Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland van 6 september 2016 houdende regels omtrent natuur Beleidsregel natuurbescherming Noord-Holland.

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 8 november 2016 beschikbaar via Provinciaal blad 2016, nummer 103.]

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Gelet op de artikelen 1.10 2.7, 2.8, , 3.3, 3.4, 3.7, 3.8, 3.9, 3.12, 3.17, 3.18, 3.19, 3.22, 3.25, 3.32, 3.34, 3.38, 4.2, 4.5, 5.3, van de Wet natuurbescherming;

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat het wenselijk is om vast te leggen op welke wijze uitvoering en invulling wordt gegeven aan de bevoegdheden voortvloeiend uit de hiervoor genoemde artikelen van de Wet natuurbescherming;

 

Besluiten vast te stellen:

 

Beleidsregel natuurbescherming Noord-Holland

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    belangrijke schade: door wettelijk beschermde diersoorten aangerichte schade aan landbouwgewassen die door of vanwege BIJ12/Unit Faunafonds is getaxeerd op € 250,- of hoger per perceel waarop schade is aangericht;

  • b.

    gegevens over het voorkomen van soorten: verspreidingsgegevens inzake het voorkomen van individuele flora en fauna;

  • c.

    hybride gans: elke gans die niet voor 100% alle kenmerken vertoont van één van de wilde diersoorten grauwe gans, brandgans, Canadese gans, kolgans, sneeuwgans, kleine gans, Nijlgans;

  • d.

    jaarrond verblijvende ganzen: ganzen die het gehele jaar in Nederland verblijven en in Nederland broeden;

  • e.

    kaart: topografische kaart op een voor de aard en omvang van de handeling en-of het project geschikt schaalniveau met daarop de exacte contouren van het werkgebied;

  • f.

    ontwikkelingsruimte: ontwikkelingsruimte als bedoeld in artikel 1.13, derde lid van de Wet natuurbescherming;

  • g.

    rustgebieden: gebieden waarbinnen de rust voor winterganzen wordt nagestreefd;

  • h.

    segment 2: ontwikkelingsruimte die resteert na aftrek van ontwikkelingsruimte die is gereserveerd voor toestemmingsbesluiten die betrekking hebben op bij ministeriële regeling afzonderlijk of per categorie genoemde of beschreven projecten of andere handelingen, zoals opgenomen in het programma bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van het Besluit natuurbescherming;

  • i.

    terreinbeherende organisatie: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie conform haar statuten in het leven geroepen voor het beheer van natuur- of recreatiegebieden;

  • j.

    toestemmingsbesluit: besluit als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onder a. tot en met g. van het Besluit natuurbescherming waarbij ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld

  • k.

    verwilderde gedomesticeerde gans: elke gans die de uiterlijke kenmerken heeft van de witte boerengans;

  • l.

    vollegrondsgroenteteelt: de teelt in open grond van groentegewassen;

  • m.

    werkbeschrijving: concrete beschrijving van alle werkzaamheden, werktijden en inzet materieel conform een definitief uitvoeringsontwerp;

  • n.

    werkgebied: de ruimtelijk begrensde oppervlakte waarbinnen werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden;

  • o.

    wet: Wet natuurbescherming;

  • p.

    winterganzen: ganzen die in Nederland overwinteren en over het algemeen niet in Nederland broeden. winterperiode: de periode van 1 november tot 1 maart daaropvolgend;

Hoofdstuk 2 Gebieden

Artikel 2 Vergunningen – Algemeen

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de wet wordt ingediend met het elektronisch beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid bevat in ieder geval:

    • a.

      een kaart met daarop weergegeven de contouren van het werkgebied;

    • b.

      een werkbeschrijving;

    • c.

      een machtiging indien de aanvrager van de vergunning niet dezelfde is als de gebruiker van de vergunning.

    • d.

      een schriftelijke toestemming van de grondeigenaar en, indien dat niet dezelfde rechtspersoon is, de schriftelijke toestemming van de grondgebruiker, en;.

    • e.

      een effectbeoordeling van het project of andere handeling gebaseerd op de werkbeschrijving.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel e, bevat een aanvraag om vergunning een effectbeoordeling gebaseerd op een realistisch worst-case scenario van de werkuitvoering indien het als gevolg van de aanbestedingsmethodiek niet mogelijk is een effectbeoordeling gebaseerd op een werkbeschrijving te overleggen.

  • 4.

    De effectbeoordeling van het project of andere handeling is in ieder geval gebaseerd op:

    • a.

      maximaal drie jaar oude gegevens over het voorkomen van soorten waar de effecten betrekking hebben op die soorten, en;

    • b.

      gegevens over het voorkomen van habitattypen afkomstig uit Aerius, eventueel aangevuld met feitelijke veldkartering of een andere representatieve actuele vegetatiekaart daar waar de effecten zien op habitattypen.

  • 5.

    Indien een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op andere handelingen als bedoeld in artikel 2.9, tweed lid, van de wet, gaat de aanvraag vergezeld van gegevens omtrent die andere handelingen.

Artikel 3 Bestaand gebruik zonder stikstofeffecten

Bij de beoordeling van een beroep op artikel 2.9, tweede lid, van de wet, bij niet stikstof gerelateerde onderdelen van een aanvraag om een vergunning bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de wet of een aanvraag om een vergunning bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de wet die in zijn geheel niet ziet op stikstof, hanteren GS tevens de referentiedata zoals opgenomen in de bij deze beleidsregel behorende bijlage 1.

Artikel 4 Toedeling ontwikkelingsruimte

  • 1.

    Bij een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de wet waarbij de toedeling van ontwikkelingsruimte wordt gevraagd, wordt de door middel van AERIUS Calculator gegenereerde stikstofberekening digitaal ingediend.

  • 2.

    Indien ten behoeve van een project of andere handeling een beroep wordt gedaan op ontwikkelingsruimte uit segment 2, wordt bij het daarop betrekking hebbende toestemmingsbesluit niet meer dan 3 mol stikstof per hectare per jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld per PAS-programmaperiode.

    Ingeval het project of de andere handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer geldt de waarde van 3 mol stikstof per hectare per jaar per PAS-programmaperiode in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, met inbegrip van projecten en handelingen in de PAS-programmaperiode die ingevolge artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming zijn uitgezonderd van het verbod van artikel 2.7, tweede lid, van de wet.

  • 3.

    Aan het toestemmingsbesluit als bedoeld in het tweede lid wordt het voorschrift verbonden dat het project of de andere handeling waarvoor bij dat toestemmingsbesluit ontwikkelingsruimte is toegedeeld, binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dat toestemmingsbesluit, is gerealiseerd of is verricht.

  • 4.

    Aanvragen voor een toestemmingsbesluit als bedoeld in het tweede lid worden behandeld op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag welke is voorzien van alle gevraagde bijlagen.

Hoofdstuk 3 Ontheffingverlening bij schade aan belangen

Artikel 5  

  • 1.

    Aanvragen om ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet door partijen anders dan de faunabeheereenheid worden ingediend met het digitaal beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    Aanvragen waarbij sprake is van de inzet van middelen, installaties of methoden, worden in elk geval beoordeeld op nut, noodzaak en effectiviteit, waarbij de mogelijkheid van de toepassing van andere bevredigende oplossingen wordt meegewogen.

  • 3.

    Bij de weging of er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, kunnen in ieder geval de effectiviteit, landschappelijk impact en kosten worden meegewogen.

  • 4.

    Van de bevoegdheid om af te wijken van de aan een jachtveld gestelde regels op grond van artikel 3.26, derde lid, van de wet wordt slechts gebruik gemaakt indien er door fysieke barrières geen mogelijkheid is tot het vormen van een jachtveld dat voldoet aan deze regels.

Artikel 6  

  • 1.

    Toetsingskader voor een aanvraag om ontheffing betrekking hebbend op vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet:

    • a.

      Het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 1º:

      • i.

        Gedeputeerde Staten verlenen ontheffing in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid bij voorkeur aan bestuursorganen;

      • ii.

        Aan andere instanties kan ontheffing worden verleend maar dan kan een ondersteunende verklaring van de gemeente, Keuringsdienst van Waren, GG&GD of andere instanties worden geëist;

      • iii.

        Gedeputeerde Staten achten deze belangen in het geding wanneer onveilige situaties voor grote groepen mensen ontstaan of dreigen te ontstaan.

    • b.

      Het belang van de veiligheid van het luchtverkeer als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 2º:

      • i.

        Gedeputeerde Staten verlenen in het belang van de veiligheid van het vliegverkeer onder voorwaarden ontheffing voor permanente luchthavens zoals bedoeld in de artikelen 8.43, eerste en tweede lid, 8.70, eerste lid, of 10.15 van de Wet luchtvaart en permanente luchthavens zoals bedoeld in de artikelen 8.64, eerste lid, 8.77, eerste lid, of 10.39, eerste lid van de Wet luchtvaart.

    • c.

      Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 3º:

      • i.

        Gedeputeerde Staten verlenen in dit belang uitsluitend ontheffing indien sprake is van belangrijke schade of aannemelijk gemaakt wordt dat belangrijke schade is te verwachten;

      • ii.

        Voor kwetsbare gewassen dient een grondgebruiker minimaal twee preventieve maatregelen per soort of gewascombinatie op een effectieve wijze toe te passen ter voorkoming van belangrijke schade om in aanmerking te komen voor ontheffing.

    • d.

      Ter bescherming van flora of fauna als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 4º:

      • i.

        Een aanvraag om ontheffing in dit belang wordt onderbouwd met gevalideerde (onderzoeks-)gegevens.

    • e.

      Voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 5º:

      • i.

        Een ontheffing in het belang van repopulatie of herintroductie wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de voorgenomen herintroductie niet in strijd is met provinciale doelen;

      • ii.

        Om in aanmerking te komen voor een ontheffing op grond van dit belang wordt een volledig ingevuld projectplan bij de aanvraag gevoegd;

      • iii.

        Voor het indienen van het projectplan als genoemd onder ii wordt het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde format gebruikt.

    • f.

      Om het vangen en onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan:

      • i.

        Geen ontheffing wordt verleend voor het zoeken en rapen van kievitseieren.

  • 2.

    Toetsingskader voor een aanvraag om ontheffing betrekking hebbend op dieren als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid en 3.10, eerste lid van de wet:

    • a.

      In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna:

      • i.

        Een aanvraag om ontheffing in dit belang wordt onderbouwd met gevalideerde (onderzoeks-)gegevens;

    • b.

      In het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats:

      • i.

        Een aanvraag om ontheffing in dit belang wordt onderbouwd met gevalideerde (onderzoeks-)gegevens;

    • c.

      Ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom:

      • i.

        Een ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend indien sprake is van minimaal € 250,- schade of aannemelijk gemaakt kan worden dat een schade van meer van € 250,- is te verwachten;

      • ii.

        Een ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend wanneer de schade zoals genoemd onder i schade aan bedrijfsmatige gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom betreft;

    • d.

      In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid:

      • i.

        Een ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend aan openbare bestuursorganen verleend;

      • ii.

        In afwijking van onderdeel i kan aan andere instanties ontheffing worden verleend, waarbij een ondersteunende verklaring van bijvoorbeeld de gemeente, Keuringsdienst van Waren of GG&GD kan worden geëist;

      • iii.

        Gedeputeerde Staten achten deze belangen in het geding wanneer onveilige situaties voor grote groepen mensen ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • e.

      Voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten:

      • i.

        Ontheffing in het belang van repopulatie of herintroductie wordt uitsluitend verleend indien is aangetoond dat de voorgenomen herintroductie aansluit, en niet in strijd is, met provinciale doelen;

      • ii.

        Ter onderbouwing van de aanvraag dient bij de aanvraag een volledig ingevuld projectplan te worden ingediend;

      • iii.

        Het onder ii genoemde projectplan wordt ingediend met het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde format;

    • f.

      Om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben:

    • i.

      Of daadwerkelijk sprake is van een beperkt aantal toetsen Gedeputeerde Staten aan de hand van het populatieniveau en de staat van instandhouding van de betreffende soort.

  • 3.

    Toetsingskader ontheffingen betrekking hebbend op dieren als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • a.

      Ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden:

      • i.

        Ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend op basis van een geldend faunabeheerplan, waarin een onderbouwde berekening van de gewenste populatie is opgenomen.

    • b.

      Ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren:

      • i.

        Ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend indien sprake is van een gecoördineerde, planmatige aanpak waarbij uitvoeringsafspraken zijn vastgelegd met relevante partijen.

Hoofdstuk 4 Sluiten van de jacht en opschorten van beheer en schadebestrijding bij extreme weersomstandigheden

Artikel 7 Criteria voor sluiten van de jacht en opschorten van uitvoering bij extreme weersomstandigheden

  • 1.

    Op grond van artikel 3.22, vierde lid van de wet sluiten Gedeputeerde Staten de jacht en schorten zij het gebruik van ontheffingen en vrijstellingen op wanneer op grond van gegevens van het KNMI:

    • a.

      90% of meer van de grote wateren vier dagen aaneengesloten geheel of vrijwel geheel met ijs is bedekt en de weersverwachting voor de volgende drie dagen een gemiddelde etmaaltemperatuur aangeeft van minder dan 0 graden Celsius, of;

    • b.

      in 75% of meer van de provincie een gesloten sneeuwdek of ijzel ligt voor een aaneengesloten periode van vier dagen en de weersverwachting is dat in deze situatie de volgende drie dagen geen verandering optreedt.

  • 2.

    Voor het bepalen van de ijsbedekking controleren Gedeputeerde Staten in perioden van vorst en ijsvorming dagelijks de toestand van de volgende negen grote wateren: Amstelmeer, Alkmaardermeer/Uitgeestermeer, Gouwzee, Westeinderplassen, Ankeveenseplassen, Mooie Nel, Gooimeer, Het Nieuwe Meer, De Zomerdel.

  • 3.

    Het sluiten van de jacht en opschorten als bedoeld in lid 1, aanhef, ten aanzien van grauwe gans, kolgans, brandgans, wilde eend, smient, nijlgans, Canadese gans, meerkoet, knobbelzwaan en rotgans, vindt plaats op basis van het criterium onder lid 1, sub a.

  • 4.

    Het sluiten van de jacht en opschorten als bedoeld in lid 1, aanhef, ten aanzien van fazant, haas, konijn, spreeuw, holenduif, ekster, gaai, roek, kauw, zwarte kraai, vos, damhert en ree, vindt plaats op basis van het criterium onder lid 1, sub b.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten informeren de betrokken organisaties zodra sprake is van het sluiten van de jacht en opschorting van beheer en schadebestrijding.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten geven een persbericht uit en verzoeken de relevante organisaties om de kennisgeving de van wintersluiting onder hun achterban bekend te maken.

  • 7.

    In het geval het sluiten van de jacht en opschorten als bedoeld in lid 1, aanhef, heeft plaatsgevonden op grond van lid 1, sub a besluiten Gedeputeerde Staten tot heropening van de jacht en beëindigen van de opschorting van de ontheffingen en vrijstellingen op het moment dat 50% van de grote wateren (grotendeels) vrij is van ijs;

  • 8.

    In het geval het sluiten van de jacht en opschorten als bedoeld in lid 1, aanhef, heeft plaatsgevonden op grond van lid 1, sub b besluiten Gedeputeerde Staten tot heropening van de jacht en beëindigen van de opschorting van de ontheffingen en vrijstellingen op het moment dat op 75% van de Noord-Hollandse weerstations gedurende vier dagen achtereen geen sprake meer is van sneeuw- of ijzelbedekking.

Hoofdstuk 5 ganzen

Artikel 8 Populatiebeheer

  • 1.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht voor populatiebeheer zodanig dat een nulstand wordt nagestreefd, kan worden verleend voor verwilderde gedomesticeerde ganzen en hybride ganzen in al hun verschijningsvormen.

  • 2.

    Een ontheffing of opdracht voor populatiebeheer zodanig dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt kan worden verleend voor jaarrond verblijvende ganzen van de soorten: a. grauwe gans;

    b. brandgans;

    c. Canadese gans;

    d. Kolgans.

  • 3.

    Geen ontheffing, vrijstelling of opdracht voor populatiebeheer wordt verleend voor winterganzen.

  • 4.

    Geen ontheffing, vrijstelling of opdracht wordt verleend voor populatiebeheer van jaarrond verblijvende ganzen in de winterperiode in foerageer-/rustgebieden, tenzij is aangetoond dat populatiebeheer geen significant negatief effect heeft op de overwinterende populatie ganzen.

Artikel 9 Directe schadebestrijding

  • 1.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht voor directe schadebestrijding op kwetsbare gewassen kan worden verleend voor de overwinterende ganzensoorten: a. grauwe gans;

    b. brandgans;

    c. Canadese gans;

    d. kolgans.

  • 2.

    Geen ontheffing, vrijstelling of opdracht wordt verleend voor het doden van ganzen ten behoeve van directe schadebestrijding in foerageer-/rustgebieden.

  • 3.

    Geen ontheffing, vrijstelling of opdracht wordt verleend voor directe schadebestrijding met gebruikmaking van lokmiddelen.

Artikel 10 Foerageer- en rustgebieden

  • 1.

    Geen ontheffing, vrijstelling of opdracht voor populatiebeheer van jaarrond verblijvende ganzen wordt verleend op grond waarvan het binnen de begrenzing van een aangewezen foerageer-/rustgebied mogelijk wordt gemaakt om ganzen te doden, te vangen of opzettelijk te storen, tenzij is aangetoond dat het doden, vangen of opzettelijk storen van deze ganzen geen significant negatief effect heeft op de overwinterende populatie.

  • 2.

    Een foerageer-/rustgebied bedoeld voor de opvang van grauwe ganzen en kolganzen is van kracht in de periode van 1 november tot 1 april daaropvolgend.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is een foerageer-/rustgebied bedoeld voor de opvang van grauwe ganzen en kolganzen van kracht in de periode van 1 november tot 1 mei daaropvolgend indien er ook brandganzen voorkomen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en het derde lid, is een foerageer-/rustgebied, bedoeld voor de opvang van grauwe ganzen en kolganzen, van kracht in de periode van 1 november tot 1 juni daaropvolgend indien er ook rotganzen voorkomen.

  • 5.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht kan worden verleend op grond waarvan het binnen de begrenzing van een foerageer-/rustgebied mogelijk wordt gemaakt om andere diersoorten dan ganzen te doden, te vangen of opzettelijk te storen.

  • 6.

    Een ontheffing als bedoeld in het vijfde lid wordt verleend onder oplegging van tenminste de voorschriften dat:

    • a.

      tot 12.00 uur geen beheer en schadebestrijding plaatsvindt;

    • b.

      beheer en schadebestrijding plaatsvindt zodanig dat daarbij een afstand van tenminste 500 meter tot zich op de grond bevindende of foeragerende ganzen in acht wordt genomen;

    • c.

      na zonsondergang geen beheer en schadebestrijding plaatsvindt.

Artikel 11 Ganzen rondom Schiphol

  • 1.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht kan worden verleend voor populatiebeheer, met als doel het bereiken van een minimale stand, voor de jaarrond verblijvende grauwe gans binnen een straal van 10 kilometer rondom de luchthaven Schiphol.

  • 2.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht kan worden verleend voor populatiebeheer, met als doel het bereiken van een nulstand, voor de jaarrond verblijvende Canadese gans, kolgans en brandgans binnen een straal van 10 kilometer rondom de luchthaven Schiphol.

  • 3.

    Een ontheffing, vrijstelling of opdracht kan worden verleend voor populatiebeheer, met als doel in specifieke gebieden gelegen buiten een straal van 10 kilometer rondom de luchthaven Schiphol een minimale stand te bereiken, mits wordt aangetoond dat ganzen die zich in die specifieke gebieden bevinden door hun vlieggedrag een verhoogd risico vormen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Schiphol.

Hoofdstuk 6 Houtopstanden

Artikel 12 Kapverbod

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een verbod als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de wet of artikel 2, tweede lid, van de Verordening houtopstanden Noord-Holland opleggen indien het:

    • a.

      een landschapselement of een andere houtopstand betreft met een belangrijke ecologische of landschappelijke functie;

    • b.

      een houtopstand betreft die deel uit maakt van een instandhoudingsdoel als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de wet; waarbij Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat het vellen van deze houtopstand leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de bijzondere natuur- of landschapswaarde.

    • c.

      een oude bosgroeiplaats betreft zoals aangegeven op de kaart en de digitale verbeelding genoemd in artikel 5, eerste lid onderdeel d van de Verordening houtopstanden Noord-Holland.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten besluiten uiterlijk drie weken na ontvangst van de melding zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening houtopstanden Noord-Holland tot het verbieden van het vellen van de houtopstand.

Hoofdstuk 7 Slotartikelen

Artikel 13 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) (Stb. 2016, 34) in werking treedt.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregel natuurbescherming Noord-Holland.

Haarlem, 6 september 2016.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

E. Post, plv. voorzitter.

H.J. Schartman, wnd. provinciesecretaris.

Bijlage 1  

 

Lijst referentiedata N2000-gebieden. HR= Habitatrichtlijn, VR = Vogelrichtlijn

 

 

N2000-gebied

Aanwijzing HR

Aanwijzing VR

Abtskolk & De Putten (162)

nvt

20-1-2006

Duinen Den Helder-Callantsoog (84)

7-12-2004

nvt

Duinen en Lage Land Texel (2) *

7-12-2004

24-3-2000

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (77) *

nvt

18-11-1994

Eilandspolder (89)

7-12-2004

24-3-2000

IJsselmeer (72) *

7-12-2004

6-3-1998

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (92)

7-12-2004

24-3-2000

Kennemerland-Zuid (88)

7-12-2004

nvt

Markermeer & IJmeer (73) *

betreft gedeelte van voormalig beschermd natuurmonument Kustzone Muiden

7-12-2004

18-11-1994

betreft de overige delen van het IJmeer en het gehele

Markermeer

7-12-2004

24-3-2000

Naardermeer (94)

7-12-2004

10-6-1994

Noordhollands Duinreservaat (87)

7-12-2004

nvt

Noordzeekustzone (7) *

7-12-2004

24-3-2000

Oostelijke Vechtplassen (95)

7-12-2004

24-3-2000

Polder Westzaan (91)

7-12-2004

nvt

Polder Zeevang (93) *

nvt

29-9-2005

Schoorlse Duinen (86) *

7-12-2004

nvt

Waddenzee (1) *

7-12-2004

10-6-1994

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (90)

7-12-2004

24-3-2000

Zwanenwater & Pettemerduinen (85)

7-12-2004

10-6-1994

 

 

 

Toelichting

 

Algemeen

In de Beleidsregel Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden uitgewerkt die met de Wet natuurbescherming bij Gedeputeerde Staten zijn belegd. De beleidsregel vormt een samenhangend stelsel met de overige verordeningen en beleidsregels die zijn geschreven onder deze wet. In de beleidsregel zijn een aantal bestaande beleidsdocumenten samengevoegd, te weten: de Beleidsregel Programmatische Aanpak Stikstof (door Gedeputeerde Staten vastgesteld in 2015), de Flora- en faunabeleidsnota (door Gedeputeerde Staten vastgesteld in 2007), de criteria die gebruikt worden bij het sluiten van de jacht bij extreme weersomstandigheden (door Gedeputeerde Staten vastgesteld in 2013) en het uitvoeringsbeleid Ganzen (door Gedeputeerde Staten vastgesteld in 2014). Deze beleidsdocumenten worden met het inwerkingtreden van de huidige beleidsregel op 1 januari 2017 ingetrokken.

 

Artikelsgewijs

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1

In artikel 1 zijn een aantal in de beleidsregel veel gebruikte begrippen gedefinieerd.

 

Hoofdstuk 2 Gebieden

 

Artikel 2

 

In dit artikel wordt een aantal eisen genoemd waaraan een aanvraag om een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming dient te voldoen om in behandeling te worden genomen.

 

Artikel 3

 

In dit artikel wordt aangegeven dat, naast de referentiedatum genoemd in artikel 2.9, tweede lid, onder a van de wet, ook de “Europese referentiedata” (de data waarop de gebieden in de provincie Noord-Holland zijn aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn) worden gehanteerd bij de beoordeling van bestaand gebruik in het kader van een aanvraag om een vergunning die niet ziet op stikstof.

 

Op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de wet is het bestaand gebruik in beginsel uitgezonderd van de vergunningplicht. Het moet dan wel gaan om andere handelingen die op 31 maart 2010 bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn bij het bevoegd gezag dat de vergunning verleent, en die sinds deze datum niet of niet in betekenende mate zijn gewijzigd.

 

Uit diverse uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt wanneer de vrijstelling van de vergunningplicht mogelijk is in het kader van de Habitatrichtlijn. Deze jurisprudentie blijft in beginsel gelden voor de Wet natuurbescherming Uit deze jurisprudentie volgt dat bestaand gebruik vergunningvrij kan plaatsvinden, indien voor dat gebruik op de Europese referentiedatum een 'toestemming' gold, het gebruik op 31 maart 2010 feitelijk plaatsvond èn het gebruik sindsdien niet gewijzigd is.

De Europese referentiedata zijn dus van belang in verband met de “toestemming” die in het verleden voor het gebruik is gegeven. In dit artikel wordt aangegeven welke Europese referentiedata gelden voor de Natura 2000 gebieden van de provincie Noord-Holland. Ze zijn opgenomen in de bijlage bij de Beleidsregel.

 

Artikel 4

 

Algemeen

 

De stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden neemt de komende 20 jaar af door al ingezette maatregelen, zoals schonere auto’s en het in de Programmatische Aanpak Stikstof opgenomen aanvullende pakket van emissiebeperkende maatregelen in de landbouw. Een deel van deze afname komt ten goede aan de natuur (ecologie); een ander deel wordt ingezet als ontwikkelingsruimte voor initiatiefnemers (economie). Daarbij is door het rijk met de agrarische sector afgesproken dat de helft van de emissiebeperking door de landbouwmaatregelen ook weer als ontwikkelingsruimte voor die sector beschikbaar komt.

 

Van de depositieruimte die het PAS-rekenmodel Aerius1 berekent per Natura 2000-gebied is een deel apart gezet voor activiteiten waarvoor geen toestemmingsbesluit hoeft te worden genomen (autonome ontwikkelingen, projecten en andere handelingen onder de grenswaarden). De overige depositieruimte is beschikbaar als ontwikkelingsruimte voor toestemmingsplichtige activiteiten. Een deel van de ontwikkelingsruimte wordt gereserveerd voor prioritaire projecten van Rijk en provincies. Het overige deel van de ontwikkelingsruimte (segment 2) is vrij beschikbaar.

 

Gedeputeerde Staten zijn in veel gevallen bevoegd gezag voor toestemmingsbesluiten waarbij ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld, via vergunningverlening, dan wel een verklaring van geen bedenkingen. Met inachtneming van de uitgangspunten die daarvoor zijn vastgesteld in het programma voor de aanpak van de stikstofbelasting hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om over de toedeling van ontwikkelingsruimte beleidsregels vast te stellen, bijvoorbeeld over de gevallen waarin, de mate waarin en de voorwaarden waaronder toedeling van ontwikkelingsruimte geschiedt, welke prioriteiten daarbij gelden en in welke volgorde aanvragen worden behandeld.

 

Deze beleidsregel heeft betrekking op de toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment 2. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in het landelijke PAS-programma. Doel van deze beleidsregel is dat de toedeling van ontwikkelingsruimte eenvoudig en eerlijk plaatsvindt, dat wordt voorkomen dat enkele aanvragers in één keer de beschikbare ontwikkelingsruimte verbruiken en dat daarbij geen ongelijkheid tussen provincies ontstaat. Wanneer een aanvraag om een toestemmingsbesluit niet voldoet aan het in deze beleidsregels geformuleerde beleid, kan dat voor Gedeputeerde Staten reden zijn om de gevraagde ontwikkelingsruimte te weigeren.

 

 

1 Dit is het wettelijk verplichte rekeninstrument waarmee de stikstofdepositie van een activiteit moet worden bepaald.

 

Toegedeelde ontwikkelingsruimte is gekoppeld aan een toestemmingsbesluit en is dus niet verhandelbaar.

 

Eerste lid

Stikstofeffecten die als gevolg van een project of andere handelingen worden veroorzaakt op Natura2000-gebieden dienen door de initiatiefnemer te worden berekend met gebruikmaking van AERIUS Calculator. Elke met AERIUS Calculator gemaakte berekening is uniek en krijgt een uniek kenmerk mee. Om fouten en en om onnodige vertraging in de afhandeling van de vergunningaanvragen te voorkomen dient de initiatiefnemer de met behulp van AERIUS Calculator gemaakte stikstofberekening digitaal bij Gedeputeerde Staten aan te leveren. AERIUS Calculator maakt dit mogelijk. Op deze wijze kan de stikstofberekening 1-op-1 worden betrokken in de procedure van vergunningverlening.

Tweede lid

Doel is het ontmoedigen van aanvragen om toestemming voor projecten of andere handelingen waarvoor een onevenredige hoeveelheid ontwikkelingsruimte nodig is. Hiertoe is een maximum hoeveelheid aan ontwikkelingsruimte opgenomen van 3 mol N/ha/jaar over de gehele programmaperiode. De waarde van 3 mol komt voort uit een inschatting dat bij een verwachte economische groei van 2.5% en voldoende ontwikkelingsruimte, bij deze waarde gemiddeld in Nederland 94% van de vergunningaanvragen kan worden gehonoreerd. Derde lid

Doel is het voorkomen van toedeling van ontwikkelingsruimte die vervolgens niet wordt gebruikt door aan een toestemmingsbesluit een voorwaarde te verbinden waarmee een termijn wordt gesteld waarbinnen het project of de andere handeling moet zijn gerealiseerd onderscheidenlijk zijn verricht. Op grond van artikel 2.7, vierde lid van het Besluit natuurbescherming kan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een toestemmingsbesluit, dit besluit intrekken of wijzigen indien het project of de andere handeling waarop het toestemmingsbesluit betrekking heeft niet is gerealiseerd, onderscheidenlijk is verricht. In deze beleidsregel is een termijn van 2 jaar opgenomen. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat het toestemmingsbesluit onherroepelijk is. Indien er sprake is van een omgevingsvergunning waarvoor Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bedenkingen hebben verleend, kunnen zij de gemeente verzoeken het toestemmingsbesluit al dan niet gedeeltelijk in te trekken.

Vierde lid

In het PAS-programma staat dat als Gedeputeerde Staten geen nadere beleidsregels hebben vastgesteld, voor de toedeling van ontwikkelingsruimte door Gedeputeerde Staten voor activiteiten binnen segment 2 de volgorde van ontvangst van de aanvraag van een toestemmingsbesluit bepalend is. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is voorrang krijgt op een iets later ingediende aanvraag die wel volledig is. Dit vinden wij een onwenselijke situatie. Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte is het daarom vereist dat de aanvraag ontvankelijk is, dat wil zeggen dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens zijn ingediend wordt de status van de aanvraag omgezet in een ontvankelijke aanvraag en is de datum van ontvankelijkheid bepalend voor de volgorde van toekenning van ontwikkelingsruimte.

 

Hoofdstuk 3 Ontheffingverlening bij schade aan belangen

Artikel 5

 

Eerste lid: Om te zorgen dat de bij ons ingediende aanvragen voldoende informatie bevatten om op grond daarvan een goed gewogen besluit te nemen achten we het noodzakelijk dat er gebruik gemaakt wordt van een door ons beschikbaar gesteld formulier.

Tweede lid: Bij de uitvoering van ontheffingen ter voorkoming of bestrijding van schade aan de in de wet genoemde belangen is de inzet van een breed scala aan middelen mogelijk. Wanneer een aanvraag voor ontheffing bij ons wordt ingediend zal moeten worden aangegeven welk middel bij de uitvoering zal worden gebruikt en zal moeten worden onderbouwd waarom dat het meest geschikte middel is. Wij zullen vervolgens dergelijke aanvragen beoordelen op nut, noodzaak en effectiviteit zodat eventuele uitvoering van maatregelen op de ontheffing zo effectief mogelijk zal plaatsvinden.

Derde lid: De wet stelt dat er uitsluitend ontheffing van de in de wet genoemde verboden mag worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Het is aan ons om hier, per individuele aanvraag, een besluit over te nemen. Bij de beoordeling of er wel of geen andere bevredigende oplossing voorhanden is is de beoordeling van de effectiviteit voor ons een belangrijk onderdeel. Een maatregel die naar ons oordeel niet of nauwelijks effect heeft kan naar ons oordeel niet worden gezien als “bevredigend”. Daarnaast achten wij het, bij het beoordelen van de maatregelen, ook van belang te kijken naar de andere effecten die de alternatieve maatregelen hebben zoals eventuele landschappelijke impact. Ook zal worden gekeken of eventuele alternatieven financieel in verhouding staan met de voorgenomen maatregelen en de of het van de betrokkenen kosten technisch kan worden gevraagd deze meetregelen in te zetten.

Vierde lid: Op grond van artikel 3.26 van de wet is verboden om het geweer te gebruiken op gronden “niet zijnde een jachtveld dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels”. In artikel 3.12 van het Besluit natuurbescherming worden deze regels uitgewerkt. In lid één staan twee eigen waaraan een veld moet voldoen. Middels artikel 3.26, lid 3 van de wet krijgen GS de bevoegdheid om middels een ontheffing af te wijken van deze eisen.

Wij maken gebruik van deze bevoegdheid indien er door fysieke barrières zoals bijvoorbeeld bebouwing of snel- of waterwegen geen mogelijkheid is tot het vormen van een bejaagbaar veld. In andere gevallen achten wij het noodzakelijk dat door lokale afspraken er toch tot een veld gekomen wordt wat voldoet aan de eisen zoals beschreven in het Besluit natuurbescherming.

 

Artikel 6

 

Eerste lid

 

Sub a - Het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid

Dit belang wordt geschaad als onveilige situaties voor grote groepen mensen ontstaan. En bij fysieke of geluidsoverlast voor individuen of bij ondergraving van fiets- of voetpaden is naar onze mening het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid niet in het geding. Dit is de reden dat wij ontheffingen op dit belang bij voorkeur verlenen aan openbare bestuursorganen welke nauw betrokken zijn bij de volksgezondheid en openbare veiligheid. Eventueel kan aan andere instanties een ontheffing worden verleend. Daarbij kan ter onderbouwing van het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid een ondersteunende verklaring van de gemeente, Keuringsdienst van Waren, GG&GD of andere instanties worden geëist.

 

Sub b - Het belang van de veiligheid van het luchtverkeer

In de Wet luchtvaart is vastgelegd dat voor permanente luchthavens een luchthaven regeling of luchthaven besluit moet zijn verleend. Dit zijn de luchthavens waarvoor GS het mogelijk acht dat de veiligheid van het luchtverkeer in het geding kan komen en dit zijn dan ook de luchthavens waarvoor op dit belang ontheffing kan worden aangevraagd.

Sub e - Voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt

Het is denkbaar dat onderwijs- of onderzoeksinstituten in het wild levende dieren (tijdelijk) willen vangen. Hierbij kan gedacht worden aan het vangen van ganzensoorten om deze te voorzien van ringen om op deze manier een beeld te krijgen van de migratie bewegingen die deze soorten maken. Verder kan bij dit belang gedacht worden aan het herintroduceren van een diersoort die in een slechte staat van instandhouding verkeert. Een voorbeeld uit een andere provincie hiervan is het uitzetten van Korhoenders op de Sallandse Heuvelrug.

Wanneer dergelijke projecten in de provincie Noord-Holland uitgevoerd worden achten wij het van belang dat ter onderbouwing bij ons een projectplan wordt ingediend. Hierdoor zijn we in staat de wenselijkheid en eventuele ecologische gevolgen te beoordelen.

 

Sub f - Om het vangen en onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strict gecontroleerde omstandigheden toe te staan

Wij zetten het beleid zoals geformuleerd in onze Beleidsnota Flora & Fauna voort en verlenen met het oog op de stand van deze weidevogel in geen geval ontheffingen voor het zoeken en rapen van kievitseieren.

 

Tweede lid

 

Sub a - In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna

Het kan voorkomen dat een diersoort een negatieve invloed heeft op de stand van wilde flora en of zelfs een negatieve invloed heeft op een andere, evenzeer beschermde, diersoort. In die gevallen kan aan de orde komen dat de ene diersoort moet wijken voor de andere en dat er daarvoor een ontheffing wordt aangevraagd. Slechts wanneer op basis van objectieve gegevens wordt onderbouwd dat een dergelijke ontheffing noodzakelijk is zullen Gedeputeerde Staten overwegen een dergelijke ontheffing af te geven. Een aanvraag daartoe dient dan ook gebaseerd te zijn op gegevens afkomstig uit of terug te leiden tot wetenschappelijke gegevens van universitaire organisaties dan wel gekende onderzoeks- of kennisinstellingen.

 

Sub b - In het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats

Ook voor de afgifte van een ontheffing op dit belang geldt dat een dergelijke ontheffing slechts wordt verleend wanneer op basis van objectieve gegevens wordt onderbouwd dat een dergelijke ontheffing noodzakelijk is. Een aanvraag daartoe dient gebaseerd te zijn op gegevens afkomstig uit of terug te leiden tot wetenschappelijke gegevens van universitaire organisaties dan wel gekende onderzoeks- of kennisinstellingen.

 

Sub c - Ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom

In afwijking van de ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot vogelsoorten, waar de wet spreekt van belangrijke schade, gaat het bij deze ontheffingsgrond om ernstige schade. Ernstige schade is de term die de Habitatrichtlijn hanteert en alleen wanneer er sprake is van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom kan er een ontheffing worden verleend. De wetgever sluit voor de inhoud van dat begrip ernstige schade aan bij de betekenis die dat begrip in het kader van de Habitatrichtlijn heeft.

 

With regard to Article 9 of Directive 79/409/EEC, the Court noted that: “The aim of this provision of the Directive is not to prevent the threat of minor damage. The fact that a certain degree of damage is required for this derogation from the general system of protection accords with the degree of protection sought by the Directive.” It follows that mere nuisance and normal business risk are not covered.” (uit: Guidance document on the strict protection of animal species of Community interest under the Habitats Directive 92/43/EEC, p. 55)

 

Nu de Afdeling bestuursrechtspraak in het kader van landbouwschade aangericht door ganzen een bedrag van € 250,- per schadegeval per perceel als belangrijke schade heeft aangemerkt, het verschil in terminologie (belangrijke schade in artikel 3.3 van de wet en ernstige schade in artikel 3.8 van de wet) slechts is terug te voeren op de letterlijke vertaling van de termen uit Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, hanteren Gedeputeerde Staten bij de toepassing van de ontheffingsmogelijkheid van artikel 3.8 van de wet de grens van minimaal € 250,- per schadegeval.

 

Sub d - In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid Zie toelichting op artikel 6, lid 1, sub a. van deze beleidsregel.

 

Sub e – Voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten Zie de toelichting op artikel 6, eerste lid, onder e. van deze beleidsregel.

 

Sub f - Om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben

Bij toetsing of daadwerkelijk sprake is van een beperkt aantal is het van belang het daadwerkelijke aantal te relateren aan de hand van het populatieniveau en de instandhouding van de betrefende soort.

 

Derde lid

 

Sub a: Ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden

Schade aan gewassen, eigendommen maar ook aan flora en fauna kunnen aanwijzing zijn voor een overschrijding van de maximale draagkracht van een gebied waarin bepaalde populaties van diersoorten zich ophouden. Lokaal kan schade aan de vegetatie ontstaan door een overmaat aan dieren. Bijvoorbeeld omdat een soort of vegetatietype geheel uit het terrein dreigt te verdwijnen en in de directe omgeving geen vergelijkbare groeiplaatsen met deze soort of vegetatie voorkomen. Ook voedselstress in populaties van (grote) hoefdieren, zoals reeën en damherten kan een aanwijzing zijn voor een het bereiken van de maximale draagkracht van een gebied, meer in het bijzonder wanneer deze dieren leven in gebieden met een beperkte omvang en met beperkte migratiemogelijkheden. Wanneer ook natuurlijk vijanden ontbreken kan een populatie zodanig in omvang toenemen, dat de draagkracht van het leefgebied wordt overschreden. Hoewel dit als de natuurlijke gang van zaken gezien kan worden, kan het onder omstandigheden noodzakelijk zijn om in een dergelijke situatie in te grijpen door dieren uit de populatie te nemen door middel van afschot.

Sub b: Ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren De bestaande ontheffingen zullen zoveel als mogelijk worden gecontinueerd.

 

Hoofdstuk 4 Sluiten van de jacht en opschorten van beheer en schadebestrijding bij extreme weersomstandigheden

 

Artikel 7

Bij zeer strenge winterse weersomstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten de jacht sluiten om de overlevingskans van het wild te vergroten. Ook kunnen verleende ontheffingen voor schadebestrijding tijdelijk worden opgeschort als die situatie zich voordoet. In het algemeen zal de opschorting weinig problemen voor de landbouw geven, omdat onder die omstandigheden de kans op gewasschade gering is. Als toch landbouwschade optreedt, kan een beroep worden gedaan op vergoeding door het Faunafonds.

 

Voordat Gedeputeerde Staten een besluit nemen tot sluiting of heropening van de jacht en schadebestrijding, vindt overleg plaats met de omliggende provincies, het Faunafonds en andere deskundige organisaties. Voor het verkrijgen van de benodigde informatie om tot besluitvorming te kunnen komen, worden afspraken gemaakt met het KNMI en de beheerders of gebruikers van een aantal wateren binnen de provincie die als graadmeter dienen. Gedeputeerde Staten hebben hiervoor een draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden vastgesteld. Daarin wordt concreet aangegeven wat er gedaan moet worden, door wie en wanneer. Ook de berichtgeving naar buiten wordt daarin geregeld. Een besluit treedt in werking drie dagen nadat de omstandigheden zoals vermeld in de beleidsregel zich voordoen.

 

Voor het constateren van bedekking door sneeuw en ijzel en het bepalen van de maximale en gemiddelde dagtemperatuur gebruiken Gedeputeerde Staten de geregistreerde gegevens en de weersverwachting van het KNMI. Voor het bepalen van de ijsbedekking wordt de toestand van de volgende tien grote wateren genomen: Amstelmeer, Alkmaardermeer/Uitgeestermeer, Gouwzee, Westeinderplassen, Ankeveenseplassen, Mooie Nel, Gooimeer, Het Nieuwe Meer, Stootersplas (Twiske) en Amstel. In perioden van vorst en ijsvorming wordt de toestand dagelijks door de provincie vastgesteld.

 

Voor heropening van de jacht c.q. schadebestrijding zijn de belangrijkste criteria dat weer voldoende voedsel en water beschikbaar is en dat de dieren aangesterkt zijn. In de beleidsregel zijn de criteria nader uitgewerkt. Hiervan kan door Gedeputeerde Staten worden afgeweken als er twijfels zijn over het voedselaanbod voor specifieke soorten.

 

Een door Gedeputeerde Staten genomen besluit tot sluiting van de jacht zal steeds van toepassing zijn voor het gehele grondgebied van de provincie, met uitzondering van de terreinen van het luchthavencomplex Schiphol en marinevliegkamp De Kooy.

 

In geval van extreme zomerse weeromstandigheden, bijvoorbeeld extreme droogte, kunnen Gedeputeerde Staten ook besluiten beheer en schadebestrijding op te schorten. Voorafgaand aan dit besluit zal Gedeputeerde Staten overleggen met de omliggende provincies, faunabeheereenheid en andere deskundige organisaties.

 

HOOFDSTUK 5 GANZEN

 

Artikel 8

 

Om genetische vermenging van ganzensoorten tegen te gaan wordt een minimale stand nagestreefd van verwilderde gedomesticeerde ganzen en hybriden.

De omvang van de populaties van de jaarrond verblijvende ganzensoorten grauwe gans, brandgans, Canadese gans en kolgans, alsmede de overvloedige aanwezigheid van agrarische bedrijven die voor deze soorten aantrekkelijke gewassen verbouwen, maken het aannemelijk dat de komende jaren in de gehele provincie belangrijke schade aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen zal blijven optreden. Daarom achten GS het noodzakelijk om populatiebeperkende maatregelen toe te staan op deze jaarrond verblijvende ganzensoorten.

Verwilderde gedomesticeerde ganzen zijn ganzen die de uiterlijke kenmerken hebben van de (over het algemeen witte) boerengans. Hybride ganzen zijn die ganzen die de uiterlijke kenmerken vertonen van meerdere soorten ganzen. Dat kunnen kenmerken van wilde ganzensoorten zijn, maar ook kenmerken van de (over het algemeen) witte boerengans.

Overwinterende ganzen hebben als kenmerk dat zij tijdens hun verblijf in Nederland niet nestelen en geen eieren leggen. Het zijn trekkende ganzen die in Nederland de winterperiode doorbrengen en in het voorjaar weer vertrekken.

Bij de beoordeling van de gunstige staat van instandhouding van een ganzensoort hanteren wij de definitie zoals weergegeven in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming. Wij gaan bij die beoordeling voorts uit van het Natura 2000 doelendocument 2006 van het ministerie van LNV (thans EZ) waaruit volgt dat een landelijke minimum populatie bij broedvogels het minimaal aantal noodzakelijke broedparen voor een duurzame landelijke populatie is. Essentieel in het voorbestaan van de nationale populatie is het voorhanden zijn van voldoende sleutelpopulaties. Er wordt aangenomen dat voor de meeste broedvogelsoorten 20 sleutelpopulaties een garantie is voor een duurzame landelijke populatie, de landelijke minimumpopulatie wordt bepaald door het aantal gewenste sleutelpopulaties en het minimum aantal paren per sleutelpopulatie’’. Het minimum van een sleutelpopulatie is afhankelijk van de levensduur van de vogel. Voor ganzen is afgewogen dat het een langlevende soort is en het habitat voor handen is. Een landelijk minimum zou 20 sleutelpopulaties zijn, ieder bestaande uit 20 broedparen. In totaal zijn er dan 400 broedparen, hierbij moeten de niet broedende vogels en juvenielen (subadulte ganzen) nog worden opgeteld.

 

Artikel 9

 

Overwinterende ganzen zijn trekkende ganzen die in Nederland de winterperiode doorbrengen en in het voorjaar weer vertrekken. Nu de in Noord-Holland door ganzen aangerichte schade aan gewassen hoofdzakelijk wordt veroorzaakt in de zomerperiode (de periode van 1 maart tot 1 november daaropvolgend) door de alsdan aanwezige jaarrond verblijvende ganzen, heeft de regulering van de populatie van overwinterende ganzen geen waarde voor de voorkoming van deze gewasschade. Het instellen van winterrust, waarbij ook schadebestrijding op overjarig grasland (grasland dat na 1 augustus is ingezaaid en/of ouder is dan drie maanden) niet wordt ontheven, frustreert dus niet de voorkoming van schade aan gewassen. Van deze winterrust kan worden afgeweken indien uit een jaarlijks in het najaar uit te voeren evaluatie blijkt, dat het schadeniveau als gevolg van jaarrond verblijvende ganzen ondanks de inspanningen van alle bij de uitvoering betrokken partijen, naar het unanieme oordeel van deze partijen, niet voldoende is afgenomen. In dat geval kunnen wij, ter voorkoming van gewasschade, besluiten om ontheffing, vrijstelling of opdracht te geven voor directe schadebestrijding op de in dit artikel genoemde overwinterende ganzensoorten indien en voor zover zij aanwezig zijn op overjarig grasland. De volledige winterrust wordt dan hervat wanneer de door jaarrond verblijvende ganzensoorten aangerichte gewasschade is teruggebracht. Hiermee zijn de regels voor winterrust en de regels voor het terugbrengen van de door jaarrond verblijvende ganzensoorten aangerichte gewasschade onlosmakelijk met elkaar verbonden.

 

Artikel 10

Gedeputeerde Staten wijzen zogenaamde rustgebieden aan. Binnen deze rustgebieden wordt aan overwinterende ganzen volledige rust, voedsel en bescherming geboden. Zolang het aanwijzen van deze rustgebieden niet is voltooid, zullen wij de huidige foerageergebieden als rustgebieden aanmerken waarbinnen eveneens aan overwinterende ganzen volledige rust, voedsel en bescherming geboden. In de verordening wordt zodoende voorlopig de term ‘foerageer-/rustgebieden’ aangehouden, en zijn de bepalingen in dit artikel op beide type gebieden op eenzelfde wijze van toepassing. Aan de hand van een jaarlijkse inventarisatie van het gebruik van de aangewezen foerageer- en rustgebieden door overwinterende ganzen kunnen wij de omvang en de grenzen van deze gebieden alsook de duur van de rustperiode wijzigen. Beheer en schadebestrijding op andere dieren dan ganzen is wel mogelijk, zij het onder extra voorwaarden. Met dit artikel worden geen extra beperkingen aan de jacht en uitvoering op een landelijke vrijstelling gesteld.

 

Artikel 11

Lid 1 en 2. Het vliegverkeer op de luchthaven Schiphol zelf en het vliegverkeer in de directe nabijheid van de luchthaven ondergaan de negatieve invloed van vliegbewegingen van ganzen. De veiligheid van het vliegverkeer van en naar Schiphol ondergaat echter ook de negatieve invloed van ganzen die zich op grotere afstand ophouden. Binnen de straal van 10 kilometer rondom de luchthaven Schiphol vormen opvliegende en vliegende ganzen een reëel gevaar voor de vliegveiligheid. Binnen deze 10 kilometerzone, welke overigens geen cirkel is, maar rekening houdt met funnels voor start- en landingsbanen, worden alle ganzen die zich daar bevinden als direct gevaar voor de vliegveiligheid beschouwd. Op allerlei vlakken worden maatregelen ontwikkeld en ingezet om de aantrekkingskracht van dit gebied voor ganzen zodanig te beperken dat ganzen het gebied niet zullen willen aandoen. Voor zover deze maatregelen onvoldoende zijn en er zich binnen de straal van 10 kilometer rond de luchthaven toch ganzen bevinden zullen GS ontheffing verlenen om deze ganzen te bestrijden.

Lid 3. Ganzen die zich ophouden buiten de straal van 10 kilometer rondom de luchthaven Schiphol kunnen onder omstandigheden door hun vlieggedrag een verhoogd risico vormen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. Ganzen foerageren, poetsen en rusten doorgaans niet op dezelfde plek en zullen zich dus tussen de verschillende locaties verplaatsen. Als wordt aangetoond dat ganzen zich verplaatsen op een moment of op een wijze waardoor gevaar ontstaat voor de vliegveiligheid op of rond Schiphol dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om ontheffing te verlenen om de betreffende ganzen te bestrijden. Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat het gevaar reëel is en dat er geen andere mogelijkheden zijn dan de bestrijding van de ganzen om dat gevaar af te wenden.

Artikel 12

Gedeputeerde Staten kunnen het vellen van de houtopstand telkens voor ten hoogste vijf jaar verbieden (artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming) ter bescherming van bijzondere natuur- of landschapswaarden. Voor de populieren en wilgen is deze grondslag expliciet in artikel 2, tweede lid, van de Verordening houtopstanden Noord-Holland opgenomen.

Gedeputeerde Staten beoordelen bij een melding of de betreffende houtopstand bijzondere natuur- of landschapswaarden heeft. Indien Gedeputeerde Staten oordelen dat er sprake is van een houtopstand met bijzondere natuur- of landschapswaarde, instandhoudingsdoel of oude bosgroeiplaats, dan kunnen zij het vellen voor maximaal vijf jaar verbieden indien zij vinden dat deze waarden onaanvaardbaar worden aangetast. Indien na deze termijn opnieuw gemeld wordt, kunnen Gedeputeerde Staten (steeds) opnieuw voor maximaal vijf jaar het vellen verbieden.

 

 

Uitgegeven op 8 november 2016

 

Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

 

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris.

 

Naar boven