Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent beoordeling geurhinder (Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen Noord-Holland)

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 19 november 2014 beschikbaar via Provincieblad 2014, 114.]

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij het beschikken op aanvragen om omgevingsvergunning, dan wel bij het naar aanleiding van een aanvraag om omgevingsvergunning geven van een verklaring voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel bij het verlenen van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets als bedoeld in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht, dan wel bij het opstellen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit, het aanvaardbaar hinderniveau voor geur dienen vast te stellen;

 

Gelet op artikel 4.81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikelen 8.42 en 8.42a van de Wet milieubeheer;

 

Besluiten vast te stellen:

 

Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen Noord-Holland

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvaardbaar hinderniveau: door gedeputeerde staten vastgestelde mate van hinder die nog aanvaardbaar is als bedoeld in het Activiteitenbesluit dan wel de Handleiding geur;

  • b.

    bestaande activiteit: activiteit waarvoor reeds een vergunning is verleend;

  • c.

    bestaande geurbelasting: hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van de bestaande activiteiten;

  • d.

    European odour unit of Europese geureenheid/OUE: eenheid voor geur als bedoeld in de Handleiding geur en de NTA 9065 (NTA = Nederlandse Technische Afspraak);

  • e.

    e-neus: elektronische neus als beschreven in de NTA 9055.

  • f.

    geurbelasting: uurgemiddelde geurconcentratie op leefniveau bij een bepaalde percentielwaarde, berekend aan de hand van een verspreidingsmodel;

  • g.

    geurbron: bron die stoffen naar de lucht emitteert die geurhinder kunnen veroorzaken;

  • h.

    geuremissie van een bron: representatieve uitstoot van een geurbron uitgedrukt in European odour units per kubieke meter (OUE/m3);

  • i.

    geurimmissie: geurconcentratie in de omgeving ten gevolge van de geuremissie van een of meerdere bronnen, uitgedrukt in een percentielwaarde;

  • j.

    grenswaarde: norm voor de hedonisch gewogen geurbelasting die in acht genomen wordt bij de beoordeling van aanvragen om vergunning;

  • k.

    hedonische waarde: waardering van de aard van de geur, uitgedrukt in een referentieschaal volgens de NTA 9065;

  • l.

    hedonisch gecorrigeerde geuremissie: geuremissie van een bron gedeeld door de hedonische weegfactor F;

  • m.

    hedonisch gewogen geurconcentratie: geurconcentratie op basis van hedonisch gecorrigeerde geuremissie van alle betrokken geurbronnen (OUE (H)/m3);

  • n.

    hedonisch gewogen geurbelasting: geurbelasting op basis van hedonisch gecorrigeerde geuremissies van alle betrokken geurbronnen;

  • o.

    hedonische weegfactor F: verhouding tussen de geurconcentratie die behoort bij de hedonische waarde van –1 van een geurbron en de normwaarde van 1 OUE (H)/m3;

  • p.

    nieuwe activiteit: activiteit waarvoor voor de eerste keer een vergunning wordt aangevraagd, dan wel een uitbreiding van een bestaande activiteit;

  • q.

    overschrijdingssituatie: situatie waarbij als gevolg van de bestaande activiteiten de daarvoor geldende richtwaarden worden overschreden;

  • r.

    percentiel: percentage van de tijd waarin een door het verspreidingsmodel berekende geurconcentratiewaarde, uitgedrukt in een gemiddelde waarde per uur, niet wordt overschreden;

  • s.

    richtwaarde: norm voor de hedonisch gewogen geurbelasting waarmee rekening gehouden wordt bij de beoordeling van aanvragen om vergunning;

  • t.

    saneringssituatie: situatie waarbij als gevolg van de bestaande activiteiten de daarvoor geldende grenswaarden worden overschreden;

  • u.

    veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en die is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • v.

    vergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • w.

    verklaring: verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • x.

    milieutoets: toets inzake omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm) als bedoeld in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2 Definities

Bij de toepassing van deze beleidsregel worden de volgende definities gehanteerd:

  • a.

    tot geurgevoelige objecten worden gerekend: aaneengesloten woonbebouwing, ziekenhuizen en sanatoria, bejaarden- en verpleeghuizen, woonwagenterreinen, asielzoekerscentra, (kinder-)dagverblijven, scholen, penitentiaire inrichtingen alsmede objecten die met bovengenoemde geurgevoelige objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de functie van het object, de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daar aanwezig is en de omgeving van het object;

  • b.

    tot minder geurgevoelige objecten worden gerekend: bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied, verspreid liggende woningen, recreatiegebieden voor dagrecreatie, accommodaties voor verblijfsrecreatie, zelfstandige kantoren, winkels alsmede objecten die met bovengenoemde minder geurgevoelige objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de functie van het object, de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daar aanwezig is en de omgeving van het object;

  • c.

    tot overige geurgevoelige objecten worden gerekend: één van de onder b genoemde objecten indien het zich op een bedrijventerrein bevindt dat is bestemd voor type-C inrichtingen als genoemd in het Activiteitenbesluit.

Artikel 3 Algemeen

  • 1.

    Gedeputeerde staten nemen bij het beschikken op een aanvraag om omgevingsvergunning, dan wel bij het naar aanleiding van een aanvraag om een verklaring van geen bedenkingen, dan wel bij een milieutoets, dan wel bij het opnemen van maatwerkvoorschriften, de in de Handleiding geur beschreven methodiek voor het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau als uitgangspunt.

  • 2.

    Gedeputeerde staten beoordelen een aanvraag om omgevingsvergunning, verklaring van geen bedenkingen, milieutoets of maatwerkvoorschrift aan de hand van het toetsingskader zoals neergelegd in deze beleidsregel, tenzij in het Activiteitenbesluit voor de desbetreffende activiteit ter bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau nadere geuremissie- en geurimmissie-eisen zijn opgenomen.

  • 3.

    Gedeputeerde staten gaan bij de beoordeling van de geurbelasting uit van de hedonisch gewogen geurbelasting.

  • 4.

    Gedeputeerde staten stellen bij het beoordelen van een aanvraag om vergunning, verklaring of milieutoets als bedoeld in het tweede lid, de hedonisch gewogen geurbelasting vast overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 8.

  • 5.

    Deze beleidsregel is niet van toepassing op aanvragen om een vergunning voor veehouderijen.

Artikel 4 Richt- en grenswaarden

  • 1.

    Gedeputeerde staten hanteren bij de beoordeling van de hedonisch gewogen geurbelasting bij geurgevoelige objecten in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor bestaande activiteiten de navolgende richt- en grenswaarden:

     

    bestaande activiteit

    98-percentiel 

    99,9-percentiel 

    soort object

     

    richtwaarde

    OUE (H)/m3

    grenswaarde

    OUE (H)/m3

    richtwaarde

    OUE (H)/m3

    grenswaarde

    OUE (H)/m3

    geurgevoelig

    0,5

    1

    2

    4

    minder geurgevoelig

    1

    2

    4

    8

    overige geurgevoelig

    10

    20

    40

    80

  • 2.

    Gedeputeerde staten hanteren bij de beoordeling van de hedonisch gewogen geurbelasting bij geurgevoelige objecten in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor nieuwe activiteiten de navolgende grenswaarden:

     

    bestaande activiteit

    98-percentiel

    99,9-percentiel

    soort object

    grenswaarde

    OUE (H)/m3

    grenswaarde

    OUE (H)/m3

    geurgevoelig

    0,5

    2

    minder geurgevoelig

    1

    4

    overige geurgevoelig

    10

    40

     

  • 3.

    Gedeputeerde staten hanteren bij de beoordeling van de hedonisch gewogen geurbelasting bij geurgevoelige objecten in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk, de richt- en grenswaarden, genoemd in het eerste lid.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen in situaties als bedoeld in artikel 10 besluiten de normering, genoemd in artikel 4, niet toe te passen.

Artikel 5 Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau bestaande activiteiten

  • 1.

    Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, uitsluitend betrekking heeft op bestaande activiteiten, stellen gedeputeerde staten de hedonisch gewogen geurbelasting in de vergunningsvoorschriften of de verklaring vast op ten hoogste de grenswaarde of, indien de bestaande geurbelasting lager is, de bestaande geurbelasting.

  • 2.

    In geval van een saneringssituatie nemen gedeputeerde staten in de vergunningsvoorschriften of de verklaring op dat de aanvrager binnen een aangegeven termijn van maximaal 10 jaar, met inachtneming van hetgeen is opgenomen in een geuronderzoek dat bij de aanvraag is overgelegd, moet voldoen aan de grenswaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 3.

    In geval van een overschrijdingssituatie nemen gedeputeerde staten in de vergunningsvoorschriften of de verklaring op dat de aanvrager verplicht is iedere 4 jaar, maar binnen een aangegeven termijn van maximaal 10 jaar, te onderzoeken of voldaan kan worden aan de richtwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en dat de resultaten van deze onderzoeken dienen te worden gerapporteerd aan gedeputeerde staten.

Artikel 6 Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau nieuwe activiteiten

In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor nieuwe activiteiten, stellen gedeputeerde staten de hedonisch gewogen geurbelasting in de vergunningsvoorschriften of de verklaring vast op ten hoogste de grenswaarden, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 7 Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk

  • 1.

    In geval van een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zowel bestaande als nieuwe activiteiten, stellen gedeputeerde staten de hedonisch gewogen geurbelasting in de vergunningsvoorschriften of de verklaring als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vast op ten hoogste grenswaarde of, indien de bestaande geurbelasting lager is, de bestaande geurbelasting.

  • 2.

    In geval de bestaande geurbelasting lager is dan de richtwaarden bedoeld in artikel 4, eerste lid, kunnen gedeputeerde staten in afwijking van artikel 4, derde lid, de hedonisch gewogen geurbelasting in de vergunningsvoorschriften of de verklaring als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vaststellen op ten hoogste de bestaande geurbelasting.

  • 3.

    In geval van een saneringssituatie nemen gedeputeerde staten in de vergunningsvoorschriften of de verklaring op dat de aanvrager binnen een aangegeven termijn van 10 jaar, met inachtneming van hetgeen is opgenomen in een saneringsplan dat bij de aanvraag is overgelegd, moet voldoen aan de grenswaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 4.

    In geval van een overschrijdingssituatie nemen gedeputeerde staten in de vergunningsvoorschriften of de verklaring op dat de aanvrager verplicht is iedere 4 jaar, maar binnen een aangegeven termijn van maximaal 10 jaar, te onderzoeken of voldaan kan worden aan de richtwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, en dat de resultaten van deze onderzoeken dienen te worden gerapporteerd aan gedeputeerde staten.

Artikel 8 Hindersignalen

Bij het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau betrekken gedeputeerde staten ontvangen hindersignalen over de inrichting.

Artikel 9 Monitoring

Gedeputeerde staten kunnen in geval van aantoonbaar gebleken geurhinder de inrichting voorschrijven dat het hinderniveau op de inrichtingsgrens continu wordt gemonitord met behulp van een of meerdere e-neuzen dan wel een vergelijkbaar geurmonitoringssysteem.

Artikel 10 Cumulatie

Gedeputeerde staten kunnen in geval van de aanwezigheid van meerdere geurbronnen binnen één inrichting dan wel in elkaars nabijheid gelegen verschillende geurbronnen dan wel één geurbron met verschillende geuren, specifieke eisen stellen aan het geurrapport voor de beoordeling of voldaan kan worden aan artikel 4 indien het verschillende typen geuren betreft, en zo nodig afwijkende grens- en richtwaarden vaststellen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen Noord-Holland

 

Haarlem, 12 november 2014

Gedeputeerde staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris.  

Naar boven