Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

Provinciale Staten van Limburg

 

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten van 6 november 2018, kenmerk G-18-046,

 

Gelet op artikel 105, eerste lid, juncto artikel 143, eerste lid, Provinciewet,

BESLUITEN

 

Vast te stellen de volgende verordening

 

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

Artikel I

De Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 2.4.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De omschrijving van het begrip <<bestaande voorraad>> komt te luiden:

    bestaande voorraad: het geheel van fysiek aanwezige bebouwing en voorzieningen;

     

  • 2.

    De omschrijving van het begrip <<bestaande planvoorraad>> komt te luiden:

    bestaande planvoorraad: mogelijkheden voor bebouwing en voorzieningen die zijn opgenomen in vastgestelde ruimtelijke plannen, en die nog niet zijn gerealiseerd;

B

 

Artikel 2.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het derde lid komt te luiden:

    3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

     

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.

     

  • 3.

    In het vijfde lid wordt <<het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.>> vervangen door:

    het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

     

  • 4.

    Aan het einde van het zesde lid wordt voor de punt toegevoegd:

    en als het vierde lid van toepassing is, van het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad

C

 

Artikel 2.4.3 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In het eerste lid wordt na <<paragraaf 6.3 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de regionale Detailhandelsvisie Noord-Limburg

     

  • 2.

    In het tweede lid wordt het tekstdeel <<algemene opgaven en principes van het POL2014>> vervangen door:

    de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg

     

  • 3.

    In het derde lid wordt na <<paragraaf 6.3 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

D

 

Artikel 2.4.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt na <<paragraaf 5.3 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de regionale visie Kantoren Noord-Limburg

     

  • 2.

    In het tweede lid wordt het tekstdeel <<principes van het POL2014>> vervangen door:

    de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg

     

  • 3.

    In het derde lid wordt na <<paragraaf 5.3 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

E

 

Artikel 2.4.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt na <<paragraaf 5.2 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg

     

  • 2.

    In het tweede lid wordt het tekstdeel <<principes van het POL2014>> vervangen door:

    de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg

     

  • 3.

    In het derde lid wordt na <<paragraaf 5.2 van het POL2014>> ingevoegd:

    , de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

F

 

Artikel 2.11.1 onder a komt te luiden:

 

  • a.

    intensieve veehouderij: het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, of parelhoenders;

G

 

Bijlage 1 behorende bij Paragraaf 2.4 wordt vervangen door de tekst van de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg, april 2018:

 

1e actualisatie

 

BESTUURSAFSPRAKEN

 

POL-uitwerkingen Noord-Limburg

 

Colleges van B&W van

Gemeente Beesel

Gemeente Bergen

Gemeente Gennep

Gemeente Horst aan de Maas

Gemeente Mook en Middelaar

Gemeente Peel en Maas

Gemeente Venlo

Gemeente Venray

 

en het college van GS van

Provincie Limburg

 

peildatum 1 augustus 2017

1. Algemeen

De demografische ontwikkelingen, de economische dynamiek en de decentralisatie van rijks/provinciale taken levert vraagstukken op die ons in de regio binden. De regio speelt immers een steeds belangrijkere rol of het nu gaat om de aanpak van leegstand (detailhandel, agrarisch vastgoed), het oplossen van de mismatch in de woningvoorraad, etc. In het proces rondom de totstandkoming van het POL2014 is de rol van de regio steeds nadrukkelijker naar voren gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat onder het motto van ‘regio aan zet’ de regio Noord-Limburg de uitdaging heeft opgepakt om te komen tot 6 thematische POL-uitwerkingen (als onderdeel van het werkprogramma 2015-2018 van de Regio Venlo). Regionale samenwerking is essentieel om tot een goede visie te komen. De mensen die de regio wonen, werken en leven, houden zich namelijk niet aan gemeentegrenzen en hebben over het algemeen dezelfde behoefte: een aantrekkelijk woon-, werk- en leefomgeving met een hoge ruimtelijke kwaliteit en voldoende voorzieningen.

 

Op verzoek van de provincie is de stand van zaken per 31 december 2015 vastgelegd in de bestuursafspraken die op 20 april 2016 zijn ondertekend door de acht gemeenten en de provincie. Hieraan voorafgaand zijn de niet alleen de regionale raadswerkgroepen geconsulteerd maar ook de acht afzonderlijke gemeenteraden.

De bevindingen en aanbevelingen zijn vastgelegd in een reactienota, die samen met de definitieve bestuursafspraken, ter informatie zijn teruggelegd bij de raden.

 

Inmiddels zijn voor de POL-uitwerkingen voor Wonen, Bedrijventerreinen, Kantoren en Detailhandel vastgesteld door de acht gemeenteraden. Dit houdt in dat de bestuursafspraken kunnen worden geconcretiseerd op basis van de actieprogramma’s en daar waar mogelijk zijn ook de procesafspraken voor de andere POL-uitwerkingen geconcretiseerd. Deze bestuursafspraken worden gebruikt om de Provinciale Omgevingsverordening begin 2018 te actualiseren.

Uitgangspunten

Het POL2014 bevat een aantal algemene Limburgse principes waarbij kwaliteit en uitnodigen centraal staat:

  • vanuit het motto ‘meer stad, meer land’ een nadrukkelijke keuze voor hoogwaardige steden (stedelijkheid wint aan economische en sociale betekenis) in een waardevol landschap (het belang van het Limburgse platteland als vestigingsfactor);

  • het bieden van (tijdelijke) ruimte voor verweving van functies kan enerzijds de vitaliteit en aantrekkelijkheid van gebieden vergroten en anderzijds leiden tot creatieve vormen van meervoudig ruimtegebruik;

  • kwaliteitsbewustzijn in de vorm van het ‘nieuwe groeien’ oftewel zorgvuldig omgaan met onze voorraden: onze ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), onze voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), onze natuurlijke hulpbronnen, onze milieuruimte en onze ondergrond (dynamisch voorraadbeheer);

  • prioriteit voor het herbenutten van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen;

  • inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen;

  • de uitnodigingen om (samen) zaken op te pakken en zo te werken aan een beter leef- en vestigingsklimaat: plannen maken is mooi, omgevingskwaliteit tot stand brengen is nog mooier!

Afspraken

  • 1.1.

    De basisafspraken en spelregels uit het POL2014, in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking, is door de regio uitgewerkt in regionale visies (POL-uitwerkingen). De POL-uitwerkingen voor de thema’s Wonen, Bedrijventerreinen, Kantoren en Detailhandel zijn inmiddels vastgesteld. De POL-uitwerking voor Vrijetijdseconomie zal in september/oktober 2017 worden vastgesteld. Energie en Landelijk Gebied volgen daarna. De vastgestelde regionale visies vormen de basis voor het (veelal nog uit te werken) gemeentelijk beleid.

  • 1.2.

    Op het moment dat vanuit alle POL-thema’s input geleverd kan worden (medio 2018) wordt bekeken op welke wijze deze visies gebruikt kunnen worden als bouwstenen bij de implementatie van de nieuwe Omgevingswet.

  • 1.3.

    Het algemene afstemmingsprotocol (zie bijlage) is leidend bij de afweging van nieuwe initiatieven voorafgaand aan de ruimtelijke procedures. Voor de initiatieven op het gebied van Wonen, Bedrijventerreinen, Kantoren en Detailhandel zijn de afstemmingscriteria opgenomen in de vastgestelde visies. Aangezien de visie voor Vrijetijdseconomie nog niet is vastgesteld zijn de afstemmingscriteria voor verblijfsrecreatie apart benoemd (zie afspraak 7.2). De afstemmingscriteria voor Energie en Landelijk gebied zijn nog in ontwikkeling.

  • 1.4.

    Regiobestuurders zitten met mandaat van het college bij het PHO Ruimte (6 tot 7x per jaar) aan tafel en op uitnodiging van de regio kan de provinciale bestuurder daarbij aanschuiven.

    Bij gesignaleerde afwijkingen van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • a.

      primair spreken gemeenten elkaar hierop aan;

    • b.

      indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de provincie op verzoek van één of meer gemeenten haar beschikbare instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen;

    • c.

      daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar instrumentarium inzetten om de naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

  • 1.5.

    De POL-uitwerkingen worden door de afzonderlijke raden vastgesteld (als visie of structuurvisie). Inspraakprocedures worden gezamenlijk en gelijktijdig doorlopen. Vanuit de ambitie om er in de regio samen uit te komen, spant elke gemeente zich in om te komen tot zoveel mogelijk gelijkluidende besluiten. Wijziging van de afspraken en onderliggende documenten (actualisatie van visies en actieplannen) gebeurt alleen in samenspraak tussen alle partners.

  • 1.6.

    De provincie faciliteert de regio met tools voor monitoring en evaluatie, met GIS-toepassingen op regionale schaal (zie ook de specifieke afspraken per thema). De trends die af te leiden zijn uit de jaarlijks monitorgegevens worden bestuurlijk gedeeld.

  • 1.7.

    De provincie neemt in het hoofdstuk Ruimte van de Provinciale Omgevingsverordening bepalingen op om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

2. Wonen

 

De basisafspraken en spelregels uit het POL2014, in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking, zijn door de regio uitgewerkt in de regionale structuurvisie Wonen en vormen de basis voor de (lokale) herprogrammering van onze woningbouwprojecten. Deze regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg is in april/mei 2016 vastgesteld door alle gemeenteraden. Bovendien zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 regels opgenomen gericht op het bevorderen van een duurzame verstedelijking en het hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.

Afspraken

  • 2.1.

    Partijen zullen uitvoering geven aan de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (hierna: ‘de Structuurvisie’) op de wijze en binnen de termijnen zoals beschreven in de structuurvisie, tenzij gezamenlijk anders overeengekomen.

  • 2.2.

    Met het op basis van de structuurvisie opgestelde regionale afwegingskader woningbouw (eventueel aangevuld met lokale accenten) wordt een nieuw regionaal woningbouwprogramma opgesteld dat in overeenstemming is met hetgeen is vastgelegd in de structuurvisie. De voortgang wordt bewaakt in het BO Wonen.

  • 2.3.

    De Structuurvisie kan tussentijds niet eenzijdig worden gewijzigd. Bij noodzakelijke (tussentijdse) wijziging vindt vooraf overleg plaats tussen partijen.

  • 2.4.

    Partijen treden met elkaar in overleg wanneer ontwikkelingen in strijd zijn met de bestuursafspraken (zie afspraak 1.4 en 1.5).

  • 2.5.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de Structuurvisie respectievelijk in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld.

  • 2.6.

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van de plancapaciteitsmonitor Limburg (PCM Limburg), de bevolkingsprognoses Progneff en de provinciale Woonmonitor te vergroten (zie afspraak 1.6).

  • 2.7.

    Deze afspraken zijn geldig tot en met het einde van de geldigheid van de vastgestelde Structuurvisie. De afspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd na instemming van alle partijen tot de voorziene herijking in 2019.

3. Bedrijventerreinen

 

De basisafspraken en spelregels uit het POL2014, in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking, zijn door de regio uitgewerkt in de regionale visie Bedrijventerreinen en vormen de basis voor het (in het veelal nog uit te werken) gemeentelijk beleid. De POL-uitwerking Bedrijventerreinen is in juni/juli 2017 door alle gemeenteraden vastgesteld.

Afspraken

  • 3.1.

    De vastgestelde ‘regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg’ vormt de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen. De gemeenten verplichten zich om de in de ‘uitvoeringsparagraaf bedrijventerreinen’ opgenomen regionale en lokale acties conform planning uit te voeren.

  • 3.2.

    Gemeenten en provincie werken voor 1 januari 2018 de rol en positie van de bestaande ambtelijke RPO’s uit voor de thema’s bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

  • 3.3.

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van (de data die ten grondslag ligt aan) REBIS als monitor te vergroten (zie afspraak 1.6).

4. Kantoren

 

De basisafspraken en spelregels uit het POL2014, in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking, zijn door de regio uitgewerkt in de regionale visie Kantoren en vormen de basis voor het (in het veelal nog uit te werken) gemeentelijk beleid. De POL-uitwerking Kantoren is in juni/juli 2017 door alle gemeenteraden vastgesteld.

Afspraken

  • 4.1.

    De vastgestelde ‘regionale visie Kantoren Noord-Limburg’ vormt de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van kantoren. De gemeenten verplichten zich om de in het ‘actieprogramma kantoren’ opgenomen regionale en lokale acties conform planning uit te voeren.

  • 4.2.

    Gemeenten en provincie werken voor 1 januari 2018 de rol en positie van de bestaande ambtelijke RPO’s uit voor de thema’s bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

  • 4.3.

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van de kantorenmonitor te vergroten (zie afspraak 1.6).

5. Detailhandel

 

De basisafspraken en spelregels uit het POL2014, in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking, zijn door de regio uitgewerkt in de regionale visie Detailhandel en vormen de basis voor het (in het veelal nog uit te werken) gemeentelijk beleid. De POL-uitwerking Detailhandel is in juni/juli 2017 door alle gemeenteraden vastgesteld.

Afspraken

  • 5.1.

    De vastgestelde ‘regionale Detailhandelsvisie Noord-Limburg’ vormt de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van detailhandel. De gemeenten verplichten zich om de in de uitvoeringsparagraaf (van de detailhandelsvisie) opgenomen regionale en lokale acties conform planning uit te voeren.

  • 5.2

    Gemeenten en provincie werken voor 1 januari 2018 de rol en positie van de bestaande ambtelijke RPO’s uit voor de thema’s bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

  • 5.3

    De afstemming tussen de bovenregionaal verzorgende centra (zowel binnen als buiten de provincie) is ook van groot belang voor een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat. De regionale detailhandelsvisie voorziet niet in deze afstemming. In samenspraak met betrokken regio’s/gemeenten zal de provincie de bovenregionale afstemming organiseren.

  • 5.4

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van de winkelmonitor in stand te houden (zie afspraak 1.6).

6. Ruimtelijk kwaliteitskader

Doel

Noord-Limburg is een duale regio die de snelle wereld van innovatie en economische dynamiek op een bijna unieke wijze verbindt met de rust en karakter van al dat gene wat de regio voor ons, de Noord-Limburger, bekend en zo vertrouwd maakt. Het doel van het ruimtelijk kwaliteitskader is om onze opgaves en ambities in het landelijk gebied te realiseren waarbij deze unieke kwaliteit van Noord-Limburg wordt versterkt. Dit wordt gedaan onder het motto ‘verbinden waar het kan, scheiden waar het moet’.

Uitgangspunten

  • Het borgen van de juiste balans tussen rust & ruimte enerzijds en de innovatieve & dynamische economie anderzijds vormt het uitgangspunt voor het realiseren van de opgaven in het landelijk gebied (land- en tuinbouw, energie, water (Deltaopgave), vrijetijdseconomie, woon & leefklimaat en natuur).

  • De focus van het Ruimtelijk kwaliteitskader ligt vooralsnog op het landelijk gebied. Dat neemt niet weg dat ruimtelijke kwaliteit ook van belang is in het stedelijk gebied waar de economische thema’s een rol spelen.

  • Bij het realiseren van alle POL-opgaven wordt geredeneerd vanuit de bestaande situatie en aanwezige kwaliteiten.

Afspraken

  • 6.1.

    Bij het realiseren van onze opgaves wordt de juiste balans behouden tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie. Hierbij is het hoofdprincipe ‘verbinden waar het kan, scheiden waar het moet’. Vanuit de POL-uitwerkingen Landelijk gebied, Energie en Vrijetijdseconomie zijn de volgende kwaliteitsprincipes ontwikkeld:

    • grondgebruik afstemmen op het landschap en haar natuurlijke condities door de natuuropgave te verbinden aan de deltaopgave.

    • belevingswaarde vergroten op de juiste plek voor toeristen en bewoners door toegankelijkheid te realiseren bij een gecombineerde natuur- en deltaopgave;

    • vraag en aanbod bij elkaar brengen door de grootschalige energieopgave bij voorkeur te verbinden met werklandschappen (zoals intensieve land- en tuinbouwgebieden en bedrijventerreinen);

    • goede balans tussen verschillende functies, rekening houdend met elkaars belangen (zoals bijvoorbeeld wonen, bedrijvigheid en natuur);

    • aantrekkelijke omgeving creëren voor recreanten (bewoners en toeristen) en ontwikkelruimte voor land- en tuinbouw creëren door te verbinden waar het kan en te scheiden waar het moet met het landschap als drager.

    • Deze kwaliteitsprincipes zijn leidend voor de verdere uitwerking van het begrip ‘duurzame locaties’ voor de verschillende functies; een nadere specificering daarvan is opgenomen in de afspraken 6.2 t/m 6.5.

     

  • 6.2

    De energieopgave vraagt om voldoende ontwikkelruimte voor (grootschalige) initiatieven. Daarom brengen gemeenten en provincie de mogelijkheden in de regio in beeld voor de energietransitie (met specifieke aandacht voor grootschalige wind- en zonne-energie) op basis van de lokale kansenkaartensessies en de principes uit het ruimtelijk kwaliteitskader (zie afspraak 8.4);

  • 6.3

    De opgave vrijetijdseconomie vraagt om het behouden en versterken van de kwaliteit van toeristische hotspots (natuurgebieden, attracties, cultuurhistorische kernen en verblijfsmogelijkheden) en de aantrekkelijke groene corridors hiertussen. Dit betekent dat:

    • de regio brengt de regionale gebiedsparels voor de toeristisch-recreatieve hoofdstructuur in beeld (zie afspraak 7.15);

    • samen de criteria worden bepaald om initiatieven kwalitatief af te wegen (zie afspraak 7.1 en 7.4).

  • 6.4

    De opgave voor de land- en tuinbouw vraagt om voldoende ontwikkelruimte voor (grootschalige en kleinschalige) bedrijven. Dit vraagt om het gezamenlijk (regionaal) uitwerken van concrete criteria om initiatieven lokaal kwalitatief af te wegen; de zogenaamde ‘toekomstbestendige locaties’ (zie afspraak 9.1 t/m 9.7).

  • 6.5

    Het uitwerken van beleidsuitspraken om kwetsbare gebieden te beschermen en koppelkansen te verzilveren (Deltaopgave en natuuropgave).

7. Vrijetijdseconomie

Doel

Het ruimtelijke beleid ten aanzien van de vrijetijdseconomie moet voorwaarden scheppen om toerisme en recreatie de ruimte te geven en negatieve factoren voor de sector te beperken. Onder meer door de omgeving meer beleefbaar te maken, accommodaties te vitaliseren, de attractiewaarde van dagrecreatieve voorzieningen te vergroten, nieuwe verbindingen aan te gaan (cross-overs) en effectieve marketing.

Uitgangspunten

  • We willen een verblijfsrecreatie sector die gericht is op het aanbieden van een breed scala aan verblijfsmogelijkheden, verspreid over Noord-Limburg gevestigd en kwalitatief goed op peil. Het aanbod kenmerkt zich door diversiteit en voldoet zodoende aan de vraag van de klant.

  • We willen een aantrekkelijke, gastvrije regio zijn voor dagrecreanten met een evenwichtige mix van groot- en kleinschalige voorzieningen.

  • Het versterken van de toeristisch-recreatieve functie van het vrijetijdslandschap in onze regio.

Afspraken

In lijn met de visie en het actieprogramma zijn de bestuursafspraken gegroepeerd rondom de 3 invalshoeken verblijfsrecreatie, dagrecreatie en vrijetijdslandschap.

Verblijfsrecreatie

  • 7.1.

    Gemeenten en provincie bevorderen de kwaliteit van de verblijfsrecreatie langs twee lijnen:

    • het toestaan van kwalitatief goede nieuwe plannen en uitbreidingen;

    • het saneren van kwalitatief slechte bedrijven c.q. intrekken van (niet meer gewenste) verblijfsrecreatieve bestemmingen.

  • Het is wenselijk dat deze beide lijnen regionaal in balans zijn (verevening).

  • 7.2

    Gemeenten monitoren de voortgang in beide lijnen en hebben daarmee inzicht in de balans (verevening).

  • 7.3

    Gemeenten, in de vorm van de ambtelijke werkgroep, toetsen aan de hand van een afwegingskader, nieuwe en uitbreidingsplannen op het terrein van verblijfsrecreatie (kampeerplaatsen, stacaravans, bungalows, chalets, vakantiewoningen en appartementen). Indien noodzakelijk kan er onafhankelijk advies ingewonnen worden bij een casusteam (zie afspraak 1.3).

  • 7.4

    Initiatieven voor uitbreiding of nieuw vestiging verblijfsrecreatie (criteria zie tabel volgende pagina) worden, voorzien van een advies van de regionale ambtelijke werkgroep (of indien nodig het casusteam), voorgelegd aan het PHO en op voorwaarde dat:

    • bij nieuw vestiging kwaliteit wordt toegevoegd en regionale verevening van toeristische capaciteit plaats vindt;

    • bij uitbreiding kwaliteitsverbetering/transformatie plaatsvindt en bij uitbreiding > 25% regionale verevening van toeristische capaciteit boven 25% plaatsvindt.

  • De exacte invulling van de verevening dient in de praktijk getoetst te worden in lijn met 7.1.

  • 7.5

    Provincie en gemeenten hebben inzicht in alle harde en zachte plannen op het terrein van verblijfsrecreatie. Voor de zachte en hard-zachte initiatieven in de planvoorraad geldt dat wanneer deze niet voldoen aan het afwegingskader, ze regionaal afgestemd dienen te worden.

  • 7.6

    Op basis van de resultaten van de hotelverkenning formuleren gemeenten en provincie beleid voor nieuwe hotelplannen en uitbreidingen van hotels. Dat beleid wordt dan t.z.t. onderdeel van het toetsingskader. Tegelijkertijd wordt de planvoorraad voor hotels inzichtelijk gemaakt.

  • 7.7

    Regio en provincie trekken vanaf 2018 samen op om met de hoofddirecties van ketens van bungalowparken tot ontwikkelplannen ter verbetering van de toeristische aantrekkingskracht te komen.

  • 7.8

    De gemeenten organiseren vanaf 2018 werkateliers waarin belanghebbenden, onderwijs, brancheverenigingen, overheden en bedrijfsleven samenwerken aan vraaggerichte casussen.

  • 7.9.

    Handhaving van onrechtmatige huisvesting wordt in 2018 opgepakt door de samenwerkende gemeenten. De provincie beziet in hoeverre zij daarbij een faciliterende/ondersteunende rol kan spelen.

  • 7.10.

    De Woonvisie is leidend ten aanzien van huisvesten van arbeidsmigranten en permanente bewoning op recreatieparken, binnen het kader van de Omgevingsverordening Limburg. Bestaande huisvesting van arbeidsmigranten willen we afbouwen, zodra elders huisvesting mogelijk is. Ontwikkelingen met betrekking tot dit thema zullen dan ook in onderling overleg worden opgepakt.

  • 7.11.

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van de jaarlijkse monitor in stand te houden en de regio haar eigen 3-jaarlijkse monitor (zie afspraak 1.6).

     

kampeerplaatsen

(terreinen zonder vaste opstallen)

bungalows, chalets, stacaravans, vakantiewoningen en appartementen (terreinen met vaste opstallen)

informeren

Nieuwvestiging: t/m 25 eenheden.

Nieuwvestiging: t/m 5 eenheden.

Uitbreiding: bij minder dan 25% uitbreiding.

Uitbreiding: bij minder dan 10% (met een minimum van 5)

afstemmen

Nieuwvestiging: bij meer dan 25 eenheden

Nieuwvestiging: bij meer dan 5 eenheden

Uitbreiding: bij meer dan 25% uitbreiding

Uitbreiding: bij meer dan 10% uitbreiding (met een minimum van 5)

instemmen

Nieuwvestiging: indien afgeweken wordt van vereveningsafspraak

Nieuwvestiging: vanaf 25 eenheden en/of indien afgeweken wordt van vereveningsafspraak

Uitbreiding: indien afgeweken wordt van vereveningsafspraak

Uitbreiding: bij meer dan 25% uitbreiding en/of indien afgeweken wordt van vereveningsafspraak

Dagrecreatie

  • 7.12.

    Samen met de sector een aanpak opstellen om het dagrecreatieve aanbod in de regio te versterken. Hierbij kan het leefstijlenmodel een hulpmiddel zijn.

  • 7.13.

    De gemeenten informeren elkaar over grote, bovenregionale evenementen en verwijzen zo nodig naar elkaars evenemententerreinen.

  • 7.14.

    De regio maakt afspraken over regionale afstemming rondom nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

  • 7.15.

    We werken aan betere afstemming tussen overheid, onderwijs en bedrijfsleven met als doel om te komen tot instrumentarium dat leidt tot de gewenste professionalisering van de dagrecreatie voorzieningen.

Vrijetijdslandschap

  • 7.16.

    De uitdaging bij het realiseren van onze opgaves in het landelijk gebied, onze drager van het vrijetijdslandschap, is het borgen van de juiste balans tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie (zie afspraak 6.1).

  • 7.17.

    De gemeenten maken in 2018 een kaart met het huidige aanbod dagrecreatie voorzieningen een dergelijke kaart inspireert/voedt de regio om duidelijkheid te krijgen over beleid en afstemming van voorzieningen.

  • 7.18.

    In 2018 zullen de gemeenten de bestaande routenetwerken verder door ontwikkelen en inzetten op het versterken van de synergie met het dagrecreatieve aanbod. Waar mogelijk worden nieuwe routevormen toegevoegd, bestaande routes verbeterd, en beter op elkaar aangesloten.

  • 7.19.

    We streven er naar om op basis van kwaliteit en maatwerk per gemeente horeca en routestructuren in het buitengebied, zogenaamde pleisterplaatsen, mogelijk te maken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van kaart die opgesteld gaat worden (zie afspraak 7.15).

  • 7.20.

    De regio zet samen met de provincie en betrokken organisaties in op het beter verbinden en vermarkten van grote natuurgebieden.

  • 7.21.

    Het benutten en verbinden van kansen (zowel grootschalig als kleinschalig) die zich voor doen voor toeristische ontwikkelingen aan en op de Maas.

  • 7.22.

    Met in acht name van het POL2014 brengen gemeenten gezamenlijk de toeristisch-recreatieve belangen in voor het behouden van recreatief medegebruik bij de Delta-opgave (waterveiligheid en klimaatadaptatie). Hierbij maakt men onder andere gebruik van het ruimtelijk kwaliteitskader (zie afspraak 6.3).

8. Energie

Doel

Doel van de nader uit te werken regionale energievisie en het actieprogramma is het realiseren van een meer energieonafhankelijkere regio met een economisch gezonde woon-, werk- en leefomgeving, welke geschikt is voor toekomstige generaties.

Uitgangspunten

  • De regio ondersteunt de ‘Parijsverklaring’ van het Klimaatverbond. Dit houdt in dat de regio zich maximaal inzet op het treffen van maatregelen die leiden tot een klimaat-neutrale regio. Dit vormt de input en impuls voor het realiseren van de Regionale Energievisie Noord Limburg.

  • De Energiestrategie Beesel-Venlo-Venray is onderdeel van de uit te werken visie.

Afspraken

  • 8.1.

    Gemeenten stellen in samenspraak met de provincie in 2018 de Regionale Energievisie vast met daarin een strategie gericht op faciliteren/stimuleren en onderzoekt of energiebesparing en het aanleggen van, of medewerking verlenen aan zonnedaken als verplichting kan worden opgelegd bij nieuwbouw of grootschalige renovatieprojecten.

  • 8.2.

    De regio spant zich in om te komen tot een gedragen actieprogramma 2018-2020 voor energie in Noord-Limburg. Er zal daarnaast gezocht worden naar (creatieve) oplossingen die nodig zijn om de energietransitie na 2020 te realiseren. Onderdeel van dit proces is het in beeld brengen van de consequenties van energielandschappen op de leefomgeving.

  • 8.3.

    Met stakeholders zoals LLTB, Waterschap, Bedrijfsleven, en RUD het actieprogramma uitwerken en vaststellen. In dit actieprogramma wordt een balans gezocht tussen ambitie, potentie en noodzaak. Het zal bestaan uit de onderdelen:

    • bedrijven: fors inzetten op besparingen en duurzame opwekking op eigen terreinen;

    • landelijk gebied: inzetten op duurzame opwekking rekening houdend met het ruimtelijk kwaliteitskader;

    • wonen: procesafspraken over besparingen;

    • vrijetijdseconomie: procesafspraken over besparingen.

  • 8.4.

    Kansenkaartensessies verbreden van gemeente naar regio en met stakeholders. De kansenkaartsessies worden voor de regio en vertaald naar de lokale situatie per gemeente, waarbij expliciet de samenwerking wordt gezocht met externe stakeholders zoals het netwerkbedrijf, waterschap de LLTB, bedrijventerreinen en de RUD.

  • 8.5.

    De uitdaging bij het realiseren van onze opgaves in het landelijk gebied is het borgen van de juiste balans tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie (zie afspraak 6.1).

  • 8.6.

    De provincie spant zich in om samen met de regio de kwaliteit en betrouwbaarheid van de energiemonitor te vergroten (zie afspraak 1.6).

9. Landelijk gebied

 

Het landelijk gebied van de regio Noord-Limburg is divers van karakter. Het bestaat uit beekdalen, ontginningsgebieden en stuifduinengebied, terwijl ook het gebruik van dit landschap sterk varieert: natuurgebieden, concentraties intensieve veehouderij, recreatiegebieden en woongebieden. Daarnaast is er ook een nieuwe ruimtegebruiker bijgekomen, namelijk het opwekken van duurzame energie (windmolens en zonneweiden). Om in de toekomst voldoende ontwikkelingsruimte te blijven bieden voor alle gebruikers is het belangrijk om keuzes te maken die afgestemd zijn op de ontwikkelingen en de wensen van die gebruikers.

Uitgangspunten

De ontwikkeling van de agrarische bedrijven kenmerkt zich door schaalvergroting, intensivering en nieuwe verschijningvormen en allianties bij de blijvers. Voorbeelden van de laatste categorie zijn agglomeratielandbouw, verbrede landbouw en biologische landbouw. Daarnaast is sprake van een toenemende leegstand als gevolg van stoppende bedrijven. Tevens doen zich als gevolg van klimaatverandering ontwikkelingen voor die impact hebben op het landelijk gebied: de energieopgave en de deltaopgave. Tegelijkertijd is er groeiende aandacht voor de gevolgen van schaalvergroting voor landschap en gezondheid. Vanuit het thema Vrijetijdseconomie wordt benadrukt dat een aantrekkelijk landschap een belangrijk decor is voor de toeristische voorzieningen in onze regio. En niet in de laatste plaats vormt een goed leef- en woonklimaat in het buitengebied een belangrijke randvoorwaarde voor alle bewoners van onze regio.

Hiermee staat de regio voor de opgave om in de regionale POL-uitwerking Landelijk Gebied de volgende zaken uit te werken én met elkaar in balans te brengen:

  • (ruimtelijk) faciliteren van de dynamiek in de agrarische sector;

  • ruimtelijke kwaliteit behouden (afwegingscriteria voor nieuwe ontwikkelingen) en versterken (opgaven op het gebied van klimaat, water, natuur, landschap en cultuurhistorie);

  • verbeteren van het leef- en woonklimaat.

Afspraken

Deze ambitie wordt door middel van bestuursafspraken geconcretiseerd. Deze afspraken bestaan uit een mix van beleidsstandpunten en procesafspraken om uiteindelijk te komen tot een regionale POL-uitwerking Landelijk gebied Noord-Limburg. De notitie “Dynamiek in het landelijk gebied van Noord-Limburg” vormt de basis voor deze bestuursafspraken.

Ontwikkelruimte agrarische bedrijven

Leidraad voor het bepalen van de ontwikkelruimte voor de agrarische bedrijven is het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader, waarin ook de provinciale belangen (POL) zijn meegenomen. Daarnaast worden op regionaal niveau principes ontwikkeld die de basis vormen voor een (beperkt) regionaal afwegingskader als onderdeel van het afstemmingsprotocol voor de diverse sectoren binnen de land- en tuinbouw. De principes kunnen vervolgens om op lokaal niveau worden aangevuld en toegepast om te kunnen beoordelen initiatieven te kunnen beoordelen of zij voldoen aan de criteria voor een ‘toekomstbestendige locatie’ (zie afspraak 6.4).

 

  • 9.1.

    De uitdaging bij het realiseren van onze opgaves in het landelijk gebied is het borgen van de juiste balans tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie (zie afspraak 6.1).

  • 9.2.

    Gezien de bovenregionale belangen van Greenport Venlo worden voor de Ontwikkelingsgebieden glas de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven op de juiste plek (‘toekomstbestendige locaties’) staat voorop: maatwerk en flexibiliteit is hierbij een voorwaarde. Vormverandering en vergroting in combinatie met kwaliteitsverbetering is bespreekbaar;

    • doorontwikkeling en het behoud van ontwikkelingsmogelijkheden voor (delen van) Ontwikkelingsgebieden glas wordt op lokaal niveau gebaseerd op de (nog uit te werken) criteria voor ‘toekomstbestendige locaties’ (kwalitatieve afwegingen als: kwaliteit en kwantiteit infrastructuur, verkaveling, kenmerken gebied en op kansen voor revitalisering);

    • afhankelijk van de trends in de glastuinbouw brengen de gemeenten de ‘kansarme’ ontwikkelingsgebieden glas in beeld en gaan daar de m2 ontwikkelgebied glas terugbrengen (mede in het licht van de revitaliseringsopgave);

  • 9.3.

    Voor Solitair glas worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • gezien het planologisch overschot aan uitbreidingsruimte voor solitaire glastuinbouw en de lange termijn trend wordt door de regio heroverwogen of planologische ruimte op niet toekomstbestendige locaties kan/moet worden ingeperkt;

    • de regio onderzoekt of het wenselijk is om de provinciale referentiemaat voor solitair glastuinbouw lokaal los te laten indien het ‘toekomstbestendige locaties’ betreft (zie afspraak 6.4).

  • 9.4.

    Voor Intensieve teelten worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • bij de lokale heroverweging van de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw (zie afspraak 9.2) wordt rekening gehouden met de ruimtevraag van teelt ondersteunende voorzieningen. Indien er sprake is van een ‘toekomstbestendige locatie’ en ruimtelijk inpasbaar is, wordt deze ruimtebehoefte gefaciliteerd;

    • bij de verdere uitwerking van het ruimtelijk kwaliteitskader zal een nadere analyse plaatsvinden welke gebieden zich bij uitstek lenen voor grootschalige (nieuwe) initiatieven (zie afspraak 6.1).

  • 9.5.

    Voor Agglomeratielandbouw worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • doorgroei van Agglomeratielandbouw in het buitengebied is enkel toestaan in gebieden waar deze ruimtelijk inpasbaar is (zie afspraak 6.1) en indien sprake is van een ‘toekomstbestendige locatie’ (zie afspraak 6.4).

    • nieuwvestiging van een agglomeratielandbouwbedrijf (met ondergeschikte agrarische activiteiten) kent een incidenteel karakter. Indien nieuwvestiging van agglomeratielandbouw aan de orde is/komt, wordt onderzocht of dit mogelijk is op bedrijventerreinen (mede in het licht van de regionale herstructuringsopgave voor Bedrijventerreinen).

  • 9.6.

    Voor Intensieve veehouderij worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor intensieve veehouderij op de juiste plek (‘toekomstbestendige locaties’) staat voorop: maatwerk en flexibiliteit is hierbij een voorwaarde;

    • nieuwvestiging in principe alleen op reeds bestaande ‘toekomstbestendige locaties’ (zie afspraak 6.4);

    • lokaal maatwerk bij overlast in kernrandzones met als uitgangspunt dynamisch voorraadbeheer.

  • 9.7.

    Voor Mestverwerking worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

    • aangezien het uitgangspunt is dat er binnen de regio voldoende verwerkingscapaciteit is voor het mestoverschot uit de regio, faciliteren de gemeenten de bestaande mestverwerkingsinitiatieven, waarbij voor nieuwe grootschalige initiatieven in eerste instantie ingezet wordt op vestiging op bedrijventerreinen. Indien dit niet haalbaar is wordt gezocht naar toekomstbestendige locaties in het landelijk gebied;

    • nieuwe initiatieven worden door de gemeenten in eerste instantie ‘on hold’ gezet omdat er momenteel een balans tussen vraag en aanbod is. Indien bij een bestaand initiatief langere tijd geen vooruitgang richting realisatie wordt geconstateerd terwijl er nieuwe initiatieven met innovatieve concepten en verdergaande vormen van duurzame mestverwerking zijn, kan worden overwogen om de medewerking aan een bestaand initiatief te beëindigen. Echter, pas als een bestaand initiatief geen doorgang vindt, ontstaat daadwerkelijk ruimte voor nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven worden gezamenlijk binnen de regio en met de provincie afgestemd;

    • de regio heeft samen met de provincie een overzicht gemaakt van de vraag naar en het aanbod van mestverwerkingscapaciteit (inclusief nog uit te voeren initiatieven). Deze informatie vormt de basis om ontwikkeling van vraag en aanbod te kunnen monitoren en nieuwe initiatieven te toetsen.

    • De regio en provincie maken afspraken over op welke wijze de informatie wordt bijgehouden, zodat de monitoring ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden (zie afspraak 1.6).

Leegstand

De komende jaren neemt de leegstand van agrarisch vastgoed toe, met als gevolg verrommeling van het landelijk gebied en wellicht oneigenlijk gebruik. Met leegstand bedoelen we niet alleen de agrarische gebouwen die daadwerkelijk leegstaan, maar ook de agrarische bestemde gebouwen die worden gebruikt voor niet-agrarische activiteiten (oneigenlijk gebruik).

 

  • 9.8.

    De regio wil bijdragen aan het oplossen van de leegstandsproblematiek in het landelijk gebied in relatie tot (de ontwikkeling van) duurzame locaties en dynamisch voorraadbeheer:

    • de gemeenten werken daarom alleen mee aan de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing als er, vanuit de nieuwe functie beredeneerd, sprake is van een ‘toekomstbestendige locatie’ (zie afspraak 6.4);

    • de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing wordt slechts toegestaan indien dat in overeenstemming is met de regionale bestuursafspraken;

    • de gemeenten werken alleen mee aan nieuwvestiging als een bestaande locatie niet kan voldoen aan de criteria voor een ‘toekomstbestendige locatie’ voor de desbetreffende functie.

  • 9.9.

    De regio wil bijdragen aan de oplossing van de asbestopgave in het landelijk gebied. De gemeenten werken daarom niet mee aan het herbestemmen van vrijkomende agrarische bebouwing met een dak van asbest.

  • 9.10.

    De regio doet onderzoek naar de mogelijkheid om tijdelijk nieuwe gebruiksfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing toe te staan indien dat een financiële drager vormt voor sloop van de bebouwing op termijn.

  • 9.11.

    De regio wil een instrument ontwikkelen om excessieve verloedering van leegstaande bebouwing in het landelijk gebied tegen te gaan. De regio stelt daarom een handvat ‘excessenregeling’ op, welke lokaal kan worden uitgewerkt.

  • 9.12.

    De provincie Limburg rolt de monitoring van agrarische bebouwing landelijk gebied verder uit over de regio. De gemeenten participeren in dit project (zie afspraak 1.6).

Schone stallen

Naast schaalvergroting speelt binnen de veehouderij ook het onderwerp ‘Schone stallen’ met als doel om de milieubelasting van de omgeving te verminderen. Onder regie van de provincie wordt door de regio samengewerkt om dit doel te bereiken.

 

  • 9.13.

    Doelstelling is een toekomst waarbij IV-bedrijven geen of geen noemenswaardige overlast voor de omgeving veroorzaken. Belangrijk strategie hierbij is het bevorderen van het breed toepassen van BBT (best beschikbare technieken) voor het verminderen van de emissie.

  • 9.14.

    De gemeenten brengen de latente ruimte binnen vergunningen in beeld en brengen deze terug (waar mogelijk en nuttig geacht).

  • 9.15.

    Via handhaving en voorlichting wordt het naleven van de vergunningsvoorwaarden bevorderd met speciale aandacht voor het gebruik van stalsystemen met luchtwassers.

  • 9.16.

    De mogelijkheid en toepasbaarheid van toekomstige wetgeving (vooral Wet Veedichte gebieden en Omgevingswet) voor het verminderen van de overlast van IV-bedrijven (fijnstof) worden in gezamenlijkheid beoordeeld. Hierbij wordt bezien of er tot aan de invoering van nieuwe wetgeving een interim beleid (ter voorkoming van gezondheidsrisico’s binnen bestaande wetgeving) noodzakelijk en mogelijk is.

  • 9.17.

    Regio en provincie zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat emissieruimte die ontstaat door verplaatsende of stoppende bedrijven op “niet-toekomstbestendige” locaties niet vanzelfsprekend door andere bedrijven weer wordt opgevuld.

  • 9.18.

    De provincie verzorgt de jaarlijkse monitoring van de invloed van de IV-sector op de kwaliteit van de leefomgeving in het kader van het “manifest duurzame veehouderij”. De gemeenten leveren daarin een bijdrage door zorg te dragen voor een actueel bestand met gemeentelijke omgevingsvergunningen voor de IV-sector.

Bijlage: Regionaal afstemmingsprotocol

 

De afgelopen jaren is de rol van de regio steeds belangrijker geworden als het gaat om de aanpak van leegstand (detailhandel, agrarisch vastgoed), het oplossen van de mismatch in de woningvoorraad, etc. Het afbakenen van de regionale rol en de rol van de provincie krijgt langzamerhand vorm in de POL-uitwerkingen en is vastgelegd in onderhavig afstemmingsprotocol. Bij iedere actualisatie van de bestuursafspraken wordt ook het protocol aangescherpt en vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening.

Vertrekpunt

  • De 1e beoordeling van een casus (een nieuw ruimtelijk-economisch initiatief (of een wijziging in het programma) waarvoor een ruimtelijke procedure nodig is) ligt bij de desbetreffende gemeente: alles wat past binnen het beleid en volgens de criteria uit de bestuursafspraken lokaal kan worden afgehandeld wordt ook lokaal in behandeling genomen (zie vastgestelde regionale visies of de specifieke afwegingscriteria in de bestuursafspraken).

  • Als volgens de criteria regionale afstemming (of wellicht bovenregionale) aan de orde is, brengt de desbetreffende gemeente de casus ter informatie, ter afstemming of zelfs ter instemming (afhankelijk van de criteria), in het PHO Ruimte. Intentie van betrokken partijen in het PHO Ruimte, is om te komen tot consensus.

  • In het PHO Ruimte zijn alle gemeenten vertegenwoordigd (maximaal 2 wethouders per gemeente). Portefeuillehouders zitten mét mandaat van hun eigen college aan tafel. Indien nodig samen met het PHO Economie.

  • Op uitnodiging van de regio kan een provinciaal bestuurder aanschuiven bij het PHO Ruimte (maar neemt niet deel aan mogelijke besluitvorming). In het geval dat de provincie niet kan instemmen met het besluit van de regio, kan zij haar eigen instrumentarium inzetten.

  • Jaarlijks vindt een evaluatie plaats en op basis daarvan wordt het protocol bijgesteld/aangescherpt.

Wat als regionale afstemming aan de orde is?

In algemene zin hebben we het over ‘regionale afstemming’, maar er is onderscheid te maken naar het elkaar informeren, het met elkaar afstemmen en in een enkel geval zelfs samen instemmen. Om verwarring te voorkomen is het goed daar samen hetzelfde beeld van te hebben:

  • het informeren gaat om het verzamelen en uitwisselen van informatie. Afhankelijk van de casus c.q. problematiek kan ook gezamenlijk een nadere oriëntatie plaatsvinden om het vraagstuk/probleem helder(der) te krijgen en wie eigenaar/belanghebbende/beslisser is;

  • het met elkaar afstemmen gaat een stap verder: in gezamenlijkheid wordt de informatie afgewogen en eisen geformuleerd waar oplossingen aan moeten voldoen. Het kan ook betekenen dat er gevraagd wordt om alternatieven en/of ongewenste (bij)effecten in beeld te brengen.

  • in het geval dat instemmen aan de orde is, is het doel om te komen tot gezamenlijk geaccepteerd en gedragen besluit (en dus een vervolgstap op afstemming). Aangezien de wethouders met mandaat van het eigen college in het PHO Ruimte aan tafel zitten, wordt per gemeente gestemd ongeacht het aantal aanwezige wethouders (één stem per gemeente). Uiteraard wordt gestreefd naar een unaniem besluit waar het regionaal belang voorop staat. Als dit niet haalbaar is, wordt gekoerst op een meerderheidsbesluit (minimaal 2/3 van de stemmen). Op het moment dat een (of meerdere) gemeente(n) geen direct belang heeft of ziet bij de kwestie waar instemming wordt gevraagd, kan een blanco stem worden uitgebracht. Blanco stemmen tellen niet mee. In het geval het meerderheidsbesluit afwijkt van het individuele besluit van een gemeente neemt de desbetreffende portefeuillehouder dit besluit mee terug.

Wie doet mee en wat is de rolverdeling?

Insteek is dat het PHO Ruimte in de regio aan zet is voor integrale afwegingen (conform de Ladder Duurzame Verstedelijking en de Europese Dienstenlijn). Dit betekent dat bij precaire casussen ook het PHO economie wordt betrokken. Daarnaast blijft er ruimte voor bestuurlijk overleg (met desbetreffende portefeuillehouders) over specifieke onderwerpen per thema (bijv. het BO Wonen als het gaat om prestatieafspraken met corporaties).

 

Het RCO Ruimte is en blijft verantwoordelijk voor een integraal advies over de casussen die worden ingebracht door de (sectorale) werkgroepen: “economie” (bedrijven, kantoren en detailhandel), “wonen”, ”vrijetijdseconomie” en “landelijk gebied”. Ruimtelijke kwaliteit, energie, mobiliteit en water komen, weliswaar vanuit een specifieke invalshoek, in alle werkgroepen aan de orde. Deze vier werkgroepen fungeren vanuit hun specialisme als een voorportaal voor het RCO Ruimte en kunnen desgewenst een onafhankelijk advies inwinnen bij een “casus-team“. Een casus-team wordt per geval specifiek samengesteld uit zowel interne als externe adviseurs/deskundigen. Het PHO Ruimte kan, alleen in het geval dat er vooraf geen onafhankelijk advies is ingewonnen bij het casus-team, alsnog besluiten om een ‘second opinion’ te vragen. Ook hier gaat het om maatwerk waarbij de condities vooraf worden vastgelegd. Het RCO Ruimte en het PHO Ruimte hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de procedure niet onnodig te vertragen en een casus zo snel mogelijk ambtelijk en bestuurlijk te delen en af te stemmen (en waar nodig ter instemming voor te leggen).

 

Aldus opgemaakt en ondertekend in 9-voud:

Namens de gemeente Bergen,

Dhr. A. Splinter

 

Namens de gemeente Beesel,

Mw. mr. B.J.H.T. Heesakkers

 

Namens de gemeente Gennep,

Dhr. J.P.M. Welles

 

Namens de gemeente Horst aan de Maas

Dhr. P.E.M. Driessen

 

Namens de gemeente Mook en Middelaar

Dhr. G. Wienhoven

 

Namens de gemeente Peel en Maas

Dhr. R.F.H. Janssen

 

Namens de gemeente Venlo

Dhr. mr. J.H.G.M. Teeuwen

 

Namens de gemeente Venray

Dhr. M. van der Putten

 

Namens de provincie Limburg

Dhr. H. Teunissen

 

H

 

Bijlage 2 behorende bij Paragraaf 2.4 wordt vervangen door de tekst van de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Midden-Limburg, maart 2018:

 

Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Midden-Limburg

 

afspraken tussen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de zeven Midden-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van POL2014 voor Midden-Limburg, over de thema’s wonen, werklocaties, energie, landbouw en vrijetijdseconomie

actualisatie december 2017

Inhoud

 

Inleiding

 

Algemene afspraken

 

Afspraken over wonen

 

Afspraken over werklocaties

 

Afspraken over energie

 

Afspraken over landbouw

 

Afspraken over vrijetijdseconomie

1. Inleiding

Voor u liggen de geactualiseerde bestuursafspraken regionale uitwerking POL. Het zijn afspraken tussen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de 7 Midden-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de totstandkoming en uitvoering van regionale uitwerkingen voor een achttal in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) genoemde thema’s. De bestuursafspraken die deze 8 partijen in maart 2016 voor het eerst hebben gemaakt zijn nu waar nodig geactualiseerd en waar mogelijk geconcretiseerd. De voorliggende afspraken zijn vastgesteld in het BO Wonen, Zorg en Woonomgeving, BO Energie en Economisch Beleid, BO Landbouw en Natuur en het BO Recreatie en Toerisme. Vervolgens zijn deze ter vaststelling aan de 8 colleges aangeboden.

Samen werken aan grote maatschappelijke opgaven

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het POL vastgesteld. Het is een integrale visie op wat er nodig is om de kwaliteit van onze fysieke omgeving te verbeteren, met als centrale ambitie het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat. Het plan is in co-creatie met de Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In Midden-Limburg is afgesproken de POL-uitwerkingen binnen SML plaats te laten vinden en door de verschillende werkvelden van SML uit te laten werken. De focus binnen de samenwerking in SML ligt voor deze werkvelden thans dan ook op deze POL-uitwerkingen. Daarnaast heeft de SML ook aanvullende ambities geformuleerd, zoals bijvoorbeeld verwoord in de Strategische Investeringsagenda.

 

Een van de belangrijke uitdagingen voor Midden-Limburg is het zorgen voor een betere aansluiting van vraag en aanbod van woningen, winkels, kantoren, bedrijventerreinen, agrarisch vastgoed en verblijfsaccommodaties. Vastgoed waarvan we bijna overal in onze regio genoeg hebben, soms zelfs te veel. Maar waar tegelijkertijd wel een forse kwaliteitsslag nodig is om aan te sluiten bij de veranderende vraag vanuit de markt. Dat is geen gemakkelijke opgave: We moeten werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad én ruimte creëren voor nieuwe initiatieven die echt toevoegen aan de kwaliteit van de regio, zonder dat de voorraad verder groeit. Dat kan door tegelijkertijd de overmatige leegstand aan te pakken en plannen terug te draaien die niet goed aansluiten bij de vraag. Er is de overtuiging bij gemeenten en Provincie dat we deze vraagstukken regionaal moeten oppakken.

Regionale uitwerkingen voor Midden-Limburg

Een van de belangrijkste uitvoeringslijnen van het POL is de totstandkoming van regionale uitwerkingen voor de thema’s wonen, werklocaties, energie, landbouw en vrijetijdseconomie. Daarin vindt een concretisering plaats van de ambities, opgaven en algemene principes uit POL. De Midden-Limburgse gemeenten zijn samen met de Provincie en stakeholders voortvarend aan de slag gegaan met deze regionale uitwerkingen. Dit heeft begin 2016 geresulteerd in bestuursafspraken tussen de zeven colleges van B&W in Midden-Limburg en het college van GS over deze thema’s. Met uitzondering van de afspraken over het thema wonen hadden de bestuursafspraken het karakter van procesafspraken. Naast de reeds in 2014 in alle gemeenteraden vastgestelde structuurvisie Wonen, Zorg, Woonomgeving Midden-Limburg zijn inmiddels ook een programmaplan Energie, een beleidskader werklocaties en een programma Landbouw en Natuur opgesteld (nog niet vastgesteld). Ook op andere fronten werken de gemeenten op Midden-Limburgse schaal aan gezamenlijke visies en spelregels. Zo is er gestart met de voorbereidingen om te komen tot een gezamenlijke visie vrijetijdseconomie. Een Limburgbreed hotelmarktonderzoek en de aanpak vitalisering verblijfsaccommodaties vormen belangrijke input.

 

Nu, eind 2017/ begin 2018, zijn de afspraken per werkveld geactualiseerd.

 

De stand van zaken van de POL uitwerkingen kan als volgt worden samengevat:

Thema POL

POL uitwerking

Stand van zaken

Vervolg

Wonen

Regionale structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg

Vastgesteld in gemeenteraden Midden Limburg in 2014. Momenteel wordt uitvoering gegeven aan de Structuurvisie met uitvoeringsparagraaf en de daaraan verbonden bestuursafspraken.

Actualisatie in 2018. Overeenkomstig de bestuursafspraken wordt bij een wijziging of een opvolger van de structuurvisie bezien of er tussen partijen nieuwe bestuursafspraken worden gemaakt.

Vrijetijdseconomie

Regionale recreatieve visie

Visie is in 2013 vastgesteld. Deze dient geactualiseerd en het ontbrekende hoofdstuk over verblijfsrecreatie dient toegevoegd te worden

Actualisatie/ uitbreiding visie

Werklocaties (bedrijventerreinen, winkels en kantoren)

Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg.

Het Bestuurlijk Overleg Economie stelt vermoedelijk begin 2018 het beleidskader vast

Vaststelling beleidskader door colleges van B&W en gemeenteraden

Energie

Programmaplan Energie Midden-Limburg 2017-2020

Het Bestuurlijk Overleg Energie heeft ingestemd met het programmaplan.

Vaststelling programma door colleges van B&W en gemeenteraden

Landbouw

Regionaal programma landbouw en natuur.

 

 

 

Regionale leidraad mestverwerking.

Het Bestuurlijk Overleg Landbouw en Natuur heeft ingestemd met Regionaal Programma.

 

Deze is in 2016 door gemeenteraden in Midden-Limburg vastgesteld en een jaar toegepast. Evaluatie heeft plaatsgevonden.

Vaststelling programma door colleges van B&W en gemeenteraden

 

 

Continuering Leidraad Mestverwerking. Het BO heeft ingestemd met het voorstel om de gedachtenlijn te blijven volgen maar om de leidraad niet opnieuw aan de gemeenteraden voor te leggen

Een samenspel van POL, regionale uitwerkingen, bestuursafspraken en Omgevingsverordening

De gemeenten werken samen aan regionale uitwerkingen in de vorm van structuurvisies, visies of anderszins. De Provincie is partner in deze regioprocessen en faciliteert deze. Vanuit de regierol ziet de provincie toe op de samenhang tussen de aanpak per regio en die in aangrenzende gebieden.

Bestuursafspraken per regio tussen de colleges van B&W en GS vormen het cement. Ze verbinden de gemeenten in hun aanpak en geven bovendien de Provincie een positie. Ze gaan over uitvoering van de regionale uitwerkingen, over vervolgstappen, monitoring en evaluatie, over faciliteren en afstemming tussen de regio’s. Ze gaan ook over het elkaar aanspreken op de naleving, primair door de gemeenten zelf naar elkaar toe. En er wordt in vastgelegd welke zaken de Provincie in de Omgevingsverordening zal borgen. Die borging in de verordening is slechts een vangnet, waarbij het vooral gaat over ontwikkelingen waarbij aanpassing van een ruimtelijk plan aan de orde is.

2. Algemene afspraken

 

  • 1.

    De gemeenten en Provincie nemen de in POL2014 opgenomen algemene Limburgse principes en de specifieke principes per thema steeds als uitgangspunt bij de ontwikkeling en uitvoering van regionaal en gemeentelijk beleid.

     

  • 2.

    Regionale afstemming is de norm. Initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen met een bovenlokale impact op de thema’s waar deze afspraken betrekking op hebben, worden regionaal afgestemd en indien relevant ook bovenregionaal.

     

  • 3.

    Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt vanuit samenwerking op basis van integraal ontwerpen en dialoog voeren aan de voorkant van een ontwikkeling.

     

  • 4.

    De Provincie faciliteert de gemeenten bij het invulling geven aan (de afspraken rond) dynamisch voorraadbeheer (onder meer via de Expeditie Ruimte en de inzet van capaciteit voor het faciliteren van themagroepen).

     

  • 5.

    Bij discussie over de naleving van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • -

      primair spreken de gemeenten elkaar hier op aan;

    • -

      indien men niet tot overeenstemming komt vindt afstemming plaats in (sub)regionaal verband;

    • -

      indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de Provincie op verzoek van een of meer gemeenten een bindend oordeel vellen op basis van de gemaakte bestuursafspraken en de POL-uitgangspunten en de haar ten dienste staande instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen

  • 6.

    Daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

     

  • 7.

    De Provincie neemt (zover dat nodig en juridisch mogelijk is) bepalingen op in de Omgevingsverordening Limburg om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

     

  • 8.

    Deze bestuursafspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd.

3. Afspraken over wonen

 

De belangrijkste afspraak van de eerste tranche bestuursafspraken Wonen was dat de structuurvisie wordt uitgevoerd, dat aanpassing of intrekking van de structuurvisie een gemeentelijke bevoegdheid is, dat overleg met de provincie plaatsvindt over aanpassingen van de structuurvisie, dat de provincie in de omgevingsverordening zal vastleggen dat geen bestemmingsplannen worden vastgesteld in strijd met de structuurvisie en welke stappen worden gezet indien de feitelijke ontwikkeling afwijkt van de structuurvisie. Thans zijn de eerste 4 jaren van de structuurvisie voorbij en is gestart met de voorbereidingen om te komen tot een actualisatie van de structuurvisie. Naar verwachting wordt de actualisatie in de loop van 2018 afgerond, waarna bezien wordt of een actualisatie van de bestuursafspraken nodig is

 

De Bestuursafspraken Wonen Midden-Limburg die onderdeel uitmaken van de Bestuursafspraken Midden-Limburg Pol2014, zoals ondertekend in maart 2016, worden ongewijzigd herbevestigd.

4. Afspraken over werklocaties

 

Voor wat betreft de werklocaties (bedrijventerreinen, kantoren en winkels) in Midden-Limburg is als uitwerking van het POL2014 een gezamenlijke visie en aanpak ontwikkeld en geoperationaliseerd, die moet leiden tot een toekomstbestendige, gezonde en concurrerende regionale economische structuur. Daarbinnen dient afstemming over huisvestingsinitiatieven en de principes van dynamisch voorraadbeheer gestalte te gaan krijgen. De in 2016 gemaakte bestuursafspraken betroffen procesafspraken. Het nu opgeleverde beleidskader kan in de loop van de eerste helft van 2018 door de raden worden vastgesteld, bij voorkeur nog voor de zomer.

Afspraken

  • 1.

    Vaststelling door gemeenteraden van het nu opgeleverde regionaal beleidskader werklocaties vindt plaats in de eerste helft van 2018.

     

  • 2.

    Gemeenten zullen na vaststelling uitvoering geven aan het regionaal beleidskader werklocaties.

     

  • 3.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in het regionaal beleidskader werklocaties resp. in documenten die ter uitvoering van het beleidskader gezamenlijk worden opgesteld.

     

  • 4.

    De Provincie draagt zorg voor de monitoring. De wijze waarop dit vorm krijgt (rol, instrument, doel) wordt nog uitgewerkt.

     

  • 5.

    In het geval een gemeente het regionaal beleidskader werklocaties niet vaststelt zal de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om de doorwerking van het regionaal beleidskader voor de gemeente te garanderen.

  • 6.

    Gemeenten stellen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma op ten behoeve van de uitvoering van het beleidskader. De Provincie heeft hierbij een ondersteunende rol.

5. Afspraken over energie

 

Gemeenten en provincie werken samen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de energietransitie, mede t.b.v. een schone, betaalbare en levering zekere energievoorziening. Stakeholders worden daartoe gestimuleerd en sinds eind 2016 is duidelijk wat de mogelijkheden zijn. Onderleggers daarvoor zijn de uitgevoerde nulmeting (energieverbruik) en de kansenkaarten (cafetariamodel), waarbij gemeenten en provincie specifiek de mogelijkheden van windenergie en warmte in de regio onderzocht hebben. Voor wat betreft windenergie zijn bij alle projecten burgerenergiecoöperaties betrokken. Het door het werkveld opgestelde programmaplan is nog in afwachting van vaststelling door de gemeenten, hetgeen na maart 2018 zal gebeuren.

Afspraken

  • 1.

    De gemeenten werken samen met de provincie Limburg en shareholders aan een schone, betaalbare en leveringszekere energievoorziening, die gepaard gaat met regionale economische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid en de aanpak van het klimaatprobleem. Partijen zetten zich naar draagkracht en vermogen in om de noodzakelijke overgang van een fossiele naar een duurzame energievoorziening te bevorderen c.q. mogelijk te maken.

     

  • 2.

    De gemeenten zetten zich bij voorkeur voor 1 juni 2018 een raads- en/of collegebesluit te nemen over het programmaplan energie.

     

  • 3.

    Provincie Limburg maakt (voor heel Limburg) een inventarisatie en analyse van lopende energieprojecten en zal mede op basis hiervan uiterlijk 1 juni 2018 bepalen welke rol(len) zij het beste kan vervullen in de uitvoering/stimulering/ondersteuning van het energieprogramma, dit mede in het licht van de aanpak op nationaal niveau.

     

  • 4.

    Partijen maken gebruik van het energiedashboard van de Provincie of een vergelijkbaar alternatief als basis voor strategieën, programma’s en projecten. De ontwikkelingen worden gemonitord.

6. Afspraken over landbouw

Regionaal programma landbouw en natuur

In het werkveld LEN zijn afspraken gemaakt over de thema’s die in de POL uitwerking opgenomen moeten worden: samenwerking binnen de regio en met provincie, schone stallen en latente ruimte, mestverwerking, vrijkomende agrarische bebouwing en agglomeratielandbouw. Deze thema’s zijn verwerkt in een regionale visie landbouw en natuur die nog ter vaststelling wordt aangeboden aan de gemeenteraden. Daarnaast is in de visie tevens de ontwikkeling van natuur en landschap in de regio opgenomen, alsmede een visie over toepassing van teeltondersteunende voorzieningen.

De afspraken waren met name procesmatig van aard (wie doet wat en wat is het te verwachten resultaat) met uitzondering van het thema mestverwerking. Hiervoor is een voorlopige leidraad regionale mestverwerking opgesteld, die afzonderlijk ter instemming aan de gemeenteraden werd voorgelegd vooruitlopend op de regionale visie landbouw en natuur.

Het regionaal programma landbouw en natuur is nu opgesteld. Er worden afspraken gemaakt over uitvoering hiervan. Ter regionale afstemming van initiatieven worden overlegstructuren ingesteld. Dit heeft ook gevolgen voor afspraken bij Vrijkomende agrarische bebouwing en agglomeratielandbouw. Voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing wordt niet meer ingezet om gezamenlijk beleid te ontwikkelen maar om een sloopregeling te ontwikkelen. Er wordt een ruimtelijk profiel opgesteld voor ontwikkelingen die invloed hebben op het landschap. Er wordt gestart met de gemeenten Weert, Nederweert en Leudal.

 

Er is een regionaal programma Landbouw en Natuur opgesteld met daarin:

  • Beschrijving gezamenlijke identiteit en ambitie.

  • Doorlopende thematische agenda.

  • Uitvoeringsagenda

  • Beschrijving van gewenste overlegstructuur.

Afspraken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit het regionaal programma Landbouw en Natuur spreken partijen af dat:

  • 1.

    De gemeenten de regionale ambitie uit het Regionaal Programma Landbouw & Natuur ter instemming voor aan de colleges van B&W en desgewenst aan de gemeenteraden.

  • 2.

    Gemeenten, waar de relevante thema’s aan de orde zijn, gebruiken de regionale ambitie als input voor op te stellen omgevingsvisies en omgevingsplannen.

  • 3.

    Het Bestuurlijk Overleg Landbouw en Natuur stelt in 2018 een meerjarig uitvoeringsprogramma vast met activiteiten vast die passen in het Regionaal Programma Landbouw & Natuur.

  • 4.

    De voortgang van de activiteiten wordt jaarlijks gemonitord en bijgesteld.

  • 5.

    Gemeenten kunnen per activiteit een keuze maken over deelname en financiële bijdrage.

Samenwerking binnen de regio en met provincie

Om de gewenste regionale overlegstructuur te bereiken, worden de volgende afspraken gemaakt:

  • 1.

    Uiterlijk 1 april 2018 heeft het werkveld de regionale afstemming georganiseerd. Hierin worden grootschalige ontwikkelingen op het gebied van mestverwerking, agglomeratielandbouw, teeltondersteunende voorzieningen, uitbreiding van agrarische bedrijven en invulling van vrijkomende agrarische bebouwing afgestemd.

  • 2.

    Gemeenten en provincie werken onder regie van provincie mee aan het in beeld brengen van informatie die nodig is om de thema’s uit te werken (informatiemanagement).

Schone stallen en latente ruimte

Partijen zijn zich ervan bewust dat de structuur van de agrarische sector verandert. Er is sprake van schaalvergroting, ketenverlenging en maatschappelijk debat over geur en gezondheid. Om die reden willen partijen gezamenlijk toewerken naar schone stallen in 2025. Om te komen tot schone stallen in 2025 worden door partijen de volgende afspraken gemaakt:

  • 1.

    Gemeenten Weert, Nederweert en Leudal werken onder regie van de provincie samen aan de uitvoering van een plan van aanpak om te komen tot een blijvende vermindering van uitstoot van emissies van agrarische bedrijven.

  • 2.

    Meer concreet betekent dit dat deze partijen zich inzetten voor:

    • a.

      Het opzetten van een monitoringssysteem. Gemeenten leveren hiervoor gegevens aan via Web BvB of opvolger hiervan.

    • b.

      Het experimenteren met innovatieve systemen door gebruik te maken van de mogelijkheden van de proefstal status uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV), en de toekomstige mogelijkheden van de nieuwe omgevingswet.

    • c.

      Onderzoek naar gedragen normen in gemeentelijke geurverordeningen.

    • d.

      Onderzoek naar mogelijkheid om opvulling van normen te voorkomen.

    • e.

      Uitwisseling van kennis en expertise.

    • f.

      Een visie over hoe om te gaan met latente ruimte.

    • g.

      Het stimuleren van de dialoog tussen agrariër en de omgeving.

    • h.

      Beoordelen van mogelijkheden en toepasbaarheid toekomstige wetgeving (oa Wet veedichte gebieden en Omgevingswet).

  • 3.

    Maatregelen worden regio breed afgestemd voordat ze worden ingevoerd.

Mestverwerking

Partijen hebben een voorlopige leidraad op mestverwerking opgesteld, die door 5 gemeenteraden is vastgesteld voor de periode van 1 jaar. De toepassing van de leidraad is in maart 2017 geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan spreken partijen af dat:

  • 1.

    Gemeenten blijven handelen in lijn met de leidraad.

  • 2.

    Indien van toepassing nemen de gemeenten de systematiek over in hun omgevingsvisies en/of omgevingsplannen.

  • 3.

    De toepassing van de regionale leidraad wordt uiterlijk 1 januari 2019 opnieuw geëvalueerd.

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)

De verwachting is dat de komende jaren 2/3 van de agrarische bedrijven (nu: 1500) in de regio Midden-Limburg gaat stoppen. Een deel van deze locaties zal leeg komen te liggen of een nieuwe functie krijgen. Om deze ontwikkeling te begeleiden spreken partijen af dat:

  • 1.

    In 2017/2018 worden voor dynamisch voorraadbeheer van agrarisch vastgoed gezamenlijke strategieën uitgewerkt en instrumenten verkend (zoals spelregels), resulterend in bestuurlijke afspraken. Speciale aandacht is daarbij nodig voor de leegstandsproblematiek van agrarische bebouwing

  • 2.

    Nieuwe invulling van VAB boven een nog te bepalen omvang wordt regionaal afgestemd in het werkveld landbouw en natuur.

Agglomeratielandbouw

  • 1.

    Grootschalige initiatieven van agglomeratielandbouw worden afgestemd in het werkveld landbouw en natuur.

Landschap

  • 1.

    Weert, Nederweert en Leudal stellen een handvat omgevingskwaliteit op dat als richtlijn kan dienen voor grootschalige ontwikkelingen die invloed hebben op het Midden-Limburgse landschap. Het streven is om het handvat ruimtelijke kwaliteit op uiterlijk 1 januari 2019 gereed te hebben. De andere gemeenten kunnen later aansluiten.

  • 2.

    Gemeenten gebruiken het handvat omgevingskwaliteit als een bouwsteen voor op te stellen omgevingsplannen en visies.

7. Afspraken over vrijetijdseconomie

 

De gemeenten in Midden-Limburg zien kansen voor de toeristisch recreatieve sector in de regio.

De recreatieve sector speelt een belangrijke rol in de regionale economie. Het is één van de 6 pijlers uit het regionaal economisch profiel. De gemeenten willen deze versterken en zijn daarom ook bereid om problemen in de sector aan te pakken en kansen te stimuleren. Dit is daarom ook als speerpunt opgenomen in de Strategische Investeringsagenda (SIA) van de regio.

Afspraken

1. Regionale Toeristisch Recreatieve Visie

In 2018 wordt de regionale toeristisch en recreatieve visie Midden-Limburg (2012) aangepast en uitgebreid tav het onderwerp verblijfsrecreatie.

Afspraak:

Er wordt in 2018 een toeristisch recreatieve visie opgesteld voor Midden-Limburg (aanpassing visie 2012), welke sturend is voor nieuwe ontwikkelingen en de aanpak van problemen in de sector.

2. Ladder duurzame verstedelijking en dynamisch voorraadbeheer

De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd als een vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met als doel om een optimale (duurzame) benutting van ruimte te bereiken. Bij planologische procedures (bv. uitbreidingen verblijfsrecreatie) moet worden aangetoond dat de uitbreiding voorziet in een regionale (markt)behoefte. Om dat te kunnen bepalen moet ook rekening worden gehouden met andere plannen in de betreffende regio die willen inspelen op dezelfde doelgroep in de markt. Ook andere regio’s (Noord-Brabant, België, Duitsland) zijn van belang, afhankelijk van het schaalniveau van de betreffende ontwikkeling, zeker voor die gemeenten die in het grensgebied liggen. Het verzorgingsgebied van veel ontwikkelingen gaat veel verder dan de regio Midden-Limburg.

Om het principe van dynamisch voorraadbeheer, dat in het POL 2014 is geïntroduceerd, goed te kunnen toepassen dient eerst de regionale toeristisch en recreatieve visie Midden-Limburg opgesteld te worden om de gewenste ontwikkelingsrichting te duiden en moet er inzicht komen in o.a. de huidige capaciteit en planvoorraad en behoefte.

 

Bij ieder planologisch plan dient de initiatiefnemer de economische uitvoerbaarheid en haalbaarheid te onderzoeken en aan te tonen (en daarmee ook de behoefte in een regionale markt en de locatiekeuze). Toetsing van deze haalbaarheidsplannen vormt in feite het belangrijkste instrument bij de toepassing van het principe van dynamisch voorraadbeheer.

De regio Midden-Limburg heeft de volgende ondergrens vastgelegd voor kleinschalige ontwikkelingen en de noodzaak voor regionale afstemming:

 

B&B

geen afstemming nodig (zie bestemmingsplannen)

Kampeer/camper plaatsen

10 plaatsen

Vakantiewoningen

max. 6 huisjes of een max. van 30 bedden

Groepsaccommodaties max

max. 30 bedden

Hotels

max. 30 bedden

Pension

max. 30 bedden

 

Ruwweg geldt dus (voorlopig) voor alle ontwikkelingen de ondergrens van 30 personen. Daarboven is regionale afstemming nodig, zowel voor nieuwe initiatieven als voor uitbreidingen.

In 2016 is gestart met een provinciale marktverkenning voor hotels in heel Limburg. Hiervoor is een provinciale werkgroep opgericht met vertegenwoordiging uit Midden-Limburg. Deze marktverkenning dient ook als input voor de nog op te stellen toeristisch recreatieve visie.

Afspraak:

  • 1.

    De regio past bij nieuwe initiatieven op het terrein van Recreatie & Toerisme de ladder voor duurzame verstedelijking toe.

  • 2.

    Gemeenten en provincie ontwikkelen in 2018 voorstellen voor het creëren van een monitoringsysteem voor verblijfsrecreatie als instrument voor dynamische voorraadbeheer.

  • 3.

    De regio stemt zolang nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is om dynamisch voorraadbeheer te kunnen toepassen, vooruitlopend hierop alle nieuwe initiatieven regionaal af. Hiervoor is een format opgesteld met de volgende 4 criteria:

    • a.

      Marktonderzoek

    • b.

      Onderscheidenheid

    • c.

      Kwaliteit

    • d.

      Locatie en ruimtelijke ontwikkeling

  • 4.

    Op basis van de ervaringen wordt de werkwijze voor beoordeling en afstemming gaande weg duidelijker en aangepast. Dit geldt voor grootschalige initiatieven waarop ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is, maar niet de voor initiatieven die via bestemmingsplannen reeds zijn toegestaan.

  • 5.

    Bij initiatieven die volgens het bestemmingsplan rechtstreeks zijn toegestaan is een nadere toets aan de Ladder niet aan de orde, maar zal de regio elkaar wel vrijblijvend informeren.

3. Vitaliteit verblijfsaccommodaties

Vitale parken met recreatiewoningen of vitale campings zijn van economische waarde omdat ze zorgen voor werkgelegenheid en bestedingen in de regio. Indien de vitaliteit minder is en afneemt, heeft dat niet alleen economische gevolgen, maar ook vaak negatieve gevolgen in maatschappelijke en ruimtelijke zin. Daarmee vormt deze vitaliteitsproblematiek een gezamenlijk probleem voor overheden en ondernemers. Uit de resultaten van de in 2015 uitgevoerde "Vitaliteitsscan verblijfsaccommodaties provincie Limburg" blijkt dat dat bij een groot aantal van de onderzochte accommodaties in Limburg de vitaliteit te wensen over laat en dat er maatregelen uitgewerkt moeten worden ter verbetering van de vitaliteit van de verblijfsrecreatieve sector (uitvoeringsprogramma).

Voor de vitalisering van de verblijfsrecreatie is een provinciale werkgroep en stuurgroep opgericht en een provinciaal Plan van Aanpak Vitalisering Verblijfsrecreatie opgesteld. Een Vitaliteitsmanager is (tot mei 2018) aan de slag om een aantal casussen aan te pakken op basis van het opgestelde Plan van Aanpak. Op basis van de ervaringen kan het Plan van Aanpak aangescherpt worden.

Afspraak:

Voor de aanpak van de vitaliteit van de verblijfsrecreatieve sector worden afspraken gemaakt over de rollen en taken van bij de uitvoering betrokken partijen.

4. Oneigenlijk c.q. onrechtmatig gebruik van recreatiewoningen

Het oneigenlijk gebruik van recreatiewoningen gaat ten koste gaat van de uitstraling, dynamiek en vitaliteit van verblijfsaccommodaties. Toeristen en recreanten blijven steeds vaker weg als recreatieparken ook gebruikt worden door mensen met een ander leef- en werkpatroon zoals mensen die permanent wonen op parken, mensen die tijdelijke woonruimte nodig hebben of arbeidsmigranten. Daardoor komen de betreffende parken uiteindelijk in een neerwaartse spiraal terecht.

Het “oneigenlijk gebruik” ofwel de permanente bewoning van verblijfsrecreatieve parken overlapt met het werkveld Wonen. De (semi)permanente bewoning van verblijfsrecreatieve parken heeft nl ongunstige effecten op de woningmarkt.

De problematiek is niet beperkt tot Midden-Limburg, maar speelt in de hele provincie. Er dient afstemming over de aanpak plaats te vinden met de provincie en beide andere regio’s (Zuid- en Noord-Limburg).

De aanpak van het onrechtmatig gebruik van recreatieobjecten is uitgewerkt als apart spoor in het provinciale Plan van Aanpak Vitalisering Verblijfsrecreatie.

Preventie van oneigenlijk gebruik betreft een aanpak die veel breder is dan het werkveld Recreatie & Toerisme en heeft overlap met werkvelden Economie, Wonen en Landbouw en Natuur (oa huisvesting seizoenarbeiders).

Afspraak:

  • 1.

    Het permanent bewonen van recreatieobjecten is niet toegestaan, maar komt in de praktijk toch voor. De opstelling van een adequaat regionaal handhavingsbeleid is een belangrijk instrument voor de aanpak van de onrechtmatige bewoning.

  • 2.

    Onderzocht wordt of het voorkomen (preventie) van oneigenlijk gebruik mogelijk is door middel van aanpassing, aanscherping of harmonisatie van beleid.

  • 3.

    In verband met benodigde capaciteit en de lange doorlooptijd van handhavingstrajecten wordt er in de regio een afweging gemaakt waar de beschikbare capaciteit ingezet wordt.

    In overleg tussen de regio en de provincie wordt bezien in hoeverre daarbij ondersteuning door de provincie nodig en gewenst is.

Aldus overeengekomen en getekend in achtvoud,

 

Provincie Limburg,

Gedeputeerde H. Teunissen

 

Gemeente Echt-Susteren,

Wethouder J. Wackers

 

Gemeente Leudal,

Wethouder A. Walraven

 

Gemeente Maasgouw,

Wethouder J. Lalieu

 

Gemeente Nederweert,

Burgemeester H. Evers

 

Gemeente Roerdalen,

Wethouder C. Wolfhagen

 

Gemeente Roermond,

Burgemeester R. Donders - De Leest

 

Gemeente Weert,

Wethouder F. van Eersel

 

I

 

Bijlage 3 behorende bij Paragraaf 2.4 wordt vervangen door de tekst van de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg, maart 2018:

Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg

 

afspraken tussen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de achttien Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van POL2014 voor Zuid-Limburg, over het Nationaal Landschap en over de thema’s wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, landbouw en vrijetijdseconomie

actualisatie december 2017 / januari 2018

 

Inhoud

 

Inleiding

 

Algemene afspraken

 

Afspraken over wonen

 

Afspraken over detailhandel, bedrijventerreinen en kantoren

 

Afspraken over energie

 

Afspraken over landschap

 

Afspraken over landbouw

 

Afspraken over vrijetijdseconomie

 

Inleiding

 

Voor u liggen de geactualiseerde bestuursafspraken voor de regionale uitwerking van POL. Het zijn afspraken tussen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de 18 Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de totstandkoming en uitvoering van regionale uitwerkingen voor een achttal in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) genoemde thema’s. De bestuursafspraken die deze 19 partijen op 12 april 2016 voor het eerst hebben gemaakt zijn nu waar nodig geactualiseerd en vooral verder geconcretiseerd. De voorliggende afspraken zijn vastgesteld in het BO Wonen, BO Ruimtelijke economie, de Stuurgroep Energie en het BO Nationaal Landschap Zuid-Limburg en door het coördinerende Bestuurlijk Kernoverleg Zuid-Limburg ter vaststelling aan de 19 colleges aangeboden.

Samen werken aan grote maatschappelijke opgaven

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het POL vastgesteld. Het is een integrale visie op wat er nodig is om de kwaliteit van onze fysieke omgeving te verbeteren, met als centrale ambitie het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat. Het plan is in co-creatie met de Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. POL bevat ook een samen met de gemeenten opgestelde visie op Zuid-Limburg waarin de kansen en uitdagingen voor deze regio in het fysieke domein centraal staan. Beschreven is hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor kunnen zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen oppakken.

 

Een van de belangrijke uitdagingen voor Zuid-Limburg is het zorgen voor een betere aansluiting van vraag en aanbod van woningen, winkels, kantoren, bedrijventerreinen, agrarisch vastgoed en verblijfsaccommodaties. Vastgoed waarvan we bijna overal in onze regio genoeg hebben, soms zelfs veel te veel. Maar waar tegelijkertijd wel een forse kwaliteitsslag nodig is om aan te sluiten bij de veranderende vraag vanuit de markt. Dat is geen gemakkelijke opgave: We moeten werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad én ruimte creëren voor nieuwe initiatieven die echt iets toevoegen aan de kwaliteit van de regio, zonder dat de voorraad verder groeit. Dat kan door tegelijkertijd de overmatige leegstand aan te pakken en plannen terug te draaien die niet goed aansluiten bij de vraag. Er is de overtuiging bij gemeenten en Provincie dat we deze vraagstukken regionaal moeten oppakken.

Regionale uitwerkingen voor Zuid-Limburg

Een van de belangrijkste uitvoeringslijnen van het POL is de totstandkoming van regionale uitwerkingen voor de thema’s wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, energie, landbouw, vrijetijdseconomie en nationaal landschap. Daarin vindt een concretisering plaats van de ambities, opgaven en algemene principes uit POL. De Zuid-Limburgse gemeenten zijn samen met de Provincie en stakeholders voortvarend aan de slag gegaan met deze regionale uitwerkingen. Er kwam een Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en een gezamenlijke Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg, die inmiddels door alle gemeenteraden is vastgesteld.

Ook op andere fronten werken de gemeenten op Zuid-Limburgse schaal aan gezamenlijke visies en spelregels. Zo is er gestart met de voorbereidingen om te komen tot een gezamenlijke visie vrijetijdseconomie; een Limburg-breed hotelmarktonderzoek en de aanpak vitalisering verblijfsaccommodaties vormen belangrijke input hiervoor. Het Programma Nationaal Landschap dat in de maak is verbindt de opgaven en programma’s in dat gebied en speelt daarbij in op gezamenlijk ontwikkelde bouwstenen als het handvat kernkwaliteiten en de aanpak met casusteams.

Een samenspel van POL, regionale uitwerkingen, bestuursafspraken en Omgevingsverordening

De gemeenten werken samen aan regionale uitwerkingen in de vorm van structuurvisies, visies of anderszins. De Provincie is partner in deze regioprocessen en faciliteert deze. Vanuit de regierol ziet de provincie toe op de samenhang tussen de aanpak per regio en die in aangrenzende gebieden.

Bestuursafspraken per regio tussen de colleges van B&W en GS vormen het cement. Ze verbinden de partijen in hun aanpak. Ze gaan over uitvoering van de regionale uitwerkingen, over vervolgstappen, monitoring en evaluatie, over faciliteren en afstemming tussen de regio’s. Ze gaan ook over het elkaar aanspreken op de naleving, primair door de gemeenten zelf naar elkaar toe. En er wordt in vastgelegd welke zaken de Provincie in de Omgevingsverordening zal borgen. Die borging in de verordening is slechts een vangnet, waarbij het vooral gaat over ontwikkelingen waarbij aanpassing van een ruimtelijk plan aan de orde is.

Waarom een actualisatie van de bestuursafspraken?

In april 2016 zijn voor de eerste keer bestuursafspraken ondertekend. Deze afspraken waren voor het thema wonen inhoudelijk van karakter, maar hadden voor de andere thema’s vooral nog het karakter van procesafspraken. Bijvoorbeeld om binnen afgesproken termijnen nader uit te werken en te verankeren, of om vooruitlopend op de visievorming initiatieven regionaal af te stemmen. In november 2016 zijn deze afspraken in de Omgevingsverordening geborgd. Nu liggen er voor meer thema’s afspraken over een gezamenlijke aanpak en werkwijze. Vooral de vaststelling van de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg vormt aanleiding om hierover afspraken toe te voegen en te actualiseren.

Algemene afspraken

 

  • 1.

    De gemeenten en Provincie nemen de in POL2014 opgenomen algemene Limburgse principes, de tien kernwaarden Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de specifieke principes per thema steeds als uitgangspunt bij de ontwikkeling en uitvoering van regionaal en gemeentelijk beleid.

     

  • 2.

    Regionale afstemming is de norm. Initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen met een bovenlokale impact op de thema’s waar deze afspraken betrekking op hebben, worden regionaal afgestemd en indien relevant ook bovenregionaal.

     

  • 3.

    Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt vanuit samenwerking op basis van integraal ontwerpen en dialoog voeren aan de voorkant van een ontwikkeling. Voor complexe situaties wordt een casusteam ingezet bij de begeleiding en advisering over dergelijke initiatieven. 2017 is een startjaar voor het werken in casusteams waarbij gemeenten in Zuid-Limburg vrijwillig met deze aanpak kunnen werken. Op basis van de resultaten en evaluatie zal in 2018 besloten worden hoe we deze aanpak verder regionaal vastleggen.

     

  • 4.

    De Provincie faciliteert de gemeenten bij het invulling geven aan (de afspraken rond) dynamisch voorraadbeheer (onder meer via de Expeditie Ruimte en de inzet van capaciteit voor het faciliteren van themagroepen).

     

  • 5.

    Bij discussie over de naleving van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • -

      primair spreken de gemeenten elkaar hier op aan;

    • -

      indien men niet tot overeenstemming komt vindt afstemming plaats in (sub)regionaal verband;

    • -

      indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de Provincie op verzoek van een of meer gemeenten een bindend oordeel vellen op basis van de gemaakte bestuursafspraken en de POL-uitgangspunten en de haar ten dienste staande instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen.

  • 6.

    Daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

     

  • 7.

    De Provincie neemt (zover dat nodig en juridisch mogelijk is) bepalingen op in de Omgevingsverordening Limburg om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

     

  • 8.

    Deze bestuursafspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd.

Afspraken over wonen

 

  • 1.

    Partijen zullen na vaststelling uitvoering geven aan de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna: ‘de Structuurvisie Wonen’).

     

  • 2.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de Structuurvisie Wonen resp. in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld en aan de visie worden toegevoegd.

     

  • 3.

    Partijen treden met elkaar in overleg wanneer afwijkingen tussen POL2014 en Structuurvisie Wonen tot onduidelijkheid of verschil van inzicht leiden.

     

  • 4.

    Gemeenten en Provincie werken samen instrumenten en arrangementen uit gericht op het bereiken van een beter evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt.

     

  • 5.

    Gemeenten voeren gezamenlijk het overeengekomen Actieplan Wonen Zuid-Limburg uit, inclusief de daaruit voortvloeiende operationele en financiële toezeggingen. De Provincie heeft hierbij een ondersteunende rol.

Afspraken over detailhandel, bedrijventerreinen en kantoren

 

  • 1.

    Partijen zullen na vaststelling uitvoering geven aan de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (hierna: ‘de SVREZL’).

     

  • 2.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de SVREZL resp. in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld.

     

  • 3.

    De Provincie draagt zorg voor de monitoring. De wijze waarop dit vorm krijgt (rol, instrument, doel) wordt in het nog op te stellen uitvoeringsprogramma uitgewerkt.

     

  • 4.

    Gemeenten stellen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma op (regionaal/subregionaal) ten behoeve van de uitvoering van de SVREZL. De Provincie heeft hierbij een ondersteunende rol.

Afspraken over energie

 

  • 1.

    De gemeenten werken samen met de provincie Limburg en shareholders aan een schone, betaalbare en leveringszekere energievoorziening, die gepaard gaat met regionale economische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid en de aanpak van het klimaatprobleem. Partijen zetten zich naar draagkracht en vermogen in om de noodzakelijke overgang van een fossiele naar een duurzame energievoorziening te bevorderen c.q. mogelijk te maken.

  • 2.

    De gemeenten zetten zich overeenkomstig het energieconvenant van 14 september 2017 in om uiterlijk 1 juni 2018 een raads- en/of collegebesluit te nemen over een:

    • lange termijn energietransitie visie;

    • eerste (korte termijn) uitvoeringsprogramma op projectniveau;

    • voorstel in termen van capaciteit en middelen voor de organisatie van het uitvoeringsprogramma.

  • De ruimtevraag die gepaard gaat met de energietransitie en de uitfasering van aardgas in 2050 nemen gemeenten mee in hun toekomstige omgevingsvisie.

  • 3.

    Provincie Limburg maakt (voor heel Limburg) een inventarisatie en analyse van lopende energieprojecten en zal mede op basis hiervan uiterlijk 1 juni 2018 bepalen welke rol(len) zij het beste kan vervullen in de uitvoering/stimulering/ondersteuning van het energieprogramma, dit mede in het licht van de aanpak op nationaal niveau.

  • 4.

    Partijen maken gebruik van het energiedashboard van de Provincie of een vergelijkbaar alternatief als basis voor strategieën, programma’s en projecten. De ontwikkelingen worden gemonitord.

  • 5.

    Gemeenten die niet gelegen zijn in de in het POL benoemde uitsluitingsgebieden, ronden in 2018 het traject om te komen tot ruimtelijke plannen voor de op hun grondgebied gelegen maatschappelijk en bestuurlijk gedragen locaties voor windturbines af.

  • 6.

    Partijen geven RUD-ZL opdracht om toezicht te houden op naleving van de Wet milieubeheer op het gebied van energiebesparende maatregelen en waar nodig handhavend op te treden.

Afspraken over landschap

 

  • 1.

    De gemeenten en de Provincie werken samen met andere actoren in het gebied aan het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (NLZL).

  • 2.

    Gemeenten en Provincie maken in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg ter objectivering, behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik van het Handvat kernkwaliteiten NLZL. Specifiek geldt dit voor alle ontwikkelingen waarbij conform de Omgevingsverordening Limburg 2014 in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg de afweging van kernkwaliteiten aan de orde is.

  • 3.

    Gemeenten en Provincie werken samen in 2017/2018 voor het Nationaal Landschap een meerjarige programmerings- en financieringssystematiek uit gericht op:

    • -

      Het richten en afstemmen van bestaande projecten en programma’s naar de kernwaarden van het NLZL om zo gezamenlijke excellentie te realiseren

    • -

      Het realiseren van integrale hefboomprojecten gericht op de ontwikkeling van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en versterking van de stad-land-relatie samen met actief participerende maatschappelijke partners en het bedrijfsleven.

    • -

      ­Prioriteit ligt bij deze hefboomprojecten: communicatie waaronder een Beleefweek NLZL, borgen kernkwaliteiten via het Handvat kernkwaliteiten en casusteams, jaar van het monument in het landschap, visie vrijetijdseconomie, fondsvorming (landschapsfonds en pilot Noorbeek), Landbouwdiversificatie, Programma soorten, uitwerking acht stad-landzones.

    • -

      Selectie, aanpak, financierbaarheid en voortgang worden op het regionaal niveau van Zuid-Limburg geregeld, bestuurlijk besproken en actueel gehouden. Deze manier van werken gericht op de grotere gebiedsontwikkelingen heeft in principe een langjarig karakter.

  • 4.

    Gemeenten en Provincie onderschrijven het belang om de acht Zuid-Limburgse stad-landzones (uit: Verkenning Stad-Land) nadrukkelijker als ruimtelijke opgave te agenderen en hierbinnen te werken aan een robuust groen-blauw raamwerk waarbinnen de aanwezige of hier beoogde stedelijke en economische functies een plek kunnen krijgen.

    Gemeenten en Provincie werken daartoe als onderdeel van de programmatische aanpak van het NLZL aan een vervolg van de Verkenning Stad-Land gericht op:

    • -

      Een verdieping van de benoemde stad-landzones, inclusief de uitwerking van de tabellen t.a.v. stakeholders en dergelijke;

    • -

      Het formuleren van een integrale ontwerpopgave per stad-landzone of onderdelen daarvan;

    • -

      Het vertaling in een Uitvoeringsprogramma incl. financieringssystematiek;

    • -

      Het uitwerken van een voorstel over de status op het niveau van Zuid-Limburg.

Afspraken over landbouw

 

  • 1.

    Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven (‘initiatief staat centraal’) binnen de land- en tuinbouw die niet passen binnen de bestaande ruimtelijke plannen.

     

  • 2.

    In 2017/2018 worden voor dynamisch voorraadbeheer van agrarisch vastgoed gezamenlijk strategieën uitgewerkt en instrumenten verkend (zoals spelregels), resulterend in bestuurlijke afspraken. Speciale aandacht is daarbij nodig voor de leegstandproblematiek van agrarische bebouwing.

    De gemeenten en Provincie ontwikkelen voorstellen gericht op een landbouwinformatiesysteem.

     

  • 3.

    Gemeenten en Provincie werken samen met de sector aan de ontwikkeling van een duurzame veehouderij in Zuid-Limburg, door gecoördineerde inzet van hun stimulerend en regulerend instrumentarium met ruimte voor maatwerk.

     

  • 4.

    Voor het behoud van grasland, grondgebondenheid en weidegang is het bieden van ontwikkelruimte voor grondgebonden land- en tuinbouw, in goede balans met omgevingswaarden, van belang. In 2018 wordt bezien of aanvullend stimuleringsinstrumentarium nodig is.

Afspraken over vrijetijdseconomie

 

  • 1.

    Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven voor (aanpassing van) ruimtelijke plannen voor vrijetijdseconomie. Daarbij hoort het (sub)regionaal afstemmen van initiatieven voor vestiging, uitbreiding of doorontwikkeling van dag- of verblijfsrecreatieve voorzieningen.

     

  • 2.

    In 2017/2018 wordt door gemeenten en Provincie gezamenlijk een visie vrijetijdseconomie Zuid-Limburg opgesteld, inclusief nadere spelregels en instrumenten voor dynamisch voorraadbeheer van vrijetijdseconomie.

     

  • 3.

    Gemeenten en Provincie werken in 2017/2018 samen aan het traject vitalisering verblijfsrecreatie met o.a. twee pilots in Zuid-Limburg. Op basis van de opgedane ervaringen worden nadere afspraken gemaakt over het voorkomen en terugdringen van ongewenst gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen.

     

  • 4.

    Gemeenten en Provincie ontwikkelen voorstellen voor een monitoringssysteem voor verblijfsrecreatie, indien uit de op te stellen visie en spelregels blijkt dat daaraan behoefte bestaat.

Aldus overeengekomen en ondertekend

 

Namens het college van B&W van de gemeente Beek

J. (Jean) Wachelder

 

Namens het college van B&W van de gemeente Eijsden-Margraten

J.E.M. (Jos) Custers

 

Namens het college van B&W van de gemeente Gulpen-Wittem

P.H.J. (Piet) Franssen

 

Namens het college van B&W van de gemeente Maastricht

G. (Gert-Jan) Krabbendam

 

Namens het college van B&W van de gemeente Meerssen

G.E.H (Guido) Houben

 

Namens het college van B&W van de gemeente Schinnen

K.M. (Karel) Wolff

 

Namens het college van B&W van de gemeente Sittard-Geleen

R.J.M. (Ruud) Guyt

 

Namens het college van B&W van de gemeente Stein

D.M.M. (Danny) Hendrix

 

Namens het college van B&W van de gemeente Vaals

R. (Rainer) Kersten)

 

Namens het college van B&W van de gemeente Valkenburg aan de Geul

C.P.J.L. (Carlo) Vankan

 

Namens de colleges van B&W van de Parkstad Limburg-gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal:

 

De voorzitter van de Bestuurscommissie Economie & Toerisme,

M.E.E. (Martin) de Beer

 

De voorzitter van de Bestuurscommissie Ruimte,

P.J.B.C. (Peter) Thomas

 

De voorzitter van de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering,

T.W. (Tim) Weijers

 

Namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg

J.M.T. (Hans) Teunissen

 

Artikel II

 

A

 

Aan de toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt onder Algemeen een nieuw tekstblok ingevoegd, luidende:

Toelichting wijziging december 2018

 

Met de ‘Wijzigingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014’ zijn er wijzigingen aangebracht in de tekst van de artikelen wonen, detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen in verband met de geactualiseerde bestuursafspraken van maart/april 2018. De drie bijlagen bij paragraaf 2.4 met de Bestuursafspraken voor Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn geheel vernieuwd. Ook is de tekst van de toelichting bij paragraaf 2.4 aangepast.

Met de Wijzigingsverordening is tevens een technische wijziging doorgevoerd in de toelichting bij paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking in verband met de per 1 juli 2017 aangepaste rijksregeling van de Ladder van duurzame verstedelijking.

Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij is ook van toepassing op het hebben van een bedrijfsmatige tak van geiten. De begripsomschrijving van intensieve veehouderij (artikel 2.11.1, onder a) is daartoe aangepast.

 

B

 

In de toelichting bij Hoofdstuk 2, Paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking komt de toelichtende tekst onder de kop <<Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 2.2.2)>> als volgt te luiden:

 

Wij hechten er grote waarde aan dat toepassing wordt gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat het een van de leidende principes is voor het verstedelijkingvraagstuk en een belangrijk ondersteunend instrument is om op een kwalitatieve wijze te kunnen sturen op bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen.

In paragraaf 3.1.5 van het POL2014 is onder de noemer van 'Limburgse principes' een aantal algemene principes voor de duurzame verstedelijking benoemd die door ons worden gehanteerd. Het zijn principes die wij als provincie aanhouden waar het gaat om het zelf initiëren van ruimtelijke ontwikkelingen, maar die ook gemeenten geacht worden mee te nemen in hun ruimtelijke plannen met betrekking tot toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Wij zullen nieuwe ruimtelijke plannen hierop ook via de reguliere (ruimtelijke) procedures, denk aan het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro en de vervolgprocedures, beoordelen.

In de toelichting bij een ruimtelijk plan zal dus afdoende moeten worden beschreven:

  • dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en, daar waar deze buiten het bestaand stedelijk gebied is voorzien, waarom deze niet bínnen het bestaand stedelijk (lees: bebouwd) gebied kan. Dat laatste zal in principe slechts bij uitzondering het geval kunnen zijn. In de gevallen waarbij het niettemin toch niet mogelijk is, zal de benodigde ruimte zoveel mogelijk in het direct aansluitende gebied moeten worden gezocht;

  • op welke wijze in dat plan toepassing is gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en aan hetgeen daaromtrent is opgenomen in het POL2014.

In artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is de zogenaamde ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ (hierna ook aangeduid als ‘Ladder’) opgenomen. Er is voor gekozen om - via een verwijzing in artikel 2.2.2 - deze Ladder ook in deze verordening op te nemen, omdat toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking ook een provinciaal ruimtelijk belang is. Voor de toepassing van artikel 2.2.2 van de verordening moet worden uitgegaan van de tekst van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

De tekst hiervan - en daarmee ook de opzet van de Ladder - is overigens sinds 1 juli 2017 gewijzigd omdat zich in de praktijk nogal wat problemen voordeden bij toepassing van de Ladder.

De belangrijkste veranderingen ten opzichte van de oude Ladder zijn:

  • de afzonderlijke treden uit de oude Ladder zijn losgelaten en de eerste twee ‘oude’ treden zijn als het ware samengevoegd. De oude derde trede (motivering van goede ontsluiting bij buitenstedelijke ontwikkelingen) is vervallen;

  • het begrip ‘actuele regionale behoefte’ is vervangen door ‘behoefte’;

  • Volgens het nieuwe derde lid van art. 3.1.6 Bro is het mogelijk om de Laddertoets door te schuiven naar de het uitwerkings- of wijzigingsplan.

De Ladder voor duurzame verstedelijking heeft betrekking op ‘stedelijke ontwikkelingen’: woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. Paragraaf 2.2 van de Omgevingsverordening regelt dat bij de toepassing van de Ladder, er ook wordt onderzocht in hoeverre nieuwe stedelijke ontwikkelingen kunnen worden ondergebracht in leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen volgens de in artikel 2.2.3 beschreven aanpak.

 

Volgens de (nieuwe) Ladder moet zowel de behoefte aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaande stedelijk gebied in de plantoelichting beschreven worden. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied moet bovendien onderbouwd worden waarom deze niet bínnen het bestaande stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. Uitgangspunt van de Ladder blijft dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Op kaart 1 behorende bij de Omgevingsverordening is het (bestaand) bebouwd gebied aangeduid. Inzake de behoefte(bepaling) geldt niet meer de toevoeging ‘actuele regionale’. De Nota van Toelichting zegt hierover: "De aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden afgewogen." Het ruimtelijk verzorgingsgebied/de marktregio is dus relevant voor het behoefteonderzoek, niet de bestuurlijke regio. De toevoeging "actuele" is vervallen omdat het voor zich spreekt dat men zich niet op een verouderd behoefteonderzoek kan baseren.

Uitwerkings- of wijzigingsplan

Op grond van het nieuwe derde lid van art. 3.1.6 is de zogenoemde dubbele Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen niet langer verplicht. In het bestemmingplan (moederplan) kan worden bepaald dat de Laddertoets pas hoeft plaats te vinden in het kader van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. In de praktijk betekent dit dat bij de vaststelling van het moederplan de uitvoerbaarheid van het plan globaler kan worden gemotiveerd, omdat de echte Ladderonderbouwing van de stedelijke ontwikkeling pas in een latere fase hoeft te gebeuren. Aldus kunnen de onderzoeklasten in de eerste fase worden beperkt. Dit laat onverlet, aldus ook de Nota van Toelichting, dat de ruimtelijke effecten van een uitwerkings- en wijzigingsplan reeds ten tijde van de vaststelling van het moederplan inzichtelijk moeten worden gemaakt.

 

Toegespitst op de Limburgse situatie betekent de toepassing van de Ladder dat - op het juiste schaalniveau - moet worden onderzocht of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel of andere stedelijke voorzieningen. Via de “Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014” zijn hierover binnen de regio’s Noord-, Midden- en Zuid-Limburg inmiddels nadere afspraken gemaakt en via paragraaf 2.4 zijn de afspraken rechtens geïncorporeerd in de Omgevingsverordening Limburg.

Ruimte voor Ruimte-woningen en de Laddertoets

Ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor Ruimte-regelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Dit blijkt uit de Nota van Toelichting bij de wijziging van art. 3.1.6 Bro (Staatsblad 2017, 182).

Woningbouwontwikkeling, als het gaat om meer dan 11 woningen, ook als het gaat om toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling Limburg (in het kader van de sanering Intensieve Veehouderijstallen) wordt wél opgevat als een stedelijke ontwikkeling en zal worden getoetst op de ladder. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat er ook in die gevallen het initiatief voorziet in een behoefte die afdoende onderbouwd is.

 

Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking op hoofdlijnen omschreven. Voor nadere informatie over de Ladder en de belangrijkste jurisprudentie over de uitleg van begrippen en het toepassingsbereik, wordt verwezen naar de website van het Kenniscentrum Infomil (www.infomil.nl) en de vernieuwde Handreiking (ook te vinden op deze site). In het bijzonder wordt hier nog de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 28 juni 2017 (201608869/1/R3) genoemd. Deze geldt als een overzichtsuitspraak waarin de Afdeling de hoofdlijnen van haar rechtspraak heeft beschreven, voor zover die ook na de inwerkingtreding van de nieuwe Ladder van toepassing blijven.

 

C

 

In de toelichting bij Hoofdstuk 2, Paragraaf 2.2 wordt na de kop << Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen (art.2.2.3)>> aan het eind de volgende tekst ingevoegd:

 

De extra motiveringsplicht inzake de herbenuttingsmogelijkheden van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen blijft ook onder de werking van de gewijzigde Ladder geheel intact.

 

D

 

De toelichting bij paragraaf 2.4 <<Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014>> komt als volgt te luiden:

December 2018

 

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) zijn, na een proces van co-creatie, eind 2014 de hoofdlijnen voor de ambities, opgaven, rolopvatting en aanpak vastgesteld door Provinciale Staten. Samen met stakeholders hebben de gemeenten en provincie geconstateerd dat voor diverse thema’s meer uitvoeringsgerichte regionale bestuursafspraken nodig en wenselijk zijn. Het gaat om 8 thema's: wonen, detailhandel, bedrijventerreinen, kantoren, energie, land- en tuinbouw, vrijetijdseconomie en Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

 

De bestuursafspraken voor de regio’s Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg (zie de bijlagen 1, 2 en 3 behorende bij deze paragraaf 2.4) zijn het resultaat van een intensief proces van samenwerking door gemeenten en provincie.

De voorbereiding heeft plaatsgevonden in thematische werkgroepen waarin gemeenten, provincie en stakeholders vertegenwoordigd zijn, aangestuurd vanuit thematische bestuurlijke overleggen en/of een regionaal bestuurlijk overleg. Hier rondom zijn tal van workshops en bijeenkomsten georganiseerd.

 

In april 2016 zijn voor de eerste keer de Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 ondertekend in de drie regio’s. Deze afspraken waren voor het thema wonen inhoudelijk van karakter, maar hadden voor de andere thema’s vooral nog het karakter van procesafspraken. In november 2016 zijn deze afspraken via de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd.

 

In 2016 en 2017 is verder gewerkt aan de invulling van de gemaakte afspraken. Inmiddels zijn er voor meer thema’s uitwerkingen gereed. Met de drie regio’s is geconcludeerd dat eind 2017/begin 2018 een goed moment zou zijn om de bestuursafspraken te actualiseren. In maart/april 2018 zijn de vernieuwde Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 ondertekend.

De betekenis van de bestuursafspraken

 

De bestuursafspraken maken onderdeel uit van het samenwerkingsmodel gemeenten – Provincie dat de afgelopen jaren op het gebied van omgevingsbeleid is gegroeid. Het heeft betrekking op een aantal thema’s waarbij gemeenten in de concretisering een belangrijke rol spelen: de stedelijke functies wonen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels en vrijetijdseconomie, daarnaast ook landbouw, energie en (nationaal) landschap.

Essentie van dit samenwerkingsmodel: een samenspel van omgevingsvisie, regionale uitwerkingen, bestuursafspraken, omgevingsverordening en regionale afstemming van nieuwe initiatieven.

Het POL2014 (provinciale omgevingsvisie) schetst de ambities, opgaven, aanpak op hoofdlijnen en principes. Het is in co-creatie met de gemeenten tot stand gekomen.

De gemeenten nemen vervolgens het stokje over en stellen regionale uitwerkingen op in de vorm van structuurvisies, visies of anderszins. De Provincie is partner in die regioprocessen en faciliteert deze. Vanuit de regierol ziet de provincie toe op de samenhang tussen de aanpak per regio en die in aangrenzende gebieden.

Bestuursafspraken per regio tussen de colleges van B&W en GS vormen het cement. Ze verbinden de partijen in hun aanpak. Ze gaan over uitvoering van de regionale uitwerkingen, over vervolgstappen, monitoring en evaluatie, over faciliteren en afstemming tussen de regio’s. Ze gaan ook over het elkaar aanspreken op de naleving, primair door de gemeenten zelf naar elkaar toe. En er wordt in vastgelegd welke zaken de Provincie in de Omgevingsverordening zal borgen. Die borging is vooral bedoeld als vangnet.

Initiatieven (niet passend binnen het geldende ruimtelijk plan; vanaf een bepaalde omvang) worden regionaal afgestemd, aan de hand van de regionale visie (incl. daarin voorziene flexibiliteit en afwegingsruimte en protocol.

 

Deze wijze van samenwerking heeft een behoorlijk draagvlak gekregen. Regionale afstemming en samenwerking rond de betreffende thema’s zijn er zeker door toegenomen. Het opnemen van bepalingen in de Omgevingsverordening leidt ook niet (meer) tot negatieve reacties van gemeenten. Gemeenten vertrouwen erop dat de Provincie zelf ook handelt naar de afspraken.

Er kan een onderscheid gemaakt in een drietal vormen van afstemming:

  • -

    informeren: het vergaren, verwerken en uitwisselen van informatie door en tussen de betrokkenen (feiten, waarnemingen, gedachten, theorieën). Afhankelijk van de casus kan ook gezamenlijk een nadere oriëntatie plaatsvinden om het vraagstuk/probleem helderder te krijgen en wie eigenaar/belanghebbende/beslisser is.

  • -

    afstemmen: in gezamenlijkheid wordt de informatie afgewogen en eisen geformuleerd waar oplossingen aan moeten voldoen. Het kan ook betekenen dat er gevraagd wordt om alternatieven en/of ongewenste (bij)effecten in beeld te brengen.

  • -

    instemmen: het gezamenlijk doel is te komen tot geaccepteerd en gedragen besluit.

De Omgevingsverordening Limburg 2014 biedt de provincie de mogelijkheid om bij afwijking van de afspraken zo nodig ‘de gele of rode kaart te trekken’.

In de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 is door alle drie de regio’s als één van de afspraken geformuleerd:

‘De provincie neemt in het Hoofdstuk 2 Ruimte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 bepalingen op om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken’.

 

Als de afspraken door één of meer gemeenten niet of niet volledig nageleefd worden, zal de provincie de regie nadrukkelijker naar zich toetrekken (zoals aangekondigd in POL2014). Daarbij wordt richting de betrokken gemeenten gebruik gemaakt van regulerende instrumenten zoals de Omgevingsverordening, een aanwijzing en/of provinciaal inpassingsplan. De keuze voor inzet van deze instrumenten komt pas aan de orde indien blijkt dat dit de enige weg is om ervoor te kunnen zorgen dat de uitvoering van gemeenschappelijk met partners opgesteld beleid niet wordt doorkruist door een individuele partner. Uit de afspraken mag duidelijk zijn dat de juridische borging slechts een vangnet is. Essentieel is dat de regio’s zich bewust zijn van de urgentie om vraagstukken regionaal op te pakken en daarbij stevige keuzes niet uit de weg te gaan, juist om ruimte te creëren voor initiatieven die echt iets toevoegen.

Dat kan betekenen dat bij ruimtelijke plannen, die echt iets toevoegen, er op grond van goede argumenten zich ook een situatie kan voordoen dat er geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om regulerend instrumentarium in te zetten. Er wordt ruimte gezocht om maatwerk te bieden als een ruimtelijk plan bijdraagt aan de versterking van de (boven-)regionale structuur of tegemoet komt aan een regionale vraag terwijl daarvoor geen bestaande planvoorraad aanwezig is.

Artikel 2.4.2 Wonen

 

Samenvattend resulteert artikel 2.4.2 voor een nieuw ruimtelijk plan in de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    Het initiatief (beoogde ruimtelijk plan) past binnen de spelregels van de regionale structuurvisie Wonen en er is volgens de afspraken (sub-)regionaal overeenstemming:

    • -

      er volgt geen provinciale actie op grond van artikel 2.4.2.

  • 2.

    Het initiatief past niet binnen de spelregels van de structuurvisie Wonen.

    • -

      Er vindt dan eerst in (sub-) regionaal verband overleg plaats.

    • -

      Indien binnen de (sub-)regio wordt vastgesteld dat het initiatief niet passend maar wel wenselijk is, wordt door de (sub-)regio gezocht naar een maatwerkoplossing.

    • -

      Er kan overleg volgen met GS over de maatwerkoplossing in afwijking van de structuurvisie Wonen

    • -

      Indien GS binnen het kader van POL2014 kunnen instemmen met de maatwerkoplossing zullen GS, rekening houdend met het standpunt vanuit het Regionaal Bestuurlijk Overleg Wonen, geen stappen ondernemen tegen het beoogde ruimtelijk plan

    • -

      Indien GS niet kunnen instemmen met de maatwerkoplossing zal wel tegen het beoogde ruimtelijk plan worden opgetreden. Eerst via een zienswijze op het ontwerp en zo nodig vervolgens via een reactieve aanwijzing.

In alle drie de regio’s is door de gemeenten gezamenlijk een intergemeentelijke structuurvisie Wonen opgesteld. Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de regionale Structuurvisie Wonen respectievelijk in de documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk zijn/worden opgesteld.

 

Het bepaalde in artikel 2.4.2, zesde lid, richt zich op het terugdringen van de overmaat in planvoorraad aan (nog) niet benutte bouwmogelijkheden voor woningen. In alle drie de regio’s is dit een belangrijke en nog betrekkelijk nieuwe opgave.

Het accent is veel meer komen te liggen op de kwaliteitsverbetering van de reeds aanwezige woningvoorraad en transformatie van de bestaande woningvoorraad, opdat vraag en aanbod meer in balans komen.

In de drie regio’s zijn in de intergemeentelijke structuurvisies uiteenlopende afspraken gemaakt over de spelregels voor en de ambities ten aanzien van het terugdringen van de planvoorraad. Als ruimtelijke plannen worden geactualiseerd, is het van belang dat in dat kader de binnen het geactualiseerde ruimtelijk plan nog aanwezige maar onbenutte planologische ruimte wordt heroverwogen en daar waar mogelijk en wenselijk wordt weggenomen.

Door middel van het bepaalde in het zesde lid wordt ten aanzien van dit onderdeel van de structuurvisies expliciet een verantwoording gevraagd. De huidige woningmarktaanpak is in belangrijke mate gericht op verbetering van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast is er ruimte voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad. Op basis van de uitnodiging in het POL2014 hebben de regio’s dit systeem vorm en inhoud gegeven in de regionale structuurvisies wonen. Met accentverschillen: Zuid-Limburg hanteert een directe koppeling tussen toevoegingen en onttrekkingen. Midden- en Noord Limburg werken aan een taakstelling gericht op het terugdringen van de planvoorraad.

 

Naar aanleiding van motie 2346 (Verhoijsen c.s.) is op 30 januari 2018 de rapportage ‘Beweging op de woningmarkt’ door GS vastgesteld en ter informatie toegezonden naar PS.

Er is niet zoiets als één woningmarkt: er is een aanzienlijke planvoorraad voor woningen in markttechnisch aantrekkelijke segmenten (koop). Er zijn ook segmenten waarin duidelijk sprake is van een woningbehoefte en waarvoor tegelijk onvoldoende planvoorraad bestaat. Dat geldt bijvoorbeeld in de sociale huur, middeldure huur, specifieke segmenten zoals woningen voor woonurgenten, starterswoningen. Deze gevallen zijn gebaat bij het loslaten van de directe koppeling tussen de reductie van plannen en nieuwe initiatieven.

 

Per brief is een beroep gedaan op de gemeenten om op korte termijn aanvullende afspraken te maken teneinde (nog) beter te kunnen inspelen op het aanpakken van kwalitatieve knelpunten.

De rapportage is ook aangeboden aan de voorzitters van de woonregio’s en aan de colleges van B&W met de oproep om de beschreven oplossingen te bezien en in de regionale structuurvisie wonen of de uitwerking daarvan een plek te geven.

 

Gelet op de nieuwste inzichten van de woningmarkt in beweging is een nieuw lid 4 toegevoegd in artikel 2.4.2. Dat biedt ruimte voor maatwerk oplossingen, in overleg met de regio. Hierbij is vooral te denken aan de segmenten sociale huur, middeldure huur, zorggeschikte woningen, starterswoningen en tijdelijke huisvestingsvoorzieningen, maar eveneens aan ruimtelijke plannen die bijdragen aan het versterken van de stedelijke centrumgebieden.

Het in lid 4 bedoelde regionaal bestuurlijk overleg bestaat uit de vertegenwoordiging van de portefeuillehouders Wonen/Volkshuisvesting van de gemeenten in de regio Noord-Limburg, resp. Midden-Limburg resp. Zuid-Limburg.

 

Ten aanzien van Ruimte voor Ruimte Noord- en Midden-Limburg is in POL2014 opgenomen:

“Over de uitvoering van de regeling RvR zijn in 2001 afspraken gemaakt tussen de Provincie, de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg en Ruimte voor Ruimte CV. Die worden door het POL niet gewijzigd.”

De Provincie Limburg heeft in haar brief van 14 juni 2017 aan de gemeenten gemotiveerd aangegeven dat de Ruimte voor Ruimte-woningen als ‘additioneel’ op de taakstelling in de vastgestelde regionale structuurvisies Wonen Noord- en Midden Limburg kunnen worden gerealiseerd. Aangegeven is dat het een op zichzelf staande opgave betreft.

Onder ‘additioneel’ wordt verstaan dat deze woningen niet meetellen bij de gemeentelijke opgave om plannen te schrappen. Tijdens bestuurlijk overleg met de regio in december 2017 heeft de regio ook aangegeven de Ruimte voor Ruimte-opgave na te willen komen. Daarmee is aldus sprake van bestuurlijke consensus.

Dit laat onverlet dat bestemmingsplannen voor Ruimte voor ruimte-woningen dienen te worden onderbouwd ten aanzien van de kwalitatieve behoefte aan de nieuwe woningen en ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking en daarmee binnen het kader van de Structuurvisie Wonen passen.

Artikel 2.4.3 Detailhandel

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van winkels, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij het referentiekader.

 

Inhoudelijk waren de thematische principes uit paragraaf 6.3 van het POL2014 het vertrekpunt, zoals:

  • -

    Voor nieuwe winkelgebieden of grotere uitbreidingen van bestaande winkelgebieden met regionale impact is er ruimte als deze aantoonbaar toegevoegde waarde bieden aan de regio, leiden tot versterking van de structuur en de vitaliteit van de binnensteden niet aantasten. Volgens de principes van het dynamisch voorraadbeheer moet de ontwikkeling ervan gepaard gaan met het verdwijnen van bestaande voorraad elders in de regio.

  • -

    Nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande winkelgebieden.

    Als er ruimte is voor grotere nieuwe ontwikkelingen, dan heeft vestiging daarvan in de stedelijke centra de voorkeur, eventueel ook in de gebieden die direct daarop aansluiten. Er blijft ruimte voor verantwoorde doorontwikkeling van bestaande winkelgebieden elders in het bebouwd gebied, zolang deze passen bij (de schaal van) het verzorgingsgebied van het betreffende winkelgebied, de vitaliteit van de binnensteden niet aantasten en passen in de regionale visie.

    In het landelijk gebied, buiten de (dorps) kernen, willen we helemaal geen nieuwe winkels, met uitzondering van kleinschalige boerderijwinkels.

  • -

    Om te voorkomen dat grootschalige winkelgebieden aan de rand van de steden uitgroeien tot ‘nieuwe binnensteden’ bieden we in deze gebieden geen ruimte voor winkels uit branches die bij uitstek thuishoren in de stadscentra (zoals: kleding, schoenen). Voor supermarkten die niet (meer) in te passen zijn in binnensteden of de winkelgebieden in wijken en dorpskernen, is in uitzonderingsgevallen vestiging op zo’n terrein mogelijk. Het vraagt wel om een goede afweging, waarbij de onmogelijkheid voor vestiging in een regulier winkelgebied, de impact op de leefbaarheid en een passende (her)invulling van de vrijvallende locatie betrokken worden. In de regionale visies moet hiervoor een gezamenlijke lijn ontwikkeld worden.

  • -

    Aan de afweging ligt een ruimtelijk-economische effectenstudie ten grondslag. Bij de afweging speelt ook de ladder voor duurzame verstedelijking een rol.

Onder ‘winkelvloeroppervlakte’ wordt verstaan: ‘dat deel van de verhuurbare vloeroppervlakte (vvo) van een vastgoedobject in vierkante meters dat dient voor de verkoop van producten aan particuliere consumenten en zodoende ook voor deze consument toegankelijk is’. Het is dus de verhuurbare vloeroppervlakte van een object, exclusief kantoor-, productie- en magazijnruimten en overige ruimten die niet bedrijfsmatig worden gebruikt (zoals woonruimten).

Regionale Detailhandelsvisie Noord-Limburg

Deze visie vormt in Noord-Limburg de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van detailhandel. De afstemming tussen bovenregionaal verzorgende centra (zowel binnen als buiten de provincie) is ook van groot belang voor een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat.

In de visie zijn onder meer de volgende afspraken vastgelegd:

 

Grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect worden ter beoordeling voorgelegd aan de regiogemeenten.

Instemming is vereist indien het een detailhandelsontwikkeling betreft die in afwijking is van het bestemmingsplan en die betrekking heeft op een bruto toevoeging of wijziging van de branchering van:

  • -

    >2.500 m2 bij een: Bovenregionaal verzorgend centrum, Regionaal verzorgend centrum, Bovenlokaal verzorgend centrum, Stadsdeel verzorgend centrum, (Boven) Regionaal cluster met volumineuze detailhandel.

  • -

    >1.000 m2 bij een: Lokaal verzorgend centrum of alle overige kernen en bij (uitbreiding van) solitaire locaties.

Afstemming is vereist indien het een detailhandelsontwikkeling betreft die in afwijking is van het bestemmingsplan en die betrekking heeft op een bruto toevoeging of wijziging van de branchering van 1.000 m2 – 2.500 m2 bij een Stadsdeel verzorgend centrum of (Boven) Regionaal cluster met volumineuze detailhandel.

Informeren: gemeenten informeren elkaar over alle detailhandelsinitiatieven van enige omvang die spelen.

 

Bij afstemming worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    De basisprincipes en de spelregels uit het POL2014; met uitzondering van de mogelijkheid die geboden wordt om supermarkten in uitzonderingsgevallen te vestigen in grootschalige winkelgebieden aan de rand van de steden. Nieuwe supermarkten horen thuis in of aan de rand van een winkelcentrum thuis.

  • -

    Nieuwe grootschalige ontwikkelingen dienen minimaal bij te dragen aan het behoud van de bestaande regionale detailhandelsstructuur en indien mogelijk de structuur te versterken.

  • -

    Kwaliteit in plaats van kwantiteit (het nieuwe groeien).

  • -

    Innovatie en dynamiek in de detailhandel op verantwoorde wijze faciliteren: vernieuwing op de juiste locatie binnen de detailhandelsstructuur via regionale afstemming.

  • -

    Schaalvergroting op de juiste plek faciliteren: zorgvuldige inpassing en concentratie van de grootste winkels in de regionale detailhandelsstructuur.

  • -

    Complementariteit perifere detailhandel: volumineuze en grootschalige detailhandel op perifere locaties dient aanvullend (en niet bedreigend) te zijn op de detailhandel in de bestaande hoofdwinkelgebieden.

Beleidskader werklocaties Midden-Limburg

 

Dit beleidskader, gericht op bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt als gezamenlijke visie en aanpak voor de gemeenten van Midden-Limburg, moet leiden tot een toekomstbestendige, gezonde en concurrerende regionale economische structuur.

 

Voor winkels is het volgende opgenomen:

  • -

    Gemeenten en provincie onderschrijven dat verdere groei van de planvoorraad niet wenselijk is, en zullen de haalbaarheid van saldering bij gewenste nieuwe ontwikkelingen onderzoeken. In het regionaal overleg zal per casus worden bepaald in hoeverre saldering bijdraagt aan de oplossing van een probleem en of de toepassing ervan proportioneel en haalbaar is. Na een jaar zal worden geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal, in overleg met de Provincie Limburg, nadere uitwerking worden gegeven aan een generieke regeling.

  • -

    Nieuwe plannen en uitbreidingen boven de drempelwaarden van 1.000 m2 bvo (voor winkels) worden regionaal afgestemd.

Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

 

Deze structuurvisie richt zich op detailhandel, bedrijventerreinen en kantoren en is basis voor een uitvoeringsprogramma, afstemming, monitoring en evaluatie.

Ten aanzien van nieuwe ruimtelijke plannen vanwege de vestiging of uitbreiding van supermarkten en winkels zijn daarin onder meer de volgende spelregels opgenomen:

  • -

    Nieuwe supermarkten (of uitbreidingen) in een concentratiegebied of balansgebied vereisen bestuurlijke afstemming op het niveau van de regio Zuid-Limburg als gaat om méér dan 1.200 m2 winkelvloeroppervlak; indien minder dan 1.200 m2 dan vereist dit bestuurlijke afstemming op sub-regionaal niveau.

  • -

    Nieuwe supermarkten (of uitbreidingen) buiten een concentratiegebied of balansgebied van meer dan 100 m2 vloeroppervlak vereisen bestuurlijke afstemming op niveau Zuid-Limburg.

  • -

    Initiatieven voor winkels en uitbreidingen van méér dan 500 m2 vloeroppervlak binnen de koopiconen, regionale centra en perifere concentraties vereisen bestuurlijke afstemming op niveau Zuid-Limburg.

     

    Koopiconen

    Regionale centra

    Perifere concentraties

    Binnenstad Maastricht Woonboulevard Heerlen.

    Heerlen-centrum

    Sittard-centrum

    Rodaboulevard, Belvedère, Gardenz, Sportzone Limburg, Handelscentrum, Bergerweg, A2-Gronsveld, Makado

  • -

    Initiatieven voor winkels (of uitbreidingen) in een concentratiegebied of balansgebied vereisen bestuurlijke afstemming op niveau Zuid-Limburg als het gaat om méér dan 1.500 m2 vloeroppervlak; indien het gaat om méér dan 500 m2 en minder dan 1.500 m2 vereist dit bestuurlijke afstemming op sub-regionaal niveau (met uitzondering van initiatieven binnen koopiconen, regionale centra of perifere concentraties).

  • -

    Initiatieven voor winkels (of uitbreidingen) in een concentratiegebied of balansgebied en buiten koopiconen van méér dan 100 m2 en minder dan 500 m2 vloeroppervlak vereisen bestuurlijke afstemming op sub-regionaal niveau.

  • -

    Initiatieven voor winkels (of uitbreidingen) van méér dan 100 m2 vloeroppervlak buiten een concentratiegebied of balansgebied vereisen bestuurlijke afstemming op sub-regionaal niveau.

  • -

    Initiatieven voor winkels (of uitbreidingen) buiten een concentratiegebied of balansgebied kleiner dan 100 m2 gelegen in een kern met een eigen concentratie- of balansgebied vereisen bestuurlijke afstemming op sub-regionaal niveau.

Artikel 2.4.4 Kantoren

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van kantoren aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

 

Onder verhuurbare vloeroppervlakte (vvo) wordt verstaan:

‘Het totaal van de verhuurbare vloeroppervlakte van een vastgoedobject in vierkante meters’. Het is dus de kantoorvloeroppervlakte van een object inclusief ruimten voor sanitair en overige ruimten die bedrijfsmatig worden gebruikt.

Regionale visie Kantoren Noord-Limburg

Deze visie vormt in Noord-Limburg de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van detailhandel. Van toepassing zijn de spelregels uit hoofdstuk 3 van deze visie; hieronder zijn ze gecategoriseerd per vorm van afstemming. Indien initiatieven niet binnen de gestelde spelregels vallen en derhalve niet zijn opgenomen in het onderstaande overzicht, geldt tenminste een informatieplicht.

Informeren:

  • -

    Nieuwbouw/uitbreiding >500 m2 vvo die tot de lokale initiatieven behoren:

    • primair gemeentelijk verzorgingsgebied;

    • in centra van uitsluitingsgebied gerelateerd aan winkelen tot max. 1.000 m2 vvo;

    • hergebruik binnen meng-/centrumbestemming tot max. 1.000 m2 vvo.

  • -

    Nieuwbouw/uitbreiding >500 m2 vvo in concentratiegebieden buiten harde planvoorraad.

  • -

    Opstellen/actualisatie lokaal kantorenbeleid en/of instrumentarium.

  • -

    Actualisatie bestemmings-/omgevingsplannen:

    • concentratie-/balansgebieden;

    • bedrijventerreinen waar zelfstandige kantoren nog niet zijn uitgesloten.

Afstemmen:

  • -

    Nieuwbouw/uitbreiding >500 m2 vvo in concentratiegebieden buiten harde planvoorraad, waarvoor een uitstel van de compensatie wordt verleend.

  • -

    Transformatie kantoorruimte > 500 m2 vvo naar andere stedelijke functie.

  • -

    Hergebruik cultureel erfgoed als kantoorruimte buiten concentratiegebieden, waarvoor salderen op gemeentelijk niveau plaatsvindt.

  • -

    Jaarlijks overzicht totaal aanbod van kantoorruimte voor een afwijking <2%.

Instemmen:

  • -

    Nieuwbouw/uitbreiding >500 m2 vvo in concentratiegebieden buiten harde planvoorraad, die niet binnen de eigen gemeente gesaldeerd kan worden.

  • -

    Hergebruik cultureel erfgoed als kantoorruimte buiten concentratiegebieden, waarvoor salderen tussen gemeenten noodzakelijk is.

  • -

    Salderen tussen 2 of meerdere gemeenten ten behoeve van een individueel initiatief wijzigen van de compensatie-verhouding nieuwbouw-sloop.

  • -

    Jaarlijks overzicht totaal aanbod van kantoorruimte: voor een afwijking >2%, of een saldering tussen 2 of meerdere gemeenten om binnen de maximaal 2% te blijven.

Beleidskader werklocaties Midden-Limburg

Dit beleidskader is gericht op bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt als gezamenlijke visie en aanpak voor de gemeenten van Midden-Limburg, die moet leiden tot een toekomstbestendige, gezonde en concurrerende regionale economische structuur.

 

Voor kantoren zijn daarin de volgende afspraken leidend:

  • Gemeenten en provincie onderschrijven dat verdere groei van de planvoorraad niet wenselijk is en zullen de haalbaarheid van saldering bij gewenste nieuwe ontwikkelingen onderzoeken. In het regionaal overleg zal per casus worden bepaald in hoeverre saldering bijdraagt aan de oplossing van een probleem en of de toepassing ervan proportioneel en haalbaar is. Na een jaar zal worden geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal, in overleg met de Provincie Limburg, nadere uitwerking worden gegeven aan een generieke regeling.

  • Nieuwe plannen en uitbreidingen boven de drempelwaarden van 500 m2 bvo (voor kantoren) worden regionaal afgestemd.

Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

Deze structuurvisie richt zich op detailhandel, bedrijventerreinen en kantoren en is basis voor een uitvoeringsprogramma, afstemming, monitoring en evaluatie.

 

Voor kantoren zijn onder meer de volgende afspraken opgenomen.

  • -

    Initiatief (ook tijdelijk) valt buiten concentratie- of balansgebieden:

    • Méér dan 500 m2 vvo: Bestuurlijke afstemmen op niveau Zuid-Limburg

    • Minder dan 500 m2 vvo: subregionaal melden (ambtelijk)

  • -

    Initiatief (ook tijdelijk) valt binnen concentratie- of balansgebieden:

    • Méér dan 2.500 m2 vvo: Bestuurlijk afstemmen subregionaal én op niveau Zuid-Limburg

    • 500m2 tot 2.500 m2 vvo: Bestuurlijk afstemmen op subregionaal niveau

    • Minder dan 500 m2 vvo: subregionaal melden (ambtelijk)

De concentratie- en balansgebieden in de kantorenmarkt

 

Concentratiegebieden

Balansgebieden

• Sittard-Geleen: centrum/stationsgebied, kantorenpark Sittard, Brightlands Chemelot Campus

• Heerlen: Binnenstad (Centrum en stationsgebied), Smart Services Lane

• Maastricht: centrum/stationsgebied, kantorenpark Randwyck/Brightlands Maastricht Health Campus

• Heerlen: deel Heerlen-Centrum, Coriopolis, Zeswegen

• Maastricht: Ceramique, Geusselt, Locatie A2

Bron: POL2014, bewerking in SVREZL

Artikel 2.4.5 Bedrijventerreinen

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

 

Inhoudelijk zijn de principes/uitgangspunten uit het POL2014 vertrekpunt; de gemeenten hanteren de in het POL 2014 opgenomen principes met betrekking tot het thema bedrijventerreinen als uitgangspunt voor regionaal en gemeentelijk beleid.

 

De volgende basisprincipes worden gehanteerd voor de inrichting en beheer van bedrijventerreinen:

  • a)

    de ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden. Daarbij past structureel beheer via parkmanagement;

  • b)

    functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Dat geldt zeker op campussen waar een menging van functies bijdraagt aan een uitnodigende werkomgeving. Op grote logistieke en productielocaties is functiemenging minder voor de hand liggend;

  • c)

    voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel op bedrijventerreinen is geen plaats;

  • d)

    de milieugebruiksruimte (geluidszones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijfsterreinen wordt beheerd met het oog op en duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen worden de volgende basisprincipes gehanteerd.

Nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen zijn mogelijk als:

  • a)

    binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is;

  • b)

    deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod;

  • c)

    beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven, is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing;

  • d)

    de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande (beeldbepalende en monumentale) panden;

  • e)

    er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen;

  • f)

    hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal afstemmingsoverleg bedrijventerreinen.

Regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg

 

Deze visie vormt in Noord-Limburg de formele basis voor de regionale samenwerking op het gebied van detailhandel.

In onderstaande tekst zijn de spelregels gecategoriseerd per vorm van afstemming. Indien initiatieven niet binnen de gestelde spelregels vallen en derhalve niet opgenomen in het onderstaande overzicht, geldt tenminste een informatieplicht.

 

Informeren:

Gemeenten houden elkaar op de hoogte van:

  • -

    (veranderende) ruimtevraag vanuit het reeds gevestigde en te acquireren bedrijfsleven.

  • -

    ruimtevraag die door middel van intensivering op bestaande kavel wordt gefaciliteerd.

  • -

    ruimtevraag die gefaciliteerd wordt door gebruikmaking van de 10% uitbreidingsregel.

  • -

    nieuw lokaal bedrijventerreinbeleid of instrumentarium.

  • -

    actualisatie van bestemmingsplannen.

  • -

     

Afstemmen:

Gemeenten stemmen met elkaar af indien:

  • -

    ruimtevraag gefaciliteerd wordt door uitbreiding met saldering binnen de gemeente.

  • -

    bedrijventerrein voor transformatie wordt aangewezen.

  • -

     

Instemmen:

Gemeenten stemmen samen in:

  • -

    als bedrijven verplaatsen binnen de regio zodat de optimale locatie gekozen wordt.

  • -

    met de uitkomsten van de jaarlijkse monitor

  • -

    met de ontwikkeling en realisatie van nieuwe (plan)voorraad

Beleidskader werklocaties Midden-Limburg

 

Dit beleidskader is gericht op bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt als gezamenlijke visie en aanpak voor de gemeenten van Midden-Limburg, die moet leiden tot een toekomstbestendige, gezonde en concurrerende regionale economische structuur.

Voor werklocaties zijn daarin de volgende afspraken leidend:

  • De bovenregionale gebieden (bestaande locaties en harde plannen) zijn de natuurlijke opvanggebieden voor nieuwe grootschalige vestigers en verplaatsers (> 5 hectare).

    Afwijken kan alleen door middel van regionale afstemming, indien in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking aannemelijk kan worden gemaakt waarom vestiging op de bovenregionale locaties niet mogelijk is.

  • Gemeenten en provincie onderschrijven dat verdere groei van de planvoorraad niet wenselijk is, en zullen de haalbaarheid van saldering bij gewenste nieuwe ontwikkelingen onderzoeken.

    In het regionaal overleg zal per casus worden bepaald in hoeverre saldering bijdraagt aan de oplossing van een probleem en of de toepassing ervan proportioneel en haalbaar is. Na een jaar zal worden geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal, in overleg met de Provincie Limburg, nadere uitwerking worden gegeven aan een generieke regeling

  • Nieuwe plannen en uitbreidingen boven de drempelwaarden van 1.500 m2 bvo (voor bedrijventerreinen) worden regionaal afgestemd.

Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

 

Deze structuurvisie richt zich op detailhandel, bedrijventerreinen en kantoren en is basis voor een uitvoeringsprogramma, afstemming, monitoring en evaluatie.

Voor de gebieden Chemelot, Nedcar-VDL en Maastricht Aachen Airport komen er zelfstandige gebiedsvisies, die tot doel hebben een kwalitatieve versterking te realiseren en niet mogen leiden tot verstoring van de hoofdstructuur. Er wordt vanuit gegaan dat deze juist leiden tot een kwalitatieve versterking van de hoofdstructuur.

 

Voor vestiging van bedrijventerreinen is in de structuurvisie onder meer de volgende wijze van afstemmen opgenomen:

  • 1.

    Toevoegingen van m2 bedrijventerrein buiten contour of niet aansluitend bij een bestaand bedrijventerrein:

    • -

      Méér dan 5.000 m2: bestuurlijk afstemmen op niveau Zuid-Limburg

    • -

      Minder dan 5.000 m2: bestuurlijk afstemmen op subregionaal niveau

  • 2.

    Toevoegingen van m2 bedrijventerrein binnen contour of aansluitend bij een bestaand bedrijventerrein:

    • -

      Geen uitbreiding bestaand bedrijf:

      • Méér dan 5.000 m2: bestuurlijk afstemmen op niveau Zuid-Limburg

      • Minder dan 5.000 m2: bestuurlijk afstemmen op subregionaal niveau

    • -

      Wel uitbreiding bestaand bedrijf met 50%:

      • Méér dan 5.000 m2: bestuurlijk afstemmen op niveau Zuid-Limburg

      • 3.000 t/m 5.000 m2 bestuurlijk afstemmen op subregionaal niveau

      • Minder dan 3.000 m2 subregionaal melden (ambtelijk)

Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie

 

Vrijetijdseconomie heeft betrekking op een breed scala aan voorzieningen.

Onder voorzieningen voor vrijetijdseconomie worden verstaan:

  • voorzieningen voor verblijfsrecreatie zoals bungalowparken, kampeerterreinen, hotels, vakantiewoningen en -appartementen, b&b’s en groepsaccomodaties alsmede overnachtingsplaatsen voor campers en jachthavens met overnachtingsmogelijkheden en dergelijke; en

  • voorzieningen voor dagrecreatie zoals attractieparken, speeltuinen, dierenparken, bioscopen, golfbanen, zwembaden en dergelijke;

Deels gaat het om voorzieningen die vooral binnen steden en kernen thuis horen zoals bijvoorbeeld bioscopen, casino’s en grootschalige hotels. Deels gaat het om voorzieningen die in hoge mate thuis horen en aanwezig zijn in het landelijk gebied, zoals campings, bungalowparken, kleinschalige familiehotels en kamperen bij de boer.

 

Uit de Vitaliteitsscan verblijfsrecreatie (Rapport Vitaliteit Verblijfsrecreatie, ZKA, 2015) blijkt dat er binnen de sector verblijfsrecreatie een urgent probleem bestaat: het kwantitatieve aanbod van bungalowparken en campings is groter dan de vraag en de kwaliteit sluit onvoldoende aan bij de snel veranderende eisen en wensen van de consument. Er is geen behoefte aan meer van hetzelfde. Ook in POL2014 is dat in paragraaf 6.4.3 aangegeven.

 

Uit het rapport Hotelmarktonderzoek provincie Limburg (ZKA, 2018), dat samen met gemeenten, brancheorganisaties en hoteliers is uitgevoerd, blijkt dat de marktruimte voor nieuwe hotels beperkt is, de planvoorraad (veel) te groot is en er in sommige regio’s sprake is van relatief veel minder vitaal hotelaanbod. Het onderzoek geeft de trend en de opgave duidelijk weer. Om de markt in beweging te houden, maar ook in het belang van een duurzame sector zijn keuzes in de regio noodzakelijk. Daarom wordt, vooruitlopend op de regionale visies vrijetijdseconomie, nu ook voor de hotelbranche ingezet op een groei in kwaliteit in lijn met paragraaf 6.4 POL2014. Juist omdat de beschikbare marktruimte veelal al wordt ingevuld door initiatieven die nu in uitvoering zijn, is het nog belangrijker geworden dat nieuwe initiatieven kwalitatief iets toevoegen en daartoe zijn voorzien van een goede onderbouwing van marktruimte, locatiekeuze en regionale afstemming. Dit sluit ook aan bij de regels voor duurzame verstedelijking (par. 2.2) van deze Omgevingsverordening). Er kunnen ook maatwerkoplossingen aan de orde zijn.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen van vrijetijdseconomie is het principe van dynamisch voorraadbeheer van belang, d.w.z. ruimte creëren voor nieuwe innovatieve plannen in combinatie met verbeteren kwaliteit van bestaande voorraad, terugdringen leegstand en schrappen van plannen die niet aansluiten op de vraag. Dit betekent in de eerste plaats een analyse van de behoefte in relatie tot bestaande, aanwezige voorzieningen. Vervolgens dienen de mogelijkheden van hergebruik of omvorming van bestaande voorzieningen van vrijetijdseconomie te worden nagegaan en de mogelijkheden van benutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. Ook dient in een vroeg stadium in (sub-) regionaal verband afstemming plaats te vinden van de initiatieven.

In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van voorzieningen van vrijetijdseconomie, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

In alle drie de regio’s worden in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 de principes van POL2014 als uitgangspunt genomen en verder uitgewerkt. Daarnaast zijn er per regio uiteenlopende afspraken aan de orde.

Noord-Limburg (zie bijlage 1)

 

Gemeenten en provincie bevorderen de kwaliteit van de verblijfsrecreatie langs twee lijnen:

  • Het toestaan van kwalitatief goede nieuwe plannen;

  • Het saneren van kwalitatief slechte bedrijven c.q. intrekken van (niet meer gewenste) verblijfsrecreatieve bestemmingen.

Het is wenselijk dat deze beide lijnen regionaal in balans zijn (verevening).

Initiatieven voor uitbreiding of nieuwe vestiging verblijfsrecreatie worden voorgelegd aan het Portefeuillehoudersoverleg (PHO) en op voorwaarde dat:

  • Bij nieuwvestiging kwaliteit wordt toegevoegd en regionale verevening van toeristische capaciteit plaats vindt;

  • Bij uitbreiding kwaliteitsverbetering/transformatie plaatsvindt en bij uitbreiding van méér dan 25% regionale verevening van toeristische capaciteit boven 25% plaatsvindt.

 

 

Kampeerplaatsen

(terreinen zonder vaste opstallen)

Bungalows, chalets, stacaravans, vakantiewoningen en appartementen

(terreinen met vaste opstallen)

Informeren

Nieuwvestiging: t/m 25 eenheden

Uitbreiding: bij < 25 uitbreiding

Nieuwvestiging: t/m 5 eenheden

Uitbreiding: bij < 10% (met minimum van 5)

Afstemmen

Nieuwvestiging: bij > 25 eenheden

Uitbreiding: bij > 25 uitbreiding

Nieuwvestiging: bij > 5 eenheden

Uitbreiding: bij > 10% uitbreiding (met minimum van 5)

Instemmen

Nieuwvestiging: indien wordt afgeweken van vereveningsafspraak

Uitbreiding: indien wordt afgeweken van vereveningsafspraak

Nieuwvestiging: vanaf 25 eenheden en/of indien wordt afgeweken van vereveningsafspraak

Uitbreiding: bij > 25% uitbreiding

en/of indien wordt afgeweken van vereveningsafspraak

 

Onder het kopje Dagrecreatie zijn onder meer de volgende afspraken opgenomen:

  • De gemeenten informeren elkaar over grote bovenregionale evenementen en verwijzen zo nodig naar elkaars evenemententerreinen.

  • De gemeenten maken afspraken over regionale afstemming rondom nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

Midden-Limburg (zie bijlage 2)

 

Onder het kopje “Ladder voor duurzame verstedelijking en dynamisch voorraadbeheer” staat onder meer:

Bij planologische procedures (bv. uitbreidingen verblijfsrecreatie) moet worden aangetoond dat de uitbreiding voorziet in een regionale (markt)behoefte. Om dat te kunnen bepalen moet ook rekening worden gehouden met andere plannen in de betreffende regio die willen inspelen op dezelfde doelgroep. Ook andere regio’s (Noord-Brabant, België, Duitsland) zijn van belang, afhankelijk van het schaalniveau van de betreffende ontwikkeling.

 

De regio Midden-Limburg heeft de volgende ondergrens vastgelegd voor kleinschalige ontwikkelingen en de noodzaak voor regionale afstemming:

 

Ondergrens regionale afstemming

Bed&breakfast

Geen afstemming nodig (zie bestemmingsplannen)

Kampeer-/camperplaatsen

10 plaatsen

Vakantiewoningen

Max. 6 huisjes of max. 30 bedden

Groepsaccommodaties

Max. 30 bedden

Hotels

Max. 30 bedden

Pension

Max. 30 bedden

 

De regio stemt zolang nog niet alle informatie beschikbaar is om dynamisch voorraadbeheer te kunnen toepassen, vooruitlopend hierop alle nieuwe initiatieven regionaal af.

Zuid-Limburg (zie bijlage 3)

 

Onder het thema vrijetijdseconomie staat onder meer als afspraak:

Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven voor (aanpassing van) ruimtelijke plannen voor vrijetijdseconomie. Daarbij hoort het (sub)regionaal afstemmen van initiatieven voor vestiging, uitbreiding of doorontwikkeling van dag- of verblijfsrecreatieve voorzieningen.

 

E

Na de titel van de toelichting bij Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij wordt ingevoegd:

December 2018

 

De begripsomschrijving van ‘intensieve veehouderij’ is aangepast. Het hebben van een bedrijfsmatige tak van geiten is de laatste jaren sterk tot ontwikkeling gekomen, en wordt daarom eveneens aangemerkt als een vorm van intensieve veehouderij.

Artikel III

Inwerkingtreding

Deze wijzigingsverordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel IV

Overgangsbepaling

Op ruimtelijke plannen die uiterlijk op de dag van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening zijn vastgesteld of in ontwerp ter inzage zijn gelegd zijn de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 en artikel 2.11.1 zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening van toepassing.

 

Maastricht, d.d. 14 december 2018

Provinciale Staten voornoemd

de voorzitter,

de heer drs. Th.J.F.M. Bovens

de griffier,

mevrouw. drs. J.J. Braam

Naar boven