Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 8 december 2020, houdende regels voor kostenbegrippen en de berekeningswijzen van subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren (Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het gezien het aantal wijzigingen wenselijk is de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 in te trekken en een nieuwe regeling vast te stellen voor kostenbegrippen alsmede de berekeningswijzen die de subsidieaanvrager bij het berekenen van de subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren hanteert;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

begrotingssubsidie naar aard exploitatiesubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de Asv;

begrotingssubsidie naar aard projectsubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder d, van de Asv;

buitenwettelijke subsidie: subsidie in de vorm van een begrotingssubsidie of een incidentele subsidie;

subsidieregeling: subsidieregeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Asv.

Artikel 2 Te hanteren kostenbegrippen

De subsidieaanvrager hanteert bij het berekenen van de subsidiabele kosten de volgende kostenbegrippen:

  • a.

    aantal direct productieve uren per jaar: aantal uren per dag, vermenigvuldigd met het aantal werkbare dagen in een kalenderjaar minus:

    • 1°.

      wettelijk verlof en verlof conform de collectieve arbeidsovereenkomst of individuele arbeidsovereenkomst;

    • 2°.

      een percentage voor ziekteverzuim;

    • 3°.

      een percentage voor indirect productieve tijd op basis van ervaringsgegevens;

  • b.

    afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een investering tegen historische kostprijs gedurende de economische levensduur;

  • c.

    arbeids- en personeelsuren: uren van personeel van de subsidieaanvrager dat al dan niet in loondienst is, niet zijnde kosten derden;

  • d.

    bijdrage in natura: uren, zaken of diensten die aantoonbaar om niet zijn ingebracht door een derde;

  • e.

    directe kosten: kosten die rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit worden toegerekend;

  • f.

    economische levensduur: periode waarna de investering economisch verouderd is;

  • g.

    emolumenten: werkgerelateerde beloningen die buiten het normale loon vallen;

  • h.

    indirect productieve tijd: tijd die wordt besteed aan zaken als werkbesprekingen, personeelsaangelegenheden en studieverlof;

  • i.

    indirecte kosten: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit kunnen worden toegerekend;

  • j.

    integrale kosten: totaal van de directe kosten en de indirecte kosten die de subsidieaanvrager maakt voor een gesubsidieerde activiteit;

  • k.

    kostendrager: kostenplaats of volume-eenheid voor kostenberekening in de vorm van bijvoorbeeld personeelsuren, arbeidsuren, apparaat-uren, machine-uren en overige kostendragers als output van apparaten en machines en verbruikte materialen;

  • l.

    kosten derden: kosten die op factuur aantoonbaar en aan derden verschuldigd zijn en die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt;

  • m.

    kostenverdeelstaat: staat waarop de verzamelde en doorbelaste kosten per kostenplaats staan aangegeven;

  • n.

    loonkosten: optelsom van de bruto loonkosten, niet winst afhankelijke emolumenten, dan wel extra verdiensten naast het loon, werkgeverslasten, kosten van secundaire arbeidsvoorwaarden en, indien van toepassing, een evenredig deel van de begrote kosten voor een eventuele wachtgelduitkering na ontslag, voor personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van subsidiabele activiteiten;

  • o.

    out-of-pocket kosten: geringe kosten waarvan de bedragen niet afzonderlijk gespecificeerd hoeven te worden;

  • p.

    subsidiabele kosten: kosten die in een subsidieregeling als subsidiabel zijn aangemerkt of kosten die bij het verlenen en vaststellen van buitenwettelijke subsidies door Gedeputeerde Staten als subsidiabel worden aangemerkt;

  • q.

    vrijwilligersvergoeding: vergoeding die zo laag is dat deze niet in verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van het werk en die verstrekt wordt aan personen die:

    • 1°.

      werkzaamheden verrichten voor sportverenigingen, sportstichtingen, Algemeen Nut Beogende Instellingen of organisaties die niet onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting of daarvan zijn vrijgesteld;

    • 2°.

      niet in dienst zijn bij de sportvereniging, sportstichting of organisatie; en

    • 3°.

      de werkzaamheden niet voor hun beroep doen.

Artikel 3 Berekeningswijzen uurtarieven arbeids- en personeelsuren

  • 1.

    In geval van een projectsubsidie, begrotingssubsidie naar aard projectsubsidie of incidentele subsidie berekent de subsidieaanvrager de subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren op basis van:

    • a.

      integrale kosten;

    • b.

      kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c.

      een forfaitair vastgesteld uurtarief.

  • 2.

    In geval van een exploitatiesubsidie of een begrotingssubsidie naar aard exploitatiesubsidie berekent de subsidieaanvrager de subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren op basis van integrale kosten.

  • 3.

    In geval van een projectsubsidie kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid in een subsidieregeling slechts een of twee van de berekeningswijzen, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met c, van toepassing verklaren.

Artikel 4 Uurtarief op basis van integrale kosten

Bij de berekeningswijze, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a:

  • a.

    berekent de subsidieaanvrager het subsidiabele uurtarief op basis van het aantal direct productieve uren per jaar;

  • b.

    berekent de subsidieaanvrager de integrale kosten op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaarde grondslagen;

  • c.

    overlegt de subsidieaanvrager een kostenverdeelstaat, indien het een van de volgende subsidievormen betreft:

    • 1°.

      een exploitatiesubsidie;

    • 2°.

      een begrotingssubsidie naar aard exploitatiesubsidie;

  • d.

    overlegt de subsidieaanvrager een onderbouwing van het uurtarief, bedoeld onder a, indien het een van de volgende subsidievormen betreft:

    • 1°.

      een projectsubsidie;

    • 2°.

      een begrotingssubsidie naar aard projectsubsidie;

    • 3°.

      een incidentele subsidie.

Artikel 5 Uurtarief op basis van kosten per kostendrager

  • 1.

    Bij de berekeningswijze, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b:

    • a.

      rekent de subsidieaanvrager arbeidskosten en loonkosten via een kostendrager toe aan een subsidiabele activiteit;

    • b.

      hanteert de subsidieaanvrager op de arbeidskosten en loonkosten, bedoeld onder a, een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25%.

  • 2.

    In geval van een projectsubsidie kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid, onder b, in een subsidieregeling een ander opslagpercentage vaststellen.

  • 3.

    In geval van een begrotingssubsidie naar aard projectsubsidie of een incidentele subsidie kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid, onder b, in de beschikking tot subsidieverlening een ander opslagpercentage vaststellen.

Artikel 6 Uurtarief op basis van forfaitair vastgesteld uurtarief

  • 1.

    Bij de berekeningswijze, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, bedraagt het uurtarief € 50.

  • 2.

    In geval van een projectsubsidie kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid in een subsidieregeling een ander uurtarief vaststellen.

  • 3.

    In geval van een begrotingssubsidie naar aard projectsubsidie of een incidentele subsidie kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid in de beschikking tot subsidieverlening een ander uurtarief vaststellen.

Artikel 7 Intrekking

De Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant.

 

’s-Hertogenbosch, 8 december 2020

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant

 

I. Algemeen

 

Artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (hierna: Asv) bevat de grondslag voor Gedeputeerde Staten om regels te stellen met betrekking tot de door de subsidieaanvrager bij het berekenen van de subsidiabele kosten te hanteren uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen. Deze regels zijn momenteel opgenomen in de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017. De recente wijziging van de Asv met ingang van 24 juli 2020 1 en de evaluatie van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017, hebben aanleiding gevormd voor de onderhavige regeling. Met deze regeling wordt de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 ingetrokken. Dit ligt voor de hand gelet op het aantal wijzigingen (in verhouding tot het beperkt aantal artikelen). Inhoudelijk zijn echter geen grote wijzigingen aangebracht ten opzichte van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017. Het gaat voornamelijk om technische wijzigingen alsmede wijzigingen in de opbouw.

 

Onderhavige regeling sluit aan bij aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, zoals opgenomen in de bijlage bij de Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (ook wel bekend als het “Uniform subsidiekader” (USK)).

 

Met deze regeling worden forfaitaire elementen geïntroduceerd die een hulpmiddel zijn om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren. Artikel 2 bevat de kostenbegrippen die de subsidieaanvrager bij de berekening van de subsidiabele kosten dient te hanteren. Hiermee wordt een verschillende uitleg van begrippen voorkomen. In de artikelsgewijze toelichting is een nadere toelichting opgenomen ten aanzien van enkele begrippen.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel 2 Te hanteren kostenbegrippen

De in dit artikel opgenomen begrippen sluiten aan bij de begrippen zoals opgenomen in aanwijzing 19 van het USK.

 

Onder a (aantal direct productieve uren per jaar)

Dit begrip vormt de basis voor de berekening van het uurtarief bij de integrale kostenberekeningswijze. Het aantal uren per dag is bijvoorbeeld 7,2 uren bij een 36-urige werkweek.

 

Onder b (afschrijvingskosten)

Opgemerkt zij dat de subsidieaanvrager voor de berekening van de hoogte van de afschrijvingskosten de afschrijvingsmethode kan hanteren die binnen de organisatie gangbaar is, mits algemeen geaccepteerd (bijvoorbeeld lineair afschrijven of afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde). Voor de uiteindelijke toerekening van afschrijvingskosten zal rekening moeten worden gehouden met de subsidieperiode en de mate van gebruik van het actief ten behoeve de subsidiabele activiteiten.

 

Onder c (arbeids- en personeelsuren)

In het begrip “arbeids- en personeelsuren” is opgenomen dat het gaat om uren van personeel van de subsidieaanvrager. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat subsidie ook kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. Het kan daarbij gaan om een samenwerkingsverband van rechtspersonen, een samenwerkingsverband van rechtspersonen en natuurlijke personen of een samenwerkingsverband van alleen natuurlijke personen. Onder het begrip “arbeids- en personeelsuren” vallen derhalve de uren van alle deelnemers van het samenwerkingsverband. Bij uren van personeel dat niet in loondienst is, gaat het bijvoorbeeld om uitzendkrachten en interimpersoneel. De inzet van een eigenaar (al dan niet in loondienst) kan eveneens worden meegenomen bij de “arbeids- en personeelsuren”.

 

Onder d (bijdrage in natura)

Uitgangspunt is dat de te verstrekken subsidie niet meer kan bedragen dan de subsidiabele kosten minus de bijdrage in natura. Het voornemen is om dit bij een toekomstige wijziging in de Asv te verankeren.

 

Onder e (directe kosten)

Bij directe kosten kan het gaan om kosten van een kostendrager en kosten derden.

 

Onder f (economische levensduur)

De eventuele restwaarde na de economische levensduur hoort niet tot de subsidiabele kosten en dient dus in mindering te worden gebracht.

 

Onder i (indirecte kosten)

Indirecte kosten worden via toerekening van een kostendrager aan de subsidiabele activiteit toegerekend.

 

Onder l (kosten derden)

Het gaat hierbij bijvoorbeeld om kosten van gehele of gedeeltelijke uitbesteding door de subsidieaanvrager van een deel van de subsidiabele activiteit of kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten. Zoals opgemerkt bij de artikelsgewijze toelichting op onderdeel c (arbeids- en personeelsuren) kan een subsidieaanvrager ook een samenwerkingsverband zijn. Onderlinge leveringen tussen deelnemers van een samenwerkingsverband vallen dan ook niet onder het begrip “kosten derden”.

 

Onder o (out-of-pocket kosten)

Bij dergelijke kosten kan het bijvoorbeeld gaan om parkeer- of lunchkosten van relatief geringe omvang die door de subsidieaanvrager worden vergoed aan personen of ondernemingen die werk voor hen verrichten.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Naar boven