Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2020, 4121 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2020, 4121 | Verordeningen |
30e wijziging Regels Ruimte voor Gelderland 2016
De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 worden als volgt gewijzigd:
In artikel 3.1.1, onderdeel d, wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.
In het opschrift van paragraaf 3.6 wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.
Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het selecteren van bodemgegevens en het invoeren daarvan in een digitaal bodeminformatiesysteem.
In artikel 3.6.2 wordt “bodemverontreinigingsgegevens” vervangen door: bodemgegevens.
Artikel 3.6.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1 bedraagt € 7500.
Artikel 3.7.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.
De subsidieontvanger is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.
Artikel 3.7.3 Subsidiabele kosten
Artikel 3.7.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie als bedoeld in 3.7.1 bedraagt € 10.000.
Paragraaf 3.11 komt te luiden:
Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 3.11.1 Begripsbepalingen
Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding van een windpark of een zonnepark.
Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.
Artikel 3.11.5 Hoogte van de subsidie
Als blijkt dat het windpark of het zonnepark niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan besluiten Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger tot het intrekken van de verplichting tot terugbetaling van de lening en de rente.
De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.11.8 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.
Artikel 4.1.1. wordt als volgt gewijzigd:
Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit
Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Artikel 4.2.5 Hoogte van de subsidie
Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, wordt geweigerd voor zover de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd binnen:
Artikel 4.2.8 Communautair toetsingskader
Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d en e, die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector wordt alleen verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 14 of 21 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening. In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1 onderdeel b en c slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9”
Na paragraaf 4.17 wordt een paragraaf toegevoegd, die luidt:
Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven
Artikel 4.18.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 wordt alleen verstrekt als:
Artikel 4.18.3 Subsidiabele kosten
Artikel 4.18.6 Hoogte van de subsidie
Als het aantal als bedoeld in artikel 4.18.5, eerste lid onder c, onder i, lager is dan het aantal in artikel 4.18.5, eerste lid, onder c, onder ii, dan wordt in afwijking van het eerste en tweede lid, uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten voorafgaand aan de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven.
Artikel 4.18.7 Weigeringsgrond
Artikel 4.18.8 Communautair toetsingskader
In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).
In artikel 5.1.1 vervallen de onderdelen e, h, m en s.
Onder vervanging van de puntkomma door een punt in artikel 5.4.2, onder d, vervallen de onderdelen e en f.
Artikel 5.4.5, lid 1, komt te luiden:
Onder vernummering van artikel 5.4.7 en 5.4.8 naar 5.4.8 en 5.4.9, wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.
Artikel 5.6.7, onder c, komt te luiden:
Artikel 5.11.4 wordt als volgt gewijzigd:
Het derde lid van artikel 5.11.7 vervalt.
Artikel 5.11.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.15.3 komt te luiden:
Subsidie kan worden verstrekt aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.
Paragraaf 6.13 komt te luiden:
Paragraaf 6.13 Verduurzamen van productielocaties
Artikel 6.13.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verduurzamen van een productielocatie.
Subsidie wordt alleen verstrekt indien:
Artikel 6.13.3 Beoordelingscriteria
Artikel 6.13.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd indien:
Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.13.2 wordt voldaan.
Artikel 6.13.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste € 200.000.
De subsidiabele activiteit is binnen vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.
Na paragraaf 6.37 wordt een paragraaf ingevoegd die luidt:
Paragraaf 6.38 Sportieve inrichting openbare ruimte in relatie met de Wereldkampioenschappen BMX in Arnhem
Artikel 6.38.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 6.38.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:
Bij de aanvraag voor een vaste pumptrack wordt een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van de pumptrack, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de model-overeenkomst, die hiertoe door Gedeputeerde Staten beschikbaar wordt gesteld.
Wanneer voor de realisatie van een vaste pumptrack publiekrechtelijke of privaatrechtelijke medewerking van de gemeente nodig is, wordt bij de aanvraag een brief van het gemeentebestuur overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente bereid is deze te verlenen. Dit vereiste geldt niet als de gemeente deel uitmaakt van de samenwerking.
Artikel 6.38.5 Hoogte van de subsidie
Artikel 6.38.6 Weigeringsgronden
Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed
Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit
Artikel 7.4.2 Vooroverleg en procedure
Een aanvraag voor het verkrijgen van een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, wordt niet in behandeling genomen indien bij de voorbereiding van de aanvraag niet de volgende stappen zijn gevolgd:
indien uit het verkennend gesprek blijkt dat er een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt er een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier;
Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.
Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie
Artikel 7.4.4 Criteria categorie I en II aanvragen
Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid, wordt slechts verstrekt indien, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.
Artikel 7.4.7 Subsidiabele kosten
Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader
Na bijlage 4 wordt een bijlage ingevoegd, die luidt:
Bijlage 5 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 7.4.8, lid 4
Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie, energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.
Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Alle betrokken partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.
Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing
Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk
Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging alsmede het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.
Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.
Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.
Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem behoeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.
Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk
Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.
Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.
Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden door middel van muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.
Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wort slechts in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.
De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag enkel verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, indien nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.
Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.
Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.
De toelichting bij de Regels Ruimte voor Gelderland 2016 wordt als volgt gewijzigd.
De toelichting onder het kopje ‘Staatssteun’ wordt als volgt gewijzigd:
Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 2.10, 2.13, 3.6, 3.7, 3.12, 3.13, 3.17, 3.18, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel a), 4.6, 4.12, 4.15, 4.17, 4.18 (ingeval van subsidie aan particulieren), 5.15, 6.3 (voor wat betreft artikel 6.3.1, onderdeel b), 6.32, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 8.1 en 8.2.
Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.12, 2.14, 3.3, 3.16, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b en c), 5.6, 5.9, 6.8, 6.9, 6,12, 6.27, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Het opschrift van de artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 3.6 komt te luiden:
Paragraaf 3.6 Bodemgegevens op orde.
De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 3.7 komt te luiden:
Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
Ruimtelijke ontwikkeling wordt ruim uitgelegd, hieronder valt ook klimaatadaptatie en energiewinning.
Artikel 3.7.1 Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waar bodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond. Het delen van de opgedane kennis kan ook via een website of sociale media.
De artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 3.11 komt te luiden:
Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 3.11.1 Onder duurzaam energiebedrijf kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van windenergie of zonne-energie. De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan.
Artikel 3.11.2 Onder de voorbereiding van een windpark of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.
Artikel 3.11.3 De ontwikkeling van een windpark en zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie instaat is om een complex project als de realisatie van een wind- of zonnepark te realiseren.
Artikel 3.11.4 De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor tenminste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3.11.5 Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over de Wet ruimtelijke ordening heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet voorziet in een bevoegdheid van Provinciale Staten om een inpassingsplan vast te stellen.
Artikel 3.11.7 De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.
Artikel 3.11.8 De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.
De artikelsgewijze toelichting bij paragraaf 4.2 komt te luiden:
Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit
Voorbeelden van het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen zijn lokaal vernatten (plas dras realiseren, een natuurvriendelijke oever aanleggen en een struweelhaag aanleggen) of een geleidelijke overgang creëren van bos naar landbouwgrond (aanleg mantel-zoom). De effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan op die manier sterk worden vergroot.
Een voorbeeld van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap is het organiseren van een bijeenkomst om burgers te betrekken bij het landschap of het verschaffen van informatie of laten beleven van streekeigen objecten als grafheuvels, bakhuisjes, kapellen of grenspalen. Het aanleggen van een klompenpad valt hier niet onder.
De gemeente of eigenaar van een bos of landgoed dient een projectplan in als er maatregelen genomen worden voor het vergroten van de biodiversiteit of landschapsherstel op haar grondgebied of perceel. Aan de hand van dit plan gaat de gemeente of eigenaar van het bos of landgoed de in het plan opgenomen maatregelen uitvoeren.
Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen zijn pas effectief als voldoende voedsel beschikbaar is, er voortplantingsmogelijkheden zijn en jonge dieren kunnen opgroeien. Onderdeel hiervan is ook dat er voldoende beschutting is tegen roofdieren, zodat de biotoop voor de soort op orde is. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas deze subsidie als uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn. Als één of meer van de elementen al aanwezig zijn, kan subsidie worden verstrekt voor het op orde brengen van de ontbrekende onderdelen. Subsidie kan ook worden verstrekt voor het maken van een nieuw gebied voor dieren in de omgeving van bestaande gebieden waar al soorten voorkomen. Hiermee wordt de populatie groter en sterker. Van belang daarbij is wel dat de afstand naar het nieuwe leefgebied door de soort te overbruggen is. Als dat niet het geval is zal deze soort zich niet vestigen in het nieuwe leefgebied.
Belangrijk uitgangspunt is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature voorkomen in het gebied. Belangrijk daarbij is ook om alleen inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken. Gedeputeerde Staten subsidiëren niet de aanleg van alle landschapselementen, maar van een beperkt aantal groenblauwe landschapselementen. De reden om bepaalde landschapselementen niet te subsidiëren is dat deze al voldoende voorkomen in Gelderland. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van de landschapselementen zijn de vinden in bijlage 1 bij de SNL en op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/landschapselementtypen/l01-groenblauwe-landschapselementen). Op de website van BIJ12 staat bij een aantal landschapselementen dat deze vervallen zijn. Ook deze landschapselementen zijn subsidiabel onder paragraaf 4.2.
Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.
Van de gemeente wordt een hogere eigen bijdrage verwacht dan van de eigenaar van een bos of landgoed. De gemeente of eigenaar van het bos of landgoed kunnen particulieren benaderen om uitvoering te geven aan de maatregelen, bijvoorbeeld als een houtwal op een agrarisch perceel wordt aangelegd. De eigenaar van een bos of landgoed kan in dat geval coördinatiekosten aanvragen. De subsidie voor de inrichtingsplannen bedraagt maximaal € 500. Onder adviesdiensten door de collectieven wordt verstaan kosten voor het maken van een inrichtingsplan, projectleiding en coördinatie.
Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen het Gelders natuurnetwerk of rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.
Na de artikelsgewijze toelichting op 4.17.7 wordt een toelichting ingevoegd, die luidt:
Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven
4.18.1 Subsidiabele activiteit
Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten binnen het leefgebied van wolven, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.
Op moment van inwerkingtreding van deze regeling is één leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Informatie over dit leefgebied is te vinden op onze website www.gelderland.nl/De-Wolf
Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen of het bestaande leefgebied wordt uitgebreid.
Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.
Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.
Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.5 onder h.
De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.
De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.
Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.
Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang op het moment dat er meerdere leefgebieden worden aangewezen.
De hoogte van de subsidie wordt berekend op grond van het gemiddeld aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.
Een aanvrager toont twee gemiddelden aan bij zijn aanvraag. Een houder dient bijvoorbeeld op 1 september 2020 een aanvraag in voor het plaatsen van een vaste afrastering binnen het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019, gepubliceerd op 29 maart 2019. Hij toont dan bij zijn aanvraag het gemiddeld aantal schapen aan in de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) en in de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag). Hiervoor gebruikt hij de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het betreffende jaar. Voor de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) gebruikt hij dan de peildata 1 mei 2018, 1 augustus 2018, 1 november 2018 en 1 februari 2019 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen. Voor de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag) gebruikt hij de peildata 1 november 2019, 1 februari 2020, 1 mei 2020 en 1 augustus 2020 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen.
De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.
Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is het gemiddeld aantal dieren in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag. Als dit aantal echter hoger is dan het gemiddeld aantal schapen of geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven, dan wordt gerekend met dit laatste aantal. De reden hiervoor is dat de aanwezigheid van de wolf en daarmee het treffen van maatregelen in het aangewezen gebied voorzienbaar is geworden. Preventieve maatregelen worden daarmee een vanzelfsprekend en calculeerbaar onderdeel van de afweging om eventueel meer dieren te gaan houden of nieuwe percelen in gebruik te nemen. Deze regeling beoogt de investeringen op de bestaande situatie te ondersteunen en voorziet niet in het ondersteunen van investeringen als gevolg van nieuwe uitbreidingen.
Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen.
Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen zodat opnieuw aanvragen voor een vaste afrastering kunnen worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, dan wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500,-, inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per geregistreerd aantal schapen en geiten ten tijde van de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.
Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.
De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 6.11 vervalt.
De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 7.4 komt te luiden:
Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed
Voor het restaureren, verduurzamen of herbestemmen van erfgoed dagen we de aanvrager uit om samen met anderen in de productieketen (van grondstof tot gebruiker) efficiënter gebruik te maken van grondstoffen en de uitstoot van CO2 te verminderen. Zo sluiten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan bij de transitie naar een meer circulaire economie. Denk het aan hergebruik van sloopafval, het gebruik van hernieuwbare i.p.v. fossiele grondstoffen en het toepassen van biobased bouwmaterialen.
Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten ten opzichte van de voorgaande regeling een nieuwe werkwijze vastleggen. In de nieuwe werkwijze staat de opgave centraal en niet het instrumentarium of het geld. Bij voorkeur zijn Gedeputeerde Staten al vroegtijdig bij projecten betrokken zodat samen met de partners kan worden gekeken hoe een project verder geholpen kan worden. Soms is dat bijvoorbeeld de inzet van expertise over verduurzaming, een andere keer is het ondersteuning bij een haalbaarheidsonderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en weer een andere keer is dat informeren over leningen, bijvoorbeeld een lening via het Nationaal Restauratie Fonds. Financiering is het sluitstuk van het proces dat gezamenlijk wordt doorlopen. Wanneer er sprake is van een sluitende businesscase dan is een lening het beste instrument. De investering verdient zich namelijk terug. Als er geen sprake is van een sluitende businesscase (onrendabele top) of wanneer er überhaupt geen verdienmodel te maken is, dan kunnen projecten voor provinciale subsidie in aanmerking komen.
Stap 1: Met het oog op de nieuwe werkwijze is een verkennend gesprek verplicht. Bij een initiatief voor een restauratie, herbestemming of energieaanpak, wordt door de initiatiefnemer een verkennend gesprek aangevraagd. Tijdens dit gesprek verkennen de initiatiefnemer en de provincie samen de inhoud van het initiatief, de relatie met de omgeving, betrokken partijen, kansen en knelpunten en worden globaal de financiën besproken. Aan het einde van het gesprek is duidelijk of de provincie een rol heeft en wat er nodig is om het project verder te helpen. Dit kan bijvoorbeeld procesondersteuning, kennis, specialistische expertise, financiering of iets anders zijn. Als er een duidelijke financieringsvraag aan de orde is, wordt eerst bepaald of het project in categorie I of II valt. Daarna volgt stap 2. Valt het in categorie I dan worden de stappen 2 en 5 gevolgd. Bij categorie II worden alle stappen gevolgd.
Stap 2: De initiatiefnemer vult een verplicht intakeformulier in die door de provincie wordt toegestuurd. Op basis van het formulier vindt een intakegesprek plaats waar alle wensen en omstandigheden op tafel komen en waarbij ook de gemeente aanwezig is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of er nog andere integrale en gebiedsgerichte kansen zijn die meegenomen kunnen worden en er wordt geadviseerd over de inhoud en kwaliteit van het plan (bijvoorbeeld het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen). Daarbij worden ook de financiën doorgenomen: de investeringen, opbrengsten en exploitatiebegroting. Op die manier wordt onderzocht of er sprake is van een verdienmodel. Als er na deze check onzekerheid is over het feit dat de investering wellicht terugverdiend kan worden, dan worden alsnog alle onderstaande stappen doorlopen.
Stap 3: Op basis van het intakegesprek wordt een expertpool samengesteld. De samenstelling van de expertpool kan per project verschillen. Welke partijen aan tafel zitten is afhankelijk van de vraag van de aanvrager en het stadium van het project. Denk aan Monumentenwacht, gemeente, provincie, een onafhankelijk planeconoom en een energieadviseur. Samen met de expertpool worden opgaven en kansen in beeld gebracht. Bouwtechnisch, cultuurhistorisch, energetisch, exploitatie en kansen voor andere beleidsdoelen. Doel is om het project concreet en uitvoeringsgereed te krijgen (in deze fase moeten ook de benodigde vergunningen worden aangevraagd en verleend).
Stap 4: Dit is de toetsing van de financieringsbehoefte en -mogelijkheden. De kosten en opbrengsten wordt besproken en het instrumentarium wordt toegelicht. Het is mogelijk dat het Nationaal Restauratiefonds nu (ook) aan tafel zit. We kijken of er sprake is van een financieel tekort. Pas als er geen of onvoldoende sprake is van een verdienmodel, komt provinciale subsidie in beeld.
Stap 5: De onrendabele top of subsidiabele kosten worden vastgesteld en de eventuele subsidie kan officieel aangevraagd worden. De provincie stuurt hiervoor de aanvraagformulieren toe.
Op grond van het verkennende gesprek kan een onderscheid worden gemaakt tussen categorie I projecten en categorie II projecten. In categorie I vallen aanvragen waarbij het gaat om reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw en waarbij snel duidelijk is dat de kosten niet terugverdiend kunnen worden. De aanvraagprocedure is korter en het maximale subsidiebedrag lager. Tot categorie II behoren aanvragen waarbij complexere restauraties of energiemaatregelen aan de orde zijn of als er sprake is van herbestemming. Dit zijn veelal gebiedsgerichte of integrale projecten. Bij aanvragen in categorie II is meer onderzoek naar de kosten en opbrengsten nodig.
Richtlijnen om te bepalen of er sprake is van een aanvraag onder categorie I of II:
Reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw |
Complexere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één of meerdere gebouwen |
Onderdeel 1 a: Aan de hand van een exploitatiebegroting kan bestendig gebruik van erfgoed worden vastgesteld. Een exploitatiebegroting geeft namelijk inzicht in de vraag of de exploitatie- en beheerskosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden.
Onderdeel 1 e: Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten, zoals de maatschappelijke toegankelijkheid: door middel van openstelling van erfgoed kunnen zoveel mogelijk mensen meegenieten van het Gelders erfgoed. Een ander voorbeeld is de participatie van burgers: het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De mogelijkheden hiertoe variëren per project.
Onderdeel 1 h: Er moet sprake zijn van een integrale instandhoudingsvisie en financiering van het erfgoed. Oftewel: één totaalplan. Dit zorgt voor een toekomstbestendige visie en exploitatie en voorkomt dat projecten in meerdere onderdelen worden opgeknipt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2020-4121.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.