Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling provinciaal milieu- en waterplan Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 2 februari 2016 de Subsidieregeling provinciaal milieu- en waterplan Noord-Brabant hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat die subsidieregeling is opgesteld als aanbouwregeling voor nader door Gedeputeerde Staten te bepalen paragrafen binnen de kaders van het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 een vitale bodem hebben beschreven als een belangrijk speerpunt voor groene duurzame groei;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten het van belang achten in Noord-Brabant agromilieu-klimaatdoelstellingen te verwezenlijken;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten de overgang naar een duurzaam en vitaal bodembeheer willen ondersteunen en daartoe in 2017 het Uitvoeringsplan Vitale Bodem hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met het oog daarop de Subsidieregeling provinciaal milieu- en waterplan Noord-Brabant in die zin wensen te wijzigen dat daar een nieuwe paragraaf 8 wordt ingevoegd;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op paragraaf 8, hoofdstuk 1 en de artikelen 14 en 21 van Verordening 702/2014 van de Europese Commissie (PBEU 2014 L193/1) van toepassing willen verklaren;

 

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijzigingen

 

De Subsidieregeling provinciaal milieu- en waterplan Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

 

A.

Na paragraaf 7 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 8 Vitale bodem

 

Artikel 8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    kennisdeling: het delen van kennis over het verbeteren van de vitaliteit van de bodem met natuurlijke personen en rechtspersonen binnen en buiten Noord-Brabant;

  • d.

    kennisontwikkeling: het verkrijgen van kennis over het verbeteren van de vitaliteit van de bodem door agrariërs in Noord-Brabant;

  • e.

    Landbouwgroepsvrijstellingsverordening: Verordening 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (PBEU 2014 L193/1);

  • f.

    MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die aan de criteria van bijlage I van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening voldoet;

  • g.

    niet productieve investering: investering als bedoeld in artikel 2, onder 22, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    vitaliteit van de bodem: mate waarin de bodem in staat is mineralen en voedingsstoffen te binden en uitspoeling of afspoeling daarvan te voorkomen, de mate waarin water, lucht en een gevarieerd bodemleven beschikbaar zijn en de mate waarin water in de bodem kan infiltreren.

Artikel 8.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen als bedoeld onder a.

  • 2.

    Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 8.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 8.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    het verbeteren van de vitaliteit van de agrarische bodem;

  • b.

    het overdragen van kennis over het verbeteren van de vitaliteit van de agrarische bodem.

Artikel 8.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • b.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000;

  • c.

    voor het project reeds provinciale subsidie is verstrekt;

  • d.

    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat, als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, onder a, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is, als bedoeld in artikel 2, onder 14, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Artikel 8.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 8.4, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager is een MKB-onderneming als bedoeld in artikel , 8.2, eerste lid, onder a;

    • b.

      de subsidieaanvrager is actief in de primaire landbouwproductie;

    • c.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • d.

      het project is gericht op het verbeteren van de vitaliteit van de agrarische bodem;

    • e.

      het project is gericht op het oplossen van knelpunten ten aanzien van de bestaande vitaliteit van de agrarische bodem met betrekking tot natuur, water en agrarische opbrengst;

    • f.

      het project, bedoeld onder d, wordt uitgevoerd in de vorm van:

      • 1°.

        het toepassen van maatregelen die de verdichting van de bodem tegengaan;

      • 2°.

        het toepassen van maatregelen die het vasthoudend vermogen van de bodem voor mineralen en water vergroten;

      • 3°.

        het aanpassen van de gewaskeuze;

      • 4°.

        het verwerken van compost of gefermenteerd organisch materiaal;

    • g.

      de compost of het gefermenteerd organisch materiaal, bedoeld in onderdeel f, onder 4º;

      • 1°.

        bestaat uit biomassa;

      • 2°.

        wordt volledig op de bodem verwerkt;

      • 3°.

        wordt verwerkt binnen vijf kilometer van de productielocatie;

    • h.

      het project wordt uitgevoerd op ten minste 100 hectare landbouwgrond, blijkend uit een plattegrond op een schaal van 1:25.000;

    • i.

      het project is gericht op bodem met een agrarische bestemming;

    • j.

      het project bestaat uit:

      • 1°.

        maatregelen die in den lande eerder zijn toegepast en waarvan is aangetoond dat deze hebben geleid tot een verbetering van de vitaliteit van de agrarische bodem;

      • 2°.

        maatregelen die niet eerder in den lande zijn toegepast, maar die aantoonbaar zullen leiden tot een verbetering van de vitaliteit van de agrarische bodem;

    • k.

      het project is gericht op niet-productieve investeringen;

    • l.

      het project is tevens gericht op monitoring van de effecten van de maatregelen;

    • m.

      het project is tevens gericht op kennisdeling en draagt bij aan kennisontwikkeling;

    • n.

      aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van deze paragraaf;

      • 2°.

        een sluitende en realistische begroting.

  • 2.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 8.4, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidieaanvrager is een rechtspersoon als bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      de subsidieaanvrager verricht activiteiten op het gebied van kennisoverdracht;

    • c.

      het project is gericht op het overdragen van kennis over het verbeteren van de vitaliteit van de agrarische bodem;

    • d.

      het project, bedoeld onder c, wordt uitgevoerd in de vorm van:

      • 1°.

        de organisatie van beroepsopleidingen;

      • 2°.

        opleidingscursussen;

      • 3°.

        workshops;

      • 4°.

        coaching.

    • e.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • f.

      de subsidieaanvrager zet voor het project, bedoeld onder c, gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel in, blijkend uit een curriculum vitae;

    • g.

      het project, bedoeld onder c, is gericht op het overdragen van kennis aan MKB-ondernemingen in Noord-Brabant die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • h.

      indien de subsidieaanvrager een producentenorganisatie is, wordt het lidmaatschap van die organisatie voor de MKB-onderneming geen voorwaarde voor deelname;

    • i.

      aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van deze paragraaf;

      • 2°.

        een sluitende en realistische begroting.

Artikel 8.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, bedoeld in artikel 8.4, onder a, en voor zover het niet-productieve investeringen betreft, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het inschakelen van ingenieurs en adviseurs over ecologische en economische duurzaamheid, tot een maximum van 50% van de totale subsidiabele kosten;

    • b.

      kosten voor het toepassen van maatregelen die de verdichting van de bodem tegengaan;

    • c.

      kosten voor het toepassen van maatregelen die het vasthoudend vermogen van de bodem voor mineralen en water vergroten;

    • d.

      kosten voor aangepaste gewaskeuze, verminderd met de opbrengsten;

    • e.

      kosten voor het maken van compost of gefermenteerd organisch materiaal, verminderd met de opbrengsten;

    • f.

      kosten voor het opzetten van een inrichting voor het maken van compost of gefermenteerd organisch materiaal voor eigen gebruik;

    • g.

      interne loonkosten ten behoeve van a tot en met f.

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, bedoeld in artikel 8.4, onder b, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de organisatie van beroepsopleidingen;

    • b.

      kosten voor opleidingscursussen;

    • c.

      kosten voor workshops;

    • d.

      kosten coaching;

    • e.

      kosten ten behoeve van bedrijfsbezoeken als onderdeel van workshops, opleidingen of cursussen;

    • f.

      interne loonkosten ten behoeve van de organisatie van a tot en met f.

  • 3.

    Voor de berekening van uurtarieven van interne loonkosten van de subsidieaanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder f en het tweede lid, onder f, past de subsidieaanvrager, de berekeningssystematiek genoemd in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017 toe en hanteert daarbij op grond van artikel 5, tweede lid, van die regeling een uurtarief van:

    • a.

      € 70 per uur, indien het betreft een subsidieontvanger of de leden van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onder a en c;

    • b.

      € 125 per uur, indien het betreft een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onder b.

Artikel 8.8 Niet subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 8.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet in aanmerking voor subsidie als bedoeld in artikel 8.4, onder a:

    • a.

      investeringen in of afschrijvingen op machines of onroerende zaken;

    • b.

      kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever;

    • c.

      kosten van de herfinanciering van rente;

    • d.

      overheadkosten;

    • e.

      kosten van verzekeringspremies;

    • f.

      werkkapitaal;

    • g.

      kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten en eenjarige gewassen;

    • h.

      kosten voor de aanplant van eenjarige gewassen;

    • i.

      kosten voor afwateringswerkzaamheden;

    • j.

      kosten voor de aankoop van dieren.

  • 2.

    In afwijking van artikel 8.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet in aanmerking voor subsidie als bedoeld in artikel 8.4, onder b:

    • a.

      kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

    • b.

      de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers.

Artikel 8.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 3 juni 2019 tot en met 3 juni 2020.

 

Artikel 8.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 8.4, voor de periode genoemd in artikel 8.9, vast op € 800.000.

 

Artikel 8.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 8.4, bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000.

 

Artikel 8.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is geldt, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris.

  • 6.

    De eerst getrokken aanvraag, wordt als hoogste gerangschikt.

  • 7.

    De hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie.

  • 8.

    Subsidie wordt verdeeld over aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 8.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 8.4, heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project start binnen zes maanden na verlening van de subsidie;

    • b.

      het project wordt binnen vijf jaar na verlening van de subsidie afgerond, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van maximaal een jaar;

    • c.

      de subsidieontvanger monitort de effecten van de maatregelen gedurende de looptijd van het project en overlegt daartoe jaarlijks aan Gedeputeerde Staten:

      • 1°.

        de bereikte resultaten;

      • 2°.

        een toelichting op de afwijkingen van de inhoud van het projectplan;

      • 3°.

        de belemmeringen bij de uitvoering van het project;

      • 4°.

        de wijze waarop de bevindingen en resultaten van het project zijn gedeeld;

      • 5°.

        de conclusies en aanbevelingen;

    • d.

      de subsidieontvanger maakt de bevindingen en resultaten van het project toegankelijk voor derden;

    • e.

      de bevindingen en resultaten, bedoeld onder d, worden tijdens de looptijd van het project op verzoek van studenten in het agrarisch onderwijs met die studenten gedeeld;

    • f.

      bij subsidies van €25.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • g.

      bij subsidies van €125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan door de subsidieontvanger gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk voor de datum van het verstrijken van de termijn.

Artikel 8.14 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een financieel verslag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Bij subsidies van € 125.000 en hoger toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een financieel verslag als bedoeld in artikel 22, zesde lid, onderdeel a, onder 1°, van de Asv;

    • c.

      een controleverklaring als bedoeld in artikel 22, zesde lid, onderdeel a, onder 2°, van de Asv.

Artikel 8.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 80 % van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Het voorschot, bedoeld in het eerst lid, wordt betaald in jaarlijks gelijke gedeelten gedurende de looptijd van het project.

Artikel 8.16 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2021 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze paragraaf in de praktijk.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 29 mei 2019.

Artikel III Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling provinciaal en milieu- en waterplan Noord-Brabant.

 

’s-Hertogenbosch, 23 april 2019

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling provinciaal milieu- en waterplan Noord-Brabant.

 

Artikel I

 

H.

Algemeen

Op 12 september 2017 hebben Gedeputeerde Staten het Uitvoeringsplan Brabantse Bodem 2017 – 2022 vastgesteld. Het Uitvoeringsplan is de uitwerking van de bestuursopdracht vitale bodem; onderdeel van de perspectiefnota 2017. Verbetering van de vitaliteit van de landbouwbodem is van belang voor herstel van de kwaliteit van water en natuur en voor verbetering van het agrarische productievermogen.

Met deze subsidieparagraaf wordt het mogelijk subsidie te verlenen voor maatregelen die leiden tot verbetering van de vitaliteit van de bodem. Dit is een opgave uit het Provinciaal Milieu- en Waterplan en de bestuursopdracht Vitale Bodem. Via deze subsidieparagraaf worden agrariërs in staat gesteld om met steun van deskundigen kennis en nieuwe inzicht te verwerven die leiden tot aanpassingen in de bedrijfsvoering en een vitale bodem.

 

Artikelsgewijs

Artikel 8.2 Doelgroep

Subsidie voor projecten gericht op de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen kunnen, op grond van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, alleen worden verleend aan MKB-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten. Adviseurs van deze MKB-ondernemingen komen niet voor deze subsidie in aanmerking. Wel kunnen deze adviseurs als gemachtigde van deze MKB-ondernemingen optreden om te ondersteunen bij het doen van de aanvraag.

 

Artikel 8.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

Onder a

Deze bepaling is een uitwerking van het vereiste dat de subsidie een stimulerend effect, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, dient te hebben.

 

Artikel 8.6 Subsidievereisten

Tweede lid, onder f

Met gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, is personeel bedoeld dat geschikt is om les te geven en kennis heeft van de vitaliteit van de bodem en wat daarmee samenhangt.

 

Artikel 8.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid, onder a

De kosten voor het inschakelen van ingenieurs en adviseurs komen tot een maximum van 50% van de totale subsidiabele kosten in aanmerking. Dat betekent dat indien de subsidiabele projectkosten bijvoorbeeld € 100.000 bedragen, die voor 75% gesubsidieerd worden, daarvan maximaal 50 %, derhalve € 37.500, besteed mag worden aan kosten voor ingenieurs en adviseurs.

 

Artikel 8.8 Niet subsidiabele kosten

Eerste lid, onder b

Hierbij kan gedacht worden aan de marge voor de leasinggever.

 

Artikel 8.14 Prestatieverantwoording

Eerste lid, onder b

Dat in dit geval ook bij arrangement 2 een financieel verslag dient te worden overgelegd is in afwijking van de Asv, maar volgt uit het van toepassing verklaren van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

 

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

 

Naar boven