Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 14 januari 2019, tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in verband met Natuurnetwerk Nederland, Strandzonering en Kleinschalige ontwikkeling.

Provinciale Staten van Noord-Holland;

 

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 6 november 2018 met kenmerk 1076408-1141576.

 

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Besluiten:

Artikel I  

De Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 5c wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt het woord ‘woningen’ vervangen door: burgerwoningen

  • 2.

    Na het derde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied ter plaatse van een bestemmingsvlak, dat reeds voorziet in een stedelijke functie, naar een woonfunctie voor maximaal twee burgerwoningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de omzetting naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;

  • b.

    aan maximaal 2500 m² van het oorspronkelijke bestemmingsvlak dat voorzag in de stedelijke functie wordt de woonbestemming toegekend;

  • c.

    de bestaande bedrijfsbebouwing op de overige gronden wordt gesloopt en aan deze gronden wordt een bestemming toegekend zonder bouwmogelijkheden, en;

  • d.

    een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500 m² grondoppervlakte aan bestaande bedrijfsbebouwing op het bestemmingsvlak wordt gesloopt.

5. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

 

B

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden:

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder a, kan een bestemmingsplan voorzien in een functiewijziging van het agrarisch bouwperceel naar een woonfunctie voor maximaal twee burgerwoningen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de bedrijfswoning of het agrarisch bouwperceel is niet gelegen in glastuinbouw-concentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan;

  • b.

    de omzetting naar een woonfunctie beperkt de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet;

  • c.

    aan maximaal 2500 m² van het oorspronkelijke bestemmingsvlak dat voorzag in het agrarische bouwperceel wordt de woonbestemming toegekend;

  • d.

    de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing op de overige gronden van het agrarisch bouwperceel wordt gesloopt en aan deze gronden een bestemming wordt toegekend zonder bouwmogelijkheden;

  • e.

    een tweede burgerwoning is alleen mogelijk als meer dan 1.500m² grondoppervlakte aan bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, en;

  • f.

    een burgerwoning is uitsluitend mogelijk op het agrarische bouwperceel waar de agrarische bedrijfswoning staat.

     

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder e, kan een bestemmingsplan voorzien in een functiewijziging van een karakteristieke boerderij naar een woonfunctie waarbij de karakteristieke boerderij mag worden gesplitst in meerdere burgerwoningen, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

 

C

Artikel 19 komt te luiden:

 

  • 1.

    Een bestemmingsplan voor gebieden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan als natuurnetwerk Nederland of als natuurverbinding strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden.

     

  • 2.

    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden in acht worden genomen.

     

  • 3.

    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid maakt geen nieuwe activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

     

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid nieuwe activiteiten mogelijk maken, indien:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

       

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn, en;

       

    • c.

      de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

  • 5.

    Bij toepassing van het vierde lid voldoet het bestemmingsplan aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 en is een bestemmingsplan in overeenstemming met het gestelde in artikel 5a of artikel 5c.

     

  • 6.

    Voor zover het vierde lid, aanhef en onder c van toepassing is, is artikel 25, vierde lid, niet van toepassing.

     

  • 7.

    De wezenlijke kenmerken en waarden als bedoeld in dit artikel zijn neergelegd in bijlage 3, ‘Wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland en natuurverbinding provincie Noord-Holland bij de verordening’.

     

  • 8.

    Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van het natuurnetwerk Nederland en de natuurverbindingen, als aangegeven op kaart 4 en de digitale verbeelding ervan, wijzigen:

    • a.

      ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk Nederland, voor zover:

       

      • 1°.

        de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden behouden; en

         

      • 2°.

        de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of

    • b.

      ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:

      • 1°.

        de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van het natuurnetwerk Nederland beperkt is;

         

      • 2°.

        de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, of een vergroting van de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland; en

         

      • 3°.

        de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; of

    • c.

      ten behoeve van de toepassing van het vierde lid.

  • 9.

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het vierde lid, aanhef en onder c, plaatsheeft, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten.

D

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

 

In het vijfde lid wordt na onderdeel e een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

 

f. ontwikkelingen die op grond van artikel 5c en 17 zijn toegestaan.

 

E

Artikel 31 komt te luiden:

 

  • 1.

    Een bestemmingsplan voorziet niet in bebouwing in de op kaart 8 en op de digitale verbeelding ervan als natuurstrand aangeduide gebieden.

  • 2.

    Een bestemmingsplan voorziet alleen in seizoensgebonden bouwwerken in de periode van 1 februari tot 1 november in de op kaart 8 en op de digitale verbeelding ervan als seizoenstrand aangeduide gebieden.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van Provinciale Staten, de begrenzing van een natuur- of seizoenstrand op kaart 8 en de digitale verbeelding ervan wijzigen.

F

Artikel 46a wordt als volgt gewijzigd:

 

In het eerste en tweede lid wordt “1 mei 2018” vervangen door: 1 februari 2019.

Artikel II  

In bijlage 2 wordt kaart 8: Blauwe ruimte en de digitale verbeelding ervan vervangen door bijgaande kaart 8: Blauwe ruimte.

Artikel III  

Na bijlage 2 wordt een nieuwe bijlage toegevoegd, luidende:

 

Bijlage 3 Wezenlijke Kenmerken en Waarden Natuurnetwerk Nederland provincie Noord-Holland.

Artikel IV  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciale blad waarin het wordt geplaatst.

 

Provinciale Staten van Noord-Holland

, voorzitter (A. van Dijk)

, griffier.

Bijlage 2:  

Kaart 8 (Blauwe ruimte) wordt op elektronische wijze op www.ruimtelijkeplannen.nl en onze viewer bekendgemaakt.

Bijlage 3:  

De Wezenlijke Kenmerken en Waarden Natuurnetwerk Nederland worden op elektronische wijze op www.ruimtelijkeplannen.nl en onze viewer bekendgemaakt.

 

 

 

 

Toelichting

Algemene toelichting

 

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie inspeelt op de ruimtelijke vraagstukken door mee te veranderen waar nodig en door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Deze visie is verder uitgewerkt langs drie provinciale hoofdbelangen: klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In de PRV heeft de provincie regels gesteld om deze belangen juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De PRV is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten.

 

De PRV is geen statisch document. Beleid van Rijk en provincie kan veranderen om in te kunnen spelen op ontwikkelingen met ruimtelijke impact. Met het wijzigende beleid moet de PRV mee veranderen. De meest recente wijziging van de PRV is door PS op 23 april 2018 vastgesteld en is op 1 mei 2018 in werking getreden.

 

Nieuwe wijzigingen zijn wenselijk en noodzakelijk, om de PRV actueel, correct en eenduidig te houden.

In oktober 2017 hebben gedeputeerde staten besloten de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in een aparte ronde te gaan wijzigen in verband met het project NNN/recreatieschappen in balans.

Aan deze ronde is toegevoegd een wijziging van artikel 31 (strandzonering), in lijn met de afspraken die zijn gemaakt in het Toekomstperspectief Kust 2040 en de Strandzonering 2025, vastgesteld in PS van 26 maart 2018.

Daarnaast wordt een aanpassing van de artikelen 5c (kleinschalige ontwikkeling) en 17 (voormalige agrarische bouwpercelen) voorgesteld. Dit om meer ruimte te bieden voor het transformeren van bedrijfslocaties in het landelijk gebied naar (maximaal twee) woningen.

Deze wijziging van de PRV betreft de laatste wijzigingsronde voorafgaand aan het vaststellen van de eerste tranche van de integrale Omgevingsverordening, waarin het beleid uit de Omgevingsvisie wordt verankerd. De voorliggende wijzigingen zijn opgesteld volgens de uitgangspunten die we straks ook voor de Omgevingsverordening willen hanteren.

 

Relatie met Omgevingsvisie en –verordening

 

De Omgevingswet integreert een groot deel van de wetgeving op het gebied van ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de kerninstrumenten van de Omgevingswet is de Omgevingsvisie. De huidige wettelijk verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen en gaan op in één integrale omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving met onderliggende programma’s. Op dit moment wordt gewerkt aan de totstandkoming van de provinciale Omgevingsvisie . De planning is gericht op vaststelling van de Omgevingsvisie door PS in november 2018. De Omgevingsverordening, die de komende tijd in samenhang met de Omgevingsvisie en in samenspraak met onze partners wordt opgesteld, zorgt waar nodig voor juridische doorwerking van de visie. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, die onlangs is uitgesteld, worden na vaststelling van de Omgevingsvisie voorstellen gedaan aan Provinciale Staten met betrekking tot de overgangsperiode tot aan de invoering van de Omgevingswet. Uitgangspunt daarbij is toewerken naar een eerste integrale Omgevingsverordening, gebaseerd op de huidige wetgeving, die na vaststelling van de Omgevingsvisie in procedure zal worden gebracht.

 

Vooruitlopend op bovenstaande transitie richting Omgevingsverordening vinden GS het belangrijk dat de PRV actueel en kloppend is. Daarom wordt de PRV nog gewijzigd, ook al wordt er tegelijkertijd gewerkt aan de Omgevingsvisie en –verordening. In de Startnotitie Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is wel vastgelegd dat de actualisering van de PRV zich beperkt tot de hoogst noodzakelijke aanpassingen die niet kunnen wachten tot de omgevingsvisie. Onderwerpen en inzichten die niet noodzakelijkerwijs in deze actualisering meegenomen hoeven te worden, krijgen een plek in het proces naar de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 5c Kleinschalige ontwikkeling

Dit artikel regelt verstedelijking die zodanig beperkt van omvang is dat deze niet Ladderplichtig is. De gedachte achter artikel 5c is dat voor een kleinschalige ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld enkele woningen, altijd ruimte is te vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Aan dit artikel 5c wordt een nieuw vierde en vijfde lid toegevoegd. Het vierde lid leidt tot een verruiming van de mogelijkheden tot transformatie van bestaande bouwpercelen met een stedelijke functie in het landelijk gebied. Lid 5 is toegevoegd omdat ook bij artikel 17 is gesteld dat artikel 15 van overeenkomstige toepassing is.

 

Lid 4

In het landelijk gebied zijn er, naast agrarische bouwpercelen, ook percelen met een bestemming voor een stedelijke functie, zoals voor wonen, bedrijven, horeca, maatschappelijke doeleinden e.d. Als een bedrijf in het landelijk gebied verhuist naar een bedrijventerrein of stopt, dan is het vanwege lid 1 niet mogelijk om de (bedrijfs)bestemming van het perceel om te zetten naar een woonfunctie. Het aantal woningen mag immers niet toenemen. Transformatie kan echter wel wenselijk zijn, bijvoorbeeld vanwege ruimtelijke kwaliteit of om milieutechnische redenen.

Met lid 4 wordt transformatie naar een woonfunctie toch mogelijk gemaakt onder voorwaarde van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van bestaande (bedrijfs-) bebouwing, en het verkleinen van het bestemmingsvlak met de stedelijke functie.

De woonfunctie betreft het bestemmingsvlak waarbinnen de burgerwoning met tuin en erf wordt gesitueerd.. Het is aan de gemeente om te bepalen welk percentage van het bestemmingsvlak bebouwd mag worden. Het perceel met de woonfunctie is maximaal 2500 m² en betreft zowel de situatie met één burgerwoning als de situatie met twee burgerwoningen.

In het landelijk gebied is de tuin of het erf bij een burgerwoning vaak veel groter dan in het stedelijk gebied. Om die reden is een maximale omvang van 2500 m² voor de woonfunctie aangehouden. De grootte van de woning hangt af van de specifieke situatie en de beoogde ruimtelijke kwaliteit. Het is aan de gemeente om, binnen het maximum van 2500 m2, te bepalen hoe groot het perceel met de woonfunctie in een specifieke situatie zal worden.

De (bedrijfs)woning en bijbehorende bouwwerken kunnen blijven staan, mits ze binnen de bestemming ‘wonen-bebouwd’ vallen, dus niet op gronden met de bestemming en aanduiding ‘onbebouwd’. Om diverse redenen kan een andere situering van woonbebouwing op de kavel gewenst zijn. Het is aan de gemeente om de sloop van de bestaande (bedrijfs)bebouwing en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

De mogelijkheid van transformatie naar een woonfunctie met maximaal twee burgerwoningen, onder voorwaarde van sloop van bestaande (bedijfs)bebouwing, is ook opgenomen bij artikel 17 lid 2 om gestopte agrariërs dezelfde mogelijkheden te bieden en sloop van leegstaande stallen te bevorderen.

 

Lid 5

Deze bepaling is overgenomen van artikel 17 lid 4, om artikel 5c en artikel 17 zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen.

 

Artikel 17 Voormalige agrarische bouwpercelen

Dit artikel ziet op functiewijzigingen op een voormalig agrarisch bouwperceel, dus na bedrijfsbeëindiging.

Lid 2 biedt de mogelijkheid om onder voorwaarde van sloop van de bestaande agrarische (bedijfs)bebouwing (stallen en/of bedrijfswoning) één of maximaal twee burgerwoningen te realiseren. Het voormalige agrarische bouwperceel mag worden omgezet naar een woonfunctie van maximaal 2500 m2 en betreft zowel de situatie met één burgerwoning als de situatie met twee burgerwoningen. De woonfunctie betreft het bestemmingsvlak waarbinnen de burgerwoning met tuin en erf wordt gesitueerd. De grootte van de woning hangt af van de specifieke situatie en de beoogde ruimtelijke kwaliteit. Het is aan de gemeente om te bepalen welk percentage van bestemmingsvlak mag worden bebouwd. Het overige deel van het agrarische bouwperceel dient een bestemming te krijgen zonder bouwmogelijkheden. Afhankelijk van de omvang van te slopen bestaande agrarische bedrijfsbebouwing kunnen er twee burgerwoningen worden gerealiseerd, indien meer dan 1.500 m2 aan bestaande (bedrijfs)bebouwing wordt gesloopt. Omdat er agrarische bedrijven zijn die ook stallen elders hebben staan, regelt lid 4 f dat een burgerwoning alleen op de locatie kan worden gerealiseerd op de locatie met de agrarische bedrijfswoning.

Het is aan de gemeente om de sloop van de bestaande (bedrijfs)bebouwing en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te borgen. .

 

Artikel 19 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen

Dit artikel heeft als doel de bescherming van de natuurwaarden – de zogeheten wezenlijke kenmerken en waarden – van het natuurnetwerk Nederland (NNN) en natuurverbindingen in de provincie Noord-Holland. Met het artikel wordt invulling gegeven aan de verplichting uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) om bij provinciale verordening regels te stellen aan gemeentelijke bestemmingsplannen ter bescherming van het NNN.

De natuurwaarden van het NNN worden in het Barro aangeduid met de term wezenlijke kenmerken en waarden. In artikel 19 en in deze toelichting wordt bij deze terminologie aangesloten.

 

De wijziging van 1 januari 2019

In de in deze ontwerpwijziging voorgestelde tekst wordt nauwer dan voorheen aangesloten bij het Barro. Gemeenten wordt niet langer opgedragen om in hun bestemmingsplannen de bestemming ‘natuur’ op te nemen. In plaats van die verplichte bestemming is nu in aansluiting op het Barro opgenomen dat een bestemmingsplan regels moet stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-gebieden. Op die manier wordt voor gemeenten meer maatwerk mogelijk, zolang de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende gebied niet significant worden aangetast.

 

Daarnaast worden de wezenlijke kenmerken en waarden als bijlage verankerd in de PRV. Voorheen waren zij opgenomen in het Natuurbeheerplan.

 

Toelichting per artikellid

Lid 1

Het eerste lid bepaalt als uitgangspunt dat bestemmingsplannen die van toepassing zijn op het NNN moeten strekken tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden die tot het NNN behoren.

 

Lid 2

In het tweede lid wordt hieraan voor gemeenten de verplichting gekoppeld om in het bestemmingsplan regels te stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden – die zijn opgenomen in een bijlage bij de verordening – in acht worden genomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 2.10.3 van het Barro.

 

Leden 3 en 4

Met het derde en vierde lid wordt invulling gegeven aan artikel 2.10.4 van het Barro. Tezamen vormen zij de weerslag van het ‘nee, tenzij-beginsel’.

Het derde lid bevat het beschermingsregime dat in een bestemmingsplan moet worden opgenomen. Een bestemmingsplan mag geen nieuwe activiteiten mogelijk maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.

Toelichting Amendement Wijziging Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) met betrekking tot natuurnetwerk Nederland, e.a. (VD-03): oppervlakte NNN (A8/14-01-2018):

“De tekst ‘significante vermindering’ leidt tot onduidelijkheid en biedt de mogelijkheid dat het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland per saldo kleiner wordt. Het beleid van de provincie is er juist op gericht om de natuur te beschermen en kwantitatief en kwalitatief te versterken. Daartoe dienen de beschrijving van de WKW en het voorschrift dat bij nieuwe ontwikkelingen de oppervlakte van het NNN tenminste gelijk blijft”.

Het begrip ‘significante aantasting’ is afkomstig uit het Barro. Wat een significante aantasting is, kan niet op voorhand worden gezegd. Dat hangt af van de aard van de beoogde activiteit, van de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende gebied en van de grootte en de draagkracht van het gebied. In een klein gebied met hoge waarden kan een kleine aantasting al significant zijn. In een groot gebied met lagere waarden zal dit minder snel het geval zijn.

Volgens de toelichting bij het Barro kunnen bijvoorbeeld de volgende ruimtelijke initiatieven significante gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied:

  • aanleg van nieuwe en uitbreiding van bestaande woningbouw, bedrijven en andere opstallen;

  • (uitbreiding van agrarische bedrijven is in sommige gevallen wel mogelijk indien dat noodzakelijk is voor de natuurbeheerfunctie van het bedrijf);

  • aanleg van nieuwe infrastructuur of uitbreiding van bestaande infrastructuur;

  • vestiging van nieuwe en uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en glastuinbouwbedrijven;

  • nieuwe voorzieningen voor en omvangrijke uitbreiding van permanente verblijfsrecreatie (waaronder bungalowparken), ‘leisurecentra’ en attractieparken;

  • ontgrondingen ten behoeven van oppervlaktedelfstofwinning;

  • aanleg en bouw van afvalstort;

  • bouw of uitbreiding van drijvende objecten;

  • opstelling van windturbines.

De verordening respecteert wat in geldende bestemmingsplannen is toegestaan (eerbiedigende werking). In het derde lid is namelijk bepaald dat een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten met significante nadelige gevolgen mogelijk maakt. Bestaande activiteiten zijn dus wel toegestaan. Of sprake is van bestaande activiteiten moet worden bepaald aan de hand van artikel 1 van de PRV waarin is geregeld wat onder “bestaande functies en bebouwing” moet worden begrepen. Hieronder vallen ook bestaande activiteiten.

Artikel 19 is hierdoor alleen van toepassing op nieuwe activiteiten die nog niet in bestemmingsplannen zijn toegestaan. Dit betekent dat de ontwikkelmogelijkheden van een agrarisch bedrijf, een recreatiewoning en een niet-agrarisch bedrijf die zijn opgenomen in een geldend bestemmingsplan, in stand blijven.

Met “per saldo” in het derde lid is geregeld dat combinaties van activiteiten die op gebiedsniveau niet leiden tot een significante aantasting van het natuurnetwerk Nederland wel kunnen worden toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat een bestemmingsplan een combinatie van activiteiten, die per saldo niet leiden tot een significante aantasting van het natuurnetwerk Nederland, mogelijk kan maken. Dit veronderstelt wel dat de betrokken activiteiten in samenhang op hun effecten moeten worden beoordeeld. Gaat het om activiteiten die vallen binnen de reikwijdte van verschillende bestemmingsplannen dan is van belang dat de effectbeoordeling in gezamenlijkheid zal plaatsvinden. Dit kan bijvoorbeeld in het kader van een integrale gebiedsvisie.

Het vierde lid bevat de uitzondering op het verbod van het derde lid. Onder de cumulatieve voorwaarden die in het vierde lid zijn opgenomen, mag een bestemmingsplan wel nieuwe activiteiten mogelijk maken die per saldo leiden tot een significante aantasting van het NNN. Deze voorwaarden zijn:

  • a.

    er is sprake van een groot openbaar belang;

  • b.

    er zijn geen reële alternatieven, en;

  • c.

    de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten worden gelijkwaardig gecompenseerd.

Volgens de toelichting bij het Barro kan bij openbare belangen als bedoeld onder a in elk geval worden gedacht aan: veiligheid, hoofdinfrastructuur, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of van installaties voor de opsporing, winning, opslag of het transport van olie en gas.

Uiteraard moet wel telkens worden beoordeeld in hoeverre sprake is van een groot openbaar belang. Korte termijn belangen kwalificeren niet als een groot openbaar belang, aldus nog steeds de toelichting bij het Barro.

De voorwaarden genoemd onder b en c worden ook in de toelichting bij het Barro toegelicht (zie Stb 2012, 388, p. 28). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

 

Lid 5

In het vijfde lid wordt verzekerd dat bij toepassing van het vierde lid, waarbij een significante aantasting mogelijk wordt gemaakt, het bestemmingsplan voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 en in overeenstemming is met het gestelde in artikel 5a of artikel 5c.

 

Lid 6

In het zesde lid wordt de ‘dubbele compensatieplicht’ uitgesloten. In een aantal gebieden valt de NNN-begrenzing samen met de aanwijzing als weidevogelleefgebied. Zowel NNN als weidevogelleefgebied kennen een eigen planologisch beschermingsregime, dat is geregeld in respectievelijk de artikelen 19 en 25 van deze verordening. Een cumulatie van de compensatieplicht die uit beide beschermingsregimes voortvloeit, achten PS onwenselijk. De compensatieplicht van artikel 19 is gelijk aan of zwaarder dan die van artikel 25. Bij cumulatie geldt alleen de compensatieplicht uit artikel 19.

 

Lid 7

De wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN-gebieden zijn neergelegd in bijlage 3 (Wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland provincie Noord-Holland) bij de verordening en zijn daarmee door PS vastgesteld. Deze wezenlijke kenmerken en waarden moeten in acht worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen voor NNN-gebieden. In bijlage 3 wordt een nadere toelichting gegeven op het begrip wezenlijke kenmerken en waarden.

 

Lid 8

Het achtste lid bevat bepalingen ten aanzien van de mogelijkheden die gedeputeerde staten hebben om de begrenzing van het NNN te wijzigen. Bij deze mogelijkheden is woordelijk aangesloten bij artikel 2.10.5 van het Barro. Er wordt onderscheid gemaakt tussen herbegrenzing om ecologische redenen (onder a), herbegrenzing ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling (onder b) en herbegrenzing ten behoeve van de compensatie op grond van het vierde lid (onder c). Herbegrenzing op ecologische gronden dient bij te dragen aan verhoging van de wezenlijke kenmerken en waarden of de abiotische randvoorwaarden of potenties daarvoor of het robuuster maken van het netwerk (opheffen versnipperde gebieden, aanleg stapstenen tussen gebieden) en aan de realisatiekans (draagvlak).

 

Lid 9

In het negende lid is geregeld dat gedeputeerde staten nadere regels kunnen stellen ten aanzien van de compensatie als bedoeld in het vierde lid. Deze nadere regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Natuurcompensatie Noord-Holland.

 

 

Artikel 24 Bufferzones

 

Lid 5

Bij toepassing van deze wijziging van artikel 5c en 17 komt er minder bebouwing terug voor de te slopen (bedrijfs)bebouwing. Dit zorgt per saldo voor minder bebouwing in de bufferzone.

 

Artikel 31 Strandzonering

Met de vaststelling van de Strandzonering 2025 (PS 26 maart 2018) is het beleid voor het strand

geactualiseerd. De actualisatie ziet op borging van een goede balans tussen natuur en recreatieve bebouwing. Enerzijds wil de provincie in het kustgebied natuur en landschap beschermen en rust, stilte en leegte behouden. Anderzijds wil de provincie ruimte geven aan intensieve recreatie en voorzieningen op het strand. Hiertoe zijn in de Strandzonering 2025 drie typen stranden opgenomen, te weten recreatiestrand, seizoenstrand en natuurstrand. Voor elk strand geldt ander beleid.

 

Artikel 31 is de juridische verankering van dit nieuwe beleid.

 

Er is met dit artikel voorgesorteerd op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit betekent dat het artikel is opgesteld in de geest van de Omgevingswet: eenvoudiger, ruimte voor

maatwerk, decentraal tenzij. Ook is de wijziging in lijn met de Koers NH2050 (Provinciale Staten

december 2017), waarin de sturingsfilosofie ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’ is opgenomen. Het gaat uit van het in elkaars verlengde werken als overheden en zodoende het terughoudend zijn in het stellen van (nieuwe) regels.

 

De sturingsfilosofie en de Omgevingswet indachtig regelt artikel 31 alleen het strikt noodzakelijke, namelijk een borging van een goede balans tussen natuur en recreatieve stranden. Voor de natuurstranden betekent dit 12 maanden per jaar gegarandeerde openheid. Daarom is in lid 1 van artikel 31 een algeheel bouwverbod voor de natuurstranden opgenomen.

 

Op de seizoenstranden is seizoenbebouwing mogelijk, maar met het oog op de borging van de rust en de beleving van openheid van het Noord-Hollandse strand blijven deze seizoenstranden minimaal drie maanden (van 1 november tot 1 februari) onbebouwd. De natuurwaarden, de openheid van het strand (belevingswaarde landschap) en het economisch gebruik liggen hier immers in elkaars verlengde. Ze versterken elkaar, maar voor de balans dient de openheid wel geborgd te worden. Daarin voorziet lid 2 van artikel 31. Met de in dit artikellid opgenomen periode waarin seizoensgebonden bebouwing is toegestaan, respecteren we bestaande rechten op het gehele Noord-Hollandse strand. Een en ander zoals afgesproken in het Toekomstperspectief Kust 2040 en Strandzonering 2025. Daarbij wordt aangesloten bij de ruimste periode die de betrokken waterbeheerders hanteren indien er in het kader van de waterveiligheid een watervergunning vereist is voor de seizoenbebouwing. Met deze watervergunning wordt overigens de waterveiligheid geborgd en niet de openheid buiten het seizoen. De openheid van de seizoenstranden borgen we via artikel 31 lid 2. Gemeenten kunnen de periode die de betrokken waterbeheerders hanteren voor seizoenbebouwing verkorten. Er is dan minder lang seizoenbebouwing op het strand toegestaan. Het seizoensgebonden bebouwing wordt nader omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Voor recreatiestranden zijn geen regels gesteld. De recreatiestranden in de nieuwe strandzonering zijn locaties die in het voorheen geldende artikel 31 PRV waren aangewezen voor jaarrondexploitatie. Tot op heden was er op basis van goed vertrouwen geen provinciale

bemoeienis met de transformatie van seizoen- naar jaarrondpaviljoens in de daarvoor aangewezen zones. Het in standhouden van karakteristieke kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust is immers een tussen betrokken overheden gedeeld belang zoals ook blijkt uit het op 22 februari 2018 getekende convenant Noord-Hollandse Kust.

 

In lid 3 is een wijzigingsbevoegdheid voor GS opgenomen. Door omstandigheden, bijvoorbeeld vanuit waterveiligheid, kan het voorkomen dat de strandzonering moet worden aangepast. Gedeputeerde Staten zijn in zulke gevallen bevoegd om een aanpassing aan of optimalisatie van de zonering aan te brengen, na het horen van de desbetreffende Statencommissie.

 

Artikel 46a Overgangsrecht

Dit artikel regelt dat voor lopende plan- en projectprocedures de verordening zoals deze luidde voor 1 februari 2019 van toepassing blijft. Deze wijziging van de verordening treedt namelijk op deze datum in werking. Door de uitgestelde inwerkingtreding en deze regeling voor lopende procedures wordt gemeenten en initiatiefnemers tijd geboden om zich voor te bereiden op de nieuwe regels.

Naar boven