Financiële verordening Provincie Limburg 2020

Provinciale Staten van Limburg

maken ter voldoening aan het bepaalde in de Provinciewet bekend de nieuwe integrale tekst van:

 

Financiële verordening Provincie Limburg 2020

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Administratie:

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de Provincie Limburg en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • 2.

    Financiële administratie:

    het onderdeel van de administratie dat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de Provincie Limburg omvat, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

    • a.

      de financieel-economische positie;

    • b.

      het financiële beheer;

    • c.

      de uitvoering van de begroting;

    • d.

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

    • e.

      alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

  • 3.

    Administratieve organisatie:

    het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

  • 4.

    Financieel beheer:

    het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en rechten van de Provincie Limburg.

  • 5.

    Rechtmatigheid:

    het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder provinciale verordeningen, statenbesluiten en collegebesluiten zoals genoemd in de vigerende kadernota rechtmatigheid van de commissie BBV.

  • 6.

    Doelmatigheid:

    de mate waarin de gewenste prestaties worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

  • 7.

    Doeltreffendheid:

    de mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten van het beleid daadwerkelijk worden behaald.

Titel 1 Begroting en verantwoording

 

Planning en Control uitgangspunten

Artikel 2. Planning- en controlcyclus

De planning- en controlcyclus bestaat uit een jaarlijkse cyclus.

  • 1.

    Voor aanvang van een begrotingsjaar stelt de Controlecommissie, op voorstel van de griffier na afstemming met het college, een overzicht vast m.b.t. de jaarlijkse P&C-cyclus. Hierin zijn in elk geval de data opgenomen voor het aanbieden van de jaarstukken, de voorjaarsnota, de tussentijdse afwijkingenrapportages, de financiële eindejaarsbijstelling en de begroting met de bijhorende meerjarenraming door College aan de Staten ter vaststelling van deze stukken.

  • 2.

    In de P&C-cyclus worden voor de behandeling van de begroting en de jaarstukken de wettelijke termijnen en de gewenste voorbereidingstijd van tenminste zes weken voor de Staten in acht genomen.

  • 3.

    Uitgangspunt is een gelijktijdige behandeling van de voorjaarsnota, de jaarstukken en de eerste afwijkingenrapportage en een gelijktijdige behandeling van de begroting incl. de belastingvoorstellen en de tweede afwijkingenrapportage. In onvoorzienbare omstandigheden kan van dituitgangspunt worden afgeweken.

Kaderstellen

Artikel 3 Programmabegroting

  • 1.

    Provinciale Staten stellen in ieder geval bij aanvang van de nieuwe statenperiode een programma-indeling vast.

  • 2.

    Provinciale Staten stellen per programma de drie W-vragen per begrotingsprogramma vast:

    • a.

      Wat willen wij bereiken?;

    • b.

      Wat gaan we daarvoor doen?;

    • c.

      Wat mag het kosten?.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen per begrotingsprogramma indicatoren voor met betrekking tot de beoogde resultaten en de te leveren goederen en diensten.

  • 4.

    Provinciale Staten stellen de indicatoren, bedoeld in het derde lid, vast.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde goederen en diensten en de maatschappelijke effecten, opdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door Provinciale Staten, kunnen worden getoetst.

Artikel 4 Kaders begroting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bieden uiterlijk in de maand mei van het lopende begrotingsjaar een nota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren in de vorm van de voorjaarsnota. In deze nota worden de bevindingen betrokken uit de rapportage van de begrotingsuitvoering bedoeld in artikel 7 en de jaarstukken bedoeld in artikel 8.

  • 2.

    Provinciale Staten stellen deze nota uiterlijk in hun laatste vergadering voor het zomerreces vast.

  • 3.

    In de begroting, onderdeel paragraaf bedrijfsvoering, worden afspraken tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten opgenomen over inzet van middelen.

     

Uitvoering

Artikel 5 Uitvoering begroting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen regels die waarborgen dat de uitvoering van de begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten dragen ten aanzien van de programmabegroting er zorg voor dat:

    • a.

      de lasten en baten, door middel van kostentoerekening, eenduidig zijn toegewezen aan de beleidsproducten van de programmabegroting;

    • b.

      de budgetten uit de programmabegroting en kredieten voor investeringen passen binnen de kaders zoals geautoriseerd bij de vaststelling van de uiteenzetting van de financiële positie;

    • c.

      de lasten van de beleidsproducten niet dusdanig worden overschreden dat de realisatie van andere beleidsproducten binnen hetzelfde programma onder druk komt.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat de lasten op begrotingsprogrammaniveau binnen de programma's zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting niet worden overschreden.

     

Rapportage en Verantwoording

Artikel 6 Afwijkingenrapportages

  • 1.

    Gedeputeerde Staten informeren Provinciale Staten over de realisatie van de begroting van de provincie door middel van twee afwijkingenrapportages en een financiële eindejaarsbijstelling.

  • 2.

    De 1e afwijkingenrapportagewordt aan Provinciale Staten aangeboden voor het zomerreces (behandeling Voorjaarsnota) van het lopende begrotingsjaar en de 2e afwijkingenrapportage na het zomerreces bij de Begrotingsbehandeling. De financiële eindejaarsbijstelling wordt aan Provinciale Staten aangeboden voor de laatste PS-vergadering van het jaar.

  • 3.

    De inrichting van de afwijkingenrapportage sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 4.

    De afwijkingenrapportage gaat in op relevante afwijkingen ten opzichte van de door Provinciale Staten vastgestelde kaders op begrotingsprogrammaniveau, als deze naar verwachting de jaarresultaten sterk beïnvloeden. In de rapportages worden GS-besluiten verwerkt die leiden tot een wijziging van de begroting en meerjarenraming;

    Afwijkingen hebben betrekking op de verschillen tussen de begroting en realisatie van de drie W-vragen uit de (gewijzigde) programmabegroting en de verplichte paragrafen. Relevante afwijkingen zijn afwijkingen die zowel financieel als inhoudelijk kunnen zijn:

    • a.

      Financieel. Enerzijds worden in de voortgangsrapportage de te verwachten onderbestedingen (minder uitgaven, meer inkomsten) ten opzichte van de (bijgestelde) begroting van de baten en lasten op begrotingsprogrammaniveau, groter dan 20% toegelicht. Anderzijds worden alle te verwachten overschrijdingen (meer uitgaven, minder inkomsten) op begrotingsprogrammaniveau toegelicht.

    • b.

      Inhoudelijk. Alleen afwijkingen in de jaarresultaten welke ervoor zorgen dat het geplande resultaat in een jaar niet wordt behaald , worden toegelicht.

Artikel 7 Jaarstukken

  • 1.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de organisatieonderdelen naar de beleidsproducten van de programmaverantwoording.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten leggen verantwoording af over de uitvoering van de programma's en hoe de resultaten zich verhouden tot de in de begroting gestelde doelen. Relevante afwijkingen worden toegelicht en hebben betrekking op de verschillen tussen de begroting en realisatie van de drie W-vragen uit de (gewijzigde) programmabegroting op begrotingsprogrammaniveau.

  • 3.

    Provinciale Staten bepalen aan de hand van de uitvoering van de begrotingsprogramma’s en of de beleidsdoelen van de begrotingsprogramma’s voor het lopende jaar bijgesteld moeten worden.

Titel 2 Financiële positie

 

Kaderstellen

Artikel 8 Financiële positie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor, dat al het beleid waartoe Provinciale Staten hebben besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen.

  • 2.

    Provinciale Staten autoriseren met het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten. Bij investeringsvoorstellen worden de looptijd (kaderstellend) en de indicatieve financiële fasering vermeld. Bij grote projecten wordt uitgegaan van een fasegewijze kredietbesluitvorming met een probabilistische raming. Indien hier van afgeweken wordt, moet dit in het voorstel expliciet vermeld en beargumenteerd worden.

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Investeringen met zowel economisch als maatschappelijk nut worden geactiveerd en afgeschreven, conform het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2.

    Investeringsprojecten met een verkrijgings- of vervaardigingsprijs lager dan het grensbedrag ad € 50.000 worden in beginsel niet geactiveerd.

  • 3.

    Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd.

Afschrijvingen

  • 4.

    In geval van afschrijving wordt de lineaire afschrijvingsmethodiek gehanteerd.

  • 5.

    De afschrijving is gebaseerd op de verwachte toekomstige gebruiksduur; deze is gelijk aan de economische levensduur van een investering.

  • 6.

    Bij nieuwe investeringen wordt de volgende richtlijn voor de afschrijving in acht genomen:

    Bedrijfsgebouwen, inventaris, technische installaties

    • a.

      40 jaar: bedrijfsgebouwen, waarbij voor onderdelen, waarvoor een kortere gebruiksduur wordt verwacht, de componentenmethode wordt toegepast;

    • b.

      10-25 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen, verbouwingen, kantoormeubilair.

    Railinfrastructuur

    • c.

      40 jaar: investeringen in railinfra van medeoverheden (investeringen in activa van derden)

    • d.

      50 jaar: (vervangings)investeringen in railinfra van de Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij;

    Provinciale wegen

    • e.

      15 jaar: rehabilitaties wegen excl. fundering (betreft levensduurverlengende investeringen in de asfaltconstructie.);

    • f.

      40 jaar: rehabilitaties fundering (betreft levensduurverlengende investeringen in wegen of nieuwbouw waarbij fundering wordt vervangen of aangelegd;

    • g.

      nieuwe wegen: 15 jaar: asfaltconstructie en 40 jaar funderingsconstructie;

    • h.

      15 jaar: versterken kunstwerken (betreft levensduurverlengende investeringen);

    • i.

      80 jaar: rehabilitaties en nieuwbouw kunstwerken;

    • j.

      40 jaar: vervangen afwatering (kolken, duikers, buffers e.d.) en vervangen aansluitingen op gemeentelijke rioleringen of wateropvang;

    • k.

      15 jaar: wegmeubilair, afschermvoorzieningen, faunavoorzieningen, bewegwijzering, openbare verlichting, verkeersregelinstallaties en overige elektrische systemen.

    Overige activa:

    • l.

      5 jaar: vervoermiddelen;

    • m.

      3-5 jaar: apparatuur automatisering en overige apparatuur;

    • n.

      geen afschrijving: gronden en terreinen.

  • 7.

    Voor investeringen met economisch nut start de afschrijving ná de gereed melding van die investering; in geval van op zichzelf staande deelprojecten worden die afzonderlijk op hun gereed melding getoetst.

  • 8.

    Voor investeringen met een maatschappelijk nut start de afschrijving in het jaar nadat uitgaven zijn gedaan; investeringen die zich over meerdere jaren uitstrekken worden per jaarschijf als afzonderlijk actief behandeld.

  • 9.

    Resultaatafhankelijke (extra) afschrijving op investeringen wordt in beginsel niet toegestaan.

Artikel 10 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van producten en diensten van de Provincie wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de provincie verleende diensten.

  • 2.

    Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de in gebruik zijnde activa betrokken, evenals vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa betrokken voor rechten als bedoeld in artikel 223, eerste lid, provinciewet, de compensabele BTW.

Artikel 11 Toerekening overhead

De wijze van toerekening van de werkelijke overheadlasten bij de Jaarstukken vindt plaats op basis van de voorgecalculeerde verdeelsleutel, zoals gehanteerd bij de begroting (na wijziging).

Artikel 12 Incidentele baten en lasten

Incidentele baten en lasten vanaf € 100.000 dienen afzonderlijk te worden gespecificeerd in het overzicht incidentele baten en lasten behorende bij de programmabegroting en jaarstukken.

Artikel 13 Beleidskader Sturing in samenwerking

Gedeputeerde Staten bieden tenminste eenmaal in de statenperiode een actueel beleidskader “Sturing in Samenwerking” aan. In dit kader zijn ook de beleidsregels voor reserves en voorzieningen verwerkt.

Artikel 14 Financieringsfunctie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten dragen bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door Provinciale Staten vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s, liquiditeitsrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het optimaliseren van:

      • i.

        het rendement van de beschikbare liquiditeiten;

      • ii.

        het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten nemen bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      bij het uitzetten van overtollige gelden is de Wet Fido, de Ruddo (Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden) en de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden leidend;

    • b.

      bij het uitzetten van overtollige middelen bij decentrale overheden dient dit zo optimaal mogelijk afhankelijk van de marktsituatie te worden gedaan, waarbij het rendement minimaal gelijk dient te zijn aan het rendement op een Nederlandse staatsobligatie met vergelijkbare looptijd;

    • c.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste drie prijsoffertes bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • d.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;

    • e.

      bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de markten niet in gevaar komt;

    • f.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro;

    • g.

      voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden. Gedeputeerde Staten informeren Provinciale Staten indien de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigen te worden overschreden.

  • 3.

    Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak binnen de vastgestelde kaders van het vigerende Uitvoeringskader Sturing in Samenwerking. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingen Gedeputeerde Staten indien mogelijk zekerheden en stellen zij voorwaarden. Gedeputeerde Staten motiveren in hun besluit het publiek belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties. Daarbij betrekken Gedeputeerde Staten de uitgangspunten van Social Return On Investment (SROI).

  • 4.

    Gedeputeerde Staten informeren in ieder geval vooraf Provinciale Staten en nemen pas een besluit, nadat Provinciale Staten in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van Gedeputeerde Staten te brengen voor zover het betreft:

    • a.

      het verstrekken van garanties, leningen en waarborgen naar derden voor bedragen groter dan € 2.500.000,-, voor zover het niet afgedekt is door eerdere besluitvorming.

    • b.

      Bij het aanpassen van het kapitaalbelang in de verbonden partij (vermeerderingen en verminderingen) voor zover het niet afgedekt is door eerdere besluitvorming.

    • c.

      bij garanties, leningen en waarborgen onder deze limiet geldt de actieve informatieplicht door het college van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten.

    • d.

      Indien naar het oordeel van GS sprake is van politiek of anderszins gevoelige dossiers worden deze ongeacht de omvang voor wensen en bedenken aan PS voorgelegd.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en leggen deze regels, alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een Treasurystatuut. Gedeputeerde Staten zenden het Treasurystatuut ter kennisneming aan Provinciale Staten.

Artikel 15 Registratie bezittingen, activa en vermogen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor een actuele en volledige registratie van bezittingen. In de registratie worden ook opgenomen niet-geactiveerde kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde en de niet- of netto-geactiveerde investeringen in de openbare ruimte.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de provincie systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de (crediteuren-)schulden, registergoederen en bedrijfsmiddelen jaarlijks worden gecontroleerd.

  • 3.

    Bij afwijkingen in de registratie van bezittingen nemen Gedeputeerde Staten maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele plannen van verbetering worden ter kennisneming aan Provinciale Staten aangeboden.

Titel 3 Paragrafen

Artikel 16 Paragrafen in programmabegroting

In de Programmabegroting worden in afzonderlijke paragrafen de beleidslijnen vastgelegd met betrekking tot relevante beheersmatige aspecten, alsmede tot de provinciale heffingen. In de paragrafen wordt tenminste opgenomen datgene dat nader bepaald is in de artikelen 10 tot en met 15 van de BBV.

Titel 4 Financiële organisatie en administratie

Artikel 17 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten, processen en risico’s in de provincie als geheel en in de diensten;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie aan de budgethouders en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het bevorderen van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen.

Artikel 18 Financiële administratie

Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat:

  • a.

    de inrichting en de werking van de financiële administratie voldoet aan het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten en andere relevante wet- en regelgeving;

  • b.

    de vereiste informatie verstrekt wordt aan het rijk, het CBS, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan de Provincie.

Artikel 19 Financiële organisatie

Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor en leggen (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de provinciale organisatie en een eenduidige toewijzing van de provinciale taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten.

Interne controle

Artikel 20 Interne controle

  • 1.

    Gedeputeerde Staten dragen ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen nemen Gedeputeerde Staten maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor een beleidsregel rondom voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Deze regel wordt tenminste eenmaal in de vier jaar geactualiseerd.

Titel 5 Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 22 Citeertitel

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam "Financiële Verordening Provincie Limburg 2020".

  • 2.

    De Financiële Verordening Provincie Limburg 2016 wordt ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van Provinciale Staten, gehouden op 7 februari 2020.

Provinciale Staten voornoemd

De waarnemend griffier,

dhr. Mr. A.O.J. Pregled

de voorzitter,

dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens

Artikelsgewijze toelichting financiële verordening Provincie Limburg 2020

Titel 1 Begroting en verantwoording

Artikel 1 Definities

In het kader van eenduidigheid van begrippen die in deze verordening voorkomen zijn de definities gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 2 Planning en Controlcyclus

Dit artikel geeft kort weer wat bedoeld wordt met de planning en controlcyclus en beschrijft hoe de afspraken rondom de planning en behandeling van stukken is geregeld.

Kaderstellen

Artikel 3 Programmabegroting

Artikel 3 bevat een aantal bepalingen over de inrichting van de begroting waarin de kaderstellende functie van Provinciale Staten tot uiting komt. Provinciale Staten leggen op basis van dit artikel een belangrijk deel van de infrastructuur van de begroting vast, evenals de kengetallen waarop Provinciale Staten willen sturen en controleren.

De provincie bepaalt zelf het aantal en de inhoud van de programma's van de begroting en kan

daardoor de begrotingsopzet aanpassen aan de eigen politiek-bestuurlijke wensen. Zo kan een provincie programma's bijvoorbeeld indelen naar doelgroepen of indelen volgens de kerntaken van het IPO. De gehele programma indeling is facultatief.

Daarnaast is de provincie verplicht om zorg te dragen voor informatie voor derden (IV3). Deze

informatie is gebaseerd op een verplichte indeling, maar levert alleen cijfermatige informatie. Deze wordt voornamelijk gebruikt voor statistische doeleinden.

 

Omdat er een politiek-bestuurlijke keuze ten grondslag ligt aan de indeling van de programma's, stellen Provinciale Staten de indeling vast. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele statenperiode. Indien daartoe aanleiding is, kunnen Provinciale Staten de indeling wijzigen. In de praktijk leidde dit in het verleden tot compleet nieuwe opzetten bij iedere wisseling van Staten of coalitie. Omdat dit leidt tot een moeilijke vergelijkbaarheid wordt nu het uitgangspunt gehanteerd dat de structuur van de begroting zoveel mogelijk hetzelfde blijft om de politiek-bestuurlijke herkenbaarheid zo veel mogelijk in tact te houden.

 

Een begrotingsprogramma bestaat bij de Provincie Limburg uit tenminste één doelstelling. Een begrotingsprogramma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daarvoor doen en wat mag dat kosten? Het systeem van de drie W-vragen is een direct gevolg van de introductie van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (Staatsblad 2003, 27, gepubliceerd 23-01-2003) en daarmee wettelijk verplicht en geen keuze. Deze drie W-vragen zijn aangevuld met indicatoren per begrotingsprogramma. Aan de hand van de drie W-vragen en indicatoren kunnen Provinciale Staten hun kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om Provinciale Staten de gelegenheid te bieden hun controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen.

Artikel 4 Kaders begroting

Het vorige artikel 3 betreft vooral de infrastructuur van de begroting. Artikel 4 gaat over het meerjarige budgettaire kader en de ambities voor de rest van het lopende jaar en de nieuwe begroting. Gegeven het grote belang van het budgetrecht van Provinciale Staten, is het logisch dat Provinciale Staten expliciet een budgettair kader vaststellen. Dit gebeurd op begrotingsprogrammaniveau. In de § bedrijfsvoering van zowel de programmabegroting als de Jaarstukken wordt duidelijk inzicht gegeven in de spelregels over de inzet van middelen.

Uitvoering

Artikel 5 Uitvoering begroting

In artikel 5 leggen Provinciale Staten het College een aantal eisen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering dient te waarborgen. Dit gebeurt in de praktijk aan de hand van bijvoorbeeld GS-besluitvorming, mandaatregelingen, budgethoudersregeling, beleidskaders, begrotingsregels, Sturing in Samenwerking 2.0 en de regeling grote projecten, Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de producten behorende tot de begrotingsprogramma’s. Lid 3 doet hetzelfde voor de uitvoering van de programma's van de begroting. In het duale stelsel geven Provinciale Staten geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Deze uitvoeringsregels zijn aan het College.

Rapportage en verantwoording

Artikel 6 Afwijkingenrapportages

Artikel 6, formaliseert een belangrijk onderdeel van de planning en control van Provinciale Staten. Provinciale Staten geven namelijk de aard aan van de informatie die het college standaard dient te verstrekken evenals de reguliere frequentie. Op basis van deze informatie kunnen Provinciale Staten de uitvoering van de begroting volgen en besluiten of bijsturing nodig is. Artikel 6 regelt wanneer Provinciale Staten tussentijds over de stand van zaken in het lopende begrotingsjaar moeten worden geïnformeerd. In dit artikel is gekozen voor twee voortgangsrapportages op afwijkingen en een financiële eindejaarbijstelling met de focus op financiële bijstellingen. In de praktijk is dit een 3e afwijkingenrapportage.

Door het vastleggen van de termijnen in het artikel kunnen Provinciale Staten een maximale termijn vastleggen, waarbinnen de voortgangsrapportage moeten worden samengesteld en opgeleverd. In het derde lid van het artikel geven Provinciale Staten kaders voor de inrichting van de voortgangsrapportages. In het vierde lid geven Provinciale Staten aan waarover zij in elk geval in de voortgangsrapportages willen worden geïnformeerd. De stand van zaken van en prognose voor het lopende begrotingsjaar kunnen overigens naast de jaarstukken van het afgelopen jaar mede een belangrijke basis zijn voor het inzicht voor en het opstellen van de komende begroting.

Artikel 7 Jaarrekening

Artikel 7 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het College, c.q. de controle van Provinciale Staten daarop.

Titel 2 Financiële positie

Kaderstellen

Artikel 8 De financiële positie

Provinciale Staten geven in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het College voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen. Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe Provinciale Staten bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseren. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door provincies gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen.

N.a.v. de reactie van de directie op het rapport reconstructie Maaslijn, brief aan Provinciale Staten d.d. 24-5-2019, kenmerk 2019/39717 zijn de aanbevelingen vertaald naar een toevoeging op de beleidsregel rondom de investeringsbesluiten. Om te voorkomen dat budgetten een eigen leven gaan leiden en een zekere “hardheid” oproepen, ook wel snel, taakstellend genoemd, moet ervoor gekozen worden dat, zoals in het rapport aangegeven, kredieten pas worden vrijgegeven per fase waarin het project zich bevindt en afhankelijk van de mate waarin de onzekerheid afneemt. Hiermee wordt een fasegewijze kredietbesluitvorming geïntroduceerd. De fasen sluiten daarmee aan op de fases zoals die zijn onderscheiden in de vastgestelde Limburg standaard (initiatief, haalbaarheid, planvorming, uitvoering, en beheer).

Verder wordt in de analyse van de voornoemde brief geconstateerd dat de kwaliteit van de ramingen zelf kan verbeteren. De tot op heden klassieke ramingen (de zogenaamde deterministische ramingen) zijn niet altijd toereikend en winnen aan betrouwbaarheid door onzekerheden (c.q. kansverdelingen) te betrekken in de ramingen, het zogenaamde probabilistische ramen. Deze manier van ramen zal worden gehanteerd bij die projecten waar de complexiteit met bijbehorende risico-inschattingen aantoont dat dit de meest reële en voor de hand liggende wijze van ramen is. Dit betreft met name nieuwbouw van grote nieuwe infrastructurele projecten.

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

Ondergrens

Voor investeringen met een beperkte omvang kan het om praktische redenen (beperking administratieve werkzaamheden en inzichtelijkheid verslaglegging) wenselijk zijn om deze niet te activeren, maar in één keer ten laste van de exploitatie te brengen. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan. Ingaande de verordening 2016 wordt voor investeringen met een bedrijfseconomisch nut een grensbedrag voor verplichte activering gehanteerd van € 50.000. Zelfstandige investeringen met een lagere vervaardigings- of verkrijgingsprijs worden niet geactiveerd maar in één keer ten laste van de exploitatie verantwoord. Voor investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut als bedoeld in lid 1 sub a b en c is eveneens een grensbedrag van € 50.000 gesteld. Zelfstandige investeringen met een lagere vervaardigings- of verkrijgingsprijs worden in beginsel niet geactiveerd maar in één keer ten laste van de exploitatie verantwoord.

Immateriële vaste activa

De BBV onderkent twee soorten immateriële activa, te weten: de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio én de kosten van onderzoek en ontwikkeling. De BBV adviseert om eerstgenoemde uitgaven, zeker als deze van relatief geringe omvang zijn, niet te activeren maar volledig als lasten te verantwoorden in het jaar van sluiten van de lening. In het geval dit soort kosten zich aandienen, conformeren wij ons aan het advies van de BBV.

Materiële vaste activa

In lijn met het BBV (Nota Materiële Activa 2017) wordt het uitgangspunt gehanteerd om de afschrijvingen te richten op de levensduur van activa, waarbij de gebruiker er profijt van heeft.

Waardevermindering van vaste activa wordt door middel van afschrijving tot uitdrukking gebracht. De wijze waarop afschrijving plaatsvindt heeft grote invloed op de exploitatiebegroting en -rekening en op de vermogenspositie. Onjuiste afschrijvingsmethoden en -termijnen kunnen grote risico's met zich meebrengen. De provincie Limburg kiest onveranderd voor de lineaire afschrijvingsmethodiek.

De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling dan wel het feitelijke gebruik van het actief. Bij deze waardedaling moet rekening gehouden worden met de technische en economische levensduur (of gebruiksduur). De technische levensduur is de periode dat de activa technisch in staat zijn om te worden gebruikt. De economische levensduur is de periode waarbij naar schatting de totale kosten van gebruik van het actief het laagste zijn (dus kapitaallasten en onderhoudskosten).

Op grond van artikel 64, lid 3 BBV, dient op vaste activa met een beperkte gebruiksduur jaarlijks afgeschreven te worden volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur. De gebruiksduur is gelijk aan de verwachte economische of technische levensduur.

Onderstaand citaat uit het Staatsblad 2003-27 (Vaststelling van de BBV):

“Activa van gemeenten (lees ook provincies) hebben deels een ander karakter dan de activa van het bedrijfsleven (zie ook Staatblad 2003-27). Activa in het bedrijfsleven hebben meerjarig een economische waarde: ze genereren opbrengsten gedurende meerdere jaren. Een deel van de activa van gemeenten heeft een economische waarde, omdat gemeenten prijzen en tarieven voor diensten kunnen vragen (bijvoorbeeld voor het zwembad en de riolering). Activa waarvoor prijzen en tarieven gevraagd kunnen worden, zijn (tenminste gedeeltelijk) rendabel. Daarnaast kunnen activa een economische waarde hebben omdat ze verkocht kunnen worden. Echter een groot deel van de activa van gemeenten levert geen middelen in bedrijfseconomische zin op en/of er is geen markt voor. Deze activa leveren gedurende meerdere jaren wel een bijdrage aan het maatschappelijk nut. Wegen zijn daarvan een belangrijk voorbeeld.”

Dit lid in de verordening beoogt een richtlijn te geven voor de afschrijvingstermijnen van investeringen. De opsomming is niet limitatief maar laat ook ruimte voor specifiekere activa met afwijkende afschrijvingstermijnen. Waar dit aan de orde is zal dit per investering worden aangegeven. In het geval van investeringen in gebouwen is de zogenaamde 'componententheorie' van toepassing. Dit betekent dat een investering in gebouwen wordt verdeeld in componenten (b.v. grond, casco gebouw, installaties, overig) die elk een eigen afschrijvingstermijn hebben. Ingaande 2006 wordt deze lijn toegepast.

 

De algemene gedragslijn in Limburg is dat gestart wordt met afschrijven in het jaar volgend op de datum van ingebruikname van een actief. Voor de 'ingebruikname' wordt onderscheid gemaakt tussen activa met economisch nut én activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Wat betreft de eerste groep activa start de afschrijving na een beoordeling van de gereed melding van dat specifieke actief. Dit kan betekenen, indien de realisatie van dat actief zich over meerdere jaren uitstrekt, dat er gedurende de jaren voorafgaand aan de gereed melding niet wordt afgeschreven. In geval van op zichzelf staande deelprojecten bij deze categorie activa worden de afzonderlijke deelprojecten op hun gereed melding getoetst.

Bij activa met een maatschappelijk nut is de ingebruikname van dat actief niét relevant maar start de afschrijving in het jaar nadat de uitgaven zijn gedaan. Voor investeringen die zich over meerdere jaren uitstrekken betekent dit dat de uitgaven in elke jaarschijf worden behandeld met een eerste afschrijving in het jaar volgend op die uitgaven.

De BBV bepaalt dat afschrijven onafhankelijk geschiedt van het resultaat van het boekjaar, dat wil zeggen: géén extra afschrijving.

Financieel vaste activa

Binnen de categorie financiële vaste activa maakt het BBV onderscheid tussen kapitaalverstrekkingen, leningen, uitzettingen en bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Volgens de Wet fido vallen kapitaalverstrekkingen en leningen ook onder de uitzettingen. De commissie BBV geeft de voorkeur aan het nominaal waarderen van leningen u/g, obligatieleningen en gelijksoortige vastrentende producten. Aangezien de hoofdsom gegarandeerd is zoals voorgeschreven in de Wet fido is er geen sprake van duurzame waardevermindering. In dat geval hoeft niet te worden afgewaardeerd en geldt de nominale waarde. Indien bij aanschaf de waarde boven de nominale waarde (ergo de gegarandeerde hoofdsom) ligt dan is sprake van een duurzame waardevermindering, omdat aan het einde van de looptijd niet meer dan de nominale waarde wordt vergoed. Deze activa dienen daarom tot het niveau van de gegarandeerde hoofdsom te worden afgewaardeerd.

Duurzame waardevermindering financiële vaste activa

Voor alle relevante vaste activa (o.a. Verbonden partijen en uitgezette leningen) wordt aan de hand van uitgewerkte Position Papers jaarlijks beoordeeld of er sprake is van een duurzame waardevermindering. Dit is onderdeel van het proces van de Jaarstukken. Dekking van een eventuele duurzame waardevermindering van Verbonden partijen c.q. uitgezette leningen vindt in eerste instantie plaats aan de hand van de hiervoor gevormde Risicoreserve Financieel Instrumentarium Sturing in Samenwerking.

Artikel 10 Kostprijsberekening

In artikel 10 is de grondslag voor de bepaling van heffingen en tarieven neergelegd. Kostprijzen laten zich op vele manieren berekenen. In dit artikel worden uitgangspunten voor de bepaling van de kostprijzen gegeven.

Artikel 10, lid 1 bepaalt, dat naast de direct aan een product toe te rekenen kosten ook de indirecte kosten die rechtstreeks samenhangen met de vervaardiging van het product, worden meegenomen voor de kostprijsbepaling.

In lid 2 is bepaald dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen.

Veel provincies hanteren daarnaast het mechanisme van rentetoerekening over de reserves en de voorzieningen aan in gebruik zijnde kapitaalgoederen. Artikel 12, lid 2 van de verordening bepaalt, dat deze beide kosten ook daadwerkelijk worden meegenomen voor de berekening van de geraamde kostprijs. Indien is gekozen voor het systeem van het toerekenen van bespaarde rente dan is het verplicht deze rente als lasten mee te nemen in de kostprijs.

Op grond van lid 2 moeten ook worden meegenomen de kosten compensabele BTW. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor de heffingen is echter in de wet bepaald dat ze wel meegenomen mogen worden in de kostprijsberekening, omdat de provincie deze kosten wel heeft, ook al wordt de BTW gecompenseerd.

Artikel 11 Toerekening van overhead

Dit nieuwe artikel is toegevoegd naar aanleiding van de BBV-Notitie Overhead (2016).

Het uitgangspunt in de verslaggevingsregels van de BBV is dat de werkelijke kosten moeten worden toegerekend en niet een begroot bedrag. Voor de overhead betekent dit dat dus moet worden gerekend met de werkelijke overheadlasten. De verdeelsleutel die wordt gehanteerd behoeft binnen de BBV niet te worden nagecalculeerd. Dit betekent dat de voorgecalculeerde verhouding wordt gehanteerd en afgezet tegen de werkelijke kosten. De gekozen systematiek wordt in het kader van transparantie in de financiële verordening vastgelegd.

De wijze van toerekening van de werkelijke overheadlasten bij de Jaarstukken vindt plaats op basis van de voorgecalculeerde verdeelsleutel, zoals gehanteerd bij de begroting (na wijziging).

Artikel 12 Incidentele baten en lasten

Op basis van de BBV-notitie Structurele en incidentele baten en lasten (2018) is dit artikel toegevoegd. De commissie adviseert in de financiële verordening een grensbedrag op te nemen vanaf welke omvang incidentele lasten en baten afzonderlijk dienen te worden gespecificeerd. De commissie BBV adviseert dergelijke aanbevelingen te volgen, omdat het naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie).

In deze verordening gaan wij uit van een ondergrens van € 100.000. Deze keuze is een inschatting op basis van materialiteit van de begroting. Door het opnemen van de ondergrens kan worden voorkomen dat kleine mutaties zonder materiële betekenis allemaal afzonderlijk moeten worden toegelicht.

Artikel 13 Beleidskader Sturing in Samenwerking

Dit financiële kader is een belangrijke pijler in het financiële beleid en geeft met name aan hoe de provincie omgaat met haar vermogen. Om de actualiteit te waarborgen wordt dit tenminste eenmaal in de vier jaar geactualiseerd.

Artikel 14 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 216, Provinciewet, het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 216, tweede lid onder c. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie.

De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de Programmabegroting en de Jaarstukken zoals die in het Besluit begroting en verantwoording is voorgeschreven. In dit artikel stellen Provinciale Staten de doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het College gelden. Het vijfde lid van het artikel draagt het College op een Treasurystatuut op te stellen dat met name protocollen bevat voor de dagelijkse uitvoering. Onderwerpen die in zo'n besluit aan de orde komen, betreffen met name het derivatenbeheer (indien van toepassing), het liquiditeitenbeheer, het risicobeheer, de financiering, de interne controle en de administratieve organisatie.

Onder het risicobeheer vallen het renterisicobeheer, het kredietrisicobeheer, het koersrisicobeheer, en het liquiditeitsrisicobeheer (indien van toepassing).

In het tweede lid onder a wordt vermeld dat de Wet Fido, de Ruddo en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden leidend zijn bij uitzettingen van overtollige middelen.

De ratingeisen zoals opgenomen in de Ruddo blijven ook na invoering van het verplicht Schatkistbankieren in stand en gelden voor de overtollige middelen welke decentrale overheden mogen aanhouden buiten de schatkist (drempelbedrag). Tevens gelden deze ratingeisen onverkort voor uitzettingen gedaan voor 4 juni 2012 18.00 uur (mededeling Staatscourant 11352) welke uitzettingen decentrale overheden mogen aanhouden tot datum aflossing.

In lid 2 wordt verder gesproken over uitzettingen van overtollige middelen bij decentrale overheden. Deze uitzettingen zijn conform de wet Fido een alternatief voor het verplicht schatkistbankieren. De kasgeldlimiet en de renterisiconorm zijn wettelijk geregeld (Wet financiering decentrale overheden, artikel 3 en 4, respectievelijk 5 en 6). Overschrijding is niet toegestaan. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet in zijn hoedanigheid van toezichthouder ingrijpen, maar kan onder bijzondere omstandigheden een tijdelijke overschrijding tolereren.

Bij overschrijding kan de provincie worden geconfronteerd met preventief toezicht op het sluiten van kortlopende (kasgeldlimiet) of langlopende (renterisiconorm) leningen. Verantwoording vindt plaats via de verplichte paragrafen in de jaarstukken. Provinciale Staten zullen met behulp van de begroting, integrale voortgangsrapportage en jaarstukken over de kasgeldlimiet en renterisiconorm geïnformeerd worden.

Lid 3 en 4 behandelen de uitzettingen in het kader van de publieke taak. Hiertoe is het Uitvoeringskader Sturing in Samenwerking vastgesteld door Provinciale Staten, waarmee de kaders voor deze uitzettingen zijn vastgelegd.

Artikel 15 Registratie bezittingen, activa en vermogen

Voor een goed beeld van de financiële positie is een volledige registratie van de provinciale bezittingen onontbeerlijk. Om te garanderen dat de registratie actueel en juist is, wordt in dit artikel het College opgedragen periodiek de registratie te controleren en bij afwijkingen maatregelen tot herstel te treffen.

Titel 3 Paragrafen

Artikel 16 Paragrafen in de programmabegroting

In het BBV is in artikel 10 tot en met 16 voorgeschreven dat in de beleidsbegroting in ieder geval een aantal met name genoemde paragrafen wordt opgenomen. Deze paragrafen geven op bepaalde gebieden (o.a. weerstandsvermogen, financiering, bedrijfsvoering etc.) een dwarsdoorsnede door de beleidsbegroting (programmaplan). Via dit artikel is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten zorgdragen voor het opnemen van, in ieder geval, de in dit artikel expliciet opgenomen paragrafen.

Titel 4 Financiële organisatie en administratie

Artikel 17 Administratie

In artikel 17 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de provincie. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Voor wat betreft de risico’s: in SIS 2.0 wordt vooral ingegaan op het risicobeleid van de investeringsportefeuille. Naast risico’s ten aanzien van investeringen zijn er nog diverse andere processen binnen de provincie die leiden tot risico’s (bijv. Buitenring, haven Ooijen-Wanssum, Maaslijn etc.) en beheersmaatregelen om deze risico’s af te dekken.

Deze worden verantwoord in de verplichte paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing van zowel de Programmabegroting als de Jaarstukken. Ook voor de wijze van begroten van investeringen is in deze verordening stilgestaan bij grote projecten: er wordt uitgegaan van een fasegewijze kredietbesluitvorming met een probabilistische raming. Risico-afweging speelt daarbij een belangrijke rol.

Artikel 18 Financiële administratie

Een belangrijk onderdeel van de administratie is de financiële administratie. Bij algemene maatregel van bestuur stelt het Rijk eisen aan de verantwoordingsinformatie van provincies. In de BBV zijn onder andere waarderingsgrondslagen, balansindeling en verplicht op te leveren financiële gegevens vastgelegd. Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan Provinciale Staten, maar ook aan de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, in zijn rol als toezichthouder, het CBS etc.

Artikel 19 Financiële organisatie

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan het zich moet houden. In de onderdelen a en b worden eisen gesteld aan de toedeling van taken aan organisatieonderdelen van de provincie en de toewijzing van functies aan functionarissen. In onderdeel c worden eisen gesteld aan de budgettoedeling.

Artikel 20 Interne controle

Provinciale Staten leggen in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgen Provinciale Staten de zekerheid dat het college aan de eisen genoemd in met name artikel 20, eerste lid, zal kunnen voldoen.

 

De verordening geeft in het eerste lid aan het College de opdracht voor de inrichting van de financiële organisatie verschillende maatregelen te treffen op het gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. Daarnaast stellen Provinciale Staten in lid 2 kaders die ertoe dienen dat Gedeputeerde Staten regels stellen om misbruik van provinciale regelingen en voorzieningen te voorkomen via de 'beleidsregel integraal M&O beleid'. Deze beleidsregel wordt om de actualiteit van de regel te borgen tenminste 1x per 4 jaar geactualiseerd door het College van Gedeputeerde Staten.

Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in de plaats van de financiële verordening 2016.

Artikel 22 Citeertitel

In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de provinciale stukken naar deze verordening kan verwijzen.

Vaststelling

De verordening moet binnen twee weken na vaststelling door Provinciale Staten door het College naar de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties worden verzonden (artikel 218 Provinciewet).

 

Aldus besloten in de vergadering van Provinciale Staten, gehouden op 7 februari 2020.

Provinciale Staten voornoemd

de voorzitter,

dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens

de waarnemend griffier,

dhr. Mr. A.O.J. Pregled

Naar boven