Openstellingsbesluit POP3 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Drenthe 2019

 

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 26 februari 2019, kenmerk 4.2/2019000515, team Plattelandsontwikkeling, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP3 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Drenthe 2019

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op artikel 1.3 en Hoofdstuk 2, Paragraaf 1 van de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe), hierna te noemen de Verordening;

 

overwegende dat zij verduurzaming en innovatie bij agrarische ondernemers in de provincie Drenthe willen stimuleren, onder andere door het kennisniveau en onderlinge samenwerking te versterken, zoals verwoord in het programma Toekomstgerichte Landbouw en de Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur;

 

 

BESLUITEN:

 

 

 

het Openstellingsbesluit POP3 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Drenthe 2019 vast te stellen.

 

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad en vervalt op 31 december 2023.

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter

W.F. Brenkman MSc, secretaris

 

Uitgegeven: 28 februari 2019

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de definities in de verordening onder 1.1, wordt in dit besluit verstaan onder:

  • a.

    kringlooplandbouw: een vorm van landbouw, waarbij de nutriëntenkringloop gesloten is. Dit houdt in dat alle voedingsstoffen die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer teruggebracht worden in het gebied en daar zo effectief en efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt;

  • b.

    precisielandbouw: een vorm van landbouw die in kan spelen op verschillen binnen percelen en die probeert iedere te onderscheiden eenheid grond op het juiste tijdstip de optimale behandeling te geven;

  • c.

    Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur: programma gericht op de verduurzaming van de melkveehouderijen in Drenthe op het vlak van stikstof, fosfaat, ammoniak, organischestofbalans, CO2, biodiversiteit en weidegang.

 

Artikel 2 Openstelling en subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel wordt opengesteld voor de periode van 25 maart 2019 9:00 uur tot en met 10 mei 2019 17:00 uur.

  • 2.

    Het subsidieplafond voor deze openstellingsperiode bedraagt € 500.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bestaat voor € 250.000,-- uit ELFPO-middelen (Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) en voor € 250.000,-- uit provinciale middelen.

 

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie wordt alleen verstrekt aan degene die de opleiding of een andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties of het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers met als doel het informeren over innovaties en modernisering en de toepassing ervan te bevorderen, enkel voor zover deze betrekking hebben op een of meerdere van onderstaande beleidsdoelstellingen:

  • a.

    natuurinclusieve landbouw als bedoeld in Bijlage 2

  • b.

    precisielandbouw

  • c.

    kringlooplandbouw

  • d.

    Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.8, van de Verordening wordt subsidie geweigerd, indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten genoemd in artikel 6.

 

Artikel 6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in de provincie Drenthe;

  • b.

    subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

  • c.

    met het project wordt een minimum aantal van vijftig agrariërs direct bereikt;

  • d.

    het project heeft als doel het informeren over innovaties en modernisering en de toepassing ervan te bevorderen rond een of meerdere van de volgende thema's:

    • i.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • ii.

      beter beheer van productierisico's, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • iii.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht, grondwater en oppervlaktewater en vermindering van uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • iv.

      klimaatmitigatie;

    • v.

      klimaatadaptatie;

    • vi.

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • vii.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

  • e.

    het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 11, 33 punten of meer van de maximale 55 punten.

 

Artikel 7 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7, van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie, waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

  • 2.

    Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen, dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform het format van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN);

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project conform het format van het SNN;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.nl/pop3.

 

Artikel 8 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten, als bedoeld in artikel 2.1.4, van de Verordening en voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

    • a.

      kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs;

    • b.

      materiaalkosten;

    • c.

      kosten voor ruimten en bijbehorende faciliteiten;

    • d.

      kosten voor drukwerk, mailings en de inrichting van website(s);

    • e.

      kosten van koop van fysieke investeringen die noodzakelijk zijn bij demonstratieactiviteiten;

    • f.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.12, van de Verordening kunnen de subsidiabele kosten genoemd in lid 1 slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      personeelskosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.9;

    • b.

      kosten derden: kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd;

    • c.

      bijdrage in natura, zijnde eigen uren voor zover zij voldoen aan het bepaalde in artikel 1.11.

 

Artikel 9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13, van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

 

Artikel 10 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie, als bepaald in artikel 2.1.6, van de Verordening bedraagt:

  • a.

    de subsidie bedraagt maximaal € 150.000,--;

  • b.

    subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 75.000,--;

  • c.

    de subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

 

Artikel 11 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15, van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen gelijk is, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op door middel van een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Artikel 12 Bevoorschotting

In aanvulling op artikel 1.23, van de Verordening kan twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend. De hoogte van dit bedrag is in afwijking van artikel 1.23, lid 4, van de Verordening minimaal € 25.000,-- aan subsidie.

 

Artikel 13 Realisatie van het project

Het verzoek tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

 

 

Bijlage 1 Scoretabel

 

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punten: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

 

  • a.

    Effectiviteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling respectievelijk de samenwerking wordt nagestreefd ('wat voegt dit project toe'), waarbij dit wordt bekeken in verhouding tot het gevraagde subsidiebedrag.

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    de bijdrage die het project levert aan de gekozen beleidsdoelen, zoals geformuleerd in artikel 4;

  • 2.

    bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

    • a.

      aantal bijeenkomsten;

    • b.

      aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer;

    • c.

      aantal deelnemers;

    • d.

      breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties;

    • e.

      aantal contacturen per deelnemer.

 

Wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

 

  • b.

    Kans op succes/haalbaarheid

Kans op succes wordt gedefinieerd als de kans dat het project succesvol uitgevoerd wordt en een blijvend effect creëert. Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. Hierbij wordt gelet op:

    • a.

      de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk;

    • b.

      de mate waarin de aanbieder, gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten, kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen;

  • 2.

    de kwaliteit van het projectplan. Hierbij wordt gelet op:

    • a.

      hoe realistisch het plan is;

    • b.

      zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken?

    • c.

      kent het project een realistische planning, opzet en begroting?

    • d.

      zijn risico's geïdentificeerd en gereduceerd?

    • e.

      mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen.

 

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

 

  • c.

    Efficiëntie

Efficiëntie betreft een goede onderbouwing van de voorziene kosten en uren en het benutten van bestaande kennis en kunde. De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    redelijkheid van kosten: staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande resultaten? Hoe is dit aannemelijk gemaakt?

  • 2.

    efficiënt gebruik van bestaande bronnen: kennis, kunde en middelen. In hoeverre worden bestaande kennis, kunde en middelen goed benut?

 

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

 

In totaal zijn maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%).

 

 

Bijlage 2 Natuurinclusieve landbouw

 

Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017. In deze openstelling betekent dit tevens dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan zowel de bodemkwaliteit als aan biodiversiteit zoals hieronder beschreven.

 

Bodemkwaliteit

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Behalve dat een bijdrage op het thema structurele bodemverbetering een vereiste is in deze openstelling, draagt het ook bij aan een aantal andere maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

  • productie van voedsel en biomassa;

  • het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • het behouden van biodiversiteit; naar schatting bevindt 30% van de biodiversiteit op aarde zich in de bodem;

  • efficiënte kringlopen van mineralen.

 

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties die niet los van elkaar staan. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd, afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

  • 1.

    de 'scheikundige bril'. Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen, zoals mineralen, NPK en micro-elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.;

  • 2.

    de 'natuurkundige bril'. De bodem als 'huis/medium' voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc.);

  • 3.

    de 'biologie-/biodiverse bril'. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

 

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten teruglopen, alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien worden de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door zware machines.

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen. Dit vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

 

Focus

Voorbeelden van thema's die binnen deze openstelling passen onder de noemer structurele bodemverbetering zijn (niet limitatief):

  • een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • een betere vochthuishouding in de bodem

  • een beter gebruik van mineralen

  • een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • een betere benutting van reststromen

  • een groter humusgehalte in de bodem

 

Biodiversiteit

Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.

Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze openstelling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering), maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn, omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden. Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017):

  • aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt;

  • door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap;

  • ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Door aanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.

 

 

Toelichting bij het Openstellingsbesluit POP3 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Drenthe 2019

 

Deze openstelling is gericht op trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties op het gebied van een of meerdere van de volgende thema's: natuurinclusieve landbouw, kringlooplandbouw, precisielandbouw en Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur.

 

Artikel 7 Aanvraag

Indien u deelnemers aan de kennisoverdrachtsactiviteit om een bijdrage vraagt, kunt u dit opvoeren als financiering van uw project. De hoogte van deze bijdrage en de hoogte van de gevraagde subsidie mag echter nooit hoger zijn dan de totale kosten van uw project. Voorbeeld: het subsidiebedrag is 80% van de totale projectkosten. Dan mag de gevraagde bijdrage van de deelnemers nooit meer bedragen dan 20% van de totale projectkosten. Het is daarom van belang dat u aangeeft dat u voornemens bent om bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen en wat het totale bedrag van deze bijdrage zal zijn.

 

Artikel 8 Subsidiabele kosten

Projecten omvatten verschillende kostenposten, maar niet alle kosten binnen een project zijn subsidiabel. In dit artikel wordt beschreven welke kosten subsidiabel zijn.

 

Artikel 10 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden, vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld van € 75.000,--. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het hoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximumomvang van de subsidie is vastgesteld van € 150.000,--.

 

Artikel 11 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument, waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 6).

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook subsidie krijgen, is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond), krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking). Het criterium innovativiteit is niet opgenomen in de scoretabel omdat dit bij deze openstelling te weinig onderscheidend is.

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten. Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria, volgen een subsidietechnische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

Artikel 13 Realisatie van het project

De realisatie van het project kan en mag verspreid worden over meerdere jaren. Het verzoek tot vaststelling van de volledige subsidie dient uiterlijk 31 december 2021 binnen te zijn. In 2021 dient het project dus ook afgerond te worden.

 

Naar boven