 8.

    Bij vervreemding van het erfgoed binnen drie jaar na de datum van subsidievaststelling doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a en c, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 38 en 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

DD

In artikel 7.8.4 vervalt ‘2019’.

Artikel II  

Na bijlage 4 wordt een bijlage ingevoegd, die luidt:

 

Bijlage 5 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 7.4.8, lid 4

 

Artikel 1 Algemeen

  • 1.

    Restauratiewerkzaamheden worden conform de door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg vastgestelde uitvoeringsrichtlijnen uitgevoerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen deze uitvoeringsvoorschriften buiten toepassing laten of afwijking daarvan toestaan voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze voorschriften beogen te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden overeenkomstig bestaande, of oorspronkelijke historisch juiste vormgeving en detaillering uitgevoerd.

  • 4.

    Alle te vervangen herbruikbare onderdelen die niet in situ worden opgeslagen worden in overleg met de subsidieverlener aangemeld bij het bouwhistorisch depot in beheer bij de Stichting Monumentenwacht Gelderland.

  • 5.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken vervaardigd en afgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat sobere en doelmatige ingrepen en conserveren/repareren voor vernieuwen gaan.

  • 6.

    Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie, energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.

  • 7.

    Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Alle betrokken partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 8.

    De aannemer ondertekent de uitvoeringsvoorschriften. Hiermee geeft deze er blijk van goed nota te hebben genomen van deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 9.

    Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing

Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1.

    Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging alsmede het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.

  • 2.

    Hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • 3.

    Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 4.

    Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.

  • 5.

    Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 6.

    Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem behoeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.

Artikel 3 Timmerwerk

  • 1.

    De te vervangen houten onderdelen worden op historisch verantwoorde wijze uitgevoerd. De bestaande detaillering en vormgeving, mits juist, is daarbij uitgangspunt.

  • 2.

    De te vervangen houten onderdelen hebben een zelfde zwaarte en profilering als de bestaande. De vervangen houten onderdelen worden ter controle bewaard tot en met de oplevering en/of subsidievaststelling.

  • 3.

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk wordt ten minste tweemaal voorbehandeld met houtmenie of grondverf.

  • 4.

    De toe te passen houtsoorten zijn overeenkomstig het bestaande werk en historisch juist.

  • 5.

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen bij herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 6.

    Gaten in houten gootbodems met metalen gootbekleding zijn tenminste 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden.

Artikel 4 Schilderwerk

  • 1.

    Nieuw schilderwerk wordt in een passend verfsysteem uitgevoerd in kleur en uitvoering dat overeenkomt met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 2.

    Uitvoeren van buitenschilderwerk in de periode eind oktober tot eind maart is niet toegestaan, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. Het in deze periode behandelen van het houtwerk met grondverf is wel toegestaan.

  • 3.

    Verwijderen van oude verflagen is niet toegestaan tenzij dit voor het schilderwerk noodzakelijk is. Bij verwijderen van oude verflagen en bij kleurwijziging wordt kleurhistorisch onderzoek uitgevoerd.

  • 4.

    Verwijderen van oude verflagen door middel van afbranden is niet toegestaan. Verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht föhnen is toegestaan.

  • 5.

    Schilderen van pleisterwerk of natuursteen wordt uitsluitend met een glad opdro¬gende verf uitgevoerd. In verband met de waterhuishouding in de constructie wordt het verfsysteem aangepast aan het te schilderen type pleisterwerk of natuursteen.

  • 6.

    Naden en kieren in geveltimmerwerk worden opgevuld en strak afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel als dat technisch noodzakelijk is. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen worden afgedicht met voegmortel. Purschuim of kit is niet toegestaan.

Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

  • 1.

    Bevestiging van lood, koper- en zinkbekleding geschiedt zodanig dat het materiaal volledig vrij kan werken.

  • 2.

    Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.

  • 3.

    Het zink in kilgoten wordt in meterstukken uitgevoerd en aan de bovenzijde vernageld. De zijkanten worden voorzien van een felsnaad.

  • 4.

    Nieuw zink mag aan alleen aan oud zink worden gesoldeerd als het oude zink nog geen sporen van diepe corrosie vertoont.

  • 5.

    Staande hemelwaterafvoeren in zink worden uitgevoerd in de dikte 0,8 mm STZ 14, met opgesoldeerde wrongen in meterstukken. Zij worden aan beugels met roestvast staal schroefoog, vrij van de muur opgehangen. Niet staande afvoeren worden uitgevoerd in dikte 1,1 mm STZ 16.

  • 6.

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten zijn 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse.

  • 7.

    De hemelwaterafvoeren worden in zink, koper of lood uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 8.

    Toepassing van pvc-hemelwaterafvoeren is niet toegestaan.

  • 9.

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren worden door middel van gesoldeerde valse verstekken geformuleerd. Het gebruik van gebogen standaard hulpstukken is niet toegestaan.

  • 1.

    Wanneer dakgoten in combinatie met rietbedekking worden toegepast is het gebruik van zinken goten niet toegestaan.

  • 10.

    Koperen goten worden volgens de methode beschreven in het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Gelderland uitgevoerd.

  • 11.

    Het loodwerk wordt in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 12.

    Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.

  • 13.

    Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden door middel van muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 14.

    Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wort slechts in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.

  • 15.

    Alle loden onderdelen worden voor het aanbrengen behandeld met patineerolie. Na verwerking van het lood wordt dit nogmaals uitgevoerd.

Artikel 6 Dakdekkerswerk

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking worden nieuw aan te brengen pannen toegepast die in vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 2.

    Het dak wordt met keramische dakpannen gelegd. Toepassing van betonpannen is niet toegestaan, tenzij historisch juist.

  • 3.

    Bij voorkeur worden oude gebruikte pannen toegepast in plaats van nieuw gebakken pannen.

  • 4.

    Alle aan te brengen keramische dakpannen worden met de bij de pansoort behorende hulpstukken aangebracht.

  • 5.

    De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag enkel verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, indien nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.

  • 6.

    De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen worden in roestvast staal uitgevoerd.

Artikel 7 Leien

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking komen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting, vorm en de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

  • 2.

    De leien worden uitsluitend met koper vernageld of met roestvast stalen leihaken type 316 bevestigd.

  • 3.

    De levering van leien geschiedt onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, afgegeven door de groeve.

  • 4.

    De toe te passen leien zijn vrij van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

Artikel 8 Riet

  • 1.

    Rietdekkerswerk wordt met zoetwaterriet uitgevoerd.

  • 2.

    Het rietwerk wordt uitgevoerd met eenjarig riet met een fris gele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet. De in de bossen aanwezige dullen worden zo veel mogelijk verwijderd. Het riet wordt altijd droog opgeslagen.

  • 3.

    Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.

  • 4.

    Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, wordt ook weer handgeschild rondhout toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 5.

    Bij killen worden geen zinken goten toegepast maar wordt in plaats daarvan het riet steeds in de killen doorgedekt.

  • 6.

    Rietvorsten worden in kalkspecie met een wapeningsvezel gelegd. De wijze van nokafwerking komt in materiaal, vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

  • 7.

    Het brandvertragend behandelen van riet door middel van impregneren is niet toegestaan.

Artikel 9 Natuursteen

  • 1.

    Toe te passen natuursteen wordt op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. bewerkt.

  • 2.

    Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 4.

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers voor gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

Artikel 10 Houtaantasting

  • 1.

    Houtaantaster bestrijding wordt met een middel op basis van pyrethroïde en conform de URL 5001, “Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen” uitgevoerd.

  • 2.

    Injecteren onder hoge druk door middel van injectiepluggen is niet toegestaan, enkel onder lage druk en alleen bij actieve aantastingen.

  • 3.

    Door het uitvoerend bedrijf wordt na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven; dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 4.

    Het uitvoerend bedrijf bevestigd bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaatje met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

 

Artikel 11 Diversen

  • 1.

    Enkelglas wordt in stopverf gezet zonder gebruikmaking van glaslatten. Glaslatten worden alleen toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Voor de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar artikel 3, lid 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2.

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk wordt al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest ontdaan en uitgevoerd.

  • 3.

    Bij demonteren van tuinhekken blijven de hoofdstaanders staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 4.

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken wordt overeenkomstig bestaande oorspronkelijke modellen uitgevoerd.

Artikel III  

De toelichting bij de Regels Ruimte voor Gelderland 2016 wordt als volgt gewijzigd.

 

A

De toelichting onder het kopje ‘Staatssteun’ wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De laatste zin van de derde alinea komt te luiden:

  • Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 2.10, 2.13, 3.6, 3.7, 3.12, 3.13, 3.17, 3.18, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel a), 4.6, 4.12, 4.15, 4.17, 4.18 (ingeval van subsidie aan particulieren), 5.15, 6.3 (voor wat betreft artikel 6.3.1, onderdeel b), 6.32, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 8.1 en 8.2.

  • 2.

    De laatste zin van de zevende alinea komt te luiden:

  • Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 3.11, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b, c, d en e), 4.5, 4.7, 4.16, 4.18, 5.11, 6.9, 6.12a, 7.4, 7.9, 7.11.

  • 3.

    De laatste zin van de negende alinea komt te luiden:

  • Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.12, 2.14, 3.3, 3.16, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b en c), 5.6, 5.9, 6.8, 6.9, 6,12, 6.27, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

B

Het opschrift van de artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 3.6 komt te luiden:

Paragraaf 3.6 Bodemgegevens op orde.

 

C

De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 3.7 komt te luiden:

 

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

 

Algemeen

Ruimtelijke ontwikkeling wordt ruim uitgelegd, hieronder valt ook klimaatadaptatie en energiewinning.

 

Artikel 3.7.1 Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waar bodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond. Het delen van de opgedane kennis kan ook via een website of sociale media.

 

D

De artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 3.11 komt te luiden:

 

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

 

Artikel 3.11.1 Onder duurzaam energiebedrijf kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van windenergie of zonne-energie. De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan.

 

Artikel 3.11.2 Onder de voorbereiding van een windpark of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.

 

Artikel 3.11.3 De ontwikkeling van een windpark en zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie instaat is om een complex project als de realisatie van een wind- of zonnepark te realiseren.

 

Artikel 3.11.4 De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor tenminste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 3.11.5 Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over de Wet ruimtelijke ordening heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet voorziet in een bevoegdheid van Provinciale Staten om een inpassingsplan vast te stellen.

 

Artikel 3.11.7 De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.

 

Artikel 3.11.8 De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.

 

E

De artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 4.2 komt te luiden:

 

Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit

 

Artikel 4.2.1

Voorbeelden van het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen zijn lokaal vernatten (plas dras realiseren, een natuurvriendelijke oever aanleggen en een struweelhaag aanleggen) of een geleidelijke overgang creëren van bos naar landbouwgrond (aanleg mantel-zoom). De effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan op die manier sterk worden vergroot.

 

Een voorbeeld van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap is het organiseren van een bijeenkomst om burgers te betrekken bij het landschap of het verschaffen van informatie of laten beleven van streekeigen objecten als grafheuvels, bakhuisjes, kapellen of grenspalen. Het aanleggen van een klompenpad valt hier niet onder.

 

Artikel 4.2.2

Lid 2

De gemeente of eigenaar van een bos of landgoed dient een projectplan in als er maatregelen genomen worden voor het vergroten van de biodiversiteit of landschapsherstel op haar grondgebied of perceel. Aan de hand van dit plan gaat de gemeente of eigenaar van het bos of landgoed de in het plan opgenomen maatregelen uitvoeren.

 

Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen zijn pas effectief als voldoende voedsel beschikbaar is, er voortplantingsmogelijkheden zijn en jonge dieren kunnen opgroeien. Onderdeel hiervan is ook dat er voldoende beschutting is tegen roofdieren, zodat de biotoop voor de soort op orde is. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas deze subsidie als uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn. Als één of meer van de elementen al aanwezig zijn, kan subsidie worden verstrekt voor het op orde brengen van de ontbrekende onderdelen. Subsidie kan ook worden verstrekt voor het maken van een nieuw gebied voor dieren in de omgeving van bestaande gebieden waar al soorten voorkomen. Hiermee wordt de populatie groter en sterker. Van belang daarbij is wel dat de afstand naar het nieuwe leefgebied door de soort te overbruggen is. Als dat niet het geval is zal deze soort zich niet vestigen in het nieuwe leefgebied.

 

Lid 3

Belangrijk uitgangspunt is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature voorkomen in het gebied. Belangrijk daarbij is ook om alleen inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken. Gedeputeerde Staten subsidiëren niet de aanleg van alle landschapselementen, maar van een beperkt aantal groenblauwe landschapselementen. De reden om bepaalde landschapselementen niet te subsidiëren is dat deze al voldoende voorkomen in Gelderland. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van de landschapselementen zijn de vinden in bijlage 1 bij de SNL en op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/landschapselementtypen/l01-groenblauwe-landschapselementen). Op de website van BIJ12 staat bij een aantal landschapselementen dat deze vervallen zijn. Ook deze landschapselementen zijn subsidiabel onder paragraaf 4.2.

 

Lid 4

Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

 

Artikel 4.2.5

Van de gemeente wordt een hogere eigen bijdrage verwacht dan van de eigenaar van een bos of landgoed. De gemeente of eigenaar van het bos of landgoed kunnen particulieren benaderen om uitvoering te geven aan de maatregelen, bijvoorbeeld als een houtwal op een agrarisch perceel wordt aangelegd. De eigenaar van een bos of landgoed kan in dat geval coördinatiekosten aanvragen. De subsidie voor de inrichtingsplannen bedraagt maximaal € 500. Onder adviesdiensten door de collectieven wordt verstaan kosten voor het maken van een inrichtingsplan, projectleiding en coördinatie.

 

Artikel 4.2.6

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen het Gelders natuurnetwerk of rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.

 

F

Na de artikelsgewijze toelichting op 4.17.7 wordt een toelichting ingevoegd, die luidt:

 

Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven

 

4.18.1 Subsidiabele activiteit

Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten binnen het leefgebied van wolven, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.

 

4.18.2 Criteria

Eerste lid

Op moment van inwerkingtreding van deze regeling is één leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Informatie over dit leefgebied is te vinden op onze website www.gelderland.nl/De-Wolf

 

Tweede lid

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen of het bestaande leefgebied wordt uitgebreid.

 

Derde lid

Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.

 

4.18.3 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.

 

Tweede lid

Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.5 onder h.

 

4.18.4 Aanvrager

Eerste lid

De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.

 

Tweede lid

De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.

 

4.18.5 Aanvraag

Eerste lid sub a.

Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.

Eerste lid sub c onder i

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang op het moment dat er meerdere leefgebieden worden aangewezen.

De hoogte van de subsidie wordt berekend op grond van het gemiddeld aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.

Een aanvrager toont twee gemiddelden aan bij zijn aanvraag. Een houder dient bijvoorbeeld op 1 september 2020 een aanvraag in voor het plaatsen van een vaste afrastering binnen het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019, gepubliceerd op 29 maart 2019. Hij toont dan bij zijn aanvraag het gemiddeld aantal schapen aan in de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) en in de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag). Hiervoor gebruikt hij de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het betreffende jaar. Voor de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) gebruikt hij dan de peildata 1 mei 2018, 1 augustus 2018, 1 november 2018 en 1 februari 2019 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen. Voor de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag) gebruikt hij de peildata 1 november 2019, 1 februari 2020, 1 mei 2020 en 1 augustus 2020 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen.

 

Tweede lid sub c

De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.

 

4.18.6 Hoogte van de subsidie

Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is het gemiddeld aantal dieren in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag. Als dit aantal echter hoger is dan het gemiddeld aantal schapen of geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven, dan wordt gerekend met dit laatste aantal. De reden hiervoor is dat de aanwezigheid van de wolf en daarmee het treffen van maatregelen in het aangewezen gebied voorzienbaar is geworden. Preventieve maatregelen worden daarmee een vanzelfsprekend en calculeerbaar onderdeel van de afweging om eventueel meer dieren te gaan houden of nieuwe percelen in gebruik te nemen. Deze regeling beoogt de investeringen op de bestaande situatie te ondersteunen en voorziet niet in het ondersteunen van investeringen als gevolg van nieuwe uitbreidingen.

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen.

 

Derde lid

Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen zodat opnieuw aanvragen voor een vaste afrastering kunnen worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, dan wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500,-, inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per geregistreerd aantal schapen en geiten ten tijde van de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.

 

4.18.7 Weigeringsgrond

Derde lid

Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.

 

G

De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 6.11 vervalt.

 

H

De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 7.4 komt te luiden:

 

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

 

Artikel 7.4.1

Voor het restaureren, verduurzamen of herbestemmen van erfgoed dagen we de aanvrager uit om samen met anderen in de productieketen (van grondstof tot gebruiker) efficiënter gebruik te maken van grondstoffen en de uitstoot van CO2 te verminderen. Zo sluiten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan bij de transitie naar een meer circulaire economie. Denk het aan hergebruik van sloopafval, het gebruik van hernieuwbare i.p.v. fossiele grondstoffen en het toepassen van biobased bouwmaterialen.

 

Artikel 7.4.2 lid 1

Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten ten opzichte van de voorgaande regeling een nieuwe werkwijze vastleggen. In de nieuwe werkwijze staat de opgave centraal en niet het instrumentarium of het geld. Bij voorkeur zijn Gedeputeerde Staten al vroegtijdig bij projecten betrokken zodat samen met de partners kan worden gekeken hoe een project verder geholpen kan worden. Soms is dat bijvoorbeeld de inzet van expertise over verduurzaming, een andere keer is het ondersteuning bij een haalbaarheidsonderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en weer een andere keer is dat informeren over leningen, bijvoorbeeld een lening via het Nationaal Restauratie Fonds. Financiering is het sluitstuk van het proces dat gezamenlijk wordt doorlopen. Wanneer er sprake is van een sluitende businesscase dan is een lening het beste instrument. De investering verdient zich namelijk terug. Als er geen sprake is van een sluitende businesscase (onrendabele top) of wanneer er überhaupt geen verdienmodel te maken is, dan kunnen projecten voor provinciale subsidie in aanmerking komen.

 

De werkwijze is al volgt:

Stap 1: Met het oog op de nieuwe werkwijze is een verkennend gesprek verplicht. Bij een initiatief voor een restauratie, herbestemming of energieaanpak, wordt door de initiatiefnemer een verkennend gesprek aangevraagd. Tijdens dit gesprek verkennen de initiatiefnemer en de provincie samen de inhoud van het initiatief, de relatie met de omgeving, betrokken partijen, kansen en knelpunten en worden globaal de financiën besproken. Aan het einde van het gesprek is duidelijk of de provincie een rol heeft en wat er nodig is om het project verder te helpen. Dit kan bijvoorbeeld procesondersteuning, kennis, specialistische expertise, financiering of iets anders zijn. Als er een duidelijke financieringsvraag aan de orde is, wordt eerst bepaald of het project in categorie I of II valt. Daarna volgt stap 2. Valt het in categorie I dan worden de stappen 2 en 5 gevolgd. Bij categorie II worden alle stappen gevolgd.

 

Stap 2: De initiatiefnemer vult een verplicht intakeformulier in die door de provincie wordt toegestuurd. Op basis van het formulier vindt een intakegesprek plaats waar alle wensen en omstandigheden op tafel komen en waarbij ook de gemeente aanwezig is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of er nog andere integrale en gebiedsgerichte kansen zijn die meegenomen kunnen worden en er wordt geadviseerd over de inhoud en kwaliteit van het plan (bijvoorbeeld het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen). Daarbij worden ook de financiën doorgenomen: de investeringen, opbrengsten en exploitatiebegroting. Op die manier wordt onderzocht of er sprake is van een verdienmodel. Als er na deze check onzekerheid is over het feit dat de investering wellicht terugverdiend kan worden, dan worden alsnog alle onderstaande stappen doorlopen.

 

Stap 3: Op basis van het intakegesprek wordt een expertpool samengesteld. De samenstelling van de expertpool kan per project verschillen. Welke partijen aan tafel zitten is afhankelijk van de vraag van de aanvrager en het stadium van het project. Denk aan Monumentenwacht, gemeente, provincie, een onafhankelijk planeconoom en een energieadviseur. Samen met de expertpool worden opgaven en kansen in beeld gebracht. Bouwtechnisch, cultuurhistorisch, energetisch, exploitatie en kansen voor andere beleidsdoelen. Doel is om het project concreet en uitvoeringsgereed te krijgen (in deze fase moeten ook de benodigde vergunningen worden aangevraagd en verleend).

 

Stap 4: Dit is de toetsing van de financieringsbehoefte en -mogelijkheden. De kosten en opbrengsten wordt besproken en het instrumentarium wordt toegelicht. Het is mogelijk dat het Nationaal Restauratiefonds nu (ook) aan tafel zit. We kijken of er sprake is van een financieel tekort. Pas als er geen of onvoldoende sprake is van een verdienmodel, komt provinciale subsidie in beeld.

 

Stap 5: De onrendabele top of subsidiabele kosten worden vastgesteld en de eventuele subsidie kan officieel aangevraagd worden. De provincie stuurt hiervoor de aanvraagformulieren toe.

 

 

Artikel 7.4.2 lid 2

Op grond van het verkennende gesprek kan een onderscheid worden gemaakt tussen categorie I projecten en categorie II projecten. In categorie I vallen aanvragen waarbij het gaat om reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw en waarbij snel duidelijk is dat de kosten niet terugverdiend kunnen worden. De aanvraagprocedure is korter en het maximale subsidiebedrag lager. Tot categorie II behoren aanvragen waarbij complexere restauraties of energiemaatregelen aan de orde zijn of als er sprake is van herbestemming. Dit zijn veelal gebiedsgerichte of integrale projecten. Bij aanvragen in categorie II is meer onderzoek naar de kosten en opbrengsten nodig.

 

Richtlijnen om te bepalen of er sprake is van een aanvraag onder categorie I of II:

 

Categorie I

Categorie II

Reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw

Complexere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één of meerdere gebouwen

Objectgerichte aanpak

Gebiedsgerichte of integrale aanpak

Geen herbestemming

Herbestemming

Geen verdienmodel mogelijk

Eventueel wel een verdienmodel mogelijk

 

Artikel 7.4.4

Onderdeel 1 a: Aan de hand van een exploitatiebegroting kan bestendig gebruik van erfgoed worden vastgesteld. Een exploitatiebegroting geeft namelijk inzicht in de vraag of de exploitatie- en beheerskosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden.

 

Onderdeel 1 e: Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten, zoals de maatschappelijke toegankelijkheid: door middel van openstelling van erfgoed kunnen zoveel mogelijk mensen meegenieten van het Gelders erfgoed. Een ander voorbeeld is de participatie van burgers: het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De mogelijkheden hiertoe variëren per project.

 

Onderdeel 1 h: Er moet sprake zijn van een integrale instandhoudingsvisie en financiering van het erfgoed. Oftewel: één totaalplan. Dit zorgt voor een toekomstbestendige visie en exploitatie en voorkomt dat projecten in meerdere onderdelen worden opgeknipt.

Artikel IV  

Dit besluit treedt in werking op 3 augustus 2020.

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends

Commissaris van de Koning

Pieter Hilhorst

Secretaris

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

J.C.G.M. Berends - Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst - secretaris

Naar boven