Vijftiende wijzigingsregeling Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 31 mei 2016 de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant hebben opgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2019 het regioprofiel “BrabantStad maakt het; een innovatieve culturele regio als geen ander“ hebben vastgesteld, op grond waarvan met diverse partners overleg is gevoerd, teneinde bestaande subsidiestromen voor de Brabantse professionele kunstinstellingen beter op elkaar af te stemmen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten derhalve de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant wensen te wijzigen door samenvoeging van de paragrafen 1, 2 en 3;

 

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

 

Artikel 1 Wijzigingen

De Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    Paragraaf 1 komt te luiden:

 

Paragraaf 1 Professionele kunsten 2021-2024

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    AGVV: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • c.

    bovenlokaal: gericht op activiteiten die het lokale, plaatselijke overstijgen;

  • d.

    Code Culturele Diversiteit: gedragscode om culturele diversiteit structureel in de instelling te verankeren, te raadplegen via https://codeculturelediversiteit.com;

  • e.

    Fair Practice Code: gedragscode voor ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie, te raadplegen via https://www.fairpracticecode.nl;

  • f.

    Governance Code Cultuur: normatief kader voor goed bestuur en toezicht in culturele organisaties, te raadplegen via https://bij.cultuur-ondernemen.nl/governance-code-cultuur/principe/introductie;

  • g.

    professionele kunsten: werk dat primair gericht is op het vervaardigen, produceren van kunstproducten door kunstenaars die artistiek-inhoudelijk actief zijn in de kunsten;

 

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door privaatrechtelijke rechtspersonen.

 

Artikel 1.3 Subsidievorm

  • a.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf exploitatiesubsidies.

  • b.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

 

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten gericht op professionele kunsten binnen een van de volgende functies als genoemd in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid:

    • 1°.

      het verzorgen van theatervoorstellingen;

    • 2°.

      het verzorgen van opera-aanbod;

    • 3°.

      het presenteren van podiumkunsten in internationale context op het gebied van hedendaagse muziek;

    • 4°.

      het presenteren van podiumkunsten in internationale context op het gebied van theater en dans;

    • 5°.

      het verzorgen van repertoire van podiumkunsten voor de jeugd tot 18 jaar;

    • 6°.

      het presenteren van hedendaagse beeldende kunst in een internationale context;

    • 7°.

      het verzorgen van een begeleidingsprogramma op het terrein van keramiek;

    • 8°.

      het presenteren van aanbod van design in een internationale context;

    • 9°.

      het ontwikkelen van de discipline textiel;

    • 10°.

      het ontwikkelen van de discipline dans; of

  • b.

    overige activiteiten gericht op het ontwikkelen, produceren of presenteren van professionele kunsten.

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000;

  • b.

    de activiteiten gericht zijn op het restaureren, conserveren, beheren of presenteren van een museale collectie;

  • c.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

  • d.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de AGVV uitstaat.

 

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteiten worden in belangrijke mate uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de subsidieaanvrager is op het gebied van professionele kunsten een:

      • 1°.

        ontwikkelinstelling;

      • 2°.

        producerende instelling; of

      • 3°.

        presentatie-instelling;

    • c.

      de activiteiten zijn gericht op professionele kunsten binnen een van de volgende functies:

      • 1°.

        het verzorgen van theatervoorstellingen;

      • 2°.

        het verzorgen van opera-aanbod;

      • 3°.

        het presenteren van podiumkunsten in internationale context op gebied van hedendaagse muziek;

      • 4°.

        het presenteren van podiumkunsten in internationale context op gebied van theater en dans;

      • 5°.

        het verzorgen van repertoire van podiumkunsten voor de jeugd tot 18 jaar;

      • 6°.

        het presenteren van hedendaagse beeldende kunst in een internationale context;

      • 7°.

        het verzorgen van een begeleidingsprogramma op het terrein van keramiek;

      • 8°.

        het presenteren van aanbod van design in een internationale context;

      • 9°.

        het ontwikkelen van de discipline textiel;

      • 10°.

        het ontwikkelen van de discipline dans; of

      • 11°.

        overige activiteiten gericht op het ontwikkelen, produceren of presenteren van professionele kunsten:

    • d.

      de subsidieaanvrager is een instelling met:

      • 1°.

        hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit, wat betreft visie, oorspronkelijkheid, vakmanschap en zeggingskracht;

      • 2°.

        hoge zakelijke kwaliteit, blijkend uit de bedrijfsvoering en de inhoudelijke haalbaarheid van de activiteiten;

      • 3°.

        ten minste een bovenlokale functie;

      • 4°.

        een missie en visie op haar rol in de Brabantse culturele infrastructuur;

    • e.

      de subsidieaanvrager verklaart dat hij de volgende codes onderschrijft:

      • 1°.

        Governance Code Cultuur;

      • 2°.

        Fair Practice Code;

      • 3°.

        Code Culturele Diversiteit;

    • f.

      de activiteiten zijn gericht op publiekswerking of een specifieke doelgroep en monitoring daarvan, blijkend uit een communicatiestrategie;

    • g.

      de activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2021 tot en met 2024;

    • h.

      de subsidieaanvrager overlegt een activiteitenplan overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde model activiteitenplan;

    • i.

      de subsidieaanvrager overlegt een meerjarenbegroting overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde model meerjarenbegroting.

  • 2.

    Indien de subsidieaanvraag gericht is op een activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder a, wordt in aanvulling op het eerste lid voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager voert een beleid dat talentontwikkeling bevordert;

    • b.

      de subsidieaanvrager voert een beleid dat cultuureducatie bevordert;

    • c.

      de subsidieaanvrager heeft een subsidieaanvraag ingediend voor een van de functies, genoemd in de artikelen 3.9, 3.20, 3.22 , 3.24, 3.30, 3.31, 3.41 of 3.44 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, blijkend uit een kopie van de ontvangstbevestiging.

  • 3.

    Indien de subsidieaanvraag gericht is een activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder b, wordt in aanvulling op het eerste lid voldaan aan het vereiste dat de subsidieaanvrager een aanvraag voor cofinanciering in de vorm van subsidie heeft ingediend of gaat indienen bij een andere overheid, blijkend uit de begroting.

 

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Indien de subsidieaanvraag zowel is gericht op een subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder a, als een subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder b, zijn slechts de kosten van een van beide genoemde activiteiten subsidiabel.

  • 3.

    Kosten voor ingehuurde externe deskundigen zijn subsidiabel tot een maximum van € 145 per uur inclusief niet verrekenbare btw.

  • 4.

    Voor de berekening van uurtarieven van interne loonkosten van de subsidieaanvrager past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 toe, conform het model meerjarenbegroting, bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder 1.

 

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten ten behoeve van de exploitatie van horeca;

  • b.

    kosten waarvoor reeds subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere provinciale regeling.

 

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 3 december 2019 tot en met 30 januari 2020.

 

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 1.4, voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op een totaal van

€ 23.390.800, waarvan:

  • a.

    € 1.426.042 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 1;

  • b.

    € 1.426.042 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 2;

  • c.

    € 1.018.602 voor activiteiten als bedoeld,4 in artikel 1.4, onderdeel a, onder 3;

  • d.

    € 1.018.602 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 4;

  • e.

    € 2.852.084 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 5;

  • f.

    € 651.905 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 6

  • g.

    € 814.881 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 7;

  • h.

    € 1.018.602 voor de activiteiten, genoemd in artikel 1.4, onderdeel a, onder 8;

  • i.

    € 611.161 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 9;

  • j.

    € 1.426.042 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 10;

  • k.

    € 11.126.835 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onder b.

 

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, onder a, bedraagt 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:

    • a.

      € 1.426.042 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 1°, 2°, 5° en 10°;

    • b.

      € 1.018.602 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 3°, 4° en 8°;

    • c.

      € 651.905 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 6°;

    • d.

      €814.881 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 7°;

    • e.

      €611.161 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 9°.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, onder b, bedraagt 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €611.161.

 

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen de vastgestelde subsidieplafonds, genoemd in artikel 1.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteiten een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben, wat betreft visie, oorspronkelijkheid, vakmanschap en zeggingskracht, te waarderen met maximaal 100 punten;

    • b.

      de mate waarin de activiteiten hoge zakelijke kwaliteit hebben, wat betreft omgevingsbewustzijn en ondernemerschap, te waarderen met maximaal 100 punten;

    • c.

      de mate waarin de activiteiten publiekswerking hebben of gericht zijn op een specifieke doelgroep, wat betreft binding met het bestaande publiek of de doelgroep en inspanningen voor duurzame opbouw en vernieuwing van publiek of de doelgroep, te waarderen met maximaal 100 punten;

    • d.

      de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur, wat betreft spreiding en inhoud in de provincie Noord-Brabant en bijdrage aan het bovenlokale, regionale of landelijke cultuuraanbod, te waarderen met maximaal 100 punten.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het aantal punten behaald onder het criterium, genoemd in het eerste lid, onder d, waarbij de aanvraag met de meeste punten hoger eindigt in de rangschikking.

  • 3.

    Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het aantal punten behaald onder het criterium, genoemd in het eerste lid, onder a, waarbij de aanvraag met de meeste punten hoger eindigt in de rangschikking.

  • 4.

    Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 5.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 6.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 7.

    De eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt.

  • 8.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 9.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

 

Artikel 1.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 voor advies over de artikelen 1.6 en 1.12 voor aan de Adviescommissie BrabantStad Cultuur.

 

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    hij past de volgende codes toe:

    • 1°.

      Governance Code Cultuur;

    • 2°.

      Fair Practice Code;

    • 3°.

      Code Culturele Diversiteit;

  • b.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2021 tot en met 2024;

  • c.

    hij zorgt voor communicatie over de activiteiten;

  • d.

    bij subsidies van €25.000 en hoger overlegt hij met ingang van 2022 jaarlijks voor 1 juli een voortgangsverslag bestaande uit het jaarverslag en de jaarrekening over het voorgaand kalenderjaar;

  • e.

    hij verleent gedurende de uitvoeringsperiode medewerking aan gesprekken over de voortgang, bedoeld onder d;

  • f.

    hij houdt ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AGVV, een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • g.

    hij vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, van de Awb;

  • h.

    de egalisatiereserve, bedoeld onder g, bedraagt maximaal 10% van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar, met een maximum van 10% van het verleende subsidiebedrag over het laatste boekjaar bij vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 1.15 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      bewijsstukken, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de AGVV, waaruit de daadwerkelijk gemaakte kosten blijken.

  • 2.

    Bij subsidies van € 125.000 en hoger toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een jaarrekening, als bedoeld in artikel 22, zesde lid, onderdeel b, onder 1, van de Asv;

    • a.

      een controleverklaring, als bedoeld in artikel 22, zesde lid, onderdeel b, onder 2, van de Asv.

 

Artikel 1.16 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 100 % van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Het voorschot, bedoeld in het eerst lid, wordt betaald in 4 gelijke jaarlijkse termijnen, gedurende de looptijd van de activiteiten, waarbij de eerste betaling plaats vindt op 29 januari 2021.

 

Artikel 1.17 Vaststelling subsidies tot € 125.000

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie, ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AGVV, vast op basis van gerealiseerde kosten.

  • 2.

    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats conform artikel 21, eerste tot en met vierde en achtste lid, van de Asv.

  • 3.

    Bij subsidies vanaf € 125.000 stellen Gedeputeerde Staten de subsidie ingevolge artikel 22, van de Asv, vast op basis van gerealiseerde kosten.

 

Artikel 1.18 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2022 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze paragraaf in de praktijk.

 

  • B.

     

Paragraaf 2 vervalt.

 

  • C.

     

Paragraaf 3 vervalt.

 

Artikel II Overgangsrecht

Voor subsidieaanvragen op grond van de paragrafen 1, 2 en 3 van de Subsidieregeling Hedendaagse cultuur Noord-Brabant, die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, blijven de paragrafen 1, 2 en 3 van de Subsidieregeling Hedendaagse cultuur Noord-Brabant, zoals die luidden, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, hun werking behouden.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel IV Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Vijftiende wijzigingsregeling Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant.

’s-Hertogenbosch, 19 november 2019

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter de

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Vijftiende wijzigingsregeling Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

 

  • I.

    Algemene toelichting

 

 

  • 1.1

    Beleidskader

Gedeputeerde Staten hebben in april 2016 het Uitvoeringsprogramma Cultuur 2016-2020 “Werk in Uitvoering” vastgesteld. In het programma staan de plannen van de provincie om bij te dragen aan het versterken van cultuur in Brabant. Gedeputeerde Staten achten het voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat in de provincie Noord-Brabant belangrijk dat voldoende artistieke, aansprekende culturele activiteiten aangeboden worden. Zij willen derhalve organisaties die zich inzetten om een basis voor dergelijke culturele activiteiten op te zetten financieel ondersteunen. Hierdoor worden deze organisaties in staat gesteld op een meer structurele basis culturele activiteiten te ontwikkelen, te produceren en te presenteren, waarbij zij zich verbinden aan de Brabantse samenleving en de maatschappelijke opgaven die hierin actueel zijn. De provincie steunt zowel instellingen met bovenlokale als regionale en (inter)nationale betekenis.

 

 

  • 1.2

    Achtergrond wijziging

In de periode 2016-2020 zijn meer dan 40 professionele kunstinstellingen gesubsidieerd door meerdere overheden. Samen met de BrabantStad partners is als uitwerking van het regioprofiel “BrabantStad maakt het; een innovatieve culturele regio als geen ander” gewerkt aan harmonisatie, teneinde bestaande subsidiestromen voor de Brabantse professionele kunstinstellingen beter op elkaar af te stemmen. Op basis van de op 24 juni 2019 door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitgangspunten voor de subsidies voor de Brabantse culturele basisinfrastructuur voor de periode 2021-2024 is een wijziging uitgewerkt van de subsidieregeling Hedendaagse cultuur Noord-Brabant. Gedeputeerde Staten voegen daartoe de bestaande subsidieparagrafen 1, 2 en 3 uit de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant samen tot een nieuwe subsidieparagraaf. In de meeste BrabantStad-steden worden gelijkluidende regelingen vastgesteld.

 

 

  • 1.3

    Doel nieuwe paragraaf

Doel van deze nieuwe subsidieparagraaf is dat er meerjarige zekerheid en afgestemde inzet tussen de BrabantStad partners komt voor de Brabantse culturele infrastructuur. Niet alleen de provincie, maar ook de deelnemende gemeenten gaan vierjarige subsidies bieden. Hiermee ontstaat zekerheid voor de culturele instellingen die samen zorgen voor een artistiek hoogwaardig, divers en aansprekend aanbod van lokaal gewortelde culturele activiteiten van regionale en (inter)nationale betekenis. Voor de aanvragende instellingen wordt medio 2020 duidelijk welke financiële bijdrage zij van gemeente en provincie ontvangen voor de periode 2021-2024.

 

 

  • 1.4

    Juridisch kader

Deze subsidieparagraaf is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieparagraaf zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

Voor een goed begrip van deze subsidieparagraaf is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieparagraaf.

 

 

  • 1.5

    Staatssteun kader

Overwegende dat Gedeputeerde Staten ter rechtvaardiging van eventuele staatssteun in paragraaf 1 gebruik willen maken van hoofdstuk 1 en artikel 53, inzake steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed, in de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187, Algemene Groepsvrijstellingsverordening). Deze subsidieparagraaf is opgesteld binnen de kaders van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

 

  

  • II.

    Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.2 Doelgroep

Onder privaatrechtelijke rechtspersonen wordt verstaan: rechtspersonen voor particulier gebruik door groepen personen. Artikel 2:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en stichtingen rechtspersoonlijkheid bezitten en dus privaatrechtelijke rechtspersonen zijn.

Er bestaan daarnaast nog personenvennootschappen in het privaatrecht, te weten de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Deze rechtsvormen hebben echter geen rechtspersoonlijkheid. Dit betekent dat zij niet zelfstandig rechtshandelingen kunnen verrichten,

maar dat de maten of vennoten dat moeten doen. Deze samenwerkingsvormen zijn dus uitgesloten van deze paragraaf.

 

 

Artikel 1.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze subsidieparagraaf exploitatiesubsidies. In artikel 9, tweede lid, van de Asv, staan de algemene vereisten vermeld waaraan in ieder geval voldaan moet worden, wil een subsidieaanvrager in aanmerking komen voor een exploitatiesubsidie. Zo is geregeld dat de subsidieaanvrager een rechtspersoon moet zijn, dat de subsidieaanvraag een periodieke aanspraak op financiële middelen moet betreffen voor een kalenderjaar of een bepaald aantal kalenderjaren met een maximum van vier en dat de aanvraag de reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager moet betreffen. 

 

 

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Onderdeel a Functies Regeling op het specifiek cultuurbeleid

 

De onder 1 tot en met 10 genoemde functies betreffen de functies zoals deze ook door het Rijk worden gehanteerd in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Met de term “verzorgen” bedoelen GS het ontwikkelen, produceren of presenteren van professionele kunsten. Deze term sluit aan bij bovengenoemde regeling.

Onderdeel b Overige activiteiten

Onder onderdeel b vallen de overige activiteiten op het gebied van professionele kunsten. Subsidieaanvragers kunnen in een aanvraag zowel voor onderdeel a als onderdeel b subsidie aanvragen. Indien de aanvraag na het doorlopen van de kwaliteitstender niet voor subsidie op grond van onderdeel a in aanmerking blijkt te komen is het mogelijk subsidie voor onderdeel b te krijgen. Een subsidieaanvrager kan echter slechts voor een van beide onderdelen subsidie krijgen.

 

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 Asv.

Ingevolge artikel 8, Asv, wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.

Tevens wordt subsidie geweigerd indien de aanvrager bestuurders of andere personen die voor hem werkzaam zijn, in het desbetreffende kalenderjaar hoger bezoldigt dan 100 procent van de bezoldiging van een minister en de aanvrager voor meer dan 25 procent van zijn inkomsten afhankelijk is van subsidies of bijdragen van de overheid. Bij de beoordeling of sprake is van een hogere bezoldiging dan de bezoldiging van een minister betrekken Gedeputeerde Staten de in het desbetreffende kalenderjaar genoten vakantie- en eindejaarsuitkering, toelagen en toeslagen van de bestuurders en andere personen die werkzaam zijn voor de subsidieaanvrager.

In artikel 1.5 is aanvullend nog geregeld dat subsidie wordt geweigerd indien de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000. Dit is opgenomen om subsidies uit arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader uit te sluiten. Tevens willen Gedeputeerde Staten geen activiteiten subsidiëren die gericht zijn op een museale collectie. De weigeringsgronden inzake een onderneming in moeilijkheden en het bevel tot terugvordering zijn weigeringsgronden die voortkomen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

 

 

Artikel 1.6 Subsidievereisten

Eerste lid Vereisten algemeen

Onder a Belangrijke mate

Gedeputeerde Staten vinden voorop staan dat de hoofdactiviteiten plaatsvinden in de provincie Noord-Brabant. Door toevoeging van de zinsnede “in belangrijke mate” is het mogelijk dat er ook provinciegrens overschrijdende activiteiten plaatsvinden.

Onder b Soort instelling

De regeling is gericht op producerende instellingen (muziek-, theater, dansgezelschappen) letterenorganisaties, festivals, manifestaties, presentatie-instellingen, broedplaatsen / ontwikkelinstellingen, werkplaatsen en concoursen.

Onder c Functies

De onder 1 tot en met 10 genoemde functies betreffen de functies zoals deze ook door het Rijk worden gehanteerd in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder 11 vallen de overige activiteiten op het gebied van professionele kunsten.

Onderdeel d, onder 1° Hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit

Met een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit bedoelen Gedeputeerde Staten dat er sprake moet zijn van een visie, een beeld van de artistiek-inhoudelijke ontwikkelingen die de organisatie beoogt op langere termijn, in relatie tot de positie die de organisatie inneemt in de sector en de discipline op lokaal, regionaal of nationaal niveau. Gedeputeerde Staten denken bij een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit ook aan oorspronkelijkheid, die zich vertaalt in onderscheidende activiteiten en zich onderscheidt van andere makers in de stad, regio of het land. Ook is bij een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit belangrijk dat de activiteiten met vakmanschap worden uitgevoerd. Het gevolgd hebben van een vakopleiding is daarbij niet doorslaggevend, het gaat om de vaardigheid waarmee de activiteiten tot stand komen en worden uitgevoerd. Tenslotte beoordelen Gedeputeerde Staten bij dit vereiste of de activiteiten zeggingskracht hebben en het publiek of beoogde publiek zullen aanspreken. De subsidieaanvrager dient dan ook blijk te geven van kennis van het publiek dat men er mee hoopt te bereiken.

Onderdeel d, onder 2 ° en onderdeel e Hoge zakelijke kwaliteit en codes

Met hoge zakelijke kwaliteit bedoelen Gedeputeerde Staten dat de organisatie een gezonde bedrijfsvoering dient te hebben, die voldoende vertrouwen geeft om de voorgenomen activiteiten inhoudelijk te realiseren en het beoogde publiek te bereiken. Van belang daarbij is dat er sprake is van een realistische mix van inkomstenbronnen, inclusief een visie op het omgaan met risico’s en dat het ondernemerschap wordt ingevuld qua marketing- en communicatiestrategie. Ook de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Culturele Diversiteit in onderdeel e, zeggen iets over de zakelijke kwaliteit van een organisatie. Derhalve dient een subsidieaanvrager in zijn aanvraag te verklaren dat hij die codes onderschrijft en hebben Gedeputeerde Staten het toepassen van de codes in de uitvoeringsperiode 2021 tot en met 2024 als verplichting opgelegd.

Onderdeel d, onder 3 ° Bovenlokale functie

Gedeputeerde Staten letten bij dit vereiste op het regionale of landelijke belang van de organisatie. Daarbij wordt getoetst of de organisatie invulling geeft aan de verbinding met de samenleving en of de organisatie bijdraagt aan een samenhangend cultuuraanbod. Ook wordt bezien of en op welke wijze de organisatie en de activiteiten in de periode 2021-2024 zich verhouden tot gemeente en regio en of de organisatie bijdraagt aan spreiding van het cultuuraanbod.

Onderdeel d, onder 4 ° Missie en visie

Bij dit vereiste letten Gedeputeerde Staten erop of de subsidieaanvrager een helder en realistisch beeld geeft van de rol die hij vervult binnen de Brabantse culturele infrastructuur. Daarin is zowel samenwerking met andere partijen belangrijk als een te onderscheiden profilering.

Onderdeel f Publiekswerking

Bij dit vereiste beoordelen Gedeputeerde Staten met name op of de organisatie, naast het blijven bedienen en verbinden van het bestaande publiek, ook een visie heeft om aanbod en publiek bij elkaar te brengen en te investeren in duurzame opbouw van publiek met het oog op de toekomst, bijvoorbeeld door het verlagen van drempels voor doelgroepen die niet eerder bereikt werden, door aan te sluiten op zaken die in de (lokale) maatschappij spelen of door zich te verbinden met bredere doelgroepen dan alleen het bestaande publiek. De visie op de publiekswerking en de monitoring daarvan dienen te blijken uit een communicatiestrategie.

Onderdeel g Periode

Het betreft hier een exploitatiesubsidie voor de jaren 2021 tot en met 2024.

Onderdeel h Activiteitenplan en meerjarenbegroting

Voor subsidieaanvragers die tegelijkertijd zowel voor onderdeel a als onderdeel b van artikel 1.4 subsidie aanvragen, geldt dat zij zowel voor onderdeel a, van artikel 1.4, als voor onderdeel b, van artikel 1.4, een activiteitenplan en meerjarenbegroting moeten overleggen óf het aan te vragen subsidiebedrag in onderdeel a, moeten afstemmen op het maximaal aan te vragen subsidiebedrag in onderdeel b, zijnde € 611.616. In verband met het feit dat Gedeputeerde Staten bij de wijze van verdeling van de subsidie hebben gekozen voor een tendersysteem is het namelijk niet meer mogelijk om na de sluiting van de tenderperiode nog iets te wijzigen of toe te voegen aan de aanvraag.

 

    

Tweede lid Aanvullende vereisten artikel 1.6, onder a

Onder a Bevordering talentontwikkeling

Bij dit vereiste letten Gedeputeerde Staten of en hoe de subsidie-aanvrager beleid voert ten aanzien van talentontwikkeling. Gekeken wordt of in de uitwerking in de activiteiten wordt bijgedragen aan vormgeving – waar mogelijk met andere partners samen – van een uitdagend aanbod voor talenten voor en naast het kunstvakonderwijs om zo bij te dragen aan een betere toeleiding naar de professionele kunsten.

Onder b Bevordering cultuureducatie

Bij dit vereiste letten Gedeputeerde Staten of en hoe de subsidie-aanvrager beleid voert ten aanzien van cultuureducatie. Gekeken wordt of en hoe in de uitwerking in de activiteiten wordt bijgedragen aan vormgeving – waar mogelijk met andere partners samen – aan het leren over en met kunst binnen- en buiten de school of scholen.

Onder c Cofinanciering rijk

Een subsidieaanvrager komt dus alleen voor subsidie op grond van artikel 1.6, onder a, in aanmerking als hij tevens in aanmerking denkt te komen voor subsidie door het rijk, voor een van de functies, genoemd in de artikelen 3.9, 3.20, 3.22, 3.24, 3.30, 3.31, 3.41 of 3.44 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit dient te blijken uit een afschrift van de subsidieaanvraag bij het rijk.

 

Derde lid Aanvullend vereiste artikel 1.6, onder b, cofinanciering andere overheid

Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1.4, onder b, geldt dat de subsidieaanvrager een aanvraag tot cofinanciering heeft ingediend bij een andere overheid. Dat moet blijken uit de begroting die hij overlegt. Met de zinsnede “andere overheid” bedoelen Gedeputeerde Staten, dat er dus ook een aanvraag tot cofinanciering bij een gemeente mag zijn gedaan.

 

 

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

Tweede lid Subsidie voor onderdeel a of onderdeel b, niet beide

Subsidieaanvragers kunnen tegelijkertijd zowel voor onderdeel a als onderdeel b van artikel 1.4 subsidie aanvragen. Indien de aanvraag na het doorlopen van de kwaliteitstender niet voor subsidie op grond van onderdeel a in aanmerking blijkt te komen is het daardoor mogelijk subsidie voor onderdeel b te krijgen. Een subsidieaanvrager krijgt echter slechts voor een van beide onderdelen subsidie. Vandaar dat het tweede lid bepaalt dat slecht de kosten van een van beide genoemde activiteiten subsidiabel zijn.

Derde lid Kosten ingehuurde deskundigen

Indien in het activiteitenplan is voorzien in het inhuren van externe deskundigen zijn de kosten van inhuur slechts subsidiabel tot een maximum van €145 per uur. Het inhuren van een duurdere deskundige is wel toegestaan, maar de meerkosten boven de € 145 per uur worden dan door Gedeputeerde Staten als niet subsidiabel beschouwd. De kosten voor de in te huren externe deskundige dienen op factuur aantoonbaar en aan derden verschuldigd te zijn en dienen direct voor de subsidiabele activiteit te worden gemaakt.

Vierde lid Uurtarief op basis van integrale kosten

De aanvrager van een exploitatiesubsidie dient ingevolge artikel 2, vierde lid en artikel 3, onder c van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 het uurtarief voor interne personeelsuren en arbeidsuren op basis van integrale kosten te berekenen en tevens een kostenverdeelstaat te overleggen. Hieraan wordt voldaan indien de subsidieaanvrager het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde format meerjarenbegroting volgt.

 

 

Artikel 1.8 Niet-subsidiabele kosten

Kosten ten behoeve van de exploitatie van horeca door de subsidieaanvrager zijn niet subsidiabel. Tevens wensen Gedeputeerde Staten geen dubbele kosten te vergoeden. Kosten die reeds op basis van deze of een andere provinciale regeling subsidiabel zijn worden dan ook niet vergoed. Op grond van artikel 11 van de Asv, is verrekenbare btw ook niet subsidiabel.

 

 

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

De periode waarin de subsidieaanvragen kunnen worden ingediend is van 3 december 2019 tot en met 30 januari 2020. Deze periode loopt vrijwel synchroon aan de openstelling van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

 

 

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Voor de subsidiabele activiteiten, genoemd in artikel 1.4, onderdeel a, onder 1 tot en met 10, zijn deelplafonds per functie ingesteld. Voor onderdeel b geldt een totaalplafond en maakt het niet uit voor welke functie de subsidieaanvrager subsidie aanvraagt.

 

 

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De subsidiehoogte bedraagt standaard 30 procent van de subsidiabele kosten. Indien subsidieaanvragers minder dan 30 procent van de subsidiabele kosten nodig hebben om hun begroting sluitend te krijgen, mogen zij uiteraard ook minder subsidie aanvragen. Zij kunnen dat in de subsidieaanvraag aangeven. Conform de Awb is de subsidieaanvraag leidend, dus Gedeputeerde Staten gaan altijd uit van het bedrag dat in de subsidieaanvraag is opgenomen.

Voor de verschillende functies in artikel 1.4, onder a, en de overige functies in artikel 1.4, onder b, zijn verder maximale subsidiebedragen per subsidieaanvrager opgenomen. Indien bij een activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder b, 30 procent van de subsidiabele kosten meer is dan € 611.161 ontvangt de subsidieaanvrager dus maximaal € 611.161. De genoemde bedragen hebben betrekking op de vierjarige subsidieperiode.

Voor subsidieaanvragers die tegelijkertijd zowel voor onderdeel a als onderdeel b van artikel 1.4 subsidie aanvragen, geldt dat zij zowel voor onderdeel a van artikel 1.4 als voor onderdeel b van artikel 1.4 een meerjarenbegroting moeten overleggen óf het aan te vragen subsidiebedrag in onderdeel a, moeten afstemmen op het maximaal aan te vragen subsidiebedrag in onderdeel b, zijnde € 611.161. In verband met het feit dat Gedeputeerde Staten bij de wijze van verdeling van de subsidie hebben gekozen voor een tendersysteem is het namelijk niet meer mogelijk om na de sluiting van de tenderperiode nog iets te wijzigen of toe te voegen aan de aanvraag.

 

 

Artikel 1.12 Verdeelcriteria tender

Eerste lid Tender

In dit artikel zijn de verdeelcriteria en een puntentoedeling vastgelegd, aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt. Gedeputeerde Staten hebben in deze regeling voor een tenderprocedure gekozen, omdat ze de kwaliteit van de aanvrager, de aanvraag en de uit te voeren activiteiten relevant vinden voor de realisering van de doelstelling van deze subsidieregeling. Bij een tendersysteem moeten aanvragen binnen een bepaalde periode worden ingediend. De bedragen van de subsidieaanvragen die binnen de tenderperiode zijn ingediend en voldoen aan alle vereisten worden vervolgens bij elkaar opgeteld. Indien het totaal van die subsidieaanvragen het subsidieplafond van de tenderperiode niet overschrijdt, komen alle subsidieaanvragen voor subsidie in aanmerking. Indien er echter meer aanvragen binnenkomen dan gehonoreerd kunnen worden en het beschikbare subsidieplafond wel wordt overschreden, vindt een onderlinge vergelijking van alle aanvragen op een aantal verdeelcriteria plaats.

Onder a tot en met d Algemeen

De vereisten uit artikel 1.6, onderdeel d, onder 1, 2, 3, 4 en onderdeel f, vormen in dit artikel de basis voor de verdelingscriteria. Daarbij geldt dezelfde inhoudelijke toelichting als reeds in artikel 1.6 is gegeven bij de desbetreffende vereisten, alleen worden in dit artikel op basis van de verdeelcriteria punten gegeven voor de mate waarin een subsidieaanvraag aan de criteria onder a tot en met d voldoet. In aanvulling op de vereisten in artikel 1.6, leggen Gedeputeerde Staten in dit artikel nog de volgende aanvullende accenten.

Onder b Hoge zakelijke kwaliteit

Bij onderdeel b letten Gedeputeerde Staten met name op de mate waarin de subsidieaanvrager in zijn activiteitenplan blijk geeft van omgevingsbewustzijn en hoe professioneel hij het ondernemerschap invult. Gedeputeerde Staten laten bij de hoge zakelijke kwaliteit ook meewegen de mate waarin het bestuur en toezicht op orde zijn conform de Governance Code Cultuur, de mate waarin de organisatie invulling geeft aan de Fair Practice Code inzake werkgeverschap en de mate waarin de Code Culturele Diversiteit wordt ingevuld en of er onderdelen zijn van de drie bovengenoemde codes die niet worden toegepast en om welke reden.

Onder c Publiekswerking of specifieke doelgroep

Bij onderdeel c is met name de mate waarin de activiteiten leiden tot binding met het bestaande publiek of de doelgroep en de mate waarin de subsidieaanvrager zich inspant voor duurzame opbouw en vernieuwing van publiek of doelgroep van belang.

Onder d Evenwichtige culturele infrastructuur

Bij onderdeel d laten Gedeputeerde Staten de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur, wat betreft spreiding en inhoud in Brabant en de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het bovenlokale, regionale of landelijke cultuuraanbod (dus hoe hoog het publieksbereik in de eigen vestigingsplaats, regio, landelijk of internationaal is) zwaar meewegen.

Tweede lid Gelijk puntenaantal

De subsidie wordt verdeeld in de volgorde van de kwaliteitsrangschikking, totdat het subsidieplafond wordt bereikt. Indien aanvragen op hetzelfde puntenaantal eindigen is de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur, wat betreft spreiding en inhoud in Brabant en bijdrage aan het bovenlokale, regionale of landelijke cultuuraanbod bepalend. Aanvragen met meer punten voor dit criterium, worden daarbij hoger gerangschikt dan aanvragen met minder punten voor dit criterium.

Derde lid Gelijk puntenaantal na toepassing tweede lid

Indien aanvragen na toepassing van het tweede lid alsnog op eenzelfde puntenaantal eindigen, krijgen de aanvragen die hoger scoren op de mate waarin de activiteiten een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben, wat betreft visie, oorspronkelijkheid, vakmanschap en zeggingskracht, een hogere ranking.

Negende lid Opeenvolgende aanvragen

Dit betekent dat indien een subsidieaanvraag niet meer volledig gehonoreerd kan worden, die subsidieaanvraag en alle daaropvolgende subsidieaanvragen worden afgewezen wegens het bereiken van het subsidieplafond, ook als daaropvolgende subsidieaanvragen wel nog binnen het subsidieplafond hadden gepast.

 

 

Artikel 1.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen alle aanvragen voor subsidie voor aan de Adviescommissie Brabantstad Cultuur. Deze adviescommissie wordt door gedeputeerde Staten ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet.

 

 

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onder d Voortgangsverslag

De hier bedoelde voortgang betreft ook melding van wijzigingen in het activiteitenplan.

Onder f Bijhouden administratie

In afwijking van de Asv dient de subsidieaanvrager ook voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en deze desgevraagd te overleggen aan Gedeputeerde Staten. Dit komt omdat deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV.

Onder g en h Egalisatiereserve

Het opbouwen van eigen vermogen is gezien de aard van de uit te voeren activiteiten toegestaan.

De strekking van deze verplichtingen is dat de egalisatiereserve opgebouwd uit provinciale middelen bij vaststelling van de subsidie in 2021 niet meer mag bedragen dan 10% van de verleende subsidie over het laatste boekjaar bij subsidie vanaf € 250.000 en dat de egalisatiereserve uit provinciale middelen bij vaststelling van de subsidie in 2021 ten hoogste € 25.000 van de verleende subsidie over het laatste boekjaar mag bedragen bij subsidies lager dan €250.000.

Om de hoogte van de egalisatiereserve opgebouwd uit provinciale middelen te kunnen beoordelen dient de subsidieaanvrager gedurende de looptijd van de activiteiten een administratie bij te houden waarin vermogens van provinciale en andere herkomst afzonderlijk verantwoord worden. Dit betekent dat de egalisatiereserve gesplitst is naar herkomst. In de jaarrekening moet dit tot uiting komen.

 

 

Meldingsplicht Asv

Naast de in artikel 1.14 opgenomen verplichtingen gelden er ook nog verplichtingen in de artikelen 16, 17 en 18 van de Asv. De belangrijkste verplichting daarvan is de meldingsplicht.

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17 van de Asv, verplicht te melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag vaststellen. Ook kan er ambtshalve een gewijzigde verleningsbeschikking worden vastgesteld, waarin nieuwe afspraken met de subsidieontvanger worden gemaakt. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

 

 

Artikel 1.15 Prestatieverantwoording

Algemeen

In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings- en vaststellingsarrangementen. In deze paragraaf is arrangement 1 (subsidies tot € 25.000) uitgesloten in de weigeringsgronden en zijn alleen arrangement 2 en 3 van toepassing.

 

 

Eerste lid Subsidies tot € 125.000 (arrangement 2)

Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag of vast percentage is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot het eerste arrangement (tot € 25.000) wordt in het tweede arrangement wel standaard verantwoording afgelegd en niet desgevraagd. De verantwoording geschiedt over de prestatie of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid. Gedeputeerde Staten kunnen steekproefsgewijs aanvullende informatie opvragen of ter plekke controleren of de prestatie is verricht.

Aangezien deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV, geldt in aanvulling op de Asv dat de subsidieaanvrager naast het activiteitenverslag tevens bewijsstukken dient te overleggen waaruit de daadwerkelijk gemaakte kosten blijken. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de AGVV.

 

 

Tweede lid Subsidies van € 125.000 en hoger (arrangement 3)

Ook in dit arrangement dient standaard verantwoording te worden afgelegd. De verantwoording geschiedt over de prestatie of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid. Gedeputeerde Staten kunnen steekproefsgewijs aanvullende informatie opvragen of ter plekke controleren of de prestatie is verricht.

Naast verantwoording over de prestatie moet de subsidieontvanger ook de gerealiseerde kosten verantwoorden. Naast een activiteitenverslag dient de subsidieaanvrager daarom aanvullend een jaarrekening en een controleverklaring te overleggen. Omdat de kosten van een controleverklaring hoog zijn en vooral bij kleine subsidies tot disproportionele lasten leiden, wordt een controleverklaring dus enkel bij subsidies van € 125.000 en hoger geëist. Bij exploitatie- en begrotingssubsidies dient de controleverklaring ook te zien op het al dan niet voldoen aan het bezoldigingsmaximum dat als weigeringsgrond in artikel 8, tweede lid, van de Asv, is opgenomen.

Aangezien deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV, geldt in aanvulling op de Asv dat de subsidieaanvrager naast het activiteitenverslag tevens bewijsstukken dient te overleggen waaruit de daadwerkelijk gemaakte kosten blijken. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de AGVV. De controleverklaring wordt daarbij ingevolge de AGVV als voldoende bewijsstuk aangemerkt. Overlegging van aanvullende bewijsstukken is derhalve niet nodig.

 

 

Artikel 1.16 Bevoorschotting en betaling

De betaling van het voorschot vindt plaats in vier gelijke jaarlijkse termijnen, met de eerste betaling op 29 januari 2021.

 

 

Artikel 1.17 Vaststelling subsidies

Eerste lid Subsidies tot € 125.00 (arrangement 2)

Aangezien deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV, dienen Gedeputeerde Staten in dit arrangement toch om bijkomende financiële verantwoording over de daadwerkelijke kosten te vragen. Om die reden hebben Gedeputeerde Staten in artikel 1.14, onder f, ook voor dit arrangement de verplichting opgelegd tot het bijhouden en desgevraagd overleggen van een administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.

Vaststelling vindt derhalve niet helemaal plaats conform artikel 13, tweede lid, en artikel 21 van de Asv, omdat ondanks de verlening van de subsidie op basis van een vast bedrag (of vast percentage) er toch op basis van de AGVV een vaststelling op basis van gerealiseerde kosten dient plaats te vinden.

 

 

Tweede lid Subsidies van € 125.000 en hoger (arrangement 3)

Het derde arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording. Voor dit arrangement is de verplichting tot het bijhouden van een administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten en deze desgevraagd te overleggen aan Gedeputeerde Staten, reeds een standaardverplichting in de Asv.

Omdat vaststelling van subsidies in dit arrangement altijd al op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten plaats vindt, hebben de vereisten van de AGVV geen invloed. Vaststelling vindt gewoon plaats conform artikel 22 van de Asv.

 

 

Artikel 1.18 Evaluatie

Het betreft hier niet een uitgebreide beleidsevaluatie, maar een kort verslag met kengetallen over de werking van de subsidieparagraaf in de praktijk.

 

  

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

 

de voorzitter 

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Naar boven