Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent inrichting NNB (Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Provinciale Staten op 21 september 2012 de nota “Brabant uitnodigend groen” hebben vastgesteld, waarin de doelstellingen van het beleid voor natuur en landschap zijn opgenomen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten de daarin opgenomen doelstelling, om in 2027 het totale Natuurnetwerk Brabant gerealiseerd te hebben, wensen te stimuleren;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

 

§ 1 Verwerving, functiewijziging en inrichting NNB, niet zijnde EVZ

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant: adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet;

ambitiekaart: kaart als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;

Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Basisregistratie Gewaspercelen: Basisregistratie Gewaspercelen opgenomen in de Basisregistratie Percelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

bestaande natuur: bestaande natuur als aangeduid in het Natuurbeheerplan;

complex PAS-gebied: specifiek PAS-gebied, zijnde de gebieden Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, Groote Peel, Langstraat, Kempenland-West en Deurnsche Peel & Mariapeel;

DAEB vrijstellingsbesluit: Besluit van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (2012/21/EU) (PbEU 2012, L 7/3);

DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2011) (2012/C 8/03) (PbEU 2012, C 8);

EVZ: ecologische verbindingszone, zijnde een langgerekt gebied waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

enclave bestaande natuur: bestaande natuur als opgenomen en begrensd in het Natuurbeheerplan;

groenblauwe landschapselementen: elementen in het landschap die zorgen voor verfraaiing van het landschap, met meer ecologie, meer behoud van cultuurhistorie en meer belevingswaarden van het agrarische en natuurlijke buitengebied als beschreven in de Index Natuur en Landschap;

grote onderneming: onderneming die niet aan de criteria, bedoeld in bijlage I van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening voldoet;

hoogwaardig natuurbeheertype: natuurbeheertype als aangeduid in bijlage 3 bij deze regeling;

Index Natuur en Landschap: index die inzicht biedt in de ontwikkeling van de natuur- en landschapskwaliteit, te raadplegen via de website; https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/;

inrichting: eenmalige investering in een natuurterrein die door middel van eenmalige inrichtingsmaatregelen rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende natuurterrein wijzigt;

Kaderrichtlijn Water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327);

landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.4, onder 8, van de Landbouwrichtsnoeren;

landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;

landbouwgroepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de internet markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

landbouwgrond: landbouwareaal als bedoeld in artikel 2.4, onder 50 van de Landbouwrichtsnoeren, niet zijnde gronden als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;

Landbouwrichtsnoeren: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/1);

landschapsbeheertype: soort landschapselement als beschreven in de Index Natuur en Landschap;

leefgebiedenbenadering: integrale aanpak van het herstel en de ontwikkeling van de bedreigde biodiversiteit van soorten opgenomen op de Rode lijst, gebaseerd op landschapsherstel, systeemherstel en ecotoopherstel binnen de zes onderscheiden leefgebieden van Noord-Brabant, te raadplegen via de website https://www.brabant.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/natuur/biodiversiteit/biodiversiteit-en-leefgebieden;

motorrijtuigen: motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994;

natte natuurparel: hydrologisch gevoelig gebied, dat vanwege specifieke omstandigheden van bodem en water hoge natuurwaarden vertegenwoordigt als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming;

Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.2 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;

natuurbeheertype: soort natuur als beschreven in de Index Natuur en Landschap, te raadplegen via de website https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/;

NNB: Natuur Netwerk Brabant, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

NNB, niet zijnde EVZ: NNB met uitzondering van de EVZ’s;

NNB, nieuwe natuur: opgave nieuwe natuur als aangeduid in het Natuurbeheerplan als onderdeel van het NNB;

NNB provinciaal deel: NNB provinciaal deel als aangeduid in het Natuurbeheerplan;

NNB rijksdeel: NNB rijksdeel als aangeduid in het Natuurbeheerplan;

NURG-gebied: gebied dat is opgenomen in het programma Nadere Uitwerking Rivierengebied van het Ministerie van Economische Zaken, dat tot doel heeft natuurontwikkeling in het rivierengebied te realiseren als begrensd in het Natuurbeheerplan;

ONNB: Ondernemend Natuur Netwerk Brabant, zijnde grond waarvan de functie wordt gecombineerd met natuurwaarden;

PAS: Programma Aanpak Stikstof als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming;

risicogebied natuurbranden: gebied waarin een risico bestaat op onbeheersbare natuurbranden;

Rode lijst: door het Rijk vastgestelde lijst met wettelijk beschermde soorten;

verwerving: verkrijging van het recht van eigendom of recht van erfpacht;

voor PAS benodigd perceel: perceel dat nodig is om de PAS-natuurherstelmaatregelen te kunnen uitvoeren als aangeduid op de kaart in bijlage 1 bij deze regeling;

wegen: wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

wijst: geohydrologisch verschijnsel, voortvloeiend uit de aardkundige omstandigheden langs de Peelrandbreuk, met bijzondere waterhuishoudkundige omstandigheden en chemische samenstelling van het grondwater en oppervlaktewater tot gevolg als aangeduid op de kaart in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    Staatsbosbeheer;

  • d.

    overige publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de rijksoverheid.

Artikel 1.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het realiseren van het NNB, niet zijnde EVZ, door:

  • a.

    verwerving, functiewijziging of inrichting van grond aangeduid als NNB, nieuwe natuur, met uitzondering van:

    • 1°.

      een voor PAS benodigd perceel;

    • 2°.

      een natte natuurparel, gelegen in het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ; of

    • 3°.

      een wijstgebied;

  • b.

    verwerving of functiewijziging van een voor PAS benodigd perceel;

  • c.

    verwerving, functiewijziging of inrichting van een natte natuurparel, gelegen in het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ;

  • d.

    verwerving, functiewijziging of inrichting van een wijstgebied;

  • e.

    verwerving, functiewijziging of inrichting van een enclave bestaande natuur; of

  • f.

    verwerving, functiewijziging of inrichting van grond, gelegen buiten het NNB, maar wel daaraan grenzend.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het project betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een NURG-gebied;

  • b.

    voor hetzelfde project reeds een financiële bijdrage door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V., een provinciale subsidie of een rijkssubsidie is verstrekt;

  • c.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • d.

    het project gericht is of mede gericht is op verwerving van gronden als bedoeld in artikel 1.4, in eigendom van de provincie Noord-Brabant en deze gronden door de provincie Noord-Brabant niet verkocht zullen worden aan de subsidieaanvrager;

  • e.

    het project gericht is op verwerving als bedoeld in artikel 1.4 en de gronden gelegen zijn in een complex PAS-gebied;

  • f.

    de subsidieaanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is die in financiële moeilijkheden verkeert als bedoeld in artikel 2.4, onder 15, van de Landbouwrichtsnoeren dan wel daarvoor in de plaats tredende regelgeving;

  • g.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 2.2, onder 27, van de Landbouwrichtsnoeren dan wel daarvoor in de plaats tredende regelgeving.

Artikel 1.6 Subsidievereisten algemeen

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

    het project is gericht op:

    • 1°.

      verwerving, functiewijziging of inrichting van grond aangeduid als NNB, nieuwe natuur, met uitzondering van een voor PAS benodigd perceel, een natte natuurparel, gelegen in het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ, of een wijstgebied;

    • 2°.

      verwerving of functiewijziging van een voor PAS benodigd perceel;

    • 3°.

      verwerving, functiewijziging of inrichting van een natte natuurparel, gelegen in het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ;

    • 4°.

      verwerving, functiewijziging of inrichting van een wijstgebied;

    • 5°.

      verwerving, functiewijziging of inrichting van een enclave bestaande natuur; of

    • 6°.

      verwerving, functiewijziging of inrichting van grond, gelegen buiten het NNB, maar wel daaraan grenzend;

  • c.

    de grond, bedoeld in onderdeel b, onder 6°, heeft:

    • 1°.

      een oppervlakte van maximaal 25 hectare, indien het wordt aangesloten aan het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ;

    • 2°.

      een oppervlakte van maximaal 5 hectare, indien het wordt aangesloten aan het NNB rijksdeel, niet zijnde EVZ, en het project gericht is op de realisering van hoogwaardige natuurbeheertypen;

  • d.

    indien het project gericht is op verwerving of functiewijziging en de subsidieaanvrager een landbouwer is, zijn de gronden ten minste 5 jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag aantoonbaar landbouwkundig in gebruik, blijkend uit:

    • 1°.

      de Basisregistratie Gewaspercelen; of

    • 2°.

      andere door de subsidieaanvrager te overleggen bewijsmiddelen;

  • e.

    indien de subsidieaanvrager geen landbouwer is, is de grond aantoonbaar nog niet duurzaam als natuur geborgd;

  • f.

    de subsidieaanvrager overlegt een kadastrale omschrijving van het perceel en een kaart met topografische ondergrond, met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van het perceel;

  • g.

    het project kan binnen drie jaar na verlening van de subsidie worden gerealiseerd, blijkend uit een realistische tijdsplanning;

  • h.

    het project is erop gericht dat op het perceel duurzaam natuur- en landschapsbeheer zal worden verricht;

  • i.

    de subsidieaanvrager beschrijft de risico’s en de te nemen beheersmaatregelen;

  • j.

    de subsidieaanvrager overlegt een verklaring van het waterschap dat de onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen in relatie tot hydrologie is afgestemd met het waterschap;

  • k.

    de subsidieaanvrager beschrijft de wijze waarop over het project wordt gecommuniceerd;

  • l.

    indien het project gericht is op verwerving of functiewijzing van een perceel dat in eigendom is van een gemeente, overlegt de subsidieaanvrager een verklaring van de desbetreffende gemeente dat deze;

    • 1°.

      de inkomsten uit de verkochte grond of functiewijzing voor 50% investeert in groene doelen; of

    • 2°.

      de vergoeding voor onderbedeling bij kavelruil voor 50% investeert in groene doelen;

  • m.

    indien het project gericht is op functiewijziging overlegt de subsidieaanvrager indien op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt;

  • n.

    de subsidieaanvrager overlegt:

    • 1°.

      een inrichtingsplan, indien het project gericht is op verwerving in combinatie met inrichting, functiewijziging in combinatie met inrichting of enkel inrichting;

    • 2°.

      een inrichtingsplan, indien het project gericht is op enkel verwerving of enkel functiewijziging op percelen buiten het NNB;

    • 3°.

      een inrichtingsplan of een verklaring dat het perceel binnen 3 jaar na subsidieverlening zal worden ingericht, indien het project gericht is op enkel verwerving of enkel functiewijziging binnen het NNB;

  • o.

    het inrichtingsplan, bedoeld onder n, bevat ten minste:

    • 1°.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • 2°.

      een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

    • 3°.

      een onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen in relatie tot hydrologie;

    • 4°.

      een onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen in relatie tot het voorkomen van onbeheersbare natuurbranden indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op een aaneengesloten gebied van meer dan 2 hectare en het gebied is aangemerkt als risicogebied natuurbranden als aangeduid op de kaart in bijlage 4 bij deze regeling;

    • 5°.

      de oppervlakte waarop de inrichtingsmaatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • 6°.

      een beschrijving en kaart van de beoogde eindsituatie van het perceel waarbij minimaal het beoogde natuurbeheertype en de oppervlakte wordt aangegeven;

    • 7°.

      een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden;

    • 8°.

      een beschrijving en kaart met de in stand te houden, te verbeteren en aan te leggen landschapselementen, indien het project gericht is op realisering van kruidenrijk en faunarijk grasland;

  • p.

    het project is gericht op het realiseren van het natuurbeheertype aangegeven op de ambitiekaart, met uitzondering van projecten waarbij:

    • 1°.

      het perceel is gelegen buiten het NNB;

    • 2°.

      het perceel is gelegen in een wijstgebied buiten het NNB;

    • 3°.

      de subsidieaanvrager gebruik maakt van de systematiek van het ONNB;

  • q.

    indien het project gericht is op het realiseren van het natuurbeheertype kruidenrijk en faunarijk grasland, wordt 5% van de oppervlakte ingericht met een passend landschapselement;

  • r.

    indien de subsidieaanvrager een grote onderneming is, verstrekt de subsidieaanvrager gegevens en bescheiden bij de aanvraag die het stimulerend effect van de subsidie aantonen;

  • s.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

      een sluitende en realistische begroting.

Artikel 1.7 Aanvullende subsidievereisten zoekgebied 1 tot en met 9

Onverminderd artikel 1.6 gelden, indien het perceel is gelegen in zoekgebied 1 tot en met 9, aangeduid op de ambitiekaart, aanvullend de volgende vereisten:

  • a.

    het natuurbeheertype wordt gerealiseerd op de locatie, waar dat op grond van het hydrologische beeld het best passend is, blijkend uit een advies van het waterschap;

  • b.

    het natuurbeheertype is passend voor het desbetreffende perceel, blijkend uit een ecologische onderbouwing en een landschaps-ecologische onderbouwing;

  • c.

    de subsidieontvanger overlegt een bodem-chemische beschrijving of een bodem-chemisch onderzoek, indien in het zoekgebied de kans voor schrale natuurbeheertypen op de ambitiekaart is aangegeven;

  • d.

    de subsidieaanvrager geeft invulling aan potenties voor zeldzame natuurbeheertypen, zoals deze naar voren komen uit de bodem-chemische beschrijving of het bodem-chemisch onderzoek;

  • e.

    indien het perceel is gelegen in een natte natuurparel, een gebied met beekherstel en kreekherstel of een Natura 2000- gebied, zijn de hydrologische eisen voor het natuurbeheertype van vochtig hooiland van toepassing als beschreven in de Index Natuur en Landschap.

Artikel 1.8 Aanvullende subsidievereisten zoekgebied 10

Onverminderd artikel 1.6 gelden, indien het perceel is gelegen in zoekgebied 10, aangeduid op de ambitiekaart, de volgende aanvullende vereisten:

  • a.

    het natuurbeheertype is landschappelijk inpasbaar;

  • b.

    het natuurbeheertype is in overeenstemming met of sluit aan bij de cultuurhistorische waarden;

  • c.

    het natuurbeheertype past in de leefgebiedenbenadering.

Artikel 1.9 Aanvullende subsidievereisten buiten het NNB

Onverminderd artikel 1.6, gelden indien het perceel is gelegen buiten het NNB de volgende aanvullende vereisten:

  • a.

    het natuurbeheertype sluit aan op het ambitietype als aangegeven op de ambitiekaart, dat van toepassing is op de naastliggende, binnen het NNB, gelegen percelen;

  • b.

    het natuurbeheertype is landschappelijk inpasbaar;

  • c.

    het natuurbeheertype is in overeenstemming met of sluit aan op de cultuurhistorische waarden;

  • d.

    het natuurbeheertype past in de leefgebiedenbenadering.

Artikel 1.10 Aanvullende subsidievereisten wijstgebied

Onverminderd artikel 1.6, gelden indien het perceel is gelegen in een wijstgebied, de volgende aanvullende vereisten:

  • a.

    het project richt zich op behoud of herstel van de specifiek bij wijst horende aardkundige, ecologische, landschappelijke of cultuurhistorische waarden;

  • b.

    het project is gericht op een integrale aanpak van behoud of herstel van het natuurlijke watersysteem en bevat ten minste een van de volgende maatregelen:

    • 1°.

      het nemen van waterkwaliteitsmaatregelen in het intrekgebied;

    • 2°.

      het voorkomen van vervlakking van de karakteristieke terreintrede, herstel van de oorspronkelijke terreintrede of het ongedaan maken van ophogingen;

    • 3°.

      maatregelen gericht op het behoud of herstel van de landschappelijke elementen die een relatie hebben met wijstgronden;

Artikel 1.11 Aanvullende subsidievereisten ONNB

Indien de subsidieaanvrager gebruik maakt van de systematiek van het ONNB gelden onverminderd artikel 1.6, de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op de verbetering van de bodem door in ieder geval geen gebruik te maken van kunstmest of drijfmest, chemische bestrijdingsmiddelen en kerende grondbewerking;

  • b.

    het gebruik en de inrichting is passend bij de hydrologische doelen van het gebied;

  • c.

    het project draagt ten opzichte van het bestaand gebruik substantieel en aanwijsbaar bij aan het verbeteren van de ecologische situatie ter plekke;

  • d.

    de benutting van de ecologische potentie van de gronden wordt onderbouwd op de volgende aspecten:

    • 1°.

      de mate waarin het natuurlijk systeem wordt hersteld op het gebied van water, natuur en landschap;

    • 2°.

      de wijze waarop de bodemecologie wordt gestimuleerd;

    • 3°.

      de wijze waarop het leefgebied van aanwezige, of potentieel aanwezige, plant- en diersoorten wordt gerealiseerd en verbeterd, waarbij specifiek aandacht is voor soorten opgenomen op de Rode lijst;

    • 4°.

      de landschappelijke diversiteit en robuuste groenblauwe landschapselementen;

  • e.

    het ONNB kan aantoonbaar financieel duurzaam in stand worden gehouden;

Artikel 1.12 Subsidievereisten afwijken ambitiekaart

De subsidieaanvrager kan bij de inrichting afwijken van het op de ambitiekaart aangegeven natuurbeheertype, bedoeld in artikel 1.6, onder p, indien wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • 1°.

    het project draagt aantoonbaar bij aan de natuurambities van het gebied, blijkend uit een ecologische onderbouwing en een landschaps-ecologische onderbouwing;

  • 2°.

    de subsidieontvanger overlegt een bodem-chemische beschrijving of een bodem-chemisch onderzoek, indien het perceel wordt ingericht als een schraal natuurbeheertype;

  • 3°.

    de gemiddelde natuurkwaliteit van het gebied wordt geborgd, uitgaande van de vigerende ambitiekaart;

  • 4°.

    de subsidieaanvrager geeft invulling aan potenties voor zeldzame natuurbeheertypen, zoals deze naar voren komen uit de bodem-chemische beschrijving of het bodem-chemisch onderzoek;

  • 5°.

    de gronden zijn niet gelegen in een Natura 2000-gebied;

  • 6°.

    de oppervlakte waarbij wordt afgeweken van de ambitiekaart betreft maximaal 5 hectare, indien het een natte natuurparel of het NNB rijksdeel, niet zijnde EVZ, betreft.

Artikel 1.13 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen bij aanvragen om subsidie die betrekking hebben op verwerving als bedoeld in artikel 1.4, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van verwerving, gebaseerd op de in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs uitgevoerde taxatie van de marktwaarde van het perceel, tot een maximum van 150% van de regioprijs per hectare, opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling;

    • b.

      5% bijkomende kosten van verwerving;

    • c.

      de kosten, bedoeld onder a en b, zijn samen subsidiabel tot maximaal 50%;

    • d.

      overige schadeloosstellingscomponenten deel uitmakende van de getaxeerde volledige schadeloosstelling, indien het een voor PAS benodigd perceel betreft;

    • e.

      het maximum van 150% van de regioprijs, bedoeld onder a, geldt niet indien het een voor PAS benodigd perceel betreft.

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen bij aanvragen om subsidie die betrekking hebben op functiewijziging als bedoeld in artikel 1.4, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de waardevermindering, gebaseerd op de in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs uitgevoerde taxatie van de marktwaarde van het perceel, tot een maximum van 150% van de regioprijs per hectare, opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling, tot een maximum van 50%;

    • b.

      5% bijkomende kosten van verwerving, indien de grond uiterlijk drie jaar voor indiening van de subsidieaanvraag is verworven;

    • c.

      de kosten, bedoeld onder a en b, zijn samen subsidiabel tot maximaal 50%;

    • d.

      de gemaakte deskundigenkosten overeenkomstig de lumpsumbedragen en lumpsumpercentages, opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling, indien sprake is van een voor PAS benodigd perceel;

    • e.

      het maximum van 150% van de regioprijs, bedoeld onder a, geldt niet indien het een voor PAS benodigd perceel betreft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, onder c, en het tweede lid, onder c, is het maximum 85%, indien het betreft:

    • a.

      het NNB rijksdeel, niet zijnde EVZ;

    • b.

      een voor PAS benodigd perceel;

    • c.

      wijstgebied;

    • d.

      gronden gelegen binnen het compensatiegebied N69 als weergegeven op de kaart in bijlage 7 bij deze regeling;

    • e.

      natte natuurparels in het NNB provinciaal deel, niet zijnde EVZ.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, is het maximum 50% van de subsidiabele kosten indien het betreft het ONNB.

  • 5.

    Indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op inrichting, komen voor subsidie in aanmerking de lumpsumbedragen, genoemd in bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel 1.14 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.13 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor uitvoering van wettelijke taken, regelingen, convenanten of afspraken;

  • b.

    kosten die betrekking hebben op voor motorrijtuigen opengestelde wegen, bestaande uit baksteen, tegels, beton of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste of gesloten materialen;

  • c.

    kosten die betrekking hebben op gronden die bestemd zijn als:

    • 1°.

      tuin of erf bij burgerwoningen;

    • 2°.

      agrarisch bouwblok;

    • 3°.

      bebouwingsvlak ten behoeve van een niet-agrarische functie.

Artikel 1.15 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.

Artikel 1.16 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 1.15, vast op:

  • a.

    € 22.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 1.4, onder a, b en f;

  • b.

    € 10.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 1.4, onder c;

  • c.

    € 3.500.000 voor projecten als bedoeld in artikel 1.4, onder d;

  • d.

    € 3.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 1.4, onder e.

Artikel 1.17 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, bedraagt:

  • a.

    100% van de subsidiabele kosten, indien het betreft verwerving of functiewijziging;

  • b.

    de desbetreffende lumpsumbedragen opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling, indien het betreft inrichting;

  • c.

    in totaal maximaal € 5.000.000 per aanvraag.

Artikel 1.18 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.19 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 voor advies over de artikelen 1.6 tot en met 1.11 voor aan de Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

Artikel 1.20 Subsidieverlening

  • 1.

    De subsidie, bedoeld in artikel 1.4, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat tussen de provincie Noord-Brabant en de subsidieontvanger of tussen de provincie Noord-Brabant en de grondeigenaar, indien de subsidieontvanger niet de grondeigenaar is, een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat degene die het terrein toebehoort, beheert of degene die het recht van erfpacht verwerft:

    • a.

      de desbetreffende grond na aanvang van de inrichting niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

    • b.

      op de desbetreffende grond voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het in het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 1.6, onder o, opgenomen natuurbeheertype gedoogt;

    • c.

      datgene nalaat wat de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype, bedoeld onder b, belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

    • d.

      effecten op zijn terrein duldt die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000-gebied, de Kaderrichtlijn Water of het behoud en herstel van wijst.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de subsidie, indien de subsidieaanvrager gebruik maakt van de systematiek van het ONNB, verleend onder de opschortende voorwaarde dat tussen subsidieontvanger en de provincie Noord-Brabant een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat degene die het terrein toebehoort, beheert of degene die het recht van erfpacht verwerft:

    • a.

      op de desbetreffende grond voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het, in het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 1.6, onder n, opgenomen natuurbeheertype gedoogt;

    • b.

      datgene nalaat wat de ontwikkeling dan wel instandhouding van het natuurbeheertype, bedoeld onder a, belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

    • c.

      effecten op zijn terrein duldt die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000-gebied, de Kaderrichtlijn Water of het behoud en herstel van wijst.

  • 3.

    De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

  • 4.

    Indien de subsidieontvanger gebruik maakt van de verklaring, bedoeld in artikel 1.6, onderdeel n, onder 3°, wordt de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, verleend onder de ontbindende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen twee jaar na subsidieverlening een inrichtingsplan overlegt, dat voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 1.6, onder o.

Artikel 1.21 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger verricht op het perceel duurzaam natuur- en landschapsbeheer;

    • b.

      de subsidieontvanger gebruikt geen kunstmest of drijfmest;

    • c.

      de subsidieontvanger gebruikt geen chemische bestrijdingsmiddelen;

    • d.

      de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 1.20, wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie gevestigd, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar;

    • e.

      de notariële akte van levering wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie gepasseerd, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar, indien het verwerving als bedoeld in artikel 1.4 betreft;

    • f.

      de grond waar het project betrekking op heeft, wordt ingericht conform het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 1.6 onder o, indien het verwerving en inrichting, functiewijziging en inrichting of enkel inrichting als bedoeld in artikel 1.4 betreft;

    • g.

      de inrichting, bedoeld onder f, wordt uitgevoerd binnen drie jaar na verlening van de subsidie, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar,

    • h.

      met de inrichting, bedoeld, onder f, wordt geen aanvang gemaakt voordat in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs een taxatie van de marktwaarde van de grond is uitgevoerd, indien het functiewijziging als bedoeld in artikel 1.4 betreft;

    • i.

      de subsidieontvanger voert het project uit conform de voorschriften voor verwerving, opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling, indien het de verwerving van een voor PAS benodigd perceel, bedoeld in artikel 1.4, onder b, betreft;

    • j.

      de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

    • k.

      de subsidieontvanger, bedoeld in artikel 1.2, onder b, c en d, treft in zijn administratie maatregelen om te voorkomen dat de subsidie naar economische activiteiten vloeit, indien de aanvraag betrekking heeft op wijstgebied als bedoeld in artikel 1.4, onder d;

    • l.

      de subsidieontvanger zorgt voor communicatie over de realisering van het project.

  • 2.

    Indien het betreft verwerving van grond aangeduid als NNB, niet zijnde ONNB, heeft de subsidieontvanger de volgende aanvullende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger overlegt en werkt samen met de beheerders van de omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen;

    • b.

      de subsidieontvanger draagt er zorg voor dat het verworven terrein ten minste 358 dagen per jaar kosteloos wordt opengesteld en toegankelijk blijft, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing is verleend op grond van zwaarwegende natuurwetenschappelijke belangen, bescherming van de persoonlijke levenssfeer of de aard van het terrein;

    • c.

      de subsidieontvanger besteedt eventuele opbrengsten van het verworven terrein uitsluitend ten behoeve van duurzaam natuurbeheer en landschapsbeheer.

  • 3.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, onder d, e en g, kan door de subsidieontvanger schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de termijn.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, onder d, e en g:

    • a.

      worden de kwalitatieve verplichting en de notariële akte van levering gevestigd voor 1 januari 2021, indien het een voor PAS benodigd perceel, als bedoeld in artikel 1.4, onder b, betreft;

    • b.

      worden de kwalitatieve verplichting en de notariële akte van levering gevestigd en de inrichting uitgevoerd voor 22 december 2021, indien het een wijstgebied als bedoeld in artikel 1.4, onder d, betreft;

  • 5.

    De termijnen, bedoeld in het vierde lid, worden niet verlengd.

Artikel 1.22 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 toont de subsidieontvanger aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken, bedoeld in artikel 2.8 van de DAEB Kaderregeling, artikel 3.5, onder 85, van de Landbouwrichtsnoeren en artikel 5 van het DAEB vrijstellingsbesluit, waaruit de reële kosten blijken:

    • a.

      de notariële akte van levering, indien het verwerving betreft;

    • b.

      een bewijs van vestiging van de kwalitatieve verplichting, indien het functiewijziging betreft;

    • c.

      een activiteitenverslag als het inrichting betreft;

    • d.

      foto- of videomateriaal van de situatie voor en na het project als het inrichting betreft;

    • e.

      de in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs uitgevoerde taxatie van de marktwaarde, indien het functiewijziging betreft.

  • 2.

    Conform artikel 22, elfde lid, van de Asv, toont de subsidieontvanger bij subsidies van € 125.000 en hoger aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de bewijsstukken, genoemd in het eerste lid.

Artikel 1.23 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag, indien het inrichting betreft.

  • 3.

    Het voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt in een keer betaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting.

Artikel 1.24 Subsidievaststelling

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie vast op basis van reële kosten:

    • a.

      ingevolge artikel 3.5, onder 85, van de Landbouwrichtsnoeren, indien het subsidie voor functiewijziging of inrichting als bedoeld in artikel 1.4 betreft;

    • b.

      ingevolge artikel 2.8 van de DAEB Kaderregeling, indien het subsidie voor verwerving als bedoeld in artikel 1.4 betreft;

    • c.

      ingevolge artikel 5 van het DAEB vrijstellingsbesluit, indien het subsidie voor voor PAS benodigde percelen als bedoeld in artikel 1.4, onder b, of subsidie waarbij sprake is van toepassing van de systematiek van het ONNB, betreft.

  • 2.

    Bij subsidies van € 125.000 en hoger stellen Gedeputeerde Staten de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, overeenkomstig artikel 22, elfde lid, van de Asv, vast op grond van het eerste lid.

  • 3.

    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats conform artikel 21, eerste tot en met vierde en achtste lid, van de Asv.

 

§ 2 Verwerving, functiewijziging en inrichting EVZ`s en stapstenen

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant: adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet;

Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

droge EVZ: EVZ, die veelal niet gelegen is langs een waterloop;

EVZ: ecologische verbindingszone, zijnde een langgerekt gebied waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

inrichting: eenmalige investering in een natuurterrein, die door middel van eenmalige inrichtingsmaatregelen rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van het desbetreffende natuurterrein wijzigt;

Kaderrichtlijn Water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327);

natte EVZ: EVZ, die gelegen is langs een waterloop;

Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming;

Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.2 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;

NURG-gebied: gebied opgenomen in het programma Nadere Uitwerking Rivierengebied van het Ministerie van Economische Zaken, dat tot doel heeft natuurontwikkeling in het rivierengebied te realiseren als begrensd in het Natuurbeheerplan;

prioritaire soort: soort waarvoor het voor het voortbestaan nodig is extra maatregelen te treffen om de migratie van deze soort te versterken;

stapsteen: aan te leggen natuurgebied, geschikt voor de migratie van soorten;

verwerving: verkrijging van het recht van eigendom of recht van erfpacht;

wijst: geohydrologisch verschijnsel, voortvloeiend uit de aardkundige omstandigheden langs de Peelrandbreuk, met bijzondere waterhuishoudkundige omstandigheden en chemische samenstelling van het grondwater en oppervlaktewater tot gevolg als aangeduid op de kaart in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    Staatsbosbeheer;

  • d.

    overige publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de rijksoverheid.

Artikel 2.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op verwerving, functiewijziging of inrichting van gronden voor het realiseren van:

  • a.

    droge EVZ’s;

  • b.

    natte EVZ’s;

  • c.

    stapstenen; of

  • d.

    een combinatie van meerdere EVZ’s of stapstenen als bedoeld onder a tot en met c, met een omvang van ten minste 25 hectare.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het project betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een NURG-gebied;

  • b.

    voor het hetzelfde project reeds een financiële bijdrage door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V., een provinciale subsidie of een rijkssubsidie is verstrekt;

  • c.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project.

Artikel 2.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, onder a tot en met c, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project is gericht op verwerving, functiewijziging of inrichting van gronden voor het realiseren van:

      • 1°.

        droge EVZ’s;

      • 2°.

        natte EVZ’s; of

      • 3°.

        stapstenen;

    • c.

      de EVZ’s, bedoeld in onderdeel b, onder 1° en 2°, zijn aangeduid op de kaart, opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling;

    • d.

      de stapsteen, bedoeld in onderdeel b, onder 3°:

      • 1°.

        is gelegen aansluitend aan een EVZ die op de kaart, opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling, is aangewezen voor prioritaire soorten;

      • 2°.

        heeft een oppervlakte van minimaal een hectare;

      • 3.°

        heeft een oppervlakte van maximaal zes hectare;

    • e.

      de subsidieaanvrager overlegt een ecologische visie met betrekking tot de migratie van de desbetreffende soorten;

    • f.

      de subsidieaanvrager overlegt bij de ecologische visie, bedoeld onder e, een onderbouwing dat de gekozen inrichting geschikt is als habitat voor de aangewezen prioritaire soort, indien het betreft:

      • 1°.

        een EVZ die op de kaart, opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling, is aangewezen voor prioritaire soorten;

      • 2

        een stapsteen;

    • g.

      de subsidieaanvrager overlegt een kadastrale omschrijving van het perceel en een kaart met topografische ondergrond, met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van het perceel;

    • h.

      het project kan binnen drie jaar na verlening van de subsidie worden gerealiseerd, blijkend uit een realistische tijdsplanning;

    • i.

      het project is erop gericht dat op het perceel duurzaam natuur- en landschapsbeheer zal worden verricht;

    • j.

      de subsidieaanvrager beschrijft de risico’s en de te nemen beheersmaatregelen;

    • k.

      de subsidieaanvrager overlegt een verklaring van het waterschap dat de onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen in relatie tot hydrologie is afgestemd met het waterschap;

    • l.

      de subsidieaanvrager beschrijft de wijze waarop over het project wordt gecommuniceerd;

    • m.

      indien het project gericht is op functiewijziging en op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, overlegt de subsidieaanvrager een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt;

    • n.

      de subsidieaanvrager overlegt een inrichtingsplan dat ten minste bevat:

      • 1°.

        een beschrijving van de uitgangssituatie;

      • 2°.

        een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

      • 3°.

        een onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen in relatie tot hydrologie;

      • 4°.

        de oppervlakte waarop de inrichtingsmaatregelen zullen worden uitgevoerd;

      • 5°.

        een beschrijving en kaart van de beoogde eindsituatie van het perceel;

    • o.

      aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

      • 2°.

        een sluitende en realistische begroting.

  • 2.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, onder d, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project is gericht op verwerving, functiewijziging of inrichting van gronden voor het realiseren van een combinatie van meerdere EVZ’s of stapstenen als bedoeld in artikel 2.4, onder a tot en met c;

    • c.

      het project heeft een omvang van ten minste 25 hectare;

    • d.

      de subsidieaanvrager overlegt een kaart met topografische ondergrond, met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van het plangebied;

    • e.

      de subsidieaanvrager benoemt het totaal aantal te realiseren hectares EVZ of stapstenen;

    • f.

      de subsidieaanvrager overlegt een ecologische visie op hoofdlijnen met betrekking tot de migratie van soorten;

    • g.

      de subsidieaanvrager beschrijft de risico`s en de te nemen beheersmaatregelen;

    • h.

      het project kan binnen vijf jaar na verlening van de subsidie worden gerealiseerd, blijkend uit een realistische tijdsplanning;

    • i.

      de subsidieaanvrager overlegt een realisatiestrategie met betrekking tot de realisatie van de EVZ’s en stapstenen;

    • j.

      de subsidieaanvrager overlegt een voorstel voor tussentijdse monitoring en afstemming over de voortgang;

    • k.

      aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in het tweede lid;

      • 2°.

        een sluitende begroting.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten van verwerving of waardevermindering door functiewijziging tot een maximum van de regioprijs per hectare, opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling;

  • b.

    de bijkomende kosten van verwerving tot een maximum van 10% van de regioprijs, bedoeld onder a;

  • c.

    kosten van inrichting van een EVZ of stapsteen, tot een maximum van € 50.000 per hectare, met betrekking tot:

    • 1.

      inrichtingsmaatregelen;

    • 2°.

      archeologisch onderzoek;

    • 3°.

      bodemonderzoek;

    • 4°.

      munitiedetectie;

    • 5°.

      onderzoek naar ligging van kabels en leidingen;

    • 6°.

      quick scan flora- en faunaonderzoek;

    • 7°.

      hydrologisch onderzoek;

    • 8°.

      fosfaatonderzoek;

    • 9°.

      leges;

    • 10°.

      planvorming tot een maximum van 10% van de kosten, bedoeld onder 1°.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor uitvoering van wettelijke taken, regelingen, convenanten of afspraken;

  • b.

    kosten gemaakt voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag, met uitzondering van de kosten genoemd in artikel 2.7, onderdeel c, onder 2° tot en met 10°.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2026.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.9, vast op:

    • a.

      € 18.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 2.4, onder a en b;

    • b.

      € 2.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 2.4, onder c.

  • 2.

    Indien het een combinatie van meerdere EVZ’s of stapstenen betreft, als bedoeld in artikel 2.4, onder d, gelden de desbetreffende plafonds, bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4, bedraagt:

    • a.

      75% van de subsidiabele kosten, indien het betreft de realisering van een droge EVZ als bedoeld in artikel 2.4, onder a;

    • b.

      50% van vier tiende deel en 75% van zes tiende deel van de subsidiabele kosten, indien het betreft de realisering van een natte EVZ als bedoeld in artikel 2.4, onder b;

    • c.

      85% van de subsidiabele kosten indien het betreft de verwerving of functiewijziging van een stapsteen als bedoeld in artikel 2.4, onder c;

    • d.

      50% indien het betreft de inrichting van een stapsteen als bedoeld in artikel 2.4, onder c;

    • e.

      de percentages, genoemd onder a tot en met d, indien het een combinatie van meerdere EVZ’s of stapstenen betreft.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt in totaal maximaal € 5.000.000 per aanvraag.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 voor advies over artikel 2.6 voor aan de Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

Artikel 2.14 Subsidieverlening

  • 1.

    De subsidie, bedoeld in artikel 2.4, onder a tot en met c, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat tussen subsidieontvanger en de provincie Noord-Brabant of tussen de provincie Noord-Brabant en de grondeigenaar, indien de subsidieontvanger niet de grondeigenaar is, een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat degene die het terrein toebehoort, beheert of degene die het recht van erfpacht verwerft:

    • a.

      de desbetreffende grond na aanvang van de inrichting niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

    • b.

      op de desbetreffende grond voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van de in het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder n, opgenomen inrichtingsmaatregelen gedoogt;

    • c.

      datgene nalaat wat de ontwikkeling dan wel instandhouding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld onder b, belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

    • d.

      effecten op zijn terrein duldt die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000-gebied, de Kaderrichtlijn Water of het behoud en herstel van wijst.

  • 2.

    De subsidie, bedoeld in artikel 2.4, onder d, wordt verleend onder de ontbindende voorwaarden dat voor de start van de uitvoering van het desbetreffende deelproject:

    • a.

      tussen subsidieontvanger en de provincie Noord-Brabant of tussen de provincie Noord-Brabant en de grondeigenaar, indien de subsidieontvanger niet de grondeigenaar is, een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevestigd, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat degene die het terrein toebehoort, beheert of degene die het recht van erfpacht verwerft:

      • 1°.

        de desbetreffende grond na aanvang van de inrichting niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

      • 2°.

        op de desbetreffende grond voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van de in het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder n, opgenomen inrichtingsmaatregelen gedoogt;

      • 3°.

        datgene nalaat wat de ontwikkeling dan wel instandhouding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld onder 2°, belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

      • 4°.

        effecten op zijn terrein duldt die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000-gebied, de Kaderrichtlijn Water of het behoud en herstel van wijst.

    • b.

      de subsidieontvanger een inrichtingsplan overlegt, waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de subsidievereisten, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid.

  • 3.

    De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 2.15 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 2.14, wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie gevestigd, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar;

    • b.

      de notariële akte van levering wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie gepasseerd, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar, indien het verwerving als bedoeld in artikel 2.4 betreft;

    • c.

      de grond waar het project betrekking op heeft, wordt ingericht conform het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder n, indien het verwerving en inrichting, functiewijziging en inrichting of enkel inrichting als bedoeld in artikel 2.4 betreft;

    • d.

      de inrichting, bedoeld onder c, wordt uitgevoerd binnen drie jaar na verlening van de subsidie, met een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar;

    • e.

      met de inrichting, bedoeld onder c, mag geen aanvang worden gemaakt, voordat in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs een taxatie van de marktwaarde van de grond is uitgevoerd, indien het functiewijziging als bedoeld in artikel 2.4 betreft;

    • f.

      bij subsidies van € 25.000 en hoger:

      • 1°.

        houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

      • 2°.

        overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien het een project als bedoeld in artikel 2.4, onder d, betreft;

    • g.

      de subsidieontvanger, bedoeld in artikel 2.2, onder b, c en d, treft in zijn administratie maatregelen om te voorkomen dat de subsidie naar economische activiteiten vloeit;

    • h.

      de subsidieontvanger zorgt voor communicatie over de realisering van het project.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, bedraagt de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en d, vijf jaar, met een verlengingsmogelijkheid van maximaal vier jaar, indien het betreft een project als bedoeld in artikel 2.4, onder d.

  • 3.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, onder a, b en d, en het tweede lid, wordt door de subsidieontvanger schriftelijk en gemotiveerd ingediend bij Gedeputeerde Staten, uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de termijn.

Artikel 2.16 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      de notariële akte van levering indien het verwerving betreft;

    • b.

      een bewijs van vestiging van de kwalitatieve verplichting indien het functiewijziging betreft;

    • c.

      een activiteitenverslag indien het inrichting betreft;

    • d.

      foto- of videomateriaal van de situatie voor en na het project indien het inrichting betreft.

  • 2.

    Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      de notariële akte van levering indien het verwerving betreft;

    • b.

      een bewijs van vestiging van de kwalitatieve verplichting indien het functiewijziging betreft;

    • c.

      een activiteitenverslag indien het inrichting betreft;

    • d.

      foto- of videomateriaal van de situatie voor en na het project indien het inrichting betreft;

    • e.

      overeenkomstig artikel 21, zevende lid, van de Asv, een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de Asv, met gebruikmaking van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde modelverklaring, waarbij:

      • 1°.

        indien het betreft verwerving, de werkelijke kosten worden aangetoond door overlegging van de notariële akte, bedoeld onder a,

      • 2°.

        indien het betreft functiewijziging, de werkelijke kosten worden aangetoond door overlegging van de in opdracht van de provincie Noord-Brabant door twee onafhankelijke taxateurs uitgevoerde taxatie van de marktwaarde.

  • 3.

    Conform artikel 22, elfde lid, van de Asv toont de subsidieontvanger bij subsidies van € 125.000 en hoger aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de bewijsstukken, genoemd in het tweede lid.

Artikel 2.17 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag overeenkomstig artikel 23, tweede lid, van de Asv.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot, bedoeld in het eerste lid, in een keer, overeenkomstig artikel 23, derde lid, van de Asv, op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting.

  • 3.

    Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van:

    • a.

      100 % van het verleende subsidiebedrag, indien sprake is van subsidie voor verwerving of functiewijziging als bedoeld in artikel 2.4;

    • b.

      80% van het verleende subsidiebedrag, indien sprake is van subsidie voor inrichting als bedoeld in artikel 2.4.

  • 4.

    Het voorschot, bedoeld in het derde lid, wordt:

    • a.

      indien het betreft een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2.4, onder a, b of c, in een keer betaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting;

    • b.

      indien het betreft een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2.4, onder d, in een keer betaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting voor het desbetreffende deelproject, waarbij het percentage wordt gebaseerd op het aantal hectares dat in die kwalitatieve verplichting is vastgelegd.

Artikel 2.18 Subsidievaststelling

Bij subsidies van € 125.000 en hoger stellen Gedeputeerde Staten de subsidie, bedoeld in artikel 2.4, conform artikel 22, elfde lid, van de Asv vast op grond van artikel 21 van de Asv.

 

§ 3 Kavelruil

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant: adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • c.

    complex PAS-gebied: specifiek PAS-gebied, zijnde de gebieden Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, Groote Peel, Langstraat, Kempenland-West en Deurnsche Peel & Mariapeel;

  • d.

    kavelruil: ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied;

  • e.

    NNB: Natuur Netwerk Brabant, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

  • f.

    NURG-gebied: gebied opgenomen in het programma Nadere Uitwerking Rivierengebied van het Ministerie van Economische Zaken, dat tot doel heeft natuurontwikkeling in het rivierengebied te realiseren als begrensd in het Natuurbeheerplan.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    Staatsbosbeheer;

  • d.

    overige publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzonderling van de rijksoverheid.

Artikel 3.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op kavelruil.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het project betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een NURG-gebied;

  • b.

    voor hetzelfde project reeds een financiële bijdrage door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V., een provinciale subsidie of een rijkssubsidie is verstrekt;

  • c.

    het project gericht is op gronden gelegen in een complex PAS-gebied, aangeduid op de kaart in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 3.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

    het project is gericht op kavelruil;

  • c.

    het project is gericht op het toevoegen van minimaal 25% van de uitgeruilde grond aan het Natuur Netwerk Brabant;

  • d.

    het project heeft betrekking op kavelruil van minimaal 5 hectare grond;

  • e.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

      een sluitende begroting.

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      uitvoeringskosten.

  • 2.

    Voor de berekening van uurtarieven van interne loonkosten van de subsidieaanvrager past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek genoemd in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 toe en hanteert daarbij ingevolge artikel 5, tweede en vierde lid, van die regeling, de volgende uurtarieven voor personeelsuren en arbeidsuren:

    • a.

      € 50 voor werkzaamheden op MBO-niveau;

    • b.

      € 80 voor werkzaamheden op HBO-niveau;

    • c.

      € 100 voor werkzaamheden op WO-niveau.

Artikel 3.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2026.

Artikel 3.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.4, voor de periode, genoemd in artikel 3.9, vast op € 500.000.

Artikel 3.10 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.4, bedraagt 66,7% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 800 per beoogde te ruilen hectare als vermeld in het projectplan.

Artikel 3.11 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 3.12 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 voor advies over artikel 3.6 voor aan de Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie afgerond, met op verzoek een verlengingsmogelijkheid van tweemaal maximaal drie jaar

    • b.

      bij subsidies van € 125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, kan door de subsidieontvanger gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk 2 maanden voor de datum van het verstrijken van de termijn.

Artikel 3.14 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van overlegging van een notariële akte.

  • 2.

    Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van overlegging van een notariële akte.

  • 3.

    Conform artikel 22, elfde lid, van de Asv toont de subsidieontvanger bij subsidies van € 125.000 en hoger aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de bewijsstukken, genoemd in het tweede lid.

Artikel 3.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag overeenkomstig artikel 23, tweede lid, van de Asv.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot, bedoeld in het eerste lid, in een keer, overeenkomstig artikel 23, derde lid, van de Asv.

  • 3.

    Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 4.

    Het voorschot, bedoeld in het derde lid, wordt in een keer betaald.

Artikel 3.16 Subsidievaststelling

Bij subsidies van € 125.000 en hoger stellen Gedeputeerde Staten de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, overeenkomstig artikel 22, elfde lid, van de Asv vast op grond van artikel 21 van de Asv.

 

§ 4 Europese subsidieaanvraag

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Brabant: adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • c.

    EVZ: ecologische verbindingszone, zijnde een langgerekt gebied waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

  • d.

    Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.2 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016;

  • e.

    NNB: Natuur Netwerk Brabant, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft als opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

  • f.

    NNB, nieuwe natuur: opgave nieuwe natuur als aangeduid in het Natuurbeheerplan als onderdeel van het NNB.

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    Staatsbosbeheer;

  • d.

    overige publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de rijksoverheid.

Artikel 4.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 4.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het voorbereiden, opstellen en indienen van een projectvoorstel ten behoeve van de aanvraag van subsidie van de Europese Unie op grond van een van de volgende Europese subsidieprogramma’s:

  • a.

    Europese Territoriale Samenwerking A, ook wel Interreg A genoemd;

  • b.

    Europese Territoriale Samenwerking North West Europe, ook wel Interreg NWE genoemd;

  • c.

    Europese Territoriale Samenwerking North Sea Region, ook wel Interreg NSR genoemd;

  • d.

    Europese Territoriale Samenwerking Europe, ook wel Interreg Europe genoemd;

  • e.

    de Financial Instrument for the Environment and Climate Action, ook wel LIFE-verordening 2014-2020 genoemd;

  • f.

    het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020.

Artikel 4.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het Europese projectvoorstel voor de Europese subsidieprogramma’s, genoemd in artikel 4.4, onder a tot en met f, waar het project betrekking op heeft, reeds is ingediend;

  • b.

    voor hetzelfde project reeds een financiële bijdrage door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V. of een subsidie is verstrekt;

Artikel 4.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op het voorbereiden, opstellen of indienen van een projectvoorstel bij een van de volgende Europese subsidieprogramma’s:

    • 1°.

      Europese Territoriale Samenwerking A, ook wel Interreg A genoemd;

    • 2°.

      Europese Territoriale Samenwerking North West Europe, ook wel Interreg NWE genoemd;

    • 3°.

      Europese Territoriale Samenwerking North Sea Region, ook wel Interreg NSR genoemd;

    • 4°.

      Europese Territoriale Samenwerking Europe, ook wel Interreg Europe genoemd;

    • 5°.

      de Financial Instrument for the Environment and Climate Action, ook wel LIFE-veordening 2014-2020 genoemd;

    • 6°.

      het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020;

  • b.

    aan het project ligt een beschrijving ten grondslag van het Europese projectvoorstel;

  • c.

    het Europese projectvoorstel ziet toe op een project dat uitgevoerd wordt in de provincie Noord-Brabant;

  • d.

    het Europese projectvoorstel, draagt bij aan:

    • 1°.

      de realisatie van NNB, nieuwe natuur in de provincie Noord-Brabant; of

    • 2°.

      waterdoelen binnen het NNB die zijn opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021;

  • e.

    de subsidieaanvrager kan volgens de voorwaarden van het Europese subsidieprogramma waar het Europese projectvoorstel wordt ingediend, aangemerkt worden als aanvrager of als projectpartner van de Europese subsidieaanvraag;

  • f.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

      een sluitende en realistische begroting.

Artikel 4.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 4.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    loonkosten van de aanvrager of een van de partners in het project;

  • b.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd.

Artikel 4.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2026.

Artikel 4.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4. 4, voor de periode, genoemd in artikel 4.9, vast op € 200.000.

Artikel 4.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.4, onder a tot en met d, bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 10.000.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.4, onder e, bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 24.999;

  • 3.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.4, onder f, bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 5.000;

Artikel 4.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 4.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4 voor advies over artikel 4.6 voor aan de Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Brabant.

Artikel 4.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen een jaar na verlening van de subsidie afgerond, met op verzoek eenmaal een verlengingsmogelijkheid van maximaal drie jaar;

    • b.

      de ontvangstbevestiging van de indiening van het Europese projectvoorstel bij een van de Europese programma’s, genoemd in artikel 4.4, wordt gestuurd naar Gedeputeerde Staten;

    • c.

      het subsidiebesluit naar aanleiding van de indiening van het Europese projectvoorstel bij een van de Europese programma’s, genoemd in artikel 4.4, wordt gestuurd naar Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan door de subsidieontvanger gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten, uiterlijk twee maanden voor de datum van het verstrijken van de termijn.

Artikel 4.15 Prestatieverantwoording

Bij subsidies tot € 25.000 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een activiteitenverslag.

Artikel 4.16 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag overeenkomstig artikel 23, tweede lid, van de Asv.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot, bedoeld in het eerste lid, in een keer, overeenkomstig artikel 23, derde lid, van de Asv.

 

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant

 

’s-Hertogenbosch, 10 december 2019

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Bijlage 1 behorende bij artikel 1.5, onder e, artikel 1.6, onderdeel b, onder 2°, en artikel 3.5, onder c, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Complexe PAS-gebieden en voor PAS benodigde percelen

 

Bijlage 2 behorende bij artikel 1.6, onderdeel b, onder 4 °, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Bijlage 3 behorende bij artikel 1.6, onderdeel c, onder 2°, artikel 1.13, vijfde lid, en artikel 1.17, onder b, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Inrichtingskosten inclusief BTW, per ha, per natuurbeheertype en ONNB en aanduiding hoogwaardige natuurbeheertypen

 

Natuurbeheertype

Hoogwaardig

Inrichtingskosten per ha

Lumpsumbedragen per ha (50%)

Beek en bron

x

€ 38.268

€ 19.134

Kranswierwater

x

€ 35.848

€ 17.924

Zoete plas

x

€ 35.848

€ 17.924

Moeras

x

€ 33.212

€ 16.606

Gemaaid rietland

x

€ 33.212

€ 16.606

Veenmosrietland en moerasheide

x

€ 15.592

€ 7.796

Hoogveen

x

€ 26.310

€ 13.155

Vochtige heide

x

€ 26.206

€ 13.103

Zwakgebufferd ven

x

€ 35.658

€ 17.829

Zuur ven of hoogveenven

x

€ 35.658

€ 17.829

Droge heide

x

€ 26.224

€ 13.112

Nat schraalland

x

€ 30.992

€ 15.497

Vochtig hooiland

x

€ 30.994

€ 15.497

Droog schraalgrasland

x

€ 22.638

€ 11.319

Bloemdijk

x

€ 9.764

€ 4.882

Kruiden- en faunarijk grasland

 

€ 5.582

€ 2.791

Glanshaverhooiland

x

€ 13.362

€ 6.681

Zilt- en overstromingsgrasland

x

€ 13.648

€ 6.824

Kruiden- en faunarijke akker

 

€ 7.086

€ 3.543

Ruigteveld

 

€ 4.366

€ 2.183

Vochtig weidevogelgrasland

x

€ 4.232

€ 2.116

Rivier- en beekbegeleidend bos

x

€ 7.772

€ 3.886

Hoog- en laagveenbos

x

€ 17.306

€ 8.653

Haagbeuken- en essenbos

x

€ 16.926

€ 8.463

Dennen- eiken en beukenbos

x

€ 16.926

€ 8.463

Droog bos met productie

 

€ 16.926

€ 8.463

Vochtig bos met productie

 

€ 16.604

€ 8.302

Aanvullende hydrologische inrichting tbv wijst

 

€ 5.000

€ 2.500

ONNB

 

Bij inrichting voor ONNB wordt aangesloten bij het meest gelijkende natuurbeheertype

 

 

Bijlage 4 behorende bij artikel 1.6, onderdeel o, onder 4°, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Risicogebied natuurbranden

 

Bijlage 5 behorende bij artikel 1.13, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, en artikel 2.7, onder a, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Regioprijs

De regioprijs is gebaseerd op door het Kadaster berekende kengetallen betreffende de agrarische grondmarkt in Noord-Brabant.

De methode om te komen tot de zogenaamde regioprijs bestaat uit drie stappen, te weten:

  • 1.

    De provincie Noord-Brabant wordt ingedeeld volgens de 10 CBS66 landbouwgebieden Noord-Brabant. Deze geografische indeling van het Centraal Bureau Statistieken is algemeen erkend in Nederland en wordt door het Kadaster gebruikt (zie kaartje hieronder).

  • 2.

    Per landbouwgebied zijn door het Kadaster de bruikbare agrarische transacties uit de 2 voorafgaande gehele kalenderjaren gegroepeerd De berekende kengetallen beslaan de periode 01-10-2016 t/m 30-09-2018. Verder is door het Kadaster per landbouwgebied voor deze agrarische transacties een statistische spreiding uitgevoerd voor de grondprijs op basis van het totaal verhandelde oppervlak.

  • 3.

    Op basis van de gegevens van het Kadaster wordt geadviseerd om de waarde aan te houden welke gelijk staat aan 75% grens van deze statistische spreiding per landbouwgebied.

 

Voor de berekening van de grondprijscijfers worden de volgende selecties uitgevoerd:

  • koper exploiteert een landbouwbedrijf;

  • grasland (incl snijmais), bouwland;

  • zakelijk recht is volle eigendom;

  • geen opstallen;

  • geen reguliere pachtovereenkomst of erfpacht;

  • geen familierelatie;

  • oppervlak perceel groter dan 0,25 ha;

  • de koopsom is groter dan 1 euro

Na toepassing van deze selecties, worden de verhandelde percelen met extreem hoge en lage prijzen volgens een statistische methodiek uitgesloten.

 

 

Bijlage 6 behorende bij artikel 1.13, tweede lid, onder d, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Deskundigenkosten

De deskundigenkosten kunnen betrekking hebben op:

  • -

    Kosten inschakelen deskundige bijstand in verband met advies bij omschakeling van landbouw naar natuur.

  • -

    Kosten voor het inschakelen van deskundige bijstand bij maatwerkomstandigheden bijv. het omschakelen naar een geheel extensief/biologisch bedrijf.

 

De vergoeding voor deskundige bijstand bedraagt (exclusief BTW) :

Marktwaarde perceel

Hoogte vergoeding

tot € 60.000

 

2% met een minimum van € 1.000

van € 60.000 tot € 125.000

 

1,85% met een minimum van € 1.200

van € 125.000 tot € 450.000

€ 2.313 + 1,65% over het meerdere boven € 125.000

 

van € 450.000 en hoger

€ 7.676

 

Bijlage 7 behorende bij artikel 1.13, derde lid, onder d, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Compensatiegebied N69

 

Bijlage 8 behorende bij artikel 1.21, eerste lid, onder i, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Voorschriften voor verwerving

  • 1.

    Subsidieontvanger biedt bij het eerste gesprek aan rechthebbende een door de provincie Noord-Brabant opgestelde informatiebrief aan. (Hierin is o.a. opgenomen dat het betreffende perceel nodig is voor de uitvoering van PAS herstelmaatregelen waarvoor het voornemen bestaat dit perceel, mocht minnelijke verwerving niet slagen, te onteigenen.)

  • 2.

    Subsidieontvanger brengt in zijn mondelinge en schriftelijke uitingen richting de rechthebbende tot uitdrukking, dat hij mede namens de provincie Noord-Brabant optreedt.

  • 3.

    Subsidieontvanger houdt, overeenkomstig het format dat door GOB BV bij subsidieverlening wordt verstrekt, per rechthebbende, een logboek bij van alle activiteiten die verricht zijn in het kader van de verwerving van het daarbij kadastraal aangeduide perceel c.q. percelen .

  • 4.

    In het logboek wordt opgenomen:

    • a.

      dat de informatiebrief, bedoeld onder 1, aan rechthebbende is aangeboden, is besproken en is achtergelaten;

    • b.

      in chronologische volgorde alle contactmomenten, waaronder ook is begrepen mail en telefoon, waarbij relevante inhoud wordt beschreven;

    • c.

      alle besprekingen, met een samenvatting van het besprokene;

    • d.

      dat de eigenaar een beroep heeft gedaan op zelfrealisatie indien daarvan sprake is;

    • e.

      feiten die aan het bereiken van overeenstemming in de weg staan;

    • f.

      met betrekking tot zakelijk gerechtigden, de stand van zaken van het gevoerde overleg, alsmede opgave of het object/betreffende recht wel of niet door de onteigening wordt geraakt;

    • g.

      de aanbiedingsbrieven.

  • 5.

    Subsidieontvanger overlegt het logboek om de drie maanden aan GOB BV.

  • 6.

    Indien door de rechthebbende een beroep op zelfrealisatie wordt gedaan treedt subsidieontvanger in contact met GOB BV, ter beoordeling of het verzoek op zelfrealisatie voldoende is onderbouwd.

  • 7.

    Indien de rechthebbende subsidieontvanger verzoekt om compensatie in de vorm van vervangende grond dan bespreekt subsidieontvanger dit met GOB BV. GOB BV onderzoekt de haalbaarheid van dit verzoek en legt de uitkomst terug bij subsidieontvanger. Het overleg over compensatie in een andere vorm dan in geld ontslaat subsidieontvanger niet van de plicht om rechthebbende een concreet schriftelijk aanbod in geld te doen voor hetgeen voor het te verwerven perceel c.q. percelen. Dit voor het geval men er minnelijk alsnog niet uitkomt.

  • 8.

    Subsidieontvanger voert in beginsel gesprekken met de eigenaar van het te verwerven perceel/percelen. Het belang van een derde gerechtigde op het te verwerven perceel kan met zich meebrengen dat het in de rede ligt ook met deze derde in onderhandeling te treden. Daartoe is aanleiding indien subsidieontvanger met de eigenaar van de onroerende zaak geen afspraak heeft kunnen maken over het vrij van huur en gebruik opleveren van de onroerende zaak. In dat geval moet subsidieontvanger ook de huurder een schriftelijk aanbod doen. Alleen in die gevallen waarin met de eigenaar van de onroerende zaak wordt afgesproken dat deze het eigendom vrij van huur aan subsidieontvanger zal overdragen en waarbij de eigenaar dan dus zelf de beëindiging van het gebruik met deze huurder regelt, hoeft subsidieontvanger de huurder geen aanbod te doen. Het bovenstaande geldt in gelijke mate voor pachters en overige (zakelijk)gerechtigden.

  • 9.

    Indien subsidieontvanger aan rechthebbende een voortgezet gebruik aanbiedt, is de einddatum van dit voortgezet gebruik niet later dan 31 december 2020.

  • 10.

    De door subsidieontvanger aan rechthebbende aangeboden schadeloosstelling bedraagt maximaal 105% van de getaxeerde volledige schadeloosstelling.

  • 11.

    De door subsidieontvanger uitgebrachte eerste (formele) bieding geschiedt schriftelijk, of wordt schriftelijk bevestigd waarbij in ieder geval wordt vermeld:

    • a.

      de kadastrale aanduiding van het te verwerven perceel c.q. de percelen ;

    • b.

      de oppervlakte van het betreffende perceel c.q. de percelen;

    • c.

      dat de bieding betrekking heeft op grond, die noodzakelijk is voor het uitvoeren van PAS herstelmaatregelen;

    • d.

      dat de bieding wordt gedaan onder voorbehoud van instemming van de provincie Noord-Brabant.

  • 12.

    Indien subsidieontvanger niet tijdig, derhalve voor 31 december 2020, in minnelijke verwerving slaagt draagt hij het logboek en alle correspondentie met de rechthebbende over aan GOB BV.

 

Bijlage 9 behorende bij artikel 2.6, eerste lid, onder c, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

 

Bijlage 10 behorende bij artikel 2.6, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van de Subsidieregeling realisering Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

Ecologische verbindingszones aangewezen voor prioritaire

soorten

 

 

EVZ

Prioritaire soort

1

zeggekorfslak

2

hermelijn

3

hermelijn, waterspitsmuis

4

roodrandzandbij

5

hermelijn, roodrandzandbij

6

gladde slang

7

bruine eikenpage, gladde slang

8

boomkikker

9

kamsalamander

10

boomkikker, kamsalamander

11

bruine eikenpage, kamsalamander

12

bruine eikenpage

13

boomkikker, kamsalamander, kleine ijsvogelvlinder

14

hermelijn, kamsalamander

15

boomkikker, kleine ijsvogelvlinder

16

hermelijn, kamsalamander, kleine ijsvogelvlinder

17

kamsalamander, waterspitsmuis

18

waterspitsmuis

19

kamsalamander, knoflookpad

20

kleine ijsvogelvlinder

21

gentiaanblauwtje

22

gentiaanblauwtje, ingekorven vleermuis

23

sleedoornpage

24

kamsalamander, sleedoornpage

25

kleine ijsvogelvlinder, grootoorvleermuis

26

spiegeldikkopje

27

zompsprinkhaan

28

zompsprinkhaan, spiegeldikkopje, gladde slang

 

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuurnetwerk Noord-Brabant.

 

I. Algemeen deel

 

1.1. Achtergrond

De Nederlandse overheid beschouwt het Verdrag inzake biologische diversiteit, de millenniumdoelstelling voor ontwikkeling en het beleid van de Europese Unie als richtinggevend voor hun beleid inzake natuurontwikkeling en natuurbeheer. Het beleid van de Nederlandse

overheid is erop gericht het natuurbeheer zodanig uit te voeren dat de verschillende natuurgebieden in Nederland in samenhang functioneren. Hiertoe is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ingesteld, voorheen Ecologische Hoofdstructuur(EHS) genoemd. Dit samenhangend netwerk van natuurgebieden verbindt habitats en bevordert de biodiversiteit. De provincies zijn verantwoordelijk dit natuurnetwerk te realiseren.

 

Gedeputeerde Staten hebben dit beleid uitgewerkt in de nota Brabant Uitnodigend Groen (BrUG), de Grondnota Ecologische Hoofdstructuur Noord-Brabant en het daarbij behorende Addendum van 24 juni 2016. Met deze subsidieregeling wordt beoogd om in 2027 het Natuurnetwerk Brabant (NNB) gerealiseerd te hebben. Ecologische verbindingszones (EVZ`s) maken ook onderdeel uit van het NNB.

 

Vanwege de verdeling van verantwoordelijkheden en financiële middelen vanuit het rijk, wordt onderscheid gemaakt in NNB rijksdeel en provinciaal deel.

Het NNB rijksdeel betreft alle gebieden met internationale verplichtingen zoals die onder andere volgen uit Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water. In Noord-Brabant liggen 21 Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden met bijzondere natuur en bedreigde soorten die vanwege internationale afspraken beschermd moeten worden.

Het NNB provinciaal deel betreft de gebieden waarop geen internationale verplichtingen rusten.

 

Het NNB is een netwerk van natuurgebieden waarmee de biodiversiteit behouden blijft en versterkt wordt. Via dit netwerk kunnen planten en dieren zich van het ene naar het andere gebied verspreiden, waarbij de ecologische verbindingszones een essentieel onderdeel uitmaken van dit netwerk. Soorten raken hierdoor niet geïsoleerd en hebben dus minder kans op uitsterven. De provincie Noord-Brabant heeft relatief veel versnipperde natuurgebieden. Er zijn dus veel ecologische verbindingszones nodig voor een goed ecologisch functioneren.

 

1.2. Doel

Gedeputeerde Staten wensen derhalve in paragraaf 1 subsidie te verstrekken voor de verwerving, functiewijziging en inrichting van het NNB, niet zijnde ecologische verbindingszones (EVZ).

 

Teneinde de taakstelling voor de realisering van nieuwe natuur in 2027 te halen, is ook de mogelijkheid van subsidiëring opgenomen voor verwerving, inrichting en functiewijziging van gronden gelegen grenzend aan het NNB. Per aanvraag mag de oppervlakte die aan het rijks NNB wordt toegevoegd, maximaal 5 ha bedragen en mag aan het provinciale NNB maximaal 25 ha worden toegevoegd. De bedoeling is dat deze gronden bij een eerstvolgende wijziging van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant alsnog worden begrensd.

 

Gronden gelegen in door Gedeputeerde Staten aangewezen complexe PAS-gebieden zijn van de mogelijkheid van subsidiëring uitgesloten. De provincie heeft in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) de verplichting uiterlijk 1 juli 2021 zogenaamde PAS-herstelmaatregelen te hebben gerealiseerd. Met het oog hierop heeft de provincie voor een aantal zogenaamde complexe gebieden bestuursovereenkomsten met de waterschappen gesloten die daarmee verantwoordelijk worden voor de uitvoering van die maatregelen. Er is voor gekozen de financiering van de verwerving en inrichting van die projecten via een ander spoor te organiseren. Hetzelfde geldt voor de inrichting van de voor PAS benodigde percelen die zijn gelegen buiten de aangewezen complexe gebieden. De provincie is bereid voor de verwerving van de voor PAS benodigde percelen het onteigeningsinstrument in te zetten mocht minnelijke verwerving niet slagen. Daarom wordt verwerving van die percelen, voor zover deze niet zijn gelegen in een complex PAS-gebied, gesubsidieerd op basis van volledige schadeloosstelling.

 

Verwerving

Het gaat hierbij om verwerving van gronden ten behoeve van de realisering van het NNB, niet zijnde EVZ. Het betreft een samenhangend netwerk van natuurbeschermingsgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten. Voor de verwerving van deze gronden kan subsidie worden verleend, indien de grond is begrensd als NNB, niet zijnde EVZ, of daaraan grenst zoals hiervoor beschreven. Daarnaast komt de verwerving van een voor PAS benodigd perceel, gelegen buiten de complexe PAS-gebieden en de verwerving van wijstgronden voor subsidie in aanmerking.

 

Functiewijziging

Subsidie voor functiewijziging wordt verleend voor percelen die veelal worden omgezet naar natuur overeenkomstig de in het natuurbeheerplan aangegeven natuurdoelen. Afwijking hiervan is mogelijk ( zie hierna onder “Inrichting”). Ook is het mogelijk dat de bestaande functie of een andere wordt gecombineerd met natuurwaarden (zie hierna onder “ONNB”).

Het moment van indiening van de subsidieaanvraag bepaalt of er sprake is van verwerving of functiewijziging. Indien de grond waarop subsidie wordt aangevraagd nog niet in eigendom (kadastraal beschreven) is van de aanvrager, dan is er sprake van verwerving. Is de grond op dat moment in eigendom van de aanvrager, dan is er sprake van functiewijziging.

 

Inrichting

Bij inrichting gaat het om het inrichten van gronden die zijn gelegen in het NNB of daaraan grenzen zoals hiervoor beschreven. Ook de inrichting van buiten het NNB gelegen wijstgronden komt voor subsidie in aanmerking. Dat kunnen gronden zijn die zijn verworven of waarop functiewijziging heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn ook de zogenaamde ‘enclaves bestaande natuur’ subsidiabel. Deze enclaves zijn opgenomen in het natuurbeheerplan met de aanduiding: BN-ENC. Het betreft veelal landbouwenclaves binnen een bestaand natuurgebied.

Inrichting vindt in beginsel plaats conform het natuurbeheertype dat voor het betreffende perceel op de ambitiekaart van het natuurbeheerplan is opgenomen. Afwijking van de ambitiekaart is mogelijk indien de aanvrager dit voldoende kan onderbouwen.

Op de ambitiekaart is ook een aantal gebieden aangewezen als zoekgebied. In de zoekgebieden 1 tot en met 9 zijn de natuurambities wel benoemd, maar niet op perceelsniveau begrensd. De verdeling van de natuurbeheertypes is percentagegewijs aangegeven. Omdat niet vooraf is bepaald waar de meest kansrijke plekken aanwezig zijn voor ieder van de natuurbeheertypes, krijgen de initiatiefnemers in een zoekgebied dan ook meer ruimte om de realisatie van het NNB, niet zijnde EVZ, flexibel in te vullen. De subsidieaanvrager levert hiervoor de nadere onderbouwing aan. In zoekgebied 10 en bij percelen grenzend aan het NNB, niet zijnde EVZ, is, mits goed onderbouwd, ieder natuurbeheertype mogelijk.

Voor wijstgronden en het ONNB zijn aanvullende eisen opgenomen.

 

ONNB

Via het “Ondernemend NNB” (ONNB) worden de doelen van het NNB gerealiseerd via gedeeltelijke functiewijziging van de veelal landbouwgronden. In het geval het agrarische gronden betreft behouden deze gronden hun agrarische bestemming, met dien verstande dat de aanwezige natuurwaarden planologisch beschermd worden.

Daarnaast wordt via een kwalitatieve verplichting geborgd dat inrichting en gebruik van deze gronden blijvend worden aangepast met oog op de doelen van het NNB. Deze beperkingen leiden tot een daling van de waarde van deze gronden in het economisch verkeer. Deze waardedaling wordt bepaald op basis van een taxatie en vervolgens vergoed door middel van een eenmalige afkoopsom. Taxatie gebeurt marktconform.

 

In paragraaf 2 willen Gedeputeerde Staten de verwerving, functiewijziging en inrichting van ecologische verbindingszones (EVZ`s) en stapstenen stimuleren. Om het NNB te kunnen realiseren is het noodzakelijk om EVZ`s aan te leggen. Uit onderzoek is gebleken dat de gerealiseerde EVZ’s hogere natuurwaarden bezitten dan de (veelal agrarische) omgeving en dat de onderzochte soortgroepen daadwerkelijk gebruik maken van de verbindingszones. Deze paragraaf biedt de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor verwerving, functiewijziging en inrichting van EVZ`s. Voor het optimaal functioneren van EVZ`s is het daarnaast noodzakelijk voor bepaalde, prioritaire, soorten zogenaamde stapstenen aan te leggen om de migratie van deze soorten te bevorderen.

 

In paragraaf 3 is een subsidiemogelijkheid voor kavelruil opgenomen. Omdat kavelruil ook kan bijdragen aan de realisering van het NNB zijn projecten die daarop zijn gericht ook subsidiabel. Kavelruil kan bijdragen aan een optimale inrichting van het buitengebied en gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid. Door ruiling van gronden kan de landbouwkundige verkavelingssituatie verbeterd worden en het maakt daarnaast de aanleg van natuurgebieden mogelijk.

Op basis van deze paragraaf is kavelruil: ruilverkaveling bij overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied. Dit zorgt ervoor dat de deelnemers ook fiscale voordelen hebben, die anders zijn dan bij een enkelvoudige koop/verkoop-overeenkomst en het geeft de basis voor zowel notaris als Kadaster. Niet elke kavelruil komt voor subsidie in aanmerking. De kavelruil dient te leiden tot realisatie van het Natuurnetwerk Brabant om voor subsidie in aanmerking te komen.

 

In paragraaf 4 wordt gestimuleerd dat voor de realisering van het NNB ook gebruik wordt gemaakt van subsidieprogramma`s van de Europese Unie. Naast de provinciale subsidiemogelijkheden ter bevordering van de provinciale natuurdoelen zijn er ook Europese subsidiemogelijkheden ter bevordering van de provinciale natuurdoelen. Deze paragraaf stimuleert het aanvragen van Europees subsidiegeld in het kader van een van de genoemde Europese programma’s ter financiering van projecten gericht op de realisatie van nieuwe natuur of het behalen van waterdoelen binnen het Natuurnetwerk Brabant die zijn opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.

 

In deze paragraaf wordt gesproken over twee soorten projecten. Het project waarvoor in deze paragraaf subsidie kan worden aangevraagd betreft de activiteiten omtrent het voorbereiden, opstellen en indienen van een subsidieaanvraag ter verkrijging van Europese subsidie. In deze paragraaf wordt deze activiteiten ‘het project’ genoemd.

Hiernaast is er nog het project waarvoor vanuit Europa subsidie wordt gegeven. Dit is het inhoudelijke project dat wordt vastgelegd in het Europese projectvoorstel wordt opgesteld.

 

1.3. Juridisch kader

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

 

Zoals hiervoor al aangegeven gelden er naast de verplichtingen opgenomen in de aparte paragrafen ook nog verplichtingen in de artikelen 16, 17 en 18 van de Asv. De belangrijkste verplichting daarvan is de meldingsplicht.

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17 van de Asv, verplicht te melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag vaststellen. Ook kan er ambtshalve een gewijzigde verleningsbeschikking worden vastgesteld, waarin nieuwe afspraken met de subsidieontvanger worden gemaakt. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

 

1.4. Staatssteun kader

Deze subsidieregeling betreft de stimulering van grondverwerving, functiewijziging, inrichting en kavelruil, ten behoeve van de realisering van het NNB inclusief de ecologische verbindingszones (EVZ), in de provincie Noord-Brabant. Deze maatregelen hebben in hoofdzaak tot doel de biodiversiteit te handhaven en te ontwikkelen. Daarnaast wordt gestimuleerd dat, met het oog op de realisering van het NNB, gebruik wordt gemaakt van Europese subsidieprogramma`s.

 

De subsidie is nodig om grondeigenaren te overtuigen deel te nemen aan maatregelen die zij zonder die steun niet of slechts in zeer beperkte mate zouden uitvoeren, vanwege de lage inkomsten en de hoge kosten die verbonden zijn met natuurbescherming en -herstel. Zonder de steun zou de geambieerde natuurontwikkeling haar beslag niet krijgen.

 

Op grond van de subsidiabele activiteit “verwerving” en “functiewijziging”, wordt steun verleend voor het uit gebruik nemen van grond met als doel deze duurzaam en onomkeerbaar in gebruik te nemen voor natuurdoeleinden. Op grond van de subsidiabele activiteit “inrichting” wordt steun verleend voor eenmalige niet-productieve investeringen in natuurgebieden. De subsidiabele activiteit “kavelruil” betreft steun voor de ondersteuning en de stimulering van het proces met betrekking tot kavelruil, alsmede de kosten van de kavelruil, met het oog op de realisering van het NNB.

 

Deze subsidieregeling is voor wat betreft verwerving, functiewijziging en inrichting NNB, niet zijnde EVZ`s, uit het oogpunt van technische parameters, doelgroepen, voorwerp van de steun en intentie, identiek aan de maatregelen die eerder door de Commissie zijn goedgekeurd in het kader van de steunregelingen SA.48351(2017/N) (Model-subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap) en N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud), met dien verstande dat er op onderdelen enkele aanvullingen zijn, die evenwel niet staatssteun relevant worden geacht. De investeringen in natuurterreinen geven structuur aan het natuurgebied, dragen bij tot het halen van milieudoelstellingen en zijn niet-productief van aard. De steun bedraagt niet meer dan de reële kosten van de subsidieontvanger en is bovendien in overeenstemming met het door de provincie opgestelde Natuurbeheerplan. Gedeputeerde Staten zijn derhalve van mening dat steun in het kader van verwerving, functiewijziging en inrichting met de interne markt verenigbaar is.

 

Gedeputeerde Staten zijn verder van oordeel dat verwerving, functiewijziging en inrichting van wijstgebieden, ecologische verbindingszones en stapstenen geen economische activiteit betreft, zodat van staatssteun geen sprake is. Bij EVZ’s en stapstenen is sprake van een inrichting waaruit geen opbrengsten voortvloeien, zodat geen economische activiteiten worden verricht. Daarnaast hebben deze enkel een verbindingsfunctie tussen de natuurgebieden voor flora- en fauna en gaat er geen toeristische aantrekkingskracht van uit. Mocht er al sprake zijn van economische activiteiten dan hebben deze geen grensoverschrijdend effect. Staatssteun is daarom niet aan de orde.

 

Bij de verwerving, functiewijziging of inrichting van voor PAS benodigde percelen en de toepassing van de systematiek van het ONNB, wensen Gedeputeerde Staten gebruik te maken van het Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011, betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (DAEB), verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PbEU 2012, L 7).

 

De compensatie voor het verrichten van DAEB dient aan een aantal strikte voorwaarden te voldoen:

De begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbare dienst verplichtingen en die verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn (artikel 4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).

De parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld (artikel 4 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).

De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbare dienst verplichting, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken (artikel 5 van het DAEB-Vrijstellingsbesluit).

Er dient verwezen te worden naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit van de Europese Commissie. Dit vrijstellingsbesluit stelt als voorwaarde dat iedere twee jaar gerapporteerd wordt over het gebruik van het vrijstellingsbesluit.

 

Gedeputeerde Staten zijn van oordeel dat de steun met betrekking tot kavelruil een dusdanig beperkte omvang heeft dat deze het interstatelijke handelsverkeer niet nadelig beïnvloedt.

 

Het indienen van een Europese subsidieaanvraag is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten geen economische activiteit, zodat van staatssteun geen sprake is.

 

1.5. Uitvoering in mandaat door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V.

De Provincie heeft in 2013 besloten om het Groen Ontwikkelfonds Brabant op te richten, teneinde met de financiële middelen in dit fonds bij te dragen aan de realisatie van het Natuur Netwerk Brabant en de Ecologische Verbindingszones.

De Provincie heeft besloten om het beheer van het Groen Ontwikkelfonds Brabant onder te brengen bij een specifiek hiervoor door de Provincie Noord-Brabant opgerichte B.V. met de naam “Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V.”. Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V. is opgericht op 25 april 2014. De Provincie Noord-Brabant is 100% aandeelhouder van deze B.V..

In het door Gedeputeerde Staten genomen besluit tot oprichting van het Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V. (GOB), gedateerd 22 april 2014, is bepaald dat het GOB is gericht op het stimuleren van initiatieven die leiden tot het bereiken van de provinciale natuurdoelstellingen op basis van de door de Provincie laatste versie van de vastgestelde ambitiekaart en de laatste versie van de vastgestelde Verordening Ruimte (thans Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) opdat in 2027 de totale ecologische hoofdstructuur en ca. 700 kilometer ecologische verbindingszones (thans Natuurnetwerk Brabant genoemd) op een integrale, gebiedsgerichte wijze is gerealiseerd binnen de Provincie. Gedeputeerde Staten hebben besloten de subsidieregeling door Groen Ontwikkelfonds Brabant B.V. (GOB) te laten uitvoeren.

Op de website van het GOB is een digitale kaart opgenomen, waarin actuele informatie te vinden is die relevant is bij de indiening van een subsidie-aanvraag. Aan deze digitale kaart kunnen evenwel geen rechten worden ontleend.

 

1.6. Formats op website GOB

In artikel 1.6 onderdeel j, l en m, en in artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e, f en k en artikel 2.6, tweede lid, onder f, wordt om een verklaring of beschrijving gevraagd. Hiervoor zijn formats te vinden op de website van GOB B.V..

 

 

II. Artikelsgewijs deel

 

§ 1 Verwerving, functiewijziging en inrichting NNB, niet zijnde EVZ

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Onder n en o Landbouwer

Het betreft dus een ondernemer die zich richt op de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten of het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren.

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Algemeen

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

Ingevolge artikel 8 Asv wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.

Onder a NURG-gebied

Realisering van deze gebieden wordt uit andere middelen gefinancierd.

Onder b Project

Onder project wordt ingevolge artikel 1, onder g, van de Asv verstaan, een activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat. In de modelregeling voor grondverwerving en in de SKNL zijn een aantal uitsluitingen opgenomen. Subsidie wordt dan geweigerd indien er op een perceel bv. nog verplichtingen rusten op basis van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant 2016 of de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden. De onder b geformuleerde weigeringsgrond omvat alle uitsluitingen die de genoemde modellen bevatten. Gronden waarvoor reeds subsidie is verstrekt en waarop nog verplichtingen rusten op grond van andere regelingen zijn dus uitgesloten van subsidie.

 

Onder d Grond in eigendom van provincie Noord-Brabant

Hiermee wordt voorkomen dat een aanvraag voor verwerving in behandeling moet worden genomen, terwijl op voorhand duidelijk is dat de gronden niet verkocht zullen worden.

Onder e Complexe PAS-gebieden

In de complexe PAS-gebieden heeft de provincie bestuursovereenkomsten gesloten met de waterschappen die daarmee verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van herstelmaatregelen. De financiering van die maatregelen is via een ander spoor georganiseerd.

In de complexe PAS-gebieden is subsidiëring van verwerving in algemene zin uitgesloten. De weigeringsgrond geldt dus niet alleen voor de voor PAS benodigde percelen, maar voor alle binnen het NNB, niet zijnde EVZ, gelegen percelen, zoals b.v. wijstgronden.

Onder f en g Financiële moeilijkheden en bevel tot terugvordering

De weigeringsgronden inzake een onderneming in financiële moeilijkheden en het bevel tot terugvordering zijn weigeringsgronden die voortkomen uit de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020.

Voor wat betreft de vraag wanneer een privaatrechtelijke rechtspersoon in financiële moeilijkheden verkeert, wordt aangesloten bij hetgeen daarover is bepaald in artikel 2.4, onder 15, van de richtsnoeren.

Ingevolge deze richtsnoeren wordt een privaatrechtelijke rechtspersoon geacht in moeilijkheden te verkeren wanneer zich ten minste een van de volgende omstandigheden voordoet:

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatief cumulatief bedrag oplevert dat groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de rechtsvormen van ondernemingen bedoeld die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad, en omvat „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;

in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;

in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:

de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en

de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;

 

Artikel 1.6 Subsidievereisten algemeen

Onder c Buiten NNB

Indien de oppervlakte wordt toegevoegd aan het provinciaal deel van het NNB zijn alle natuurbeheertypen mogelijk en wordt bij verwerving en functiewijziging maximaal 50% van de subsidiabele kosten vergoed. Als specifiek hoogwaardige natuurbeheertypen worden gerealiseerd en de oppervlakte wordt toegevoegd aan het rijksdeel van het NNB, dan wordt bij verwerving en functiewijziging maximaal 85% van de subsidiabele kosten vergoed.

Onder d en e Landbouwkundig gebruik

Het vereiste onder d vloeit voort uit de modelsubsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap. Bij de beoordeling van de onderdelen functiewijziging en inrichting uit deze modelsubsidieregeling trekt de commissie voor de doelgroep landbouwers de conclusie dat sprake is van staatssteun. In het goedkeuringsbesluit beoordelen zij de verenigbaarheid van die steun op basis van de landbouwrichtsnoeren.

Voor steun aan andere doelgroepen dan landbouwers trekt de commissie enkel voor het onderdeel inrichting eenzelfde conclusie. Bij het onderdeel functiewijziging gaat de commissie voorbij aan een beoordeling voor andere doelgroepen.

Duidelijk is dat de modelregeling bij functiewijziging voor wat betreft de voorwaarden geen onderscheid maakt in doelgroepen. De commissie doet dat wel. Nu de commissie enkel een beoordeling maakt bij functiewijziging voor de doelgroep landbouwers, concluderen Gedeputeerde Staten dat de voorwaarden voor steun aan andere aanvragers niet van toepassing zijn, of in ieder geval niet beoordeeld hoeven te worden in het kader van de landbouwrichtsnoeren. De bepaling van het 5-jarig gebruik kan daarom bij andere doelgroepen ruimer worden gezien. Gedeputeerde Staten kiezen ervoor daar te spreken van dat de grond niet reeds duurzaam aan de landbouw onttrokken mag zijn. Daarmee wordt bedoeld dat de bestemming reeds natuur is, of de functie als natuur reeds via een kwalitatieve verplichting is veiliggesteld.

Onder h Duurzaam natuur- en landschapsbeheer

Hierin wordt bepaald dat bij een aanvraag om subsidie voor een project dat gericht is op de verwerving van grond of functiewijziging vereist is dat deze grond na verwerving of functiewijziging ook wordt ingericht zodat daarop duurzaam natuur- en landschapsbeheer zal worden verricht. Er zijn situaties denkbaar dat er enige tijd zit tussen de verwerving of functiewijziging en de inrichting van de grond, bijvoorbeeld indien de natuur eerst moet herstellen.

Onder j Verklaring waterschap

In dit onderdeel wordt om een verklaring van het waterschap gevraagd. Hiervoor zijn formats te vinden op de website van GOB B.V..

Onderdeel l Verklaring gemeente

Onder 1° Herinvesteringsplicht

De herinvesteringsplicht van gemeenten bij NNB-projecten wordt al jaren in meer of mindere mate gehanteerd. Dit was meestal in een situatie waarin gemeenten zelf geen initiatiefnemer of aanvrager van NNB-realisatie was. Haar rol beperkte zich meestal tot verkoper van haar gronden. Om te voorkomen dat NNB-realisatie hiermee een verdienmodel kon worden voor gemeenten, op kosten van provincie en Rijk is, is de herinvesteringsplicht als bestuurlijk uitgangspunt aangenomen. Omdat gemeenten geen directe ontvanger van middelen waren, hoefde dit niet juridisch uitgewerkt te worden.

Na de nota Brabant Uitnodigend Groen worden ook gemeenten aangemoedigd om een actieve rol te pakken in NNB-realisatie en kunnen zij ook direct een beroep doen op de NNB-middelen. In de provinciale grondstrategie die hieraan gekoppeld is, is de herinvesteringsplicht op last van Provinciale Staten weer opgenomen. Dit bestuurlijk uitgangspunt is juridisch geborgd in dit artikel.Een format voor een dergelijke verklaring is te vinden op de website van GOB B.V..

Onder 2° Groene doelen

Onder groene doelen kan in dit verband worden verstaan: bijdragen in het kader van het stimuleringskader groenblauwe diensten (stika), bijdragen in het kader van de aanleg van nieuwe natuur of ecologische verbindingszones, bijdragen aan weidevogelbeheer, bijdragen aan bevordering van natuurwaarden op de eigen landbouwgronden, bijzondere projecten in het kader van natuurkwaliteiten en natuureducatie of kosten van beheer van natuur. Een format voor een dergelijke verklaring is te vinden op de website van GOB B.V..

Onderdeel m Verklaring van geen bezwaar hypotheek

Hiervoor is een format te vinden op de website van GOB B.V..

Onderdeel n, onder 3° Verklaring inrichting

Aan een aanvraag dient altijd een inrichtingsplan ten grondslag te liggen, tenzij het project enkel betrekking heeft op grondverwerving of functiewijziging binnen het NNB. In dat geval kan met een verklaring, dat de grond binnen 3 jaar na subsidieverlening is ingericht, worden volstaan. Het is de verantwoordelijkheid van aanvrager hiervoor binnen 2 jaar een inrichtingsplan, en eventueel een subsidieaanvraag, in te dienen.

De verklaring met betrekking tot inrichting maakt onderdeel uit van het aanvraagformulier en hoeft niet apart te worden overgelegd.

Onderdeel o, onder 4° Risicogebied natuurbranden

De provincie Noord-Brabant heeft besloten om in de beleidsuitvoering rekening te houden met natuurbrandpreventie. Dit ter bescherming van de provinciale belangen en investeringen in natuur. Daarnaast stimuleert de provincie de samenwerking met andere partners die ook een rol hebben bij natuurbrandpreventie zoals gemeenten, veiligheidsregio’s, natuurbeheerders en het Rijk.

Dit is aanleiding om bij subsidieaanvragen voor de inrichting van nieuwe natuur te toetsen of bij de te treffen inrichtingsmaatregelen aandacht is besteed aan het voorkomen van onbeheersbare natuurbranden.

Bij de onderbouwing van de inrichtingsmaatregelen, in relatie tot het voorkomen van een onbeheersbare natuurbrand, kan aandacht worden besteed aan de brandbaarheid van de vegetatie op basis van het ambitietype, de aaneengeslotenheid en de kans op het overspringen van brand naar naastgelegen percelen. Daarnaast is de beschikbaarheid van bluswater, de toegankelijkheid van het in te richten terrein en de bereikbaarheid daarvan voor hulpdiensten van belang.

Onderdeel o, onder 8°Landschapselementen

De inrichtingskosten van landschapselementen zijn onderdeel van de inrichtingskosten van het desbetreffende natuurbeheertype. Dit laat onverlet dat het mogelijk en wenselijk is om landschapselementen aan te leggen binnen percelen natuur. Deze elementen verhogen de biodiversiteit. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende landschapselementen: poel, klein historisch water, houtwal, houtsingel, elzensingel, struweelrand, bossingel of bosje. Zie hiervoor ook de Index Natuur en Landschap.

Onderdeel p Natuurbeheertype

Hier is opgenomen dat de inrichting die plaatsvindt, aansluit bij de ambitie die de provincie voor de betrokken gronden in de toewijzing van natuurbeheertypen voor ogen heeft.

Onderdeel q Kruidenrijk en faunarijk grasland

Landschapselementen zijn alleen verplicht in combinatie met kruidenrijk en faunarijk grasland, teneinde de biodiversiteit te bevorderen, met een minimum van 5 % van het in te richten oppervlak. Kruiden- en faunarijk grasland wordt bij een goede kwaliteit gekenmerkt door variatie in structuur (ruigte en plaatselijk struweel, hogere en lage vegetatie). Het is daarom van belang te streven naar een zo groot mogelijke variatie in voedselrijkdom en vochtigheid. Landschapselementen dienen passend te zijn binnen het betreffende landschapstype, maar bestaan in een optimale situatie bijvoorbeeld uit 5%-10% hoog struweel (incl. braam-, gagel- en bremstruweel), minimaal 1 solitaire boom of klein bosje (>5 m) en minimaal 100 meter slootlengte per hectare. In landschapstypen waar openheid een belangrijke waarde is, kan bijvoorbeeld ook gebruik worden gemaakt van poelen en natuurvriendelijke oevers.

Onderdeel r Stimulerend effect en grote ondernemingen

Tot de categorie grote ondernemingen behoren ondernemingen waar meer dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet hoger is dan 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal hoger is dan 43 miljoen euro. Aangezien gemeenten en waterschappen geen economische activiteiten verrichten, hoeft voor die doelgroepen niet beoordeeld te worden of zij een grote onderneming zijn.

Op grond van de richtsnoeren moet een grote onderneming aantonen dat met het verlenen van steun sprake is van een stimulerend effect door een contra-feitelijk scenario. Daarin zetten zij de situatie uiteen met en zonder steun, zodat duidelijk wordt, dat ondanks de grotere armslag die een dergelijke onderneming heeft, zij zonder steun deze activiteiten niet zouden (gaan) uitvoeren.

 

Artikel 1.7, Aanvullende subsidievereisten zoekgebied 1 tot en met 9

Onder e Vochtig hooiland

Indien een zoekgebied ligt in een gebied met een nat karakter dan heeft het waterschap een vernattingsdoelstelling voor een dergelijk gebied. Door het opnemen van dit onderdeel wordt geborgd dat de vernattingsdoelstelling in de toekomst gerealiseerd kan worden, ook al is of wordt binnen dit gebied het NNB ingericht met een droger natuurbeheertype.

 

Artikel 1.11 Aanvullende subsidievereisten ONNB

Onder d Financiële onderbouwing

Bij ONNB-aanvragen wordt een financiële onderbouwing vereist waarmee de aanvrager aantoont dat het project financieel duurzaam in stand kan worden gehouden. Voor bedrijven dient te blijken hoe de juridische structuur van het bedrijf is en dient inzicht te worden gegeven in de balans, winst- en verliesrekening van de onderneming. Dit kan door overlegging van een verifieerbare kopie van een recente jaarrekening. Ook natuurlijke personen moeten aantonen dat ze genoeg eigen vermogen hebben voor instandhouding van het project. Dat kan worden aangetoond door overlegging van een privé-balans of een verifieerbare kopie van de aangifte inkomstenbelasting.

 

Artikel 1.12 Subsidievereisten afwijken ambitiekaart

Onder a Ecologische en landschaps-ecologische onderbouwing

Een ecologische onderbouwing bestaat uit een motivering van de keuze voor een bepaald natuurbeheertype, dat logisch past in het al bestaande omliggende NNB. Een landschapsecologische onderbouwing geeft een beschrijving van de ligging in de landschappelijke en geomorfologische omgeving. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat bepaalde landschapsbeheertypen goed passend zijn of juist niet. Hieruit blijkt bijvoorbeeld ook het natte of droge karakter in combinatie met de aanwezige grondsoort, verkavelingsstructuur etc.

Onder b en d Bodemchemie

Een bodemchemische beschrijving of onderzoek is alleen van toepassing indien een schraal natuurbeheertype van toepassing kan zijn. Beoogd wordt schrale natuur aan te leggen op plaatsen die daarvoor de potentie hebben. Een schrale uitgangssituatie zal bestaan op gronden die weinig of niet bemest zijn in het verleden. Daarom is opgenomen dat de initiatiefnemer invulling geeft aan de potenties voor zeldzame natuurbeheertypes.

 

Artikel 1.13 Subsidiabele kosten

Eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, Taxatiewaarde en regioprijs

De waarde van de te verwerven grond c.q. de waardedaling van de grond als gevolg van functiewijziging wordt bepaald op basis van een taxatierapport, opgemaakt door twee onafhankelijke taxateurs of rentmeesters in opdracht van de provincie. De taxatie kan al plaatsvinden bij de voorbereiding van de aanvraag, waarbij de grond wordt getaxeerd op de waarde van dat moment. Zijn er voorafgaand aan de taxatie al handelingen verricht waardoor de grond minder waard is geworden, komt dat voor rekening van de aanvrager. Ook kan het zijn dat de te verwerven grond na de taxatie in waarde is gestegen. Ook hiervoor geldt dat de getaxeerde waarde blijft gelden en dat de meerprijs voor rekening van de aanvrager komt. Het is niet mogelijk om het subsidiebedrag dat is opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening door middel van het wijzigen van die beschikking te verhogen.

In bepaalde situaties kan de getaxeerde waarde van de grond fors afwijken van de waarde van de grond bij een reguliere agrarische bestemming. Daardoor ontstaat erg dure natuur. Daarom is het wenselijk de hoogte van de subsidiabele kosten te maximeren tot 150% van de regioprijs.

 

Eerste lid, onder b Bijkomende kosten

Hierbij valt te denken aan:

de kosten voor de verwerving, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de reële marktwaarde;

de kosten die verbonden zijn aan het vrijmaken van het terrein van pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of erfpacht;

de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;

veilingkosten;

notariskosten, waaronder mede wordt verstaan de kosten van het opmaken van de notariële akte;

de kosten van inschrijving in de openbare registers;

overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

schenkingsrecht, voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het verworven terrein;

kosten voor bodemonderzoek;

kosten van het wegwerken van het ten tijde van de verwerving aanwezige achterstallig onderhoud om de gronden te kunnen beheren;

kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen;

taxatie- en bemiddelingskosten.

De bijkomende kosten zijn slechts subsidiabel tot een vast lumpsumpercentage van 5% van de verwervingskosten. Dit lumpsumpercentage van 5% is gebaseerd op ervaringsgegevens in de praktijk. Aangezien de totale subsidie in de meeste gevallen slechts 50% van dit lumpsumpercentage bedraagt (in enkele gevallen 85%), zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat er geen sprake kan zijn van overcompensatie.

Tweede lid, onder a Waardevermindering

Bij functiewijziging wordt de waardevermindering van de grond gesubsidieerd. Het gaat dan om grond die wordt omgezet naar natuur of grond met natuurfunctie, waarbij de waarde van de grond daalt. Om de waardevermindering te bepalen wordt de marktwaarde van de grond door de provincie getaxeerd en heeft als peildatum de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. In het geval van het ONNB zal meer waarde in de grond aanwezig blijven, dan wanneer deze geheel naar natuur zou worden omgezet.

Tweede lid, onder b Bijkomende kosten

Bij verwerving komen de bijkomende kosten, tot een maximum van 5%, voor subsidie in aanmerking. Om te voorkomen dat door initiatiefnemers, juist vanwege de vergoeding van die kosten bij verwerving, voor iedere separate aankoop een subsidieaanvraag wordt ingediend, is het wenselijk deze kosten ook bij functiewijziging te vergoeden. Hiermee wordt gestimuleerd dat initiatiefnemers, daar waar nodig of wenselijk, zelf actief grond verwerven en vervolgens voor een heel gebied een subsidieaanvraag voor functiewijziging, inclusief inrichtingsplan, indienen. Door op te nemen dat deze bijkomende kosten enkel worden vergoed indien de grond uiterlijk drie jaar voor indiening van de subsidieaanvraag is verworven, wordt voorkomen dat het gronden betreft die al lang op naam staan.

Vijfde lid Lumpsumbedragen

De normkosten inrichting zijn gebaseerd op een berekening met de Standaard Systematiek Kostenramingen (SKK). Dit is een landelijk erkende ramingssystematiek, die ontwikkeld is door overheden en andere organisaties, zoals Rijkswaterstaat, Prorail, Gemeentewerken Rotterdam. De SSK geeft handvatten om goede prognoses van kosten te maken.

De onderdelen van het NNB zijn ingedeeld volgens de Index Natuur en Landschap. Hierin zijn de typen natuur, agrarische natuur en landschap beschreven die we in Nederland kennen en de basis vormen voor de natuurbeheerplannen van de provincies.

De normkosten inrichting zijn berekend op het niveau van beheertypen. Voor de berekening van de normkosten van de beheertypen is het noodzakelijk te weten welke specifieke maatregelen moeten worden toegepast bij het realiseren van een beheertype. Aan de hand van representatieve projecten (vanaf 2001 tot 2009) in de regio’s Oost, West, Noord en Zuid zijn deze maatregelen bepaald. Op basis daarvan zijn in 2009 de normkosten per regio vastgesteld.

De normkosten betreffen kosten voor het door derden laten opstellen van het projectplan, maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen, maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding, grondverzet, het plaatsen van een raster, afvoer van grond, de verwijdering van opstallen, de verwijdering van begroeiing en beplanting, maatregelen tot wijziging van de feitelijke bereikbaarheid van een natuurterrein, waaronder in ieder geval is begrepen de aanleg of het herstel van wegen en paden en overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende investering.

In de normkosten zijn de volgende kostensoorten niet meegenomen: kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval, kosten voor de bouw van opstallen, kosten voor de aanschaf van machines, kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen, kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid, kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud en kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met de desbetreffende investering. Deze kosten worden als niet subsidiabel beschouwd.

De systematiek van de normkostenberekening uit 2009 wordt nog steeds gebruikt. Verwezen wordt naar het rapport Instrumentarium Kosten Natuurbeleid 2018 (IKN), dat is ontwikkeld door Wageningen Economic Research om de kosten van de uitvoering van natuurbeleid te kunnen doorrekenen. Het IKN borduurt grotendeels voort op het Eindrapport Berekening Normkosten Inrichting met de SSK.

IKN is door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gebruikt in diverse beleidsproducten, waaronder de Natuurverkenning 2010 - 2040. Voor de inzetbaarheid van het instrumentarium voor huidige en toekomstige producten is de betrouwbaarheid en validiteit van de berekende uitkomsten van groot belang. Om deze reden worden de instrumenten en modellen die door het PBL gebruikt worden gecertificeerd.

In de periode van de vaststelling van Brabant Uitnodigend Groen, het Decentralisatie-akkoord Natuur en de omvorming van het Natuurgebiedsplan naar het Natuurbeheerplan (2012-2014) is discussie gevoerd over de hoogte van de normkosten voor inrichting. Deze discussie heeft er o.a. toe geleid dat de provincie Noord-Brabant een generieke korting van 30% heeft toegepast op de vastgestelde normkosten.

In het kader van deze subsidieregeling komt 50 % van deze bijgestelde normkosten voor subsidie in aanmerking. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de inrichtingskosten reëel zijn en dat van staatssteun geen sprake is, nu slechts 50% wordt gesubsidieerd.

Waar het betreft de inrichting van het ONNB, geldt dat op grond van het DAEB-vrijstellingsbesluit de inrichtingskosten berekend dienen te worden aan de hand van algemeen aanvaarde beginselen van kostprijsadministratie. Gelet op het bovenstaande zijn Gedeputeerde Staten van mening dat de lumpsumbedragen als zodanig kunnen worden aangemerkt.

 

Artikel 1.14 Niet-subsidiabele kosten

Onder a wettelijke taken

Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat via deze subsidieregeling subsidie wordt toegekend voor projecten die niet gestimuleerd hoeven te worden, aangezien de uitvoering ervan op andere manieren afgedwongen kunnen worden, zoals middels de uitvoering van wettelijke taken, een bestaand convenant of een bestaande regeling of afspraak.

Op grond van artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW ook niet subsidiabel.

 

Artikel 1.18 Verdeelcriteria

Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de primaire aanvraagdatum.

 

Artikel 1.19 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen alle aanvragen voor subsidie voor aan de Adviescommissie realisering Natuurnetwerk Brabant. Deze adviescommissie is door Gedeputeerde Staten ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. Tevens hebben Gedeputeerde Staten een Reglement voor de betreffende commissie vastgesteld, waarin onder andere de instelling van de adviescommissie, de samenstelling, de werkwijze en de vergaderfrequentie zijn geregeld.

 

Artikel 1.20 Subsidieverlening

Eerste lid Opschortende voorwaarde

Om te verzekeren dat de grond ook in de toekomst natuurgrond zal blijven (of grond waarvan de functie wordt gecombineerd met natuurwaarden) en zal worden beheerd overeenkomstig het in het inrichtingsplan opgenomen natuurbeheertype, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat er een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd op het terrein. In de meeste gevallen zal de subsidieontvanger ook de grondeigenaar zijn. Bij functiewijziging kan zich echter de situatie voordoen dat dat niet het geval is, bijvoorbeeld dat een terreinbeheerder wel de subsidieontvanger, maar niet de grondeigenaar is. In dat geval dient er tussen de grondeigenaar en de provincie wel een kwalitatieve verplichting te worden gevestigd.

Indien een subsidie onder opschortende voorwaarde wordt verleend, treedt deze niet meteen in werking, maar pas vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde. Dat betekent dat er dus ook geen betaling van voorschotten kan plaatsvinden, zolang niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan. De subsidieontvanger moet zelf de inhoud en de vervulling van de opschortende voorwaarde stellen en bewijzen.

Onder a tot en met d Inhoud kwalitatieve verplichting

In het eerste lid is omschreven wat in de kwalitatieve verplichting in ieder geval dient te worden opgenomen. Op de website van GOB B.V. is een model-overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting opgenomen, zodat duidelijk is wat in de kwalitatieve verplichting nog meer wordt opgenomen.

 

Tweede lid Afwijkende kwalitatieve verplichting ONNB

Indien de subsidieontvanger gebruik maakt van de systematiek van het ONNB geldt een iets andere inhoud van de kwalitatieve verplichting.

 

Vierde lid Ontbindende voorwaarde

Als een subsidie wordt aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, geldt de subsidieverlening direct, tot het moment waarop de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Betaling van voorschotten kan dus gewoon plaats vinden. Als de subsidieontvanger echter niet binnen twee jaar na verlening van de subsidie een inrichtingsplan overlegt, dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden, wordt de subsidieverlening geacht te zijn ontbonden en dient terugbetaling plaats te vinden van de dan als onverschuldigd betaalde voorschotten.

 

Artikel 1.21 Verplichtingen subsidieontvanger

Eerste lid Algemene vereisten

Onder d Kwalitatieve verplichting binnen drie jaar

De kwalitatieve verplichting zal bij verwerving in de praktijk meestal worden gevestigd tegelijk met het opmaken van de notariële akte van levering, maar het kan ook op een later tijdstip.

Onder e Notariële akte binnen drie jaar

Bij verwerving is het project gereed, zodra de notariële akte van levering wordt gepasseerd.

Onder f Inrichtingsplan

Uitgangspunt is dat de gronden waar het project op betrekking heeft, altijd ingericht moeten worden. Voor die inrichting kan de subsidieaanvrager subsidie aanvragen, maar hij kan er ook voor kiezen om het zelf te bekostigen. De inrichting vindt in alle gevallen plaats conform het inrichtingsplan, dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag overlegt.

Onder g Inrichting binnen 3 jaar

Ook als de inrichting pas veel later start dan de verwerving of functiewijziging, geldt dat de inrichting in ieder geval binnen drie jaar na verlening dient te zijn afgerond. Er is wel een verlengingsmogelijkheid opgenomen van twee maal drie jaar. Deze verplichting geldt ook voor aanvragers die bij de aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 1.6, onderdeel n, onder 3, hebben ingediend. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager hiervoor binnen 2 jaar een inrichtingsplan, en eventueel een subsidieaanvraag, in te dienen.

Onder h Taxatie

Voor de opgave van werkelijk gemaakte kosten, bij functiewijziging is dat de waardevermindering, geldt de in opdracht van de provincie Noord-Brabant uitgevoerde taxatie. Indien met de inrichting reeds een aanvang is gemaakt, valt die waardevermindering niet meer goed vast te stellen.

Onder i Verwerving van een voor PAS benodigd perceel

In bijlage 8 staan specifieke verplichtingen die gelden bij de verwerving van een voor PAS benodigd perceel. De PAS-herstelmaatregelen dienen uiterlijk 1 juli 2021 te zijn gerealiseerd. De provincie is bereid het onteigeningsinstrument in te zetten, indien minnelijke verwerving niet slaagt. De voorschriften in bijlage 8 dienen door subsidieontvanger in acht te worden genomen, zodat de provincie bij een te starten onteigeningsprocedure de aankooponderhandelingen tot de hare kan maken, hetgeen het onteigeningstraject bespoedigt.

Onder j Bijhouden administratie

In afwijking van de Asv, dient de subsidieaanvrager bij subsidies tot € 125.000 toch een administratie bij te houden en desgevraagd te overleggen. Dit komt omdat op deze paragraaf diverse staatssteunregimes van toepassing zijn, op grond waarvan de prestatie financieel verantwoord dient te worden en waarbij vaststelling plaats vindt op basis van reële kosten. Dat kan alleen als de subsidieaanvrager een administratie van het project bijhoudt. Bij subsidies van € 125.000 en hoger is het bijhouden en desgevraagd overleggen van een administratie altijd al verplicht op grond van de Asv.

Onder k Scheiding subsidie en economische activiteiten bij wijst

Omdat Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat wijst niet gezien kan worden als economische activiteit, dienen privaatrechtelijke rechtspersonen, Staatsbosbeheer en publiekrechtelijke rechtspersonen in hun administratie maatregelen te treffen om te voorkomen dat subsidie voor wijstprojecten naar economische activiteiten vloeit.

 

Tweede lid Aanvullende verplichtingen

In de goedgekeurde modelregeling voor grondverwerving en in de SKNL zijn een aantal verplichtingen opgenomen. Enkele verplichtingen zijn niet van toepassing op de in deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten. De verplichtingen die wel van toepassing zijn staan opgenomen in dit tweede lid of zijn reeds opgenomen in de Asv.

 

Derde lid Verzoek tot verlenging

De subsidieontvanger dient een verzoek tot verlenging van de termijn schriftelijk in te dienen bij Gedeputeerde Staten. Hij moet dit doen uiterlijk twee maanden voordat de hem gegeven termijn verstreken is. Het verzoek moet voldoende worden gemotiveerd.

 

Vierde lid Afwijkende termijnen PAS en wijst

Voor een voor PAS benodigd perceel en wijst gelden afwijkende termijnen.

Gelet op het belang dat met een spoedige realisering van de PAS-herstelmaatregelen is gediend, worden de kwalitatieve verplichting en de notariële akte van levering gevestigd en de inrichting uitgevoerd voor 1 januari 2021, indien het een voor PAS benodigd perceel betreft. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de provincie de onteigeningsprocedure starten.

Indien het een wijstproject betreft worden de kwalitatieve verplichting en de notariële akte van levering gevestigd en de inrichting uitgevoerd voor 22 december 2021.

 

Vijfde lid Geen verlenging termijnen

De termijnen in het derde lid kunnen niet worden verlengd.

 

Artikel 1.22 Prestatieverantwoording

Algemeen

In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings- en vaststellingsarrangementen.

Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

 

Eerste lid Subsidies tot € 125.000 (vaststellen op basis van reële kosten)

Voor subsidies tot € 25.000 geldt normaal gesproken het eerste arrangement uit de Asv. Dat wil zeggen dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger wordt vastgesteld, waarbij financiële verantwoording alleen desgevraagd plaatsvindt. Op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 is arrangement twee van de Asv normaal gesproken van toepassing. Dat betekent dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid, waarbij in tegenstelling tot het eerste arrangement wel standaard verantwoording wordt afgelegd over het verricht zijn van de prestatie, maar geen financiële verantwoording in het kader van lastenverlichting mag worden gevraagd.

Aangezien op de subsidiabele activiteiten in deze paragraaf echter meerdere staatssteunregimes van toepassing zijn, op grond waarvan financiële verantwoording op basis van reële kosten dient plaats te vinden, kan de subsidie niet ambtshalve worden vastgesteld, maar dient er altijd een verzoek tot vaststelling te worden ingediend en dient er standaard financiële verantwoording over de prestatie te worden afgelegd (artikel 2.8 van de DAEB-Kaderregeling, artikel 3.5, onder 85, van de Landbouwrichtsnoeren en artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit).

Onder a tot en met e Bewijsstukken prestatie

Onder a tot en met e staat vermeld welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren en moet overleggen om aan te tonen dat de prestatie geleverd is.

Onder a Verwerving

Bij verwerving kan de subsidieontvanger volstaan met overlegging van de notariële akte van levering en de facturen van de bijkomende kosten. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een afdoende bewijs van de prestatie en opgave van de reële kosten.

Onder b, e en f Functiewijziging

Bj functiewijziging kan de subsidieontvanger volstaan met overlegging van een bewijs van vestiging van de kwalitatieve verplichting, het taxatierapport van de marktwaarde en de facturen van de bijkomende kosten. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een afdoende bewijs van de prestatie en opgave van de reële kosten. Aangezien de provincie bij de kwalitatieve verplichting partij is en opdrachtgever is van de taxatie, behoeven deze bewijsstukken in de praktijk niet daadwerkelijk te worden overgelegd, omdat deze al in bezit zijn van de provincie.

Onder c en d Inrichting

Bij inrichting kan de subsidieontvanger volstaan met het overleggen van een activiteitenverslag en foto- of videomateriaal om aan te tonen dat de prestatie of het aantal prestatie-eenheden waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht. Aangezien de subsidie voor inrichting verleend wordt op basis van reëel onderbouwde lumpsumbedragen, betreft de financiële verantwoording slechts de gerealiseerde prestatie of het aantal gerealiseerde prestatie-eenheden maal het desbetreffende lumpsumbedrag.

 

Tweede lid Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)

Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten als in het eerste lid zijn opgenomen, dus prestatieverantwoording conform de bewijsstukken, genoemd onder a tot en met f.

 

Termijnen Asv

Voor de subsidieaanvrager is er een maximale termijn van 13 weken opgenomen in de Asv voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking.

 

Artikel 1.23 Bevoorschotting en betaling

Eerste lid Bevoorschotting

Omdat het eerste arrangement inzake ambtshalve vaststelling niet kan worden toegepast in verband met de geldende staatssteunregimes, geldt voor alle arrangementen hetzelfde bevoorschottingsregime. Dat betekent dat na verlening een voorschot van 100 % verstrekt.

 

Tweede lid Afwijking inrichting

Omdat bij inrichting de aangevraagde prestatie of het aantal prestatie-eenheden kan afwijken van wat daadwerkelijk wordt gerealiseerd, wordt niet 100% bevoorschot, maar 80 %. De resterende 20% wordt verrekend bij de vaststelling.

 

Derde lid Betaling bij vestiging kwalitatieve verplichting

De voorschotten, bedoeld in het eerste en tweede lid worden in een keer wordt uitbetaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting. Doordat de kwalitatieve verplichting als opschortende voorwaarde is opgelegd, krijgt immers op dat moment de verlening pas rechtskracht.

 

Artikel 1.24 Subsidievaststelling

Omdat wat betreft de subsidievaststelling van subsidies tot € 125.000 niet de Asv, maar de verschillende van toepassing zijnde staatssteunregimes bepalend zijn voor de vaststelling, is dat in het eerste lid weergegeven per soort activiteiten. In alle gevallen geldt dat vaststelling dient plaats te vinden op basis van reële kosten. Dit is geregeld in artikel 2.8 van de DAEB-Kaderregeling, artikel 3.5, onder 85, van de Landbouwrichtsnoeren en artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit.

 

Tweede lid Vaststellen op basis van tweede arrangement

Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing te verklaren.

 

Derde lid Geen ambtshalve vaststelling mogelijk

Aangezien op de subsidiabele activiteiten in deze paragraaf meerdere staatssteunregimes van toepassing zijn, op grond waarvan financiële verantwoording op basis van reële kosten dient plaats te vinden, kan de subsidie niet ambtshalve worden vastgesteld, maar dient er altijd een verzoek tot vaststelling te worden ingediend en dient er standaard financiële verantwoording over de prestatie te worden afgelegd.

 

 

§ 2 Verwerving, functiewijziging en inrichting EVZ`s en stapstenen.

 

Artikel 2.5 weigeringsgronden

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

Ingevolge artikel 8 Asv wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.

Onder a NURG-gebied

Realisering van deze gebieden wordt uit andere middelen gefinancierd.

Onder b Project

Onder project wordt ingevolge artikel 1, onder g, van de Asv verstaan, een activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat.

 

Artikel 2.6 Subsidievereisten

Eerste lid Enkel project

Onder c EVZ`s op kaart

Alleen EVZ’s die op de kaart zijn aangeduid komen in aanmerking voor subsidie.

Onder d Stapsteen

Uit onderzoek blijkt dat meerdere prioritaire soorten afhankelijk zijn van een goede instandhouding van EVZ’s. Gedeputeerde Staten wijzen deze prioritaire soorten aan. Deze soorten vragen veelal aanvullende natuur bij de EVZ’s om de migratie door EVZ’s tussen populaties te optimalieren. Deze aanvullende natuur krijgt invulling met stapstenen. De inrichting en de omvang van een stapsteen is afgestemd op de eisen van de prioritaire soort die de EVZ gebruikt. De stapsteen functioneert met de EVZ als een geheel voor de prioritaire soort. Een stapsteen kan alleen worden gerealiseerd aansluitend aan een EVZ die op de kaart is aangewezen voor prioritaire soorten. Aansluitend wil in dit verband zeggen dat de EVZ en de stapsteen ecologisch kunnen functioneren, hetgeen in de ecologische visie dient te worden onderbouwd.

Onder e en f Ecologische visie

Op de website van GOB B.V. is een handreiking opgenomen hoe een ecologische visie opgesteld kan worden.

Onder k Verklaring waterschap

Een format van een dergelijke verklaring is te vinden op de website van GOB B.V..

 

Tweede lid Combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen

Algemeen

Voor aanvragen die betrekking hebben op het realiseren van ten minste 25 hectare EVZ of stapstenen gelden minder gedetailleerde eisen en kunnen binnen 5 jaar na subsidieverlening worden gerealiseerd.

Onder f Ecologische visie

Op de website van GOB B.V. is een handreiking opgenomen hoe een ecologische visie opgesteld kan worden.

 

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

De kosten van verwerving of de waardevermindering als gevolg van functiewijziging zijn subsidiabel, waarbij de regioprijs als maximum geldt.

 

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

Onder a Droge EVZ

De realisatie van met name droge EVZ’s blijft tot nu toe achter bij de ambitie die de provincie heeft. Dat is de reden dat het subsidiepercentage voor droge EVZ`s 75% bedraagt.

Onder b

Bij natte EVZ’s is het subsidiepercentage lager, namelijk 50% van vier tiende van de subsidiabele kosten en 75% van zes tiende van de subsidiabele kosten. De verdeling vier tiende/zes tiende komt voort uit bestuurlijke afspraken met gemeenten en waterschappen, die in de meeste gevallen de subsidieaanvragers zijn.

 

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de primaire aanvraagdatum.

 

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

GOB B.V. legt alle aanvragen voor subsidie voor aan de Adviescommissie Natuurnetwerk Brabant. Deze adviescommissie is door Gedeputeerde Staten ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. Tevens hebben Gedeputeerde Staten een Reglement voor de betreffende commissie vastgesteld, waarin onder andere de instelling van de adviescommissie, de samenstelling, de werkwijze en de vergaderfrequentie zijn geregeld

 

Artikel 2.14 Subsidieverlening

Eerste lid Opschortende voorwaarde

Om te verzekeren dat de grond ook in de toekomst natuurgrond zal blijven en zal worden beheerd overeenkomstig het in het inrichtingsplan opgenomen inrichtingsmaatregelen, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat er een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd op het terrein. In de meeste gevallen zal de subsidieontvanger ook de grondeigenaar zijn. Bij functiewijziging kan zich echter de situatie voordoen dat dit niet het geval is, bijvoorbeeld dat een terreinbeheerder wel de subsidieontvanger, maar niet de grondeigenaar is. In dat geval dient er tussen de grondeigenaar en de provincie wel een kwalitatieve verplichting te worden gevestigd.

Indien een subsidie onder opschortende voorwaarde wordt verleend, treedt deze niet meteen in werking, maar pas vanaf het moment van vervulling van de voorwaarde. Dat betekent dat er dus ook geen betaling van voorschotten kan plaatsvinden, zolang niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan. De subsidieontvanger moet zelf de inhoud en de vervulling van de opschortende voorwaarde stellen en bewijzen.

Onder a tot en met d Inhoud kwalitatieve verplichting

In het eerste lid is omschreven wat in de kwalitatieve verplichting in ieder geval dient te worden opgenomen. Op de website van GOB B.V. is een model-overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting opgenomen, zodat duidelijk is wat in de kwalitatieve verplichting nog meer wordt opgenomen.

 

Tweede lid Ontbindende voorwaarde

Als een subsidie wordt aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, geldt de subsidieverlening direct, tot het moment waarop de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat. Betaling van voorschotten kan dus gewoon plaats vinden. Als de subsidieontvanger echter niet binnen de daarvoor gestelde termijnen een inrichtingsplan overlegt, dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden, wordt de subsidieverlening geacht te zijn ontbonden en dient terugbetaling plaats te vinden van de dan als onverschuldigd betaalde voorschotten.

 

Artikel 2.15 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Eerste lid Algemene vereisten

Onder a Kwalitatieve verplichting binnen drie jaar

De kwalitatieve verplichting zal bij verwerving in de praktijk meestal worden gevestigd tegelijk met het opmaken van de notariële akte van levering, maar het kan ook op een later tijdstip.

Onder b Notariële akte binnen drie jaar

Bij verwerving is het project gereed, zodra de notariële akte van levering wordt gepasseerd.

Onder c Inrichtingsplan

Uitgangspunt is dat de gronden waar het project op betrekking heeft, altijd ingericht moeten worden. Voor die inrichting kan de subsidieaanvrager subsidie aanvragen, maar hij kan er ook voor kiezen om het zelf te bekostigen. De inrichting vindt in alle gevallen plaats conform het inrichtingsplan, dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag overlegt.

Onder d Inrichting binnen drie jaar

Ook als de inrichting pas veel later start dan de verwerving of functiewijziging, geldt dat de inrichting in ieder geval binnen drie jaar na verlening dient te zijn afgerond. Er is wel een verlengingsmogelijkheid opgenomen van twee maal drie jaar.

Onder e Taxatie voor aanvang inrichting

Voor de opgave van werkelijke gemaakte kosten, bij functiewijziging is dat de waardevermindering, geldt de in opdracht van de provincie Noord-Brabant uitgevoerde taxatie. Indien met de inrichting reeds een aanvang is gemaakt, valt die waardevermindering niet meer goed vast te stellen.

Onder f Bijhouden administratie

In afwijking van artikel 21, vijfde lid, onder a, van de Asv, dient de subsidieaanvrager bij subsidies van € 25.000 en hoger toch een administratie bij te houden en desgevraagd te overleggen. Dit komt omdat Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 21, zesde lid, van de Asv, waarbij de prestatieverantwoording plaats vindt middels een verklaring van het bestuur inzake werkelijke kosten en opbrengsten. Bij subsidies van € 125.000 en hoger is het bijhouden en desgevraagd overleggen van een administratie altijd verplicht.

 

Tweede lid Combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen termijn vijf jaar

Indien de subsidieaanvrager ervoor kiest om een programma aanpak gericht op de realisatie van een combinatie van meerdere EVZ’s en stapstenen te overleggen, bedraagt de termijn voor passeren van de notariële aktes van levering van de gronden, de vestiging van de verschillende kv’s en de realisatie van de inrichting van de desbetreffende deelprojecten in totaal 5 jaar, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van vier jaar.

 

Derde lid Verzoek tot verlenging

De subsidieontvanger dient een verzoek tot verlenging van de termijn schriftelijk in te dienen bij Gedeputeerde Staten. Hij moet dit doen uiterlijk twee maanden voordat de hem gegeven termijn verstreken is. Het verzoek moet voldoende worden gemotiveerd.

 

Artikel 2.16 Prestatieverantwoording

Algemeen

In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings- en vaststellingsarrangementen.

Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

 

Eerste lid Subsidies tot € 25.000 (ambtshalve vaststellen)

Bij subsidies tot € 25.000, het eerste arrangement in artikel 20, van de Asv, wordt de subsidie eerst verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve door Gedeputeerde Staten, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, vastgesteld. Bij de verlening wordt direct een voorschot van 100% van de subsidiabele kosten verleend. De subsidie wordt vervolgens binnen 22 weken na afloop van de activiteit ambtshalve vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Zolang de termijn voor de ambtshalve vaststelling nog niet is verstreken, houden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording te vragen en zo nodig terug te vorderen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep.

Onder a tot en met d Bewijsstukken prestatie

Onder a tot en met d staat vermeld welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren en desgevraagd moet overleggen om aan te tonen dat de prestatie geleverd is. Financiële verantwoording mag niet worden gevraagd.

Bij functiewijziging vormt de kwalitatieve verplichting bewijs dat de prestatie is geleverd. Aangezien de provincie bij die overeenkomst partij is, behoeft dat bewijsstuk in de praktijk niet daadwerkelijk te worden opgevraagd, omdat deze al in bezit is van de provincie.

 

Tweede lid Subsidies van € 25.000 tot €125.000 (vaststellen op basis van verklaring)

Op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 is arrangement twee van de Asv van toepassing. De hoofdregel van arrangement twee is dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot het eerste arrangement wordt wel standaard verantwoording afgelegd over het verricht zijn van de prestatie, maar mag financiële verantwoording in het kader van lastenverlichting niet worden gevraagd.

Soms blijkt het echter niet mogelijk om de prestatie vooraf precies te definiëren. In deze gevallen is het ook niet goed mogelijk een subsidiebedrag hieraan te koppelen, omdat de kosten dan vooraf moeilijk zijn in te schatten. Als in deze specifieke gevallen het toekennen van een vast bedrag voor een vooraf gedefinieerde prestatie tot onaanvaardbare resultaten zou leiden, biedt artikel 21, zesde lid, van de Asv, de mogelijkheid om te verantwoorden op basis van een opgave van de totale kosten. Vanwege het feit dat bij de realisatie van EVZ’s en stapstenen het exacte aantal te realiseren hectares op het moment van de subsidieaanvraag nog niet duidelijk is, hebben Gedeputeerde Staten in deze paragraaf ervoor gekozen de uitzondering van artikel 21, zesde lid, van de Asv, toe te passen.

Onder a tot en met d Bewijsstukken prestatie

De prestatieverantwoording dient plaats te vinden door middel van het overleggen van de bewijsstukken genoemd onder a tot en met d.

Bij functiewijziging vormt de kwalitatieve verplichting bewijs dat de prestatie is geleverd. Aangezien de provincie bij die overeenkomst partij is, behoeft dat bewijsstuk in de praktijk niet daadwerkelijk te worden overgelegd, omdat deze al in bezit is van de provincie.

Onder e Verklaring

Algemeen

De financiële verantwoording dient plaats te vinden op basis van een verklaring van de subsidieontvanger over het totaal van kosten en baten van de prestatie. Hiervoor maakt de subsidieontvanger gebruik van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten.

De verklaring betreft geen volledige en diepgaande financiële prestatieverantwoording, maar een soort tussenvorm. De subsidieontvanger kan volstaan met een beknopte financiële toelichting op de prestatie. De door de subsidieontvanger opgegeven gerealiseerde kosten en baten bepalen het totale subsidiabele subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Als de kosten lager zijn dan begroot, wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten lager vastgesteld (en eventueel teruggevorderd). Als de kosten hoger uitvallen, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Als de activiteiten niet volledig zijn uitgevoerd, maar het bedrag wel is besteed, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat niet het gehele subsidiebedrag wordt uitgekeerd.

Aanhef Inrichting

Bij inrichting betekent dit dat de subsidieaanvrager in de verklaring een globaal financieel overzicht dient te geven, waaruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden, met de daaraan verbonden kosten. Er is dus geen gedetailleerde kostenverantwoording nodig.

Onder 1° Verwerving

In het kader van lastenverlichting kan de subsidieontvanger bij verwerving volstaan met vermelding van het verwervingsbedrag en de bijkomende kosten in de verklaring, met als bijlagen de notariële akte. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een afdoende opgave van de werkelijke kosten en opbrengsten.

Onder 2° Functiewijziging

In het kader van lastenverlichting kan de subsidieontvanger bij functiewijziging volstaan met vermelding van de getaxeerde marktwaarde in de verklaring, met als bijlage het taxatierapport van de marktwaarde. Samen beschouwen Gedeputeerde Staten dit als een afdoende opgave van de werkelijke kosten en opbrengsten. Aangezien de provincie opdrachtgever is van de taxatie, behoeft dit bewijsstuk in de praktijk niet daadwerkelijk te worden overgelegd, omdat deze al in bezit is van de provincie.

 

Derde lid Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)

Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten als in het tweede lid zijn opgenomen, dus prestatieverantwoording conform de bewijsstukken, genoemd onder a tot en met d, en de bestuursverklaring met eventuele bijlagen.

 

Termijnen Asv

Voor de subsidieaanvrager is er een maximale termijn van 13 weken opgenomen in de Asv voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking.

 

Artikel 2.17 Bevoorschotting en betaling

Eerste en tweede lid Subsidies tot € 25.000

Omdat in het eerste arrangement de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld, wordt na verlening een voorschot van 100 % verstrekt dat in een keer wordt uitbetaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting. Doordat de kwalitatieve verplichting als opschortende voorwaarde is opgelegd, krijgt immers op dat moment de verlening pas rechtskracht.

 

Derde lid Subsidies van € 25.00 en hoger

Omdat bij inrichting de werkelijke kosten anders kunnen zijn dan de begrote kosten, wordt niet 100% bevoorschot, maar 80 %. De resterende 20% wordt verrekend bij de vaststelling.

 

Vierde lid Betaling voorschotten

Indien het een enkel project betreft vindt betaling van het voorschot in een keer plaats op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting.

Bij een combinatie van projecten wordt er per deelproject een voorschot in een keer betaald op het moment van vestiging van de kwalitatieve verplichting voor het desbetreffende deelproject, waarbij het percentage van 100% of 80% wordt gebaseerd op het aantal hectares dat in de kwalitatieve verplichting voor het desbetreffende deelproject is vastgelegd.

 

Artikel 2.18 Subsidievaststelling

Algemeen

Hogere regelgeving mag niet herhaald worden in lagere regelgeving. De algemene regels over subsidievaststelling staan in de artikelen 20 tot en met 22 van de Asv. Hier wordt niet vanaf geweken voor het eerste arrangement (tot € 25.000) en voor het tweede arrangement (€ 25.000 tot 125.000). Hiervoor geldt dus gewoon de Asv, die altijd van toepassing is.

Voor het derde arrangement (125.000 en hoger) wordt er wel afgeweken van de standaard. Alleen daar waar wordt afgeweken, zoals in dit geval door toepassing van een lager arrangement of wanneer de staatssteunregels de Asv (deels) overrulen, wordt de afwijking opgenomen in het artikel subsidievaststelling. Zie ook de toelichting bij artikel 2.16.

Ambtshalve vaststellen (subsidies tot € 25.000)

Subsidies tot € 25.000 worden ambtshalve (zonder verzoek van de subsidieaanvrager) vastgesteld op basis van de bij de aanvraag ingediende begroting, conform artikel 20 van de Asv.

Vaststellen op verzoek op basis van lumpsum (subsidies van € 25.000 tot € 125.000)

Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie op verzoek vast, op basis van het bedrag dat de subsidieaanvrager in de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten opgeeft.

Vaststellen op basis van tweede arrangement (subsidies van € 125.000 en hoger)

Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing te verklaren.

 

 

§ 3 kavelruil

 

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid, onder a Voorbereidingskosten

Voorbereidingskosten omvat plan- en advieskosten ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van een kavelruilplan. Hierbij valt te denken aan de inzet van communicatiemiddelen, interne loonkosten en kosten ten behoeve van inhuur voor bijvoorbeeld een kavelruil coördinator.

Eerste lid, onder b Uitvoeringskosten

Onder uitvoeringskosten vallen taxatiekosten, kadasterkosten en notariskosten.

 

Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten

BTW

Overeenkomstig artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.

 

Artikel 3.12 Verdeelcriteria

Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de primaire aanvraagdatum.

 

Artikel 3.16 Subsidies van € 125.000 en hoger (vaststellen op basis van tweede arrangement)

Omdat het voor subsidieontvangers een lastenverzwaring en onnodige kostenpost zou zijn, om voor de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 en hoger een financieel verslag en jaarverslag te moeten overleggen, terwijl andere geschikte bewijsmiddelen voorhanden zijn, hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om gebruik te maken van de uitzondering van artikel 22, elfde lid, die het mogelijk maakt om het vaststellingsregime van het tweede arrangement van toepassing te verklaren. Hierdoor is een financieel verslag en controleverklaring niet nodig. Volstaan kan worden met dezelfde vereisten als in het tweede lid zijn opgenomen.

 

 

§ 4 Europese subsidieaanvraag

 

Artikel 4.4 Subsidiabele activiteiten

Een projectvoorstel ten behoeve van de aanvraag van subsidie van de Europese Unie op grond van een van de genoemde Europese subsidieprogramma’s wordt verder in de regeling genoemd het Europese projectvoorstel.

Een project gericht op het voorbereiden, opstellen en indienen van die Europese projectvoorstellen, zijn de projecten op basis waarvan in deze regeling subsidie kan worden aan gevraagd en worden hierna ‘project’ genoemd.

 

Artikel 4.5 Weigeringsgronden

Onder b Project

Het project in dit artikel is het project voor het opstellen van de aanvraag en verkrijging van Europese subsidie. Indien reeds subsidie is ontvangen voor de uitvoering van een natuurproject, staat dit artikel er niet aan in de weg alsnog tevens op basis van deze paragraaf subsidie aan te vragen.

 

Artikel 4.8 Niet-subsidiabele kosten

BTW

Overeenkomstig artikel 11 van de Asv, is verrekenbare BTW niet subsidiabel.

 

Artikel 4.12 Verdeelcriteria

Voor het bepalen van de onderlinge rangschikking dient een aanvraag volledig te zijn. Voor het bepalen van het wel of niet in behandeling nemen van de aanvraag geldt de primaire aanvraagdatum.

 

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

 

Naar boven