Provinciaal blad van Drenthe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2019, 4490 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2019, 4490 | Overige besluiten van algemene strekking |
Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities (VIA) 2019 ontwikkelingsprojecten
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 18 juni 2019, kenmerk 4.5/2019001480, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2019 ontwikkelingsprojecten (VIA 2019 ontwikkelingsprojecten)
Gedeputeerde Staten van Drenthe;
gelet op de Algemene Subsidieregeling van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) 2019 (ASR SNN 2019);
gelet op artikel 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (gewijzigd bij Verordening van 14 juni 2017 (EG) nr. 1084/2017), waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene Groepsvrijstellingsverordening);
gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);
gelezen de Gemeenschappelijke regeling SNN;
gelet op het Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 2014-2020;
Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot 11 juni 2019.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, publicatieblad EU L187/1, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1084 van de Commissie van 14 juni 2017;
Artikel 2 Doel van de regeling
De subsidieregeling heeft als doel het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.
Subsidie wordt verstrekt aan een mkb-onderneming die op het moment van aanvragen een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.
Indien sprake is van een samenwerkingsproject dienen aanvragen en verzoeken ten behoeve van het project door de penvoerder gedaan te worden. Indien een penvoerder failliet is verklaard, wordt een andere penvoerder aangewezen die de aanvragen en verzoeken ten behoeve van het project namens hen indient.
Indien sprake is van een samenwerkingsproject worden betalingen enkel aan de penvoerder gedaan. Indien de penvoerder failliet is verklaard, in surséance van betaling verkeert, dan wel indien op hem de wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, kan het subsidiebedrag worden betaald aan de afzonderlijke subsidieontvangers.
Artikel 5 Subsidiabele activiteit
Onder de ontwikkeling en het onderzoek genoemd in lid 2 sub b valt ook het ontwikkelen, bouwen en testen van een fysiek prototype en het testen en valideren in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, zolang het doel het aanbrengen van verdere technische verbeteringen is, die niet grotendeels vast staan.
De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019 en artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval geweigerd indien:
één onderneming reeds tweemaal subsidie in de aanvraagperiode heeft gekregen op grond van deze regeling. Meerdere rechtspersonen kunnen in dit verband als één onderneming worden gezien. Voor het begrip onderneming wordt gekeken hoe de onderneming economisch opereert. Indien meerdere rechtspersonen nauw met elkaar verweven zijn, worden deze gezien als één onderneming. Daarbij kan gedacht worden aan het opereren op dezelfde of aanverwante economische markt en het hebben van stemrechten dan wel aandelen in elkaar;
Artikel 10 Subsidiabele kosten
Als subsidiabele kosten komen de volgende, in redelijkheid ten behoeve van de activiteit zoals opgenomen in artikel 5, te maken kosten in aanmerking:
de loonkosten van de onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel en bijdrage eigen uren van de onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met de activiteit bezighouden;
Loonkosten of de bijdrage in eigen uren worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:
een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld. Het bruto jaarloon wordt berekend exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen;
eigen arbeid. Indien er geen sprake is van een dienstverband wordt er geacht geen sprake te zijn van loonkosten als hiervoor bedoeld onder sub c onder 1°. Er is in dat geval sprake van eigen arbeid, die gezien moet worden als een bijdrage in natura, waarvoor een uurtarief van € 39,-- geldt. De betaalde overheidssteun aan een project dat bijdragen in natura bevat, mag aan het einde van het project niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura.
Artikel 11 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 2.4 van de ASR SNN 2019 zijn buitenlandse reis- en verblijfkosten niet subsidiabel.
Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Bij de subsidieverlening worden in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:
Binnen drie weken na de verleningsbeschikking worden subsidies voor 40% van het verleende subsidiebedrag bevoorschot. Een tweede voorschot van maximaal 40% kan op aanvraag van de subsidieontvanger eenmaal worden verleend naar evenredigheid van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.
Artikel 14 Wijzigings- of intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:
Artikel 16 Bedrag vaststelling
Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.
De VIA 2018 plus wordt ingetrokken. Op aanvragen die zijn ingediend op grond van de VIA 2018 plus, blijft de VIA 2018 plus van toepassing.
Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: VIA 2019 ontwikkelingsprojecten.
Toelichting VIA 2019 ontwikkelingsprojecten
Voor het MKB is het, om te kunnen blijven concurreren, van belang dat ze zich bezig houden met vernieuwing. Met deze regeling worden innovaties en vernieuwingen die onderscheidend zijn gestimuleerd. Voor het betrokken bedrijf is vernieuwing van strategisch belang.
Op grond van artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) kan geoorloofde staatssteun verstrekt worden. Er moet dan sprake zijn van innovatie en daarmee dient de ontwikkeling te zien op iets wat nog niet bestaat. Het moet gaan om de ontwikkeling van een nieuw product, dienst of procedé of het aanmerkelijk vernieuwen daarvan.
Indien de ontwikkeling alleen nieuw is voor de onderneming, kan subsidie worden verleend onder de de-minimisverordening, als de aanvrager aan de voorwaarden voldoet.
In het kort, houdt de de-minimisverordening in dat een onderneming (Europese definitie van een onderneming) in drie belastingjaren maximaal € 200.000,-- aan de-minimissteun mag ontvangen.
Op grond van de regeling kunnen alleen ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (Mkb) in aanmerking komen voor een subsidie op grond van deze subsidieregeling. Dit artikel geeft een definitie van wat onder het Mkb valt. Hierbij is aangesloten bij de definitie die wordt gehanteerd in verordening (EG) Nr. 651/2014 (gewijzigd bij verordening van 14 juni 2017 (EG) nr. 1084/2017), waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, de zogenoemde “Algemene groepsvrijstellingsverordening”.
In bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is een definitie gegeven van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Conform deze definitie behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 FTE werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.
Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken wordt naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer, maar niet meer dan 50%, qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.
Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.
Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.
Een stichting wordt als een onderneming beschouwd als deze economische activiteiten uitvoert. Bij economische activiteiten moet er onder meer sprake zijn van een “transactie”. Hierbij kan gedacht worden aan het halen van omzet of, wanneer het om een startende onderneming gaat, een aannemelijk perspectief daarop. De stichting moet een goed of dienst aanbieden en een winstoogmerk hebben.
Het prototype dient betrekking te hebben op het oplossen van een technische onzekerheid. Het gaat er om dat met het prototype beoogd wordt het werkingsprincipe aan te tonen.
Indien er, vanuit een (eerdere) VIA, subsidie is toegekend voor de ontwikkeling van een bepaald product, dienst of procedé, is het niet mogelijk om hier nogmaals subsidie voor te ontvangen. Mocht het project dus bestaan uit meerdere fasen maar alle fasen hebben betrekking op hetzelfde einddoel, dan is het niet mogelijk om bijvoorbeeld voor de eerste 2 fasen subsidie te ontvangen en daarna nogmaals subsidie te ontvangen voor de laatste 2 fasen. Immers de fasen hebben uiteindelijk hetzelfde einddoel, de ontwikkeling van dat bepaalde product, dienst of procedé.
Indien tijdens de uitvoering van het van een project blijkt dat een andere oplossingsrichting nodig is om tot het einddoel te komen en daartoe een nieuw project wordt uitgevoerd, dan wordt dat gezien als nieuwe activiteiten en daarmee een nieuw project.
De mkb-ondernemingen die samenwerken in het project dienen onafhankelijk van elkaar te zijn.
In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:
Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid tussen de mkb-ondernemingen.
Het dient te gaan om langdurige duurzame en structurele effecten die ten goede komen aan de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen. De baten die voortvloeien uit het project dienen ten goede te komen aan de aanvrager in Noord-Nederland. Het project dient bij te dragen aan een sterkere economie in Noord-Nederland. De aanvrager dient dit aannemelijk te maken.
De bijdrage aan de RIS3 en NIA wordt beoordeeld naar de mate waarin de projectactiviteiten een maatschappelijk belang dienen. Een maatschappelijk belang betreft een belang of behoefte die het individuele niveau overstijgt en op maatschappelijk vlak moet worden aangepakt.
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de ontwikkeling waar het project op ziet minimaal nieuw te zijn (voor de onderneming). Het moet gaan om de ontwikkeling van een product, dienst of procedé. De activiteit waarvoor subsidie wordt gegeven moet een aanmerkelijk element van nieuwheid in zich hebben en er moet sprake zijn van het zoeken naar een oplossing voor een technische onzekerheid.
Indien de activiteit ziet op het aanmerkelijk vernieuwen van bestaande producten, procedés of diensten dan dient dit betrekking te hebben op een nieuwe toevoeging een oplossing voor een technische onzekerheid.
De subsidiabele activiteiten kunnen geen betrekking hebben op routinematige of periodieke wijzigingen van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten.
In de artikel 2.1 van de Algemene subsidieregeling SNN 2019, die hier van toepassing is, is het volgende opgenomen:
Wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst.
Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een deskundige of een ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend. In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen.
Op basis van artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening dient een onderneming niet in moeilijkheden te verkeren. Artikel 2, lid 18, sub a tot en met e van de AGVV geeft aan wanneer er sprake is van moeilijkheden.
Deze bepaling is in deze regeling van toepassing omdat de betreffende eis volgt uit de EFRO-regels die van toepassing zijn op deze regeling
De onderneming waar de deskundige werkt moet ingeschreven zijn bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, of vergelijkbare handelsregisters in andere staten. Particulieren kunnen daarmee niet optreden als onafhankelijke organisatie. De uren van de in te schakelen onafhankelijke deskundige zijn subsidiabel.
De deskundige dient onafhankelijk te zijn van de aanvragende onderneming.
In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:
Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid van de organisatie van de aanvragende onderneming.
De loonkosten worden bepaald op basis van het bruto loon (inclusief niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering maar exclusief vakantie-uitkering en overige vergoedingen). Onder de eindejaarsuitkering wordt uitsluitend verstaan de op basis van cao-afspraken (of arbeidsovereenkomst) over het betreffende jaar verschuldigde vaste bruto uitkering bovenop het periodiek uitgekeerde brutosalaris voor zover deze uitkeringen niet afhankelijk zijn van geleverde prestaties en/of resultaten. Toeslagen op het loon, zoals persoonlijke toeslag, ploegentoeslag of waarnemingstoeslag worden niet meegeteld met het brutoloon. Ook winstuitkeringen, bonussen en vergoedingen woon-werkverkeer worden niet in de brutoloonkosten meegenomen.
De berekening van de brutoloonkosten gaat uit een van een 40-urige werkweek. Indien de medewerker een arbeidsovereenkomst heeft met een lager aantal contracturen per week, dan wordt het aantal uren van 1.720 naar verhouding aangepast. Hieronder staan een aantal voorbeelden van berekeningen met een ander aantal contracturen:
In geval van eigen arbeid is er geen sprake van een dienstverband en daarmee geen sprake van loonkosten. De inbreng van eigen arbeid wordt gezien als een bijdrage in natura. De overige projectkosten die subsidiabel zijn op grond van de regeling betreffen zogenaamde “out of pocketkosten”. Dit zijn kosten die gemaakt en betaald worden door de aanvrager.
De betaalde overheidssteun aan een project, dat bijdragen in natura bevat, mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura. Met ander woorden: de subsidie kan niet meer bedragen dan het bedrag dat aan “out of pocketkosten” wordt gemaakt.
Eigen arbeid (natura) € 10.000,--
Out of pocketkosten € 20.000,--
Totale subsidiabele kosten € 30.000,--
In dit voorbeeld kan de subsidie maximaal € 20.000,-- bedragen. Aangezien in dit voorbeeld de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura € 20.000,-- bedraagt.
Eigen arbeid (natura) € 20.000,--
Out of pocketkosten € 6.000,--
Totale subsidiabele kosten € 26.000,--
In dit voorbeeld kan de subsidie maximaal € 6.000,-- bedragen. Aangezien in dit voorbeeld de totale subsidiabele kosten exclusief bijdragen in natura € 6.000,-- bedraagt.
Een partneronderneming bezit minstens 25% en hoogstens 50% van de aandelen of stemrechten van de aanvrager(s) of is voor minstens 25% en hoogstens 50% in bezit van de aanvrager(s).
Een verbonden onderneming bezit de meerderheid (meer dan 50%) van de aandelen of stemrechten van de aanvrager(s) of is voor meer dan 50% in bezit van de aanvrager(s).
De kosten die gemaakt en betaald zijn door de verbonden en of partner onderneming dienen te worden doorbelast aan de subsidieontvanger, tegen werkelijke kosten (dus kosten zonder winstopslag).
De apparatuur en uitrusting worden van een derde partij gehuurd. Bij vaststelling worden deze kosten onderbouwd middels facturen en betalingsbewijzen.
Deze publicatie-eisen zijn gebaseerd op de voorwaarden in bijlage XII van verordening 1303/2013. Daarin zijn voorschriften gegeven over voorlichting en communicatie van de steun uit Europese fondsen. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het naleven van deze publicatie-eisen. Er dient in ieder geval voldaan te worden aan de volgende eisen:
affiche: het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats in de onderneming van de aanvrager, bijvoorbeeld bij de ingang van het gebouw. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN.
Een nadere toelichting op de publiciteitseisen is te vinden in het ‘Handboek EFRO 2014-2020’ op onze website http://www.snn.nl
De onderneming is verplicht aan te tonen dat is voldaan aan de publicatie-eisen.
Alleen de kosten van de onderneming(en) aan wie de subsidie zijn verleend, kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Mocht het zo zijn dat binnen het project een verbonden- en/ of partner onderneming kosten heeft gemaakt ten behoeve van het project, dan zijn er twee opties dat deze kosten subsidiabel zijn:
De kosten die gemaakt en betaald zijn door de verbonden onderneming dienen te worden doorbelast aan de subsidieontvanger, tegen werkelijke kosten (dus kosten zonder winstopslag). De kosten die gemaakt en betaald zijn door de partneronderneming mogen tegen gebruikelijk tarief doorbelast worden aan de subsidieontvanger.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2019-4490.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.