Provinciaal blad van Zeeland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2019, 8080 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2019, 8080 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland, houdende de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland 2019
Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 10 december 2019, kenmerk 19434306, houdende vaststelling regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland 2019.
Gedeputeerde Staten van Zeeland,
besluiten vast te stellen de navolgende Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland 2019:
Hoofdstuk 1 Rapportage en rapporten
Een digitale versie van het definitieve rapport dient te worden aangeleverd aan Erfgoed Zeeland, Postbus 49, 4330 AA Middelburg. Een digitale versie dient eveneens te worden aangeleverd aan de gemeente(n) waarin het betreffende onderzoek is uitgevoerd. Een digitaal rapport van een onderzoek dat niet via de pakbon wordt aangeleverd, dient aangeleverd te worden aan het door depothouder Provincie Zeeland aangewezen e-depot DANS (https://easy.dans.knaw.nl/).
Al het in de provincie Zeeland uitgevoerde en gerapporteerde onderzoek dient te voldoen aan de eisen ten aanzien van de vigerende BRL4000 (verplichte registratie en certificering), aan de vigerende, meest recente versie van de protocollen en specificaties van de KNA en aan de in deze Richtlijnen genoemde aanvullende eisen.
De in het rapport opgenomen kaart of kaarten dienen te voldoen aan de algemene cartografische standaarden. Kaarten behoren schaalvast opgenomen te worden op een gebruikelijke en relevante schaal, ter nadere goedkeuring van de bevoegde overheid. Kaarten en legenda dienen duidelijk leesbaar te zijn. Naargelang de omvang van het onderzoeksgebied en de detaillering van de kaart dienen kaarten op een groter formaat dan A4 te worden gepresenteerd.
Indien een (Bureau)onderzoek informatie oplevert over nieuwe vondsten of vindplaatsen, dan dienen die gegevens door de instantie die het onderzoek heeft uitgevoerd specifiek in de onderzoeksmelding te worden ingevoerd in ARCHIS. De bijbehorende nieuwe ARCHIS-zaaknummers dienen in het rapport opgenomen te worden.
Bij een booronderzoek dienen het boorsysteem (raai of grid), de onderzoek intensiteit (boringen/ha), het aantal boringen, het type boor met boordiameter (tot/vanaf welke diepte), de boordiepte en de waarnemingsmethode (zeven, snijden), de methode van inmeten van boorpunten of waarnemingen en de meetfout/nauwkeurigheid (maximale afwijking) specifiek vermeld te worden.
Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, dient specifiek te worden vermeld welk soort onderzoek (KNA-onderzoeksfase(n)) en welk doel dat vervolgonderzoek heeft. Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, dient (indien relevant) een advieskaart met daarop de nader te onderzoeken delen van het plangebied te worden opgenomen, eventueel met voorgestelde onderzoeksmethode. Ook een advies voor uitvoering van bouwhistorisch onderzoek kan hiervan deel uitmaken.
Hoofdstuk 2 Bureauonderzoek met verkennend booronderzoek
Het gemeentelijk archief en het Zeeuws Archief te Middelburg dienen geraadpleegd te worden. Hierbij worden bestudeerd: cartografische en historische bronnen, prenten en foto’s. Voor de bebouwde omgeving (ook in het buitengebied) wordt verstoringsonderzoek uitgevoerd naar de huidige bebouwing, funderingswijze, oorlogsschade, kabels en leidingen, etc. Het verdient de voorkeur om voor het benodigde relevante kaartmateriaal en te bestuderen literatuur van een onderzoeksgebied contact op te nemen met de adviserend archeoloog.
Bij in de regio actieve werkgroepen van amateurarcheologen en historische verenigingen dient navraag gedaan te worden of deze aanvullende informatie hebben met betrekking tot het plangebied, zoals nog niet gemelde vondsten of aanvullende historische gegevens. De geraadpleegde personen en de eventueel verstrekte aanvullende informatie dienen in het rapport opgenomen te worden. Vragen met betrekking tot amateurarcheologen en historische kringen kunnen gericht worden aan (afhankelijk van de regio) de betreffende overheden of de adviseurs archeologie van Erfgoed Zeeland.
In een onbebouwd gebied, dan wel in een gebied met een beperkt bebouwd areaal dient de meest recente versie van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) voor het plangebied bestudeerd te worden ten behoeve van een archeologisch-landschappelijke analyse van kenmerkende reliëfverschillen (hoogten en laagten). Indien beschikbaar wordt voor de analyse gebruik gemaakt van de ruwe data van het AHN. Dit dient om o.a. de hoogste delen van getij-inversieruggen op te sporen en de omvang en ligging van zowel nog onbekende als historisch en archeologisch bekende landschapselementen, zoals mottes, terpen, hollestellen, stelbergen en grachten vast te stellen. Bij gebruikmaking van de ruwe data dient voor de locatie(s) van geconstateerde opmerkelijke reliëfverschillen het AHN bewerkt te worden zodat er per locatie een nieuwe kaart ontstaat. Een dergelijke kaart toont per locatie een gedetailleerd reliëf van de locatie en de directe omgeving. Voor het maken van deze nieuwe kaart wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de op de locatie en directe omgeving in het AHN aanwezige (hoogte)waarden. De aanwezige (hoogte)waarden worden vastgelegd in een per locatie op te stellen nieuwe legenda met nieuwe waarden die onderling een constant verschil hebben, afhankelijk van de aanwezige waarden (bijv. 1, 2, 4, 5 of 10cm). Niet op de locatie voorkomende (hoogte)waarden worden weg gefilterd. Het resultaat hiervan wordt afgebeeld in het rapport en geïnterpreteerd ten behoeve van de archeologische verwachting.
De geologische kaart 1 : 50.000, de geomorfologische kaart 1 : 10.000 en de bodemkaart 1 : 50.000 (en voor Walcheren de kaart van Bennema & Van der Meer 1952) dienen altijd geraadpleegd te worden en het betreffende deel van het plangebied afgebeeld in het rapport. Indien een kaartblad niet is uitgegeven dient dit nadrukkelijk vermeld te worden. Eventueel beschikbare andere bronnen met (gedetailleerde) informatie over de geologische, geomorfologische of bodemkundige gesteldheid van het plangebied (bv. Uit bodemkundig- of milieuonderzoek, luchtfoto’s) dienen geraadpleegd te worden.
Verkennend booronderzoek met 8 boringen per ha maakt deel uit van een Bureauonderzoek. Dit verkennend booronderzoek dient voor het toetsen van het geologisch profiel met de lagen met een potentiële archeologische verwachting en de in het Bureauonderzoek aangetroffen verstoringen. Het Plan van Aanpak hiervoor dient gebaseerd te zijn op het Bureauonderzoek. Bij plangebieden kleiner dan 0,5 ha dient altijd een minimum van 4 boringen uitgevoerd te worden, tenzij de adviserend archeoloog anders adviseert.
In gebieden met Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden dient bij verkennend booronderzoek 50% van het aantal boringen doorgezet te worden ter opsporing van de aanwezigheid, diepteligging en verspreiding van paleosols, zoals de Laag van Usselo en eventueel andere paleosols, tenzij de adviserend archeoloog anders adviseert.
Hoofdstuk 3 Inventariserend Veldonderzoek
Artikel 3.1 Onderzoeksvoorstel
Indien in het plangebied een specifieke ondergrond of geomorfologisch kenmerk als hieronder benoemd (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveenlaagpakket/Hollandveen/veen; Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden/Pleistoceen dekzand/dekzandrug; (dun) afgedekte Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden/Pleistoceen dekzand/dekzandrug; kreekrug/getij-inversierug) voorkomt dient de hiervoor door de Provincie Zeeland vervaardigde aanvullende richtlijn (zie verder sub Uitvoering) gehanteerd te worden. Afhankelijk van de (geo(morfo)logische) omstandigheden kan, in overleg met de adviserend archeoloog, worden gekozen voor een andere onderzoeksmethode.
Bij een oppervlaktekartering dient de raaiafstand, de verzamelwijze en de vondstzichtbaarheid specifiek vermeld te worden, inclusief motivering en onderbouwing. Bij een oppervlaktekartering dient het oppervlak systematisch onderzocht te worden met een afstand tussen de loopraaien van maximaal 5 meter en mag alleen bij voldoende vondstzichtbaarheid uitgevoerd worden (een slootkanten- of molshopeninspectie geldt dus niet als voldoende betrouwbare kartering). De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS02.
Bij een booronderzoek dient het boorsysteem (raai of grid), de onderzoeksintensiteit (boringen/ha), het aantal boringen, het type boor met boordiameter (tot/vanaf welke diepte), de boordiepte en de waarnemingsmethode (zeven, snijden) specifiek vermeld te worden. De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS03.
Het Plan van Aanpak (PvA) dient volgens de KNA gebaseerd te zijn op een Bureauonderzoek. Indien het PvA al voor uitvoering van het bureauonderzoek is opgesteld, dient de geldigheid van het PvA getoetst te worden aan de hand van de resultaten van het Bureauonderzoek. Indien daar aanleiding toe is, dient het onderzoeksvoorstel aangepast te worden.
Hoofdstuk 4 Inventariserend veldonderzoek in het Hollandveenlaagpakket
Indien relevante hoogteverschillen in het maaiveld verwacht of aangetroffen worden, dient de maaiveldhoogte van de boorpunten of waarnemingen nauwkeurig bepaald te worden door middel van metingen (met waterpas of Total Station), of afgeleid te worden van de meest recente versie van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).
Volgend op de veldinspectie volgt een Verkennend booronderzoek met een minimum van 8 boringen per ha. Het booronderzoek dient te worden uitgevoerd met een 3 cm guts tot 30 cm onder de onderkant van het veen. Er mag tot maximaal 50 cm beneden maaiveld geboord worden met een Edelmanboor. Deze boringen dienen om de intactheid van de top van het veen in kaart te brengen, verstoringen te constateren of bevestigen, die in het Bureauonderzoek of Veldinspectie reeds geconstateerd waren. Daarnaast dient vastgesteld te worden of het met zekerheid om een veraarde top van het Hollandveenlaagpakket gaat.
Er moet worden gestreefd naar aanlevering van boorgegevens aan het DINO-loket (in de toekomst Basisregistratie Ondergrond), de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Landelijke besluitvorming over de archeologische standaard boorbeschrijvingsmethode moet echter nog plaats vinden.
Proefsleufmethode: Voor het proefsleufonderzoek wordt in overleg met de adviserend archeoloog bepaald wat de dekkingsgraad voor het te onderzoeken gebied zal zijn en welk patroon van proefsleuven in het te onderzoeken gebied zal worden toegepast. De grondslag voor het uit te voeren proefsleufonderzoek wordt gevormd door de meest actuele versie van de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleufonderzoek (IVO-P).
Hoofdstuk 5 Bureau-onderzoek en Inventariserend veldonderzoek in plangebieden met mogelijke verstoringen van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden, Pleistoceen dekzandgebied en/of Formatie van Koewacht
Artikel 5.1 Geo-landschappelijk onderzoek
Bij plangebieden met een omvang gelijk aan of groter dan vijf hectare (5 ha) in gebieden met een afgedekt Laagpakket van Wierden (Pleistoceen dekzand) of Formatie van Koewacht dient specifiek geo-landschappelijk onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomende reliëf in de Pleistocene afzettingen. Dit geldt alleen als de genoemde afzettingen verstoord dreigen te worden. Het onderzoek moet uitgevoerd worden met bureauonderzoek en boringen. Het product is een gedetailleerde reliëfkaart van de top van de Pleistocene afzettingen in het plangebied.
In eerste instantie dient in dekzandgebieden zonder afdekkende laag bij goede vondstzichtbaarheid een systematische oppervlaktekartering plaats te vinden (veldkartering) in raaien om de 5 meter. Indien de resultaten van een dergelijke kartering aanleiding geven tot behoud in situ, dient dit in deze fase van het onderzoek gerapporteerd te worden aan de bevoegde overheid en de adviserend archeoloog.
In dekzandgebieden met afdekkende laag dient voorafgaand aan het eventueel verkennend booronderzoek op de onderzoekslocatie een visuele inspectie te worden uitgevoerd om de onderzoeksstrategie af te stemmen op aan het maaiveld zichtbare (geologische) verschijnselen. De resultaten van visuele inspectie moeten vermeld worden in de rapportage.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek (geo-landschappelijk onderzoek, Bureauonderzoek, oppervlaktekartering, veldinspectie en verkennend booronderzoek) dient overleg plaats te vinden met de adviserend archeoloog om te bepalen welke vorm van vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd. Gekozen kan worden voor een inventariserend veldonderzoek met proefsleuven (IVO-P) of een karterend booronderzoek (IVO-O) om vindplaatsen op te sporen.
Voor het proefsleufonderzoek (IVO-P) om vindplaatsen op te sporen wordt een Programma van Eisen opgesteld. In overleg met de adviserend archeoloog wordt bepaald wat de dekkingsgraad voor het te onderzoeken gebied zal zijn en welk patroon van proefsleuven in het te onderzoeken gebied zal worden toegepast. De grondslag voor het uit te voeren proefsleufonderzoek wordt gevormd door de meest actuele versie van de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleufonderzoek (IVO-P).
Bij de keuze voor een booronderzoek is de methode en de strategie afhankelijk van de aard van de te verwachten vindplaatsen. De grondslag voor een dergelijk karterend booronderzoek wordt gevormd door de meest actuele versie van de KNA-Leidraad Inventariserend Veldonderzoek deel Karterend booronderzoek. Voor de mogelijke aanwezigheid van steentijdvindplaatsen in de gespecificeerde archeologische verwachting dient gebruik gemaakt te worden van het kennisdocument "Optimale strategieën voor het opsporen van Steentijdvindplaatsen met behulp van booronderzoek. Een statistisch perspectief".
In het booronderzoek dient 50% van het aantal boringen doorgezet te worden ter opsporing van de aanwezigheid, diepteligging en verspreiding van eventuele paleosols, indien deze verstoord dreigen te worden. Daarnaast dient in geval van hoge zwarte enkeerdgronden of dikke eerdgronden vastgesteld te worden of de aanwezige dikke A-horizont ( > 50 cm) op een plaggendek of andere aangerijkte bodemvorm terug te voeren is.
Indien relevante hoogteverschillen in het maaiveld verwacht of aangetroffen worden, dient de maaiveldhoogte van de boorpunten of waarnemingen nauwkeurig bepaald te worden door middel van metingen (met waterpas of Total Station), of afgeleid te worden van de meest recente versie van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).
Hoofdstuk 6 Inventariserend veldonderzoek in het Laagpakket van Walcheren
In gebieden met dagzomend Laagpakket van Walcheren dient voorafgaand aan het eventueel verkennend booronderzoek op de onderzoekslocatie een visuele inspectie te worden uitgevoerd, om de onderzoeksstrategie af te stemmen op aan het maaiveld zichtbare (geologische) verschijnselen. De resultaten van visuele inspectie moeten vermeld worden in de rapportage.
Allereerst dient in het inventariserend veldonderzoek op kreek- of getij-inversieruggen bij goede vondstzichtbaarheid een systematische oppervlaktekartering plaats te vinden (veldkartering) in raaien om de 5 meter. Indien de resultaten van een dergelijke kartering aanleiding geven tot behoud in situ, dient dit in deze fase van het onderzoek gerapporteerd te worden aan de bevoegde overheid en de adviserend archeoloog.
Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek op kreek- of getij-inversieruggen (Bureauonderzoek, oppervlaktekartering, veldinspectie en verkennend booronderzoek) dient overleg plaats te vinden met de adviserend archeoloog om te bepalen welke vorm van vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd. Bij plangebieden met een oppervlak groter dan of gelijk aan 2500 m2 kan ter opsporing gekozen worden voor een inventariserend veldonderzoek met proefsleuven (IVO-P) of een inventariserend veldonderzoek met boringen (IVO-O) om vindplaatsen op te sporen. Bij plangebieden met een oppervlak kleiner dan 2500 m2 wordt een karterend booronderzoek ter opsporing van vindplaatsen uitgevoerd.
In overleg met de adviserend archeoloog wordt bepaald wat de dekkingsgraad voor het te onderzoeken gebied zal zijn en welk patroon van proefsleuven in het te onderzoeken gebied zal worden toegepast. De grondslag voor het uit te voeren proefsleufonderzoek wordt gevormd door de meest actuele versie van de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleufonderzoek (IVO-P).
Bij de keuze voor een booronderzoek is de methode en de strategie afhankelijk van de aard van de te verwachten vindplaatsen. De grondslag voor een dergelijk karterend booronderzoek wordt gevormd door de meest actuele versie van de KNA-Leidraad Inventariserend Veldonderzoek deel Karterend booronderzoek.
Bij alle booronderzoeken in het Laagpakket van Walcheren dient met een HCl-test bepaald te worden of, en zo ja, waar het onderscheid ligt tussen kalkloze oudere afzettingen en kalkhoudende jongere afzettingen in het laagpakket. De resultaten van dit onderzoek dienen zowel in de boorstaten als in de objectieve beschrijving en interpretatie van het uitgevoerde onderzoek te worden opgenomen.
Indien relevante hoogteverschillen in het maaiveld verwacht of aangetroffen worden, dient de maaiveldhoogte van de boorpunten of waarnemingen nauwkeurig bepaald te worden door middel van metingen (met waterpas of Total Station), of afgeleid te worden van de meest recente versie van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).
Hoofdstuk 7 Intrekking, overgangsregeling, inwerkingtreding, citeertitel
De 'Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland 2017' wordt ingetrokken, met dien verstande dat voor opdrachten welke zijn aangenomen binnen vier weken na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een overgangsregeling geldt: in deze periode passen bedrijven, instellingen en overheden hun werkwijze aan en kan zowel volgens de oude als volgens de nieuwe richtlijnen gewerkt worden.
Aldus besloten in de openbare vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 10 december 2019.
Drs. J.M.M. Polman, voorzitter,
A.W. Smit, secretaris
Uitgegeven, 12 december 2019
De secretaris, A.W. Smit
Bijlage 1: Administratieve gegevens archeologische rapportage
Altijd adres: straatnaam met huisnummer(s) |
||
Planologische aanleiding (bestemmingsplan, vergunning, etc.) |
||
Status terrein: AMK-monumentnummer(s) en/of status volgens gemeentelijk beleid, met benaming en waarde |
||
Bekend(e) ARCHIS2-waarnemingsnummer(s) of ARCHIS3-zaaknummer(s) |
||
Bekend(e) ARCHIS2-vondstmeldingsnummer(s) of ARCHIS3-zaaknummer(s) |
||
Monumentnummers van gebouwde monumenten (Rijks- en gemeentelijke monumenten) |
||
Begeleiding onderzoek, beoordeling en toetsing (door adviserend archeoloog) namens opdrachtgever, contactpersoon, contactgegevens |
||
Begeleiding onderzoek, beoordeling en toetsing (door adviserend archeoloog) namens bevoegd gezag, contactpersoon, contactgegevens |
||
Beheer en plaats van documentatie en vondsten: Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) Postbus 49, 4330 AA Middelburg Looierssingel 2, 4331 NK Middelburg |
||
Levering van digitale gegevens: Alle in het onderzoek gegenereerde digitale data (projectdocumentatie inclusief standaardrapport met deelrapporten specialistisch onderzoek) dienen aan het ZAD aangeleverd te worden met de pakbon (KNA OS17, datastandaard SIKB0102) via ArcheoDepot.nl. Alle data en rapporten van projecten die niet via de pakbon moeten worden aangeleverd, dienen te worden aangeleverd aan het door depothouder Provincie Zeeland aangewezen e-depot voor duurzame opslag van digitale data van archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland, te weten DANS (https://easy.dans.knaw.nl/). Een digitale versie van het definitieve rapport dient toegezonden aan de RCE (ARCHIS). Er moet worden gestreefd naar aanlevering van de gegevens van boringen aan het DINO-loket (in de toekomst Basisregistratie Ondergrond) |
||
Nieuw aangetroffen vindplaatsen: ARCHIS-zaaknummer(s). Bij duidelijke ligging en/of datering verschillende vindplaatsen binnen een onderzoeksgebied voor elke vindplaats een apart ARCHIS-zaaknummer aanmaken en opnemen. |
||
Complextype(n) en dateringen conform ARCHIS van de nieuw aangetroffen vindplaatsen |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2019-8080.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.