Opdracht ex. artikel 3.18 van de Wet natuurbescherming voor de bestrijding van bepaalde invasieve exoten en verwilderde dieren Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

 

Gelet op de artikelen 3.18 en 3.25, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 2 maart 2004, gewijzigd op 1 januari 2010, 23 mei 2012 en 11 december 2015, een aanwijzing op basis van artikel 67 van de Flora- en faunawet hebben vastgesteld waarbij jachtaktehouders, op alle gronden waarop zij rechthebbende zijn, de stand van bepaalde invasieve exoten en verwilderde dieren kunnen beperken;

 

Overwegende dat op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking is getreden en dat per 22 februari 2018 artikel 3.30a in de Regeling natuurbescherming is ingevoegd, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een aantal maatregelen, voortvloeiende uit de EU Verordening Nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, met ingang van 1 januari 2018 bij de provincie is neergelegd;

 

Overwegende dat binnen de provincie Noord-Brabant een nulstandsbeleid geldt voor de soorten wild zwijn, edelhert en damhert en dat binnen Noord-Brabant in toenemende mate een aantal niet op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten worden waargenomen die ongewenst zijn in het natuurlijk milieu, schade toebrengen aan economische waarden, gevaar kunnen opleveren voor openbare veiligheid, volksgezondheid en schadelijk zijn voor beschermde inheemse flora en fauna;

 

Overwegende dat er, in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, visgronden, wateren en andere vormen van eigendom, ter bescherming van wilde flora en fauna, ter instandhouding van natuurlijke habitats en andere dwingende redenen van openbaar belang en het algemeen belang, aanleiding bestaat voor de bestrijding of het beperken van de aantallen van bepaalde invasieve exoten en verwilderde dieren een nieuwe opdracht te geven;

 

 

Besluiten:

 

  • I.

    Aan houders van een geldige jachtakte, op gronden waarop zij rechthebbende zijn, opdracht te verstrekken tot beperking van de stand van de volgende soorten:

    • a.

      muntjak;

    • b.

      muskusrat

    • c.

      nijlgans;

    • d.

      rosse stekelstaart;

    • e.

      wasbeer

    • f.

      wasbeerhond;

    • g.

      wild zwijn;

    • h.

      ontsnapt/verwilderd damhert;

    • i.

      ontsnapt/verwilderd edelhert;

    • j.

      verwilderde Amerikaanse nerts;

    • k.

      verwilderde duif;

    • l.

      verwilderde/hybride boerengans;

    • m.

      ontsnapt/verwilderde moeflon;

    • n.

      ontsnapt/verwilderd hangbuikzwijn.

 

  • II.

    Voor de beperking van de stand van de onder I genoemde soorten, de volgende middelen aan te wijzen:

    • a.

      Invasieve exoten (unielijstsoorten)

      muskusrat, muntjak, wasbeer en wasbeerhond

      • i.

        geweer;

      • ii.

        honden (niet zijnde lange honden);

      • iii.

        kastvallen of vangkooien.

    • nijlgans, rosse stekelstaart

      • i.

        geweer;

      • ii.

        honden (niet zijnde lange honden).

    • b.

      Verwilderde – niet beschermde – diersoorten

      verwilderde Amerikaanse nerts, verwilderde moeflon en hangbuikzwijn

      • i.

        geweer;

      • ii.

        honden (niet zijnde lange honden);

      • ii.

        kastvallen of vangkooien.

    • verwilderde duif, verwilderde/hybride boerengans,

      • i.

        geweer;

      • ii.

        honden (niet zijnde lange honden);

      • iii.

        kastvallen of vangkooien;

      • iv.

        haviken, slechtvalken en woestijnbuizerds.

    • c.

      soorten waarvoor 0-standsbeleid geldt

      wild zwijn, edelhert en damhert

      • i.

        geweer;

      • ii.

        honden (niet zijnde lange honden).

 

  • III.

    Dat het ter uitvoering van deze opdracht is toegestaan om:

    • a.

      het geweer te gebruiken van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang alsmede ook op zondagen, de nieuwjaarsdag, de tweede paasdag, de tweede, de eerste en tweede kerstdag, en de hemelvaartsdag;

    • b.

      het geweer te voorzien van een geluiddemper;

    • c.

      enkel voor de soorten wasbeer, wasbeerhond, wild zwijn en hangbuikzwijn; het geweer het gehele etmaal te gebruiken;

    • d.

      voor de soorten wasbeer, wasbeerhond, wild zwijn en hangbuikzwijn het geweer te voorzien van:

      • i.

        een kunstmatige lichtbron;

      • ii.

        een voorziening om de prooi te verlichten;

      • iii.

        een vizier met beeldomzetter;

      • iv.

        een elektronische beeldversterker of

      • v.

        enig ander instrument om in de nacht te schieten.

    • e.

      gebruik te maken van de volgende lokmiddelen:

      • i.

        een akoestisch of elektronisch middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt;

      • ii.

        lokvoer, voor zover dit niet vergiftigd of verdovend is;

    • f.

      voor de vogelsoorten nijlgans, rosse stekelstaart, verwilderde duif en verwilderde/hybride boerengans ook gebruik te maken van -niet levende- lokvogels.

 

  • IV.

    Dat het voor de personen, bedoeld onder I, toegestaan is zich buiten gebouwen te bevinden met de onder II genoemde vang- en dodingsmiddelen.

 

  • V.

    Dat deze opdracht bij bijzondere weersomstandigheden kan worden opgeschort.

 

  • VI.

    Aan dit besluit nadere voorschriften te verbinden als opgenomen in bijlage 1.

 

  • VII.

    Het aanwijzingsbesluit ex art 67 Flora en Faunawet van 2 maart 2004 Provinciaal Blad nr 38/04, alsmede het wijzigingsbesluit van 1 januari 2010, Provinciaal Blad nr. 219/09), het wijzigingsbesluit van 23 mei 2012, Provinciaal Blad 149/12 alsmede het wijzigingsbesluit van 11 december 2015 Provinciaal Blad, nr. 153/15 in te trekken.

 

  • VIII.

    Dat dit besluit in werking treedt op de dag na publicatie in het provinciaal blad.

’s-Hertogenbosch, 11 juni 2019

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter,

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Bezwaar

Bezwaren tegen dit besluit kunnen binnen zes weken na de bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:

Het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Secretariaat van de hoor- en adviescommissie

Postbus 90151

5200 MC te ‘S HERTOGENBOSCH

Wij vragen u om op de linkerbovenhoek van de envelop het woord "bezwaarschrift" te vermelden.

Het bezwaarschrift moet zijn voorzien van een handtekening, naam en adres van de indiener, de dagtekening en ons kenmerk van het besluit. Ook dient u een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is en de gronden van het bezwaar hierin op te nemen.

Daarnaast vragen wij u vriendelijk om een kopie van dit besluit bij te voegen. Kunt u ons ook uw telefoonnummer geven? De provincie kan dan, mocht dit nodig zijn, u bellen om samen de beste aanpak van behandeling van uw bezwaarschrift te bespreken.

Meer informatie over de behandeling van bezwaarschriften vindt u op www.brabant.nl/bezwaar.

U kunt het secretariaat van de Hoor- en adviescommissie bereiken via telefoonnummer (073) 680 83 04, faxnummer (073) 680 76 80 en e mailadres bezwaar@brabant.nl.

Voorlopige voorziening

Bovenstaand besluit treedt in werking, ook al wordt een bezwaarschrift ingediend. Het is daarom mogelijk om gelijktijdig met of na het indienen van een bezwaarschrift een zogenaamde “voorlopige voorziening” te vragen bij: de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, sector Bestuursrecht, Postbus 70584, 5201 CZ 's Hertogenbosch.

Een voorlopige voorziening is in feite het nemen van een tijdelijke maatregel, bijvoorbeeld het schorsen van het besluit gedurende de tijd die nodig is om de bezwaren te behandelen en daarop een besluit te nemen. Voorwaarde om zo’n voorlopige voorziening te vragen is, dat er sprake is van spoedeisend belang.

Voor het vragen van een voorlopige voorziening is griffierecht verschuldigd.

Bijlage 1: Aanvullende voorschriften

 

  • 1.

    Algemene voorschriften

  • 1.1

    Deze opdracht mag alleen worden gebruikt door houders van een geldige jachtakte. Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze opdracht dient deze persoon de jachtakte, een geldig legitimatiebewijs, alsmede een afschrift van deze opdracht bij zich te hebben en op eerste vordering aan de daartoe bevoegde ambtenaren ter inzage worden gegeven;

 

  • 1.2

    Voor zover van toepassing dient de gebruiker van deze opdracht in het bezit te zijn van de schriftelijke machtiging van de grondgebruiker (grondgebruikersverklaring) waaruit blijkt dat hij/zij toestemming heeft om op diens gronden schadebestrijding en/of beperking van de stand van genoemde diersoorten uit te voeren, waaronder ook wordt verstaan het plaatsen van vangmiddelen.

 

  • 1.3

    Gebruiker van deze opdracht dient binnen 24 uur na het doden van één of meer van genoemde diersoorten deze te melden in het FaunaRegistratieSysteem (FRS) onder correcte vermelding van diersoort, aantal, moment van doden alsmede de locatie.

 

  • 1.4

    Indien, ter uitvoering van deze opdracht het gebruik van het geweer wordt beoogd in de periode tussen een uur na zonsondergang tot een uur voor zonsopgang, als bedoeld in artikel III onder c. en d., meldt de betreffende jachtaktehouder/uitvoerder de voorgenomen actie vooraf aan de meldkamer van de Politie: 0900-8844.

 

  • 1.5

    Een rapportage over het gebruik van deze opdracht dient te worden opgenomen in het jaarverslag van de Faunabeheereenheid Noord-Brabant, welke jaarlijks, uiterlijk eind juni, aan Gedeputeerde Staten dient te worden toegezonden.

 

  • 1.6

    Gedeputeerde Staten kunnen het gebruik van deze opdracht, waaronder met name verstaan de handelingen voor het vangen of doden en/of het gebruik van vangmiddelen opschorten indien bijzondere weersomstandigheden hiertoe aanleiding geven.

 

  • 2.

    Specifieke voorschriften met betrekking tot gebruik geweer

  • 2.1

    Gebruik van het geweer, zijnde een vuurwapen, vindt niet plaats op gronden die niet voldoen aan de eisen van een jachtveld en evenmin binnen bebouwde kommen als bedoeld in artikel 3.26 Wnb en 3.12 Bnb.

 

  • 2.2

    Gebruik van het geweer, werkend op gasdruk of luchtdruk is, ter afwijking van bovenstaande, toegestaan op gronden die niet voldoen aan de eisen van een jachtveld zoals bedoeld in artikel 3.12 Bnb, alsmede terreinen als bedoeld in artikel 3.21, derde lid, van de wet, dit voor zover deze gronden niet binnen de bebouwde kommen zijn gelegen.

 

  • 2.3

    Gebruik van het geweer, werkend op gasdruk of luchtdruk is alleen toegestaan voor het doden van de volgende diersoorten; muskusrat, verwilderde duif.

 

  • 3.

    Kalibers en voorzieningen

  • 3.1

    Voor het doden van de diersoorten muskusrat, muntjak, nijlgans, rosse stekelstaart, wasbeer, wasbeerhond, Amerikaanse nerts, verwilderde duif, verwilderde/hybride boerengans mag gebruik worden gemaakt van een hagelgeweer in de kalibers 20, 16 of 12, of van het kogelgeweer met een nominaal kaliber van ten minste .22 inch of 5,5 millimeter.

 

  • 3.2

    Voor het doden van de diersoorten wild zwijn, edelhert en damhert mag alleen gebruik worden gemaakt van het kogelgeweer en dient te worden voldaan aan de minimale kalibers zoals voorgeschreven in artikel 3.15 lid 1 onder b Besluit natuurbescherming; geweren met ten minste één getrokken loop en kogelpatronen van een kaliber van ten minste 6,5 millimeter voor getrokken loop waarvan de trefenergie ten minste 2.200 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.

 

  • 3.3

    Voor het doden van de diersoorten moeflon en hangbuikzwijn mag alleen gebruik worden gemaakt van het kogelgeweer en dient gebruik te worden gemaakt van een minimaal kaliber .222, waarbij waarvan de trefenergie ten minste 980 Joule op 100 meter afstand van de loopmond bedraagt.

 

  • 3.4

    Inzake het voorhanden hebben en toepassing van een geluiddemper aan het geweer dient de jachtaktehouder tevens in het bezit te zijn van een ontheffing van de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 4 dan wel artikel 13 van de Wet Wapens en Munitie voor het voor handen hebben, vervoeren en dragen.

 

  • 4.

    Specifieke voorschriften met betrekking tot gebruik van lok- en vangmiddelen

  • 4.1

    Gebruik van lokvoer dat bestaat uit dierlijke restmaterialen al dan niet in bewerkte vorm, zoals dierlijke restmaterialen afkomstig van slacht- of keukenafval, alsook kadavers van in de natuur of door aanrijdingen gestorven dieren is, ter voorkoming van verspreiding van dierziekten, niet toegestaan.

 

  • 4.2

    Alle voor de uitvoering van deze opdracht buiten gebouwen gebruikte vangmiddelen dienen te zijn voorzien van een sticker of plakket met daarop minimaal het telefoonnummer van de gebruiker. Of andere aantekening waaruit de gebruiker/plaatser van het vangmiddel kan worden bepaald en direct kan worden benaderd.

 

  • 4.3

    Onder vangkooien of kastvallen worden in deze verstaan een eenmalig vangend valsysteem, waarbij slechts één dier tegelijkertijd kan worden gevangen. Dit middels een klep welke de val sluit zodra het dier erin zit.

 

  • 4.4

    Zogenaamde meervoudig vangende systemen (zoals vangkooien die gebruikt kunnen worden voor het vangen van meerdere vogels tegelijk) zijn niet toegestaan ter uitvoering van deze opdracht. Inzet van deze vangmiddelen is ontheffingplichtig.

 

  • 4.5

    Vangklaar gestelde vangmiddelen worden minimaal ééns in de 12 uur door de betreffende gebruiker gecontroleerd.

 

  • 4.6

    Van de voorwaarde 4.5 mag worden afgeweken als het vangmiddel is voorzien van een aantoonbaar in werking zijnde elektronisch valalarm welke een sms/WhatsApp bericht stuurt naar de gebruiker zodra de val dichtslaat.

 

  • 4.7

    Indien voldaan wordt aan voorwaarde 4.6 wordt, na het ontvangen van de vangmelding, de betreffende val binnen vier uur gecontroleerd.

 

  • 4.8

    Zogenaamde bijvangsten, te weten vangsten van diersoorten waarop deze opdracht niet ziet, worden terstond weer vrijgelaten.

 

  • 4.9

    Levend gevangen diersoorten op grond van deze opdracht welke zijn benoemd op de Unielijst waarop de EU Verordening Nr. 1143/2014 ziet, mogen in geen geval worden vrijgelaten. De uitvoerder ziet er op toe dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit de Verordening en neemt passende maatregelen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken. Het voor deze diersoorten geldende handels en bezitsverbod van levende exemplaren dient in acht te worden genomen.

 

  • 4.10

    Van alle vangsten (dus ook vrijgelaten bijvangsten) houdt de uitvoerder een registratie bij. Deze registratie moet minimaal de volgende gegevens bevatten: gevangen diersoort, wat met het gevangen dier is gebeurd, welke locatie en welk tijdstip/datum.

 

  • 5.

    Voorschriften met betrekking tot (procedure) afschot wild zwijn

  • 5.1

    Bij het waarnemen van één of meer exemplaren van genoemde soort in het veld, voor zover gelegen buiten de gebieden waarvan reeds bekend is dat er wilde zwijnen voorkomen, doet de jacht(akte)houder hiervan terstond melding aan de Faunabeheereenheid Noord-Brabant;

 

  • 5.2

    Afschot van wilde zwijnen, op grond van deze opdracht, is alleen toegestaan na afgifte van een voor deze diersoort gekenmerkt wildmerk (loodje). Deze wildmerken worden door de Faunabeheereenheid Noord-Brabant (eventueel door tussenkomst van de Wildbeheereenheid verstrekt. Na ontvangst van een daartoe bestemd wildmerk (loodje), is de betreffende jachtaktehouder bevoegd om afschot van wilde zwijnen uit te voeren.

 

  • 5.3

    De jachtaktehouder, als bedoeld in voorschrift 5.1 en 5.2, kan de handeling zelf uitvoeren of laten uitvoeren door een andere jachtaktehouder.

 

  • 5.4

    Alvorens het, op basis van deze opdracht, gedode dier wordt vervoerd, dient het verstrekte wildmerk (loodje) op deugdelijke wijze aan het dier te zijn bevestigd.

 

  • 5.5

    Van ieder gedood wild zwijn dienen twee serumbuisjes bloed te worden afgenomen en te worden gestuurd naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR).

 

  • 5.6

    Alle dode en/of gedode wilde zwijnen dienen conform de door de Faunabeheereenheid Noord-Brabant vastgestelde wijze te worden geregistreerd, dit voorzover er aanvullende informatie en registraties nodig zijn dan reeds benoemd in voorschrift 1.3.

 

  • 6.

    Voorschriften met betrekking tot (procedure) vangen/afschot damhert, edelhert, moeflon en/of hangbuikzwijn

  • 6.1

    Bij het waarnemen van één of meer exemplaren van genoemde soorten in het veld waarin de jachtaktehouder gerechtigd is het geweer te gebruiken, doet de jachtaktehouder hiervan melding aan de Faunabeheereenheid Noord-Brabant;

 

  • 6.2

    Door, of namens, de Faunabeheereenheid Noord-Brabant wordt onderzocht of hier sprake kan zijn van een ontsnapt dier welke nog door de eigenaar kan worden (terug)gevangen.

 

  • 6.3

    Indien uit het onderzoek als bedoeld in 6.2 blijkt dat er geen eigenaar meer is te achterhalen of het dier/de dieren niet meer kunnen worden teruggevangen, wordt aan de betreffende melder als bedoeld in voorschrift 6.1, toestemming gegeven om het dier/de dieren te doden.

 

  • 6.4

    De betreffende melder/jachtaktehouder, als bedoeld in voorschrift 6.1, kan de handeling zelf uitvoeren of laten uitvoeren door een andere jachtaktehouder.

 

  • 6.5

    Er kan alleen worden afgeweken van de voorschriften 6.1 t/m 6.3 indien er sprake is van direct dreigend gevaar voor de openbare veiligheid en met name de verkeersveiligheid. Dan kan, op aanwijzing van de politie, door de jachtaktehouder, zonder onderzoek vooraf, het dier/de dieren worden gedood.

 

Toelichting

 

Toelichting besluit

Gedeputeerde Staten hebben op 2 maart 2004 ISSN: 0920-1408 nr 38-04, een aanwijzing op basis van artikel 67 van de Flora- en faunawet hebben vastgesteld. Deze aanwijzing is vervolgens gewijzigd op 1 januari 2010, ISSN nr. 219/09), 23 mei 2012, ISSN: 0920-1408, Provinciaal Blad 149/12 alsmede 11 december 2015 ISSN: 0920-1408, nr. 153/15.

Deze aanwijzing diende om jachtaktehouders, op alle gronden waarop zij rechthebbende zijn, juridisch in staat te stellen de stand kunnen beperken van de muskusrat (in het belang van de openbare veiligheid), muntjak (ter bescherming van de inheemse fauna), rosse stekelstaart, (ter voorkoming van schade aan flora en fauna), nijlgans (ter bescherming van de inheemse fauna en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen), verwilderde duif (ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen), verwilderde Amerikaanse nerts (ter bescherming van de inheemse fauna), damhert en wild zwijn (beide in het belang van de openbare veiligheid en ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen).

 

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking is getreden. Per 22 februari 2018 is een nieuw ingevoegd artikel 3.30a van Regeling natuurbescherming van toepassing geworden, waarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een aantal maatregelen in relatie tot de preventie en beheersing van invasieve exoten met ingang van 1 januari 2018 bij de provincie is neergelegd. De basis daarvoor ligt in de op 22 oktober 2014 vastgestelde EU Verordening Nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en de daarbij gevoegde Unielijst van invasieve exoten en deze verordening is verankerd in de Wet natuurbescherming.

Gedeputeerde Staten zijn nu op grond van de Wet natuurbescherming bevoegd om, ter uitvoering van genoemde EU Verordening aan jachtaktehouders opdracht (voorheen genoemd ‘aanwijzing’), te geven om de omvang van populaties van de op de unielijst genoemde soorten muskusrat, muntjak, nijlgans, rosse stekelstaart, wasbeer en wasbeerhond te beperken, daarvoor middelen aan te wijzen, en daarbij voorschriften te stellen.

 

Verder geldt binnen de provincie Noord-Brabant een nulstandsbeleid voor de soort damhert (dama dama) en edelhert (cervus elaphus), voor zover het gaat om exemplaren die niet via natuurlijke migratie in Noord-Brabant zijn terecht gekomen. En dat het opzettelijk al dan niet-opzettelijk uitzetten, loslaten of laten ontsnappen van exemplaren van deze diersoorten ongewenst is en derhalve niet toegestaan. Dat het desondanks voorkomt dat op verschillende locaties binnen de provincie exemplaren van deze dieren worden aangetroffen, waarbij voldoende aanleiding is om aan te nemen dat deze dieren hier niet via natuurlijke migratie zijn terechtgekomen.

 

Daarnaast geldt ook voor de soort wild zwijn binnen Noord-Brabant een nulstandsbeleid. Dit is onder meer vastgelegd in de Beleidsregel Natuurbescherming en de Nota Faunabeleid 2017. Daaruit volgt dat natuurlijke verspreiding binnen de provincie Noord-Brabant beperkt dient te blijven tot een aantal specifiek aangewezen gebieden. Voor deze gebieden zijn door de betrokken regionale partijen gebiedsplannen opgesteld. Op basis van deze regionale gebiedsplannen wordt het beheer van het wild zwijn vormgegeven en uitgevoerd door de daarvoor aangewezen partijen. Het beheer wordt dusdanig uitgevoerd dat overlast en schade zoveel als mogelijk wordt ingeperkt. Er wordt gestuurd op het voorkomen van schade.

Door het opnemen van de daartoe noodzakelijke middelen in deze opdracht wordt tevens een actualisatie uitgevoerd op de tekortkoming in de aanwijzing van 2 maart 2004 en hiervoor benoemde wijzigingsbesluiten. In het Faunabeheerplan 2017-2023 werd geconcludeerd dat deze aanwijzingen en de aanvullende ontheffingen tot dusverre niet voldoende-basis hebben geboden voor een effectief beheer van het wild zwijn in de provincie. De Faunabeheereenheid Noord-Brabant heeft op 6 juni 2017 (ter aanvulling op de benoemde aanwijzing) ontheffing gevraagd voor het gebruik van het geweer tussen zonsondergang en zonsopkomst, alsmede gedurende de nachtperioden van zon- en feestdagen, met gebruik van kunstlicht, restlicht-en warmtebeeldversterker, geluidsdemper en het toepassen van de één-op-één drukjacht. Deze ontheffing is op 4 juli 2017 (kenmerk: Z/049704) verstrekt. Met de aantekening dat het toepassen van de één-op-één drukjacht reeds is toegestaan op grond van de Verordening Natuurbescherming en dat daarvoor derhalve geen noodzaak bestaat om hiervoor nog eens apart ontheffing te verlenen.

 

De opdracht wordt gegeven in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats, ter voorkoming van schade of overlast, inclusief ter voorkoming van schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom alsmede het risico voor de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van openbaar belang en het algemeen belang noodzakelijk is deze dieren uit de vrije natuur te verwijderen.

 

Voorts overwegen Gedeputeerde Staten dat binnen de provincie Noord-Brabant in toenemende mate een aantal niet op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten worden waargenomen welke ongewenst zijn in het natuurlijk milieu, schade toebrengen aan economische waarden, gevaar kunnen opleveren voor openbare veiligheid, volksgezondheid, schadelijk zijn voor beschermde inheemse flora en fauna. Dat deze diersoorten in de vrije natuur onwenselijk zijn omdat zij schade toebrengen aan beschermde inheemse dieren en zo een bedreiging vormen voor de biodiversiteit of omdat deze een gevaar kunnen vormen voor met name openbare veiligheid, volksgezondheid of algemeen belang. Het gaat hier om de volgende ontsnapte en/of verwilderde diersoorten verwilderde Amerikaanse nerts, verwilderde duif, verwilderde/hybride boerengans, ontsnapte/verwilderde moeflon, edelhert en hangbuikzwijn.

 

Overwegende dat er in verband hiermee aanleiding bestaat voor de bestrijding of het beperken van de aantallen van de soort damhert, edelhert, wild zwijn, verwilderde Amerikaanse nerts, verwilderde duif, verwilderde/hybride boerengans, moeflon en hangbuikzwijn een nieuwe opdracht te geven en het op 2 maart 2004 genomen aanwijzingsbesluit, alsmede inclusief de hiervoor genoemde wijzigingsbesluiten in te trekken.

Door het bestuur van de Faunabeheereenheid Noord-Brabant is op 30 januari 2019 aan Gedeputeerde Staten een brief gezonden waarin het bestuur oproept dat zij van mening zijn dat de huidige aanwijzing dient te worden geactualiseerd en uitgebreid. Het bestuur vraagt daarbij om de nieuwe opdracht uit te breiden met de diersoorten wasbeer, wasbeerhond, edelhert, moeflon, boerengans en hangbuikzwijn, onder het benoemen van perioden en middelen die mogen worden gebruikt voor het vangen en/of doden van deze diersoorten.

Met deze opdracht volgen Gedeputeerde Staten het advies van de Faunabeheereenheid zo ruim mogelijk op.

 

Relatie met hoofdstuk 2 (gebiedsbescherming) Wet natuurbescherming

Ingeval van gebruik van geweer of andere toegestane middelen en methoden in Natura 2000-gebieden dient de gebruiker zich te vergewissen dat deze handelingen zijn opgenomen als vergunningvrij in het Natura 2000-beheerplan of dat hiervoor mogelijk vergunningplicht geldt op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb. Gebruik van deze opdracht ontslaat gebruikers niet van een eventuele vergunningplicht of naleving voorwaarden zoals opgenomen in een vastgesteld beheerplan Natura 2000.

 

 

Toelichting artikelsgewijs

  • I.

    Op grond van artikel 3.18 Wnb kunnen gedeputeerde staten aan faunabeheereenheden of wildbeheereenheden, aan andere samenwerkingsverbanden van personen, of aan personen opdracht geven om de omvang van een bij de opdracht aangeduide populatie van vogels of van dieren van soorten (zowel soorten die zijn aan te merken als beschermde inheemse diersoorten, maar ook exoten en verwilderde dieren, te beperken als dat nodig is vanwege de in de Wet benoemde belangen.

    Via deze opdracht worden de jachtaktehouders binnen Noord-Brabant aangewezen als personen die de bevoegdheid krijgen om de omvang van de in artikel I benoemde soorten te beperken. Dit vanwege de navolgende wettelijke belangen; in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats, ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom, in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

     

    De aanwijzing van jachtaktehouders is beperkt tot degenen die binnen Noord-Brabant daadwerkelijk rechthebbende zijn om het jachtrecht uit te oefenen of schadebestrijding of populatiebeheer uit te voeren. Dit houdt in dat deze opdracht enkel betrekking heeft op jachtaktehouders die tevens jachthouder zijn van een jachtveld dat voldoet aan de regels gesteld krachtens artikel 3.26, eerste lid Wnb en artikel 3.12 Bnb, of toestemming hebben als bedoeld in artikel 3.28 lid 2 onder c Wnb en het recht hebben om het geweer te gebruiken op deze gronden, of indien zij beschikken over een grondgebruikersverklaring als bedoeld in artikel 3.15 lid 7 Wnb. Een dergelijke verklaring is ook noodzakelijk voor zover het gaat om gronden waar het gebruik van het geweer niet is toegestaan op grond van artikel 3.26 Wnb, voor het gebruik van andere middelen (vangmiddelen). Met betrekking tot het gebruik van het geweer gelden onverkort de eisen aan de omvang van het (jacht)veld als bedoeld in artikel 3.26 Wnb respectievelijk 3.12 Bnb.

 

  • II.

    Op grond van artikel 3.25 Wnb lid 1 dienen Gedeputeerde Staten bij het geven van een opdracht tevens de middelen aan te wijzen die voor het vangen en doden van de aldaar bedoelde vogels en dieren mogen worden gebruikt. Bij het aanwijzen van de middelen is een afweging gemaakt in relatie tot belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn, en milieu;

 

  • III.

    Ter aanvulling op artikel II worden hier extra voorzieningen en verruiming van de periode waarbinnen het geweer kan worden gebruikt geformuleerd. Daarbij is rekening gehouden met de leefwijze van de te onderscheiden diersoorten, waarbij het toestaan van extra voorzieningen aan middelen of verruiming van de tijdstippen waarbinnen de benoemde middelen mogen worden gebruikt, gericht zijn op het verbeteren van de effectiviteit van de handelingen, waarbij tevens rekening is gehouden het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van eventuele nadelige gevolgen voor het welzijn van vogels en dieren, het voorkomen van onnodig lijden, de belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn, en milieu. Zo wordt het mogelijk gemaakt dat voor soorten die een hoofdzakelijk nachtelijke leefwijze hebben, het geweer ook in de nachtperiode te gebruiken, inclusief de noodzakelijke aanvullende middelen om in de nacht te kunnen schieten.

 

  • IV.

    Dit artikel is gericht op het opheffen van het verbod zoals is opgenomen in artikel 3.24 lid 2 Wnb, om zich buiten gebouwen te bevinden met vang of dodingsmiddelen als opgenomen in artikel 3.10 Bnb, dit voorzover het gaat om het voor handen hebben en het gebruik van deze middelen ter uitvoering van deze opdracht.

 

  • V.

    Op grond van artikel 6.8 van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant verbinden Gedeputeerde Staten aan ontheffingen het voorschrift dat bij sluiting van de jacht tegelijk de ontheffing kan worden opgeschort voor die soorten waarvan zij van mening zijn dat de instandhouding in gevaar is als gevolg van de bijzondere weersomstandigheden. Middels dit artikel wordt ook voor deze opdracht dezelfde beperking van toepassing.

 

Toelichting voorschriften

Voorschriften zijn opgenomen op grond van een afweging in relatie tot belangen van veiligheid, volksgezondheid, welzijn, en milieu;

 

1. Algemene voorschriften

De algemene voorschriften zijn gericht op de mogelijkheden voor toezicht en handhaving om te controleren of uitvoerders bevoegd zijn gebruik te kunnen maken van de ruimte die deze opdracht biedt.

Daarnaast is het in het belang van monitoring, registratie dat voorschriften worden opgelegd met betrekking tot aantallen en soorten gedode dieren. Inzake invasieve exoten dienen Gedeputeerde Staten regelmatig te rapporteren welke acties zijn ondernomen omtrent de bestrijding van invasieve exoten (de zogenaamde Unielijst-soorten).

Om de veiligheid te waarborgen wordt ook een voorschrift opgenomen dat het gebruik van het geweer in de nachtperiode alleen is toegestaan als de beoogde handeling/actie vooraf is gemeld bij de Politie.

 

2. Specifieke voorschriften met betrekking tot gebruik geweer

Mede vanwege reden van veiligheid hebben GS er voor gekozen gebruik van het geweer niet toe te staan binnen bebouwde kommen als bedoeld in artikel 3.26 Wnb en 3.12 Bnb.

Wel hebben GS het noodzakelijk geacht om bepaalde geweren wel te laten gebruiken op gronden die niet voldoen aan de eisen van een jachtveld. Hiertoe kunnen jachtaktehouders gebruik maken van geweren, werkend op gas- of luchtdruk.

 

Vanuit oogpunt van voorkomen van onnodig lijden is wel een beperking opgelegd voor welke dieren het middel ‘geweer werkend op lucht- of gasdruk mag worden gebruikt. Dit is vooralsnog beperkt tot de soorten muskusrat en verwilderde duif. Voor de andere soorten waarop deze opdracht, gezien hun lichaamsomvang, in relatie tot de afstand waarop deze veelal geschoten worden, is het middel ‘geweer werkend op lucht- of gasdruk’ niet of onvoldoende geschikt om direct dodelijk te kunnen zijn.

 

Deze opdracht zal eveneens dienen als redelijk belang als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (Circulaire WWM 2018 of recenter). Een geweer op lucht- of gasdruk is aan te merken als een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 4 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen is dan ook toegestaan aan een ieder die achttien jaar of ouder is. Echter voor het gebruik daarvan in het veld, ter uitvoering van deze opdracht, dient de betreffende persoon, zijnde een jachtaktehouder, bij de korpschef een Verlof (Ontheffing) aan te vragen.

 

3. Kalibers en voorzieningen

Door het opnemen van specifieke voorschriften omtrent minimale toe te passen kalibers, afhankelijk van de diersoorten waarvoor het geweer wordt gebruikt, willen Gedeputeerde Staten voorkomen dat onnodig lijden ontstaat. Voor de soorten wild zwijn, edelhert en damhert gelden reeds wettelijke voorschriften. Deze worden in voorschrift 3.2, voor de eenduidigheid, herhaald en wijken derhalve niet af van de wettelijke minima. Voor de overige soorten is uitgegaan van een minimaal kaliber waaraan de jachtaktehouder zich dient te houden bij de uitvoering van deze opdracht.

 

Geluidsdempers worden op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie gezien als een wapen van categorie I. Op grond van artikel 13 van dezelfde wet is het verboden deze voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan etc. Vergunning voor het voorhanden hebben of het gebruik daarvan kan alleen worden verleend door de Minister van Veiligheid en Justitie. Vanwege dit verzwaarde karakter omtrent het verkrijgen van een vergunning of ontheffing is dit nog eens extra vastgelegd in voorschrift 3.4.

 

4. Specifieke voorschriften met betrekking tot gebruik lok- en vangmiddelen

Het gebruik van lokmiddelen (lokvoer) blijft beperkt tot het gebruik van voer dat niet bestaat uit dierlijke (rest)materialen. Gebruik van dergelijke materialen is ongewenst, ter voorkoming van verspreiding of uitbraak van besmettelijke dierziekten, dat dierlijke (rest)producten worden gebruikt.

Hoewel uit de Wet natuurbescherming volgt dat er geen verbod is op het voorhanden hebben van bepaalde vangmiddelen buiten gebouwen (kastval, vangkooi), is het vanuit een stuk rechtszekerheid voor de jachtaktehouders van belang dat zij een geldige titel hebben om deze vangmiddelen in het veld onder zich te hebben. Daartoe dienen deze voorschriften. Ook vanuit toezicht en handhaving is er een belang dat – bij het aantreffen van vangmiddelen in het veld – kan worden nagegaan welke persoon deze vangmiddelen heeft geplaatst en of deze vangmiddelen op een juiste manier worden ingezet.

Voorts dient voorkomen te worden dat vangmiddelen worden gebruikt die kunnen worden beschouwd als ‘niet selectief vangmiddel’ zoals bedoeld wordt in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Middels het opleggen van voorschriften wordt uitgesloten dat zogenaamde meervoudig vangende vangmiddelen kunnen worden ingezet. Daarnaast worden – vanuit het oogpunt van dierwelzijn – voorschriften opgenomen dat vangklaar gestelde vangmiddelen ook daadwerkelijk binnen een acceptabele termijn worden gecontroleerd en dat eventueel gevangen dieren onnodig lijden wordt bespaard doordat zij te lang opgesloten zitten.

 

Het vangen van soorten die zijn opgenomen op de lijst waarop de EU Verordening Nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten ziet, geldt niet alleen een verplichting om deze te beheersen of te elimineren. Er geldt ook een handels en bezitsverbod voor deze (dier)soorten. Daar waar gekozen wordt om deze diersoorten levend te vangen dient de uitvoerder de regels omtrent handel en bezit van levende exemplaren nauwkeurig in acht te nemen. Vooralsnog gaat het middels deze opdracht om de soorten muskusrat, muntjak, wasbeer, wasbeerhond, nijlgans en rosse stekelstaart.

Gedeputeerde Staten nemen geen maatregelen om opvangvoorzieningen voor deze soorten in te laten richten of initiatieven daartoe te ondersteunen. Er wordt op toegezien dat het verbod opzettelijke of onopzettelijke vrijlating van deze soorten wordt nageleefd.

 

Daar waar situaties ontstaan, vanwege extreme weersomstandigheden, dat het onverantwoord is om gevangen dieren binnen de perioden, als nu gesteld in de voorschriften, opgesloten te laten zijn, zullen G.S. toepassing geven aan voorschrift 1.8.

 

5. Voorschriften met betrekking tot afschot aangetroffen exemplaren wild zwijn in 0-standsgebieden

De voorschriften met betrekking tot het wild zwijn zijn gericht op het voorkomen of terugdringen van de verspreiding van wilde zwijnen binnen de provincie Noord-Brabant.

De Faunabeheereenheid vervult een belangrijke rol in de coördinatie van het wilde zwijnen beheer in Noord-Brabant. Daarom dient deze organisatie goed geïnformeerd te zijn over uitvoering van deze opdracht, maar ook tijdig te worden geïnformeerd indien er waarnemingen zijn van wilde zwijnen in gebieden waar ze tot voor kort niet werden waargenomen. Jaarlijks doet de Faunabeheereenheid verslag van de uitvoering van het Faunabeheerplan alsmede de aan hen verleende vrijstellingen, ontheffingen alsook aan de jachtaktehouders verstrekte opdrachten. In dit verslag (elk jaar per 1 juli gepubliceerd op de website van de Faunabeheereenheid), is een kaart opgenomen met daarop de gegevens van voorkomen van wilde zwijnen in de voorgaande periode. Wanneer in het daaropvolgende jaar wilde zwijnen worden waargenomen in gebieden die niet op de betreffende kaart staan ingetekend, wordt van de betreffende jacht(akte)houder verwacht dat deze melding doet van waarnemingen van wilde zwijnen.

De voorschriften komen grotendeels overeen met de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in de ontheffing van 4 juli 2017, en zullen, na onherroepelijk worden van deze opdracht, in de plaats komen van genoemde ontheffing.

De separaat afgegeven ontheffing voor gebruik van vangkooien voor wilde zwijnen blijft onverkort in stand.

 

Een deel van de voorschriften is gericht op een goede monitoring en registratie van waargenomen en/of gedode of gevangen wilde zwijnen. Deze informatie is belangrijk, ook vanwege de binnen Noord-Brabant gevoelde noodzaak om zicht te hebben en te houden op de omvang en verspreiding van deze soort, ter voorkoming van uitbraak of verspreiding van besmettelijke (dier)ziekten.

 

6. Voorschriften met betrekking tot procedure vangen/afschot damhert, edelhert, moeflon en/of hangbuikzwijn

Voor de soorten damhert, edelhert, moeflon en hangbuikzwijn gaat het in Noord-Brabant om dieren die hier niet van nature zijn terecht gekomen. Bekend is dat deze dieren regelmatig uit gevangenschap ontsnappen. Tevens is het in bepaalde gevallen aannemelijk dat deze illegaal door een houder van deze dieren zijn losgelaten.

 

Bij het aantreffen van één of meer exemplaren van deze diersoorten in de vrije natuur moet er derhalve altijd eerst vanuit worden gegaan dat het hier om een ‘gehouden exemplaar’ gaat. Pas wanneer voldoende zekerheid bestaat dat dat de ‘oorspronkelijke’ eigenaar hierop geen aanspraak meer kan maken (of niet meer kan worden aangesproken om het dier terug te vangen), is het mogelijk dat een ander (in dit geval de jachtaktehouders waarop deze opdracht betrekking heeft) zich het dier kunnen toe-eigenen door middel van afschot.

 

Om vergissingen hieromtrent te voorkomen hebben Gedeputeerde Staten het verstandig geacht om – bij aantreffen van één of meer exemplaren van genoemde diersoorten in het veld - eerst door of namens de Faunabeheereenheid onderzoek te laten doen of er een oorspronkelijke eigenaar kan worden achterhaald. Indien deze eigenaar kan worden achterhaald zal deze worden gemaand om zijn/haar eigendom terug te vangen of afstand te doen van het eigenaarschap. Indien geen eigenaar meer kan worden achterhaald, of een gevaarzetting hebben voor publieke belangen zoals veiligheid, volksgezondheid, maar ook het verspreiden van dierziekten, kan aan de betreffende jachtaktehouder toestemming worden gegeven om het betreffende dier of de betreffende dieren, in het belang van de bescherming van flora- en fauna, maar ook in het belang van de veiligheid en volksgezondheid en het algemeen belang, af te schieten.

 

Enkel in geval van acuut risico voor de verkeersveiligheid zien Gedeputeerde Staten reden om over benoemd onderzoek heen te stappen en direct ingrijpen door het doden met geweer toe te staan. Hiertoe laat overigens de wetgeving al de mogelijkheid dat – op aanwijzing van de politie – een jachtaktehouder die beschikt over de juiste middelen (in casu een kogelgeweer dat voldoet aan de eisen van de wet om een dergelijk diersoort adequaat te kunnen doden) het betreffende dier te laten doden.

 

Daar waar het gaat om noodzakelijk afschot van aangereden gewonde dieren op of nabij de openbare weg geldt niet deze opdracht, maar de opdracht van 15 juni 2018, Prb 4408 (of eventueel latere opvolgingen of aanvullingen) voor het verrichten van handelingen ten aanzien van aangereden wild.

Naar boven